5-132/1

5-132/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

9 SEPTEMBER 2010


Wetsvoorstel tot invoering van een mobiliteitsvergoeding

(Ingediend door de heer Bart Tommelein en mevrouw Nele Lijnen)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 september 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-195/1 - 2006/2007).

In België zouden volgens recente cijfers ongeveer 600 000 bedrijfswagens rijden. Per capita zijn wij daarmee koploper binnen Europa. De populariteit van bedrijfswagens moeten we zoeken bij onze loonkosten. Vergeleken met andere Europese landen staan we ook hier aan de top. Een bedrijfswagen is daarom voor de meeste bedrijven dé manier om op een betaalbare wijze een werknemer beter te belonen en te motiveren. De werknemer heeft ook vaak geen keuze : het voorlopig enige alternatief — een loonsverhoging — is in vergelijking met een wagen geheel oninteressant.

Een andere vaststelling is dat onze wegen alsmaar meer dichtslibben. Het hoge aantal bedrijfswagens in ons land is hier zeker niet vreemd aan. Het bezit van een bedrijfswagen zet daarenboven bijna automatisch aan tot onlogisch mobiliteitsgebruik. Iemand die een bedrijfswagen heeft, zou namelijk gek zijn om met het openbaar vervoer naar het werk te komen en de wagen enkel in het weekend te gebruiken.

Met dit wetsvoorstel willen de indieners bedrijven een aanzet aanreiken om te evolueren van een « car policy » naar een « mobiliteitspolicy ». Momenteel zijn ondernemingen te vaak gefocust op het aspect bedrijfswagens. Mobiliteit is echter een veel ruimer gegeven.

Sommige ondernemingen hebben dit reeds begrepen : zij bieden momenteel hun werknemers al gratis treinabonnementen aan. Hoewel dit een goede evolutie is, blijft het evident dat een gratis treinabonnement niet echt een eerlijk alternatief voor de bedrijfswagen vormt; alleen al het verschil in waarde maakt dat de keuze vrij snel gemaakt is.

Daarom is er volgens de indieners dringend nood aan een fiscaal gunstige « mobiliteitsvergoeding ».

Werknemers die bij het aangaan van hun arbeidsovereenkomst nu meteen de sleutels van een wagen aangeboden krijgen, zullen dan een alternatief hebben en kunnen opteren voor een « mobiliteitsvergoeding ». Net als de waarde van een bedrijfswagen, die voorafgaandelijk aan het ondertekenen van een arbeidsovereenkomst onderhandeld kan worden, zal dit ook zo kunnen wat het bedrag van de « mobiliteitsvergoeding » betreft.

De werknemer krijgt in ruil voor een bedrijfswagen of treinabonnement, een geldelijke vergoeding, die fiscaal gunstig is omdat ze op zelfde wijze behandeld wordt als een bedrijfswagen; dit wil zeggen voor 85 % als kost aftrekbaar voor het bedrijf. Het huidig fiscaal regime beschouwt de aftrek van een bedrijfsvoertuig als beroepskost op twee manieren. De kosten die gemaakt zijn voor het voertuig zelf zijn voor 75 % aftrekbaar. Brandstof en financiering zijn voor 100 % aftrekbaar. Door beide samen te nemen, leggen de indieners de aftrek van de mobiliteitsvergoeding vast op 85 %.

Bijkomend is de werkgever, wanneer hij een wagen ter beschikking stelt, een maandelijkse solidariteitsbijdrage verschuldigd die afhankelijk is van de CO2-uitstoot van het voertuig.

Voertuigen, waarvan geen gegevens over de CO2-uitstoot gekend zijn, vallen terug op een forfaitaire bijdrage afhankelijk of het om een benzine- dan wel dieselmotor gaat. Respectievelijk komt dit neer op een bijdrage van 72,5 euro dan wel 73,5 euro per maand.

Omdat ingeval van een mobiliteitsvergoeding geen CO2-metingen mogelijk zijn, stellen de indieners de bijdrage gelijk aan de laagste bijdrage voor voertuigen waarvan geen gegevens inzake CO2-uitstoot bekend zijn.

Wanneer een werknemer een bedrijfsvoertuig ter beschikking gesteld krijgt, dient hij tevens het deel dat hij voor privédoeleinden gebruikt, aan te geven bij zijn inkomsten als voordeel van alle aard.

Indien de werknemer op minder dan 25 kilometer van zijn werk woont, wordt het aantal kilometer voor privégebruik forfaitair bepaald op 5 000 km. Als de woon-werkafstand meer dan 25 kilometer bedraagt, wordt dit 7 500 km. Vervolgens wordt afhankelijk van het aantal fiscale pk een belastbare som bepaald.

De wetgever heeft destijds in het Wetboek van de inkomstenbelastingen inzake de voordelen van alle aard de Koning een zeer ruime delegatie gegeven. Artikel 36 WIB geeft de Koning de bevoegdheid regels vast te stellen om op voordelen van alle aard een vast bedrag te ramen. Net zoals Hij gedaan heeft voor het forfaitair bepalen van het voordeel van een bedrijfsvoertuig in artikel 18 van het koninklijk besluit/WIB 92 van 27 augustus 1993, zal de Koning in hetzelfde koninklijk besluit ook het voordeel van alle aard moeten bepalen dat een werknemer heeft als hij een mobiliteitsvergoeding geniet. De indieners zijn van oordeel dat dit bij voorkeur gelijkgesteld wordt aan een forfait van 5 000 km met een voertuig van 10 fiscale pk.

Die regeling is voor de overheid budgettair neutraal. De werknemer lijdt in dit geval geen euro loonverlies als hij geen bedrijfswagen wil, maar opteert voor een geldelijke vergoeding. Hij beslist dan wel om zelf in te staan voor de kosten van zijn mobiliteit naar het werk toe.

Er is dringend nood aan een volwaardig alternatief voor de bedrijfswagen omdat men kan vaststellen dat heel wat werknemers eigenlijk andere noden hebben dan een bedrijfswagen, bijvoorbeeld omdat ze in de stad en dicht bij hun werk wonen. Andere werknemers veranderen bijvoorbeeld van werknemer en krijgen plots een bedrijfswagen aangeboden, terwijl ze al een eigen wagen hebben. Zij staan vaak voor een dilemma, ze weten niet of ze hun eigen wagen nu van de hand moeten doen of niet, omdat ze de eerste zes maanden nog in een proefperiode zitten. Anderen willen hun eigen wagen dan weer liever gewoon houden ....

Het voorstel komt erop neer dat in plaats van dat het geld van het bedrijf naar een leasingmaatschappij en benzinevergoedingen gaat, de werknemer vrij kan beschikken over die middelen om zijn mobiliteit in de ruimste zin zelf te organiseren.

Het doel van het voorstel bestaat erin bij te dragen tot de verbetering van de mobiliteit maar ook om een grotere vrijheid aan de werknemer te geven. Voor de overheid is de operatie budgettair neutraal.

Bart TOMMELEIN.
Nele LIJNEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt een artikel 39quinquies ingevoegd, luidende :

« Art. 39quinquies. — Een inhouding, die gelijk is aan de solidariteitsbijdrage voor voertuigen die aangedreven worden met een benzinemotor en waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen, zoals bedoeld in artikel 38, § 3quater, zevende lid, wordt verricht door de werkgever op de mobiliteitsvergoeding die de werkgever aan een werknemer betaalt.

Onder « mobiliteitsvergoeding » moet worden verstaan een vergoeding waarbij de werkgever bijdraagt in de kosten die de werknemer maakt om te voorzien in zijn mobiliteit en die niet als loon beschouwd wordt enkel en alleen als de werkgever geen voertuig, dat ook voor andere dan beroepsdoeleinden is bestemd, rechtstreeks of onrechtstreeks, ter beschikking stelt van dezelfde werknemer. »

Art. 3

In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 66ter ingevoegd, luidende :

« Art. 66ter. — In hoofde van de werkgever is de mobiliteitsvergoeding die toegekend wordt aan een werknemer slechts tot 85 percent aftrekbaar.

Onder « mobiliteitsvergoeding » moet worden verstaan een vergoeding waarbij de werkgever bijdraagt in de kosten die de werknemer maakt om te voorzien in zijn mobiliteit en die niet als loon beschouwd wordt enkel en alleen als de werkgever geen voertuig, dat ook voor andere dan beroepsdoeleinden is bestemd, rechtstreeks of onrechtstreeks, ter beschikking stelt van dezelfde werknemer. »

Art. 4

Artikel 205, § 2, eerste lid van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 21 december 2009, wordt aangevