5-278/1

5-278/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

12 OKTOBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek der Successierechten wat de gezamenlijke aansprakelijkheid inzake successierechten betreft

(Ingediend door de heren Guido De Padt en Bart Tommelein)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 6 november 2008 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 52-1552/1).

Krachtens het eerste lid van artikel 70 van het Wetboek der Successierechten (hierna W. Succ. genoemd) zijn de erfgenamen, legatarissen en begiftigden tegenover de Staat aansprakelijk voor de successierechten of voor het recht van overgang bij overlijden en voor de interesten, ieder voor wat door hem in de nalatenschap werd verkregen. Deze regel is volledig algemeen en beoogt om het even welke rechthebbende van de overledene, ongeacht in welke hoedanigheid hij tot de nalatenschap geroepen is.

Artikel 70, tweede lid, W. Succ. bepaalt dat de erfgenamen, algemene legatarissen (1) en begiftigden in de nalatenschap van een Rijksinwoner samen aansprakelijk zijn, ieder in verhouding tot zijn aandeel, voor de gezamenlijke rechten en interesten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene titel (2) of onder bijzondere titel (3) . Onder erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden bedoelt men in artikel 70 de erfopvolgers die hetzij krachtens de wet, voor de erfgenamen, of krachtens een testamentaire beschikking of contractuele erfstelling, roeping hebben tot de volledige nalatenschap. Dit ongeacht het werkelijke aandeel dat ze in de nalatenschap verkrijgen, zelfs indien ze in feite niets verkrijgen (4) . Zulks brengt mede dat de anomale erfopvolgers (5) , wettige erfgenamen, gehouden tot betaling der rechten over de goederen die ze zelf verkrijgen, niet kunnen gehouden zijn tot betaling van de successierechten welke door andere erfopvolgers ten bijzondere of ten algemene titel verschuldigd zijn. Dezen hebben inderdaad geen roeping tot gans de nalatenschap. Integendeel zijn de gewone erfgenamen, de algemene legatarissen en begiftigden zelfs aansprakelijk voor de successierechten verschuldigd door de anomale erfopvolgers.

Een en ander is geïnspireerd door de betrachting van de overheid om zonder veel moeilijkheden successierechten te kunnen innen, door de betalingsplicht niet steeds pro parte toe te passen, maar een hoofdelijkheid in te voeren onder de gerechtigden. Wie dus als titularis van een bepaald legaat of schenking, successierechten verschuldigd is, maar deze niet betaalt, kan zijn schuld in een eerste fase (en bij onvermogen volledig) afwentelen op andere erfgenamen, aangezien de ontvanger van de successierechten deze verschuldigde belasting rechtens kan invorderen lastens andere (vermogende) erfgenamen.

Deze wettelijke hoofdelijkheid kan inwerken op het rechtvaardigheidsgevoel bij die erfgenamen die nadien geconfronteerd kunnen (in de meeste gevallen « zullen ») worden met de insolvabiliteit van die in gebreke blijvende mede-erfgenamen, wanneer zij tot recuperatie van de door hen betaalde belasting zouden willen overgaan. Dit onrechtvaardigheidgevoel wordt uiteraard ook geïnspireerd door de vaststelling dat de algemene rechtsopvolgers niet als borgen doch als hoofdschuldenaars jegens de Staat gehouden zijn tot de betaling van de successierechten en de interesten die over de gerechtigheden van de legatarissen ten bijzondere titel en ten algemene titel werden verevend. De administratie kan aldus de algemene erfopvolgers, ieder naar verhouding van hun erfdeel, tot betaling van de successierechten en interesten verschuldigd door de erfopvolgers ten bijzondere of ten algemene titel, aanspreken, zonder vooraf deze laatste te hebben uitgewonnen. Zo heeft de Staat het risico van insolvabiliteit van diegenen die belastingen verschuldigd zijn afgewenteld op anderen, hoewel de Staat door het heffen van belastingen wel bijdraagt aan dit risico van onvermogendheid... De erfgenamen of de algemene legatarissen kunnen aan deze aansprakelijkheid slechts ontsnappen door de nalatenschap te verwerpen (6) .

De regeling van artikel 70 is des te schrijnender wanneer men vaststelt dat de hoofdelijkheid ook geldt voor de interesten. Dit kan bij de ontvanger van de successierechten de ijver ontnemen om met bekwame spoed over te gaan tot inning van de verschuldigde rechten, omdat (1) de interesten toch lopen, ook ten aanzien van diegene die part noch deel heeft aan de wanbetaling en (2) hij over wettelijke voorrechten en hypotheken beschikt op het vermogen van de erfgenamen, ook om de invordering van andermans (onbetaalde) successierechten te vrijwaren. Het is overigens ook zo dat de ontvanger van de successierechten niet eens verplicht is het bewijs te leveren van het feit dat hij alle middelen heeft uitgeput om de vastgestelde belastingen in te vorderen van diegene die ze in hoofdorde verschuldigd is.

Een en ander wekt dus logischerwijze een grote wrevel op bij erfgenamen die moeten opdraaien voor andermans fiscale schulden. De overheid stelt zich ten deze op als een geprivilegieerde schuldeiser, die het vermogen van iemand kan aanspreken om de betaling van schulden te recupereren waar de aangesprokene niet eens bij betrokken, laat staan verantwoordelijk voor is. Wie daar het slachtoffer van is, verliest voor een stuk zijn geloof in « de Staat », terwijl het juist de overheid is die het voorbeeld zou moeten geven en de burger niet in de maling mag nemen (7) .

De vraag rijst overigens of de huidige regeling wel strookt met artikel 1 (8) van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM. De Staat dient zich met toepassing van artikel 1 EP te onthouden van niet-gerechtvaardigde inmengingen in het eigendomsrecht. In de aangelegenheid die in huidig voorstel aan de orde is, is de Staat van oordeel dat men de eigendom van een bepaalde persoon kan aanspreken en dit louter op grond van de vaststelling dat een andere persoon zijn persoonlijke schulden niet betaalt. En hoewel dit het algemeen belang kan dienen (namelijk fiscale inkomsten veiligstellen), dan nog is het de vraag of er ten deze een rechtvaardig evenwicht bestaat tussen de eisen van het algemene belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. De overheid komt de vrijheid toe om in het algemeen belang, in het bijzonder met het oog op sociale en economische doelstellingen, een bepaald beleid te voeren waarbij inmenging plaats kan vinden in eigendomsrechten. Maar ten deze gebeurt er een « botte » eigendomsontneming zonder enige vorm van compensatie. Door aldus te handelen wordt in ons rechtssysteem een hoofdelijkheid van schulden toegepast, waardoor een onevenredige en niet te rechtvaardigen last wordt gelegd op iemands vermogen. Wanneer blijkt dat een inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen belang is maar een individu daardoor excessief wordt geschaad, wordt aangenomen dat deze handeling in strijd is met artikel 1 EP (9) .

Het is ook een kwestie van verantwoordelijkheid opnemen : de overheid legt belastingen op (en daar kan de burger nog een stuk mee leven), maar moet ook de verantwoordelijkheid opnemen om deze op een eerlijke en loyale manier te innen. Dit betekent dat men het risico van insolventie van de echte titularis en genieter van het vermogen dat wordt belast niet mag verleggen naar derden. Wanneer men dit wel doet, schendt men het vertrouwen dat de burger in de overheid zou moeten hebben.

« Als je als overheid vertrouwen aan de burgers geeft, krijg je ook verrassend vaak het vertrouwen terug. » Dit schrijft Erik Gerritsen, kennisambassadeur namens de gemeente Amsterdam in het boekje « Burger aan het roer » (10) . Tegen alle redelijke overwegingen in, het rechtsgevoel van de burgers miskennen, kan niet goed aflopen. Huidig voorstel wil daar voor een stuk aan tegemoetkomen.

Artikel 70, tweede lid, W. Succ. hangt samen met artikel 38, 1º, W. Succ. inzake de personen die tot indiening van de aangifte van nalatenschap verplicht zijn. Ook daar rust de aangifteplicht op de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden en niet rechtstreeks bij de legatarissen ten algemene en ten bijzondere titel. De Staat heeft aldus geen heffingstitel bij latere vervolgingen voor de inning van de belasting lastens een legataris ten algemene of bijzondere titel als zij niet verplicht zijn een aangifte in te dienen. Vandaar dat naast de schrapping van lid 2 van artikel 70, ook een aanpassing van artikel 38, 1º, wordt voorgesteld.

Guido DE PADT.
Bart TOMMELEIN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 38,1º, van het Wetboek der successierechten, gewijzigd bij de wet van 7 maart 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het eerste lid worden de woorden « , met uitsluiting van alle andere legatarissen of begiftigden, » vervangen door de woorden « , alsook door de legatarissen ten algemene of ten bijzondere titel, »;

2º het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 3

In artikel 70 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid opgeheven.

