5-264/1 | 5-264/1 |
8 OKTOBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 12 juli 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-34/1 - BZ 2007).
Dit wetsvoorstel introduceert een nieuwe rechtsfiguur in het gezin : het zorgouderschap.
De werkelijkheid in de gezinnen is heel verscheiden en divers, omdat er naast het zogenaamde traditionele gezin (ouders en kind(eren)), andere gezinsvormen zijn ontstaan : eenoudergezinnen; eventueel herhaaldelijk nieuw samengestelde gezinnen; en homo- en lesbische huishoudens. In sommige gevallen worden kinderen opgevoed door mensen die niet hun biologische ouder(s) zijn. Meestal gaat het om de nieuwe echtgenoot van de biologische ouder, die zich soms over de kinderen van zijn partner ontfermt alsof het om zijn kinderen ging.
Tegelijk kunnen om uiteenlopende redenen bepaalde naaste familieleden — een grootouder, tante of oom, zus of broer, ... — eveneens een belangrijke rol in de opvoeding van een kind spelen. In bepaalde gevallen bieden ze de biologische ouder(s) met allerlei problemen (inzake lichamelijke of geestelijke gezondheid, omdat ze in de marge van de samenleving zijn beland, ...), of die hun ouderlijke verantwoordelijkheid de facto niet meer op zich nemen, belangrijke hulp.
Het doel van dit wetsvoorstel betreffende het zorgouderschap is de banden tussen een persoon die geen biologische ouder van het kind is en dat kind maatschappelijk erkennen en juridisch beschermen, (1) wanneer die persoon — de zorgouder — een groot stuk van de ouderlijke verantwoordelijkheid op zich neemt, (2) wanneer er een specifieke affectieve relatie bestaat tussen de volwassene en het kind en (3) wanneer het zorgouderschap het belang van het kind het beste dient. Het kan bijvoorbeeld om de nieuwe echtgenoot of partner van een ouder gaan, die zich gedurende jaren over diens kinderen heeft ontfermd, of over de tante die de opvoeding van de kinderen van haar zuster werkelijk in handen heeft genomen omdat deze laatste dat niet kon of wilde.
Het instellen van het zorgouderschap heeft onder andere tot doel de vraag te beantwoorden van gezinnen die in hun dagelijks leven met praktische problemen worden geconfronteerd. Momenteel heeft de zorgouder immers geen enkel recht of geen enkele verplichting ten opzichte van het kind waarvoor hij zorgt, met alle mogelijke problemen van dien. Die ouder mag bijvoorbeeld in principe het rapport van het kind niet ondertekenen, hij mag het niet aan school afhalen zonder de specifieke toestemming van de andere ouder, noch het meenemen op vakantie in het buitenland.
Uit de cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek kan men niet precies afleiden hoeveel kinderen in nieuw samengestelde gezinnen of door een niet biologische ouder (in andere gevallen dan die van adoptie) worden opgevoed, maar men kan de omvang van dit verschijnsel bepalen aan de hand van diverse factoren. Echtparen scheiden vaker dan in het verleden en steeds vroeger uit de echt (in 2005 waren er in België 43 182 huwelijken en 30 844 echtscheidingen; ongeveer een huwelijk op drie draait op een echtscheiding uit). Ook het aantal eenoudergezinnen neemt toe (die gezinnen vertegenwoordigen 12 tot 14 % van alle gezinnen). In Frankrijk schat men dat een huwelijk op drie een tweede huwelijk is dat tot de samenstelling van een nieuw gezin leidt.
In het licht van die context meent indiener dat er een antwoord moet worden gegeven op de diverse vragen die uit het maatschappelijk middenveld en de verenigingen afkomstig zijn en dat er voor een structuur moet worden gezorgd die een duidelijke oplossing biedt voor de geuite behoeften. Deze tekst gaat verder dan de andere, bestaande wetsvoorstellen, die ofwel juridische fouten bevatten, ofwel onvolledig zijn omdat ze bijvoorbeeld geen regeling treffen voor de mogelijke conflicten tussen de ouder(s) en de zorgouder, of niet bepalen wat het lot van het zorgouderschap is wanneer één van de ouders, al dan niet de zorgouder, overlijdt.
Er zijn twee soorten zorgouders : ofwel is het de partner van de ouder, op voorwaarde dat hij gedurende minstens drie jaar werkelijk met het kind samenwoont; ofwel is het een naast familielid (grootouder, tante of oom, zuster of broer). Zoals hierboven vermeld is het belangrijk dat in bepaalde gevallen de rol wordt erkend die familieleden kunnen spelen in de opvoeding van kinderen.
De tekst beklemtoont dat het zorgouderschap een meerwaarde voor het kind met zich moet brengen. Het zal bijgevolg slechts tot stand komen wanneer dat ouderschap in het belang van dat kind is.
Vervolgens maakt dit voorstel een onderscheid tussen twee gevallen : wanneer er slechts een biologische ouder is en dus slechts een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, als gevolg van een overlijden of in het geval van een eenoudergezin; en wanneer er twee biologische ouders zijn. De omvang van de rechten en plichten van de zorgouder zullen verschillen naargelang het om één van die twee gevallen gaat.
In het eerste geval heeft de zorgouder dezelfde rechten en plichten als de biologische ouder, op de erfrechten na. Het gaat om de verplichtingen inzake de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding (art. 203 van het Burgerlijk Wetboek). De reikwijdte van de voorrechten die door de zorgouder worden uitgeoefend levert geen problemen op, aangezien er in totaal slechts twee ouders zijn (de biologische ouder en de zorgouder). Het kind van zijn kant is levensonderhoud verschuldigd aan de zorgouder (art. 205 van het Burgerlijk Wetboek). Voor schenkingen of uiterste wilsbeschikkingen tussen de zorgouder en het kind geldt een gunstige erfregeling (de successierechten bij een erfopvolging in rechte lijn zijn van toepassing).
De rechten en plichten van de zorgouder zijn veel beperkter wanneer het kind twee ouders heeft die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gaat dan vooral om de nieuw samengestelde gezinnen. Die beperking is logisch, aangezien de invoering van het zorgouderschap geenszins beoogt het ouderlijk gezag van de biologische ouder(s) (opnieuw) op losse schroeven te zetten of het belang ervan in te perken. Daarom bepaalt deze tekst uitdrukkelijk dat de zorgouder alleen de rechten en plichten in verband met de huisvesting van het kind heeft. Eigenlijk gaat het om alle beslissingen in verband met zijn dagelijks leven, behalve de belangrijke beslissingen in verband met zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding, zijn ontspanning of zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes. Voor die beslissingen blijven beide biologische ouders gezamenlijk bevoegd. De tekst voorziet in een uitzondering : de rechten en plichten van de zorgouder kunnen worden uitgebreid wanneer de andere biologische ouder (dat wil zeggen de ouder die niet instaat voor de huisvesting van het kind) sinds minstens twee jaar vanaf het indienen van de zorgouderschapsaanvraag geen belangstelling voor het kind meer heeft getoond. Het wetsvoorstel voorziet ook in oplossingen bij een breuk tussen de ouder en de zorgouder die met hem samenleeft. Het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden, zoals bepaald in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek, is van toepassing.
Het zorgouderschap is een nieuwe rechtsfiguur die slechts door de jeugdrechtbank kan worden ingesteld. De aanvraag moet worden ingediend door de biologische ouder en door de kandidaat-zorgouder. Wanneer beide biologische ouders van het kind het ouderlijk gezag uitoefenen, is de toestemming vereist van de biologische ouder die de aanvraag niet indient. Tevens is de instemming van het kind vereist indien het ouder is dan 12 jaar. Voor de indiener van het wetsvoorstel is het immers essentieel dat men zich niet in de gezinsrelaties mengt en dat men voor de uitdrukkelijke toestemming zorgt van alle betrokkenen, opdat het zorgouderschap voor alle partijen werkelijk gunstig zou zijn. Opnieuw voorziet de tekst in die context in een uitzondering : de toestemming van de ouder die de aanvraag niet indient is niet vereist wanneer hij sinds minstens twee jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag geen belangstelling meer heeft getoond voor het kind.
Het wetsvoorstel voorziet specifiek in de beperking van het zorgouderschap tot maximum één aanvraag per ouder, om te voorkomen dat er buitensporig veel zorgouders naast elkaar optreden of dat de gezinsstructuren nodeloos ingewikkelder worden gemaakt. Het staat evenwel een tweede zorgouderschap toe wanneer de eerste zorgouder overlijdt.
Het zorgouderschap kan worden gewijzigd of opgeheven op verzoek van een biologische ouder, de zorgouder of de procureur des Konings.
Philippe MAHOUX. Hassan BOUSETTA. Ahmed LAAOUEJ. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In Boek I van het Burgerlijk Wetboek wordt een Titel IXbis ingevoegd, die de artikelen 387quater tot 387octies omvat, luidende :
« Titel IXbis. Het zorgouderschap.
Art. 387quater. — § 1. Het zorgouderschap kan bij rechterlijke beslissing worden toegewezen aan een andere persoon dan de ouder, die daadwerkelijk een deel van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind op zich neemt.
§ 2. De volgende personen kunnen zorgouder zijn :
1º de partner van de ouder, op voorwaarde dat hij op de datum waarop de zorgouderschapsaanvraag wordt ingediend, sinds minstens drie jaar werkelijk samenwoont met die laatste en het kind;
2º de bloedverwant in de opgaande lijn in de tweede graad;
3º de bloedverwant in de zijlijn in de tweede of de derde graad.
In alle gevallen moet de rechtbank vaststellen dat er een bijzondere affectieve band bestaat tussen het kind en de kandidaat voor het zorgouderschap en dat het zorgouderschap de belangen van het kind zo goed mogelijk dient.
Art. 387quinquies. — Wanneer het ouderlijk gezag door een enkele ouder wordt uitgeoefend, oefent de zorgouder gezamenlijk met de ouder de rechten en plichten uit die bij het ouderlijk gezag over het kind horen.
De bepalingen van onderhavig boek, Titel IX, en de artikelen 203, 203bis, 205 en 207 tot 211 zijn van toepassing.
Voor schenkingen onder de levenden of bij testament tussen de zorgouder en het kind en zijn bloedverwanten in de nederdalende lijn gelden de bepalingen van het successierecht die van toepassing zijn op de erfgenamen in de rechte lijn.
Indien de ouder overlijdt, wijst de vrederechter de zorgouder als voogd aan, tenzij die aanwijzing strijdig is met het belang van het kind. Indien de overleden ouder een andere persoon als voogd heeft aangewezen, beslist de vrederechter in het belang van het kind.
Indien het tot een breuk komt tussen de ouder en de zorgouder bedoeld in artikel 387quater, § 2, 1º, wordt het ouderlijk gezag overeenkomstig artikel 374 gezamenlijk door beide ouders uitgeoefend.
Art. 387sexies. — Indien het ouderlijk gezag door beide ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, kan de ouder die voor de huisvesting van het kind instaat alle rechten en plichten die hij ten opzichte van het kind heeft, of een gedeelte ervan, aan de zorgouder overdragen.
Het zorgouderschap mag in geen geval afbreuk doen aan de uitoefening van het ouderlijk gezag door de andere ouder.
Alleen de rechten en plichten in verband met de huisvesting van het kind kunnen worden overgedragen. Een overdracht kan niet slaan op de belangrijke beslissingen inzake de andere bevoegdheden bedoeld in artikel 374, tweede lid, tenzij de ouder die de aanvraag niet indient sinds minstens twee jaar vanaf de datum waarop de zorgouderschapsaanvraag werd ingediend geen belangstelling meer heeft getoond voor het kind.
De ouder die de aanvraag indient en de kandidaat voor het zorgouderschap kunnen in hun aanvraag nadere bepalingen opnemen over de wijze waarop de zorgouder in het levensonderhoud van het kind zal voorzien.
Artikel 373, tweede lid, is van toepassing voor de in § 1 bedoelde rechten en plichten.
Bij een breuk tussen de ouder en de zorgouder bedoeld in artikel 387quater, § 2, 1º, is artikel 375bis van toepassing. Indien de overdracht overeenkomstig § 3 van onderhavig artikel betrekking heeft op andere bevoegdheden dan die inzake huisvesting, blijven de ouder en de zorgouder de overgedragen bevoegdheden overeenkomstig artikel 374 gezamenlijk uitoefenen.
Indien de ouder die de aanvraag heeft ingediend overlijdt, behoudt de zorgouder gezamenlijk met de ouder die de aanvraag niet heeft ingediend de overgedragen rechten.
De overdragende ouder kan de overdracht slechts eenmaal vragen.
Art. 387septies. — De aanvraag tot het verkrijgen van het zorgouderschap wordt ingediend door de ouder en de kandidaat voor het zorgouderschap bij de jeugdrechtbank van de woonplaats van het kind, overeenkomstig artikel 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Wanneer het ouderlijk gezag door beide ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, is de voorafgaande toestemming van de ouder die de aanvraag niet heeft ingediend vereist, tenzij die ouder sinds minstens twee jaar vanaf de datum waarop de zorgouderschapsaanvraag is ingediend, geen belangstelling meer heeft getoond voor het kind.
Indien het kind ouder is dan twaalf jaar, is zijn voorafgaande toestemming vereist. Het kind dat over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt, wordt gehoord overeenkomstig artikel 931, derde tot zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De jeugdrechtbank roept de ouders ten aanzien van wie de afstamming is vastgesteld en de kandidaat voor het zorgouderschap op in de raadkamer. Ze verifieert of de in §§ 2 en 3 vereiste toestemming gegeven is.
Ze vraagt het advies van het openbaar ministerie. Ze kan de verschijning in raadkamer gelasten van alle personen van wie ze het nuttig acht dat ze worden gehoord.
De rechtbank verwerpt de aanvraag indien ze bij een met redenen omklede beslissing vaststelt dat de toekenning van het zorgouderschap het belang van het kind of de uitoefening van het ouderlijk gezag zou schaden.
Na het overlijden van de zorgouder kan overeenkomstig de bepalingen van onderhavige Titel een tweede zorgouderschapsaanvraag worden ingediend.
Art. 387septies. — De rechtbank kan op verzoek van een ouder, de zorgouder of de procureur des Konings alle maatregelen betreffende het zorgouderschap opleggen, wijzigen of opheffen. »
20 juli 2010.
Philippe MAHOUX. Hassan BOUSETTA. Ahmed LAAOUEJ. |