27 september 2010.

Guido DE PADT.
Bart TOMMELEIN.

(1) Een algemeen legaat is de uiterste wilsbeschikking waarbij de erflater aan een of meer personen de algemeenheid van de goederen geeft die hij bij zijn overlijden zal nalaten.

(2) Een legaat onder algemene titel is dat waarbij de erflater een gedeelte vermaakt van de goederen waarover hij volgens de wet mag beschikken, zoals de helft, een derde, of al zijn onroerende goederen, of al zijn roerende goederen, of een bepaald gedeelte van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen. Ieder ander legaat is slechts een beschikking onder bijzondere titel en legaat onder algemene titel vertegenwoordigt een deel van de nalatenschap.

(3) Ieder legaat dat niet tot de vorige twee categorieën behoort, is een legaat ten bijzondere titel, ook een bijzonder legaat genaamd. Als voorbeeld zijn er de volgende bijzondere legaten : het legaat van één of meer bepaalde goederen van de nalatenschap; het legaat van een geldsom, het legaat van één welbepaald schilderij.

(4) Voorbeeld : de overledene laat een broer na, maar heeft over al zijn goederen beschikt door middel van bijzondere legaten. De broer (voor zover hij niet verwerpt) kan vervolgd worden tot betaling van alle successierechten.

(5) Artikel 747 Burgerlijk Wetboek : De bloedverwanten in de opgaande lijn erven, met uitsluiting van alle anderen, de zaken door hen geschonken aan hun kinderen of afstammelingen die zonder nakomelingschap zijn gestorven, wanneer de geschonken zaken nog in natura aanwezig zijn in de nalatenschap. Indien de zaken zijn vervreemd, bekomen de bloedverwanten in de opgaande lijn de prijs die daarvoor nog verschuldigd mocht zijn. Zij erven ook de rechtsvordering tot terugneming die de begiftigde mocht hebben. Artikel 745bis, § 2, Burgerlijk Wetboek : De langstlevende echtgenoot heeft bovendien het vruchtgebruik van de goederen onderworpen aan het recht van wettelijke terugkeer waarin artikel 747 voorziet, tenzij in de akte van schenking of in het testament anders is bepaald.

(6) Decuyper J. en Ruysseveldt J., Successierechten, België, Kluwer, 2006-2007, nr. 1363.

(7) Letterlijke weergave van een door een advocaat aangemelde casus : « Ik ben de voogd van een meisje wiens vader overleed. Moeder werd later in de onmogelijkheid verklaard om het ouderlijk gezag uit te oefenen (en is eigenlijk verdwenen — werd door het Parket opgespoord in het kader van de procedure « ouderlijk gezag » maar werd niet aangetroffen op het adres in het rijksregister) zodat ik dan als voogd werd aangesteld. Mijn pupil verblijft in een begeleidingstehuis. De moeder incasseerde wel een levensverzekering (die stond na de echtscheiding met de vader van mijn pupil nog op haar naam). Nu betaalt deze moeder natuurlijk de successierechten niet en is ze blijkbaar onvermogend (heeft de ontvanger dat nagezien ? Ging er een gerechtsdeurwaarder ter plaatse ? Werd de RSZ bevraagd naar een mogelijke werkgever ?) en worden mijn pupil en de langstlevende echtgenoot aangesproken tot betaling van de rechten, boeten en interesten (art. 70, lid 2, W. Succ) — een 800 euro rechten + boete + interest (de LLE [2e huwelijk] moet een 1 600 euro betalen — daar kan ze waarschijnlijk twee maand voor gaan werken ! ! !). Dus voor alle duidelijkheid : de moeder (ex-echtgenote — 1e huwelijk) incasseerde een 5 000 euro en de erfgenamen niets (de nalatenschap had enkel een onroerend goed — rijwoninkje — als actief) maar kunnen wel de successierechten van een ander ( !) betalen. Bij bepaalde andere ficties kan men zich nog verweren maar hier is er blijkbaar niets aan te doen terwijl dit niet meer of minder dan een schande is (mensen doen betalen [voor een ander] terwijl ze niets ontvingen). ».

(8) De tekst van artikel 1 EP luidt als volgt : « Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. ».

(9) T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik, « De betekenis van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM voor het Nederlandse recht inzake overheidsaansprakelijkheid », Overheid en Aansprakelijkheid, 2002, 114.

(10) Nicis Institute, Den Haag, ISBN : 978-90-77389-52-2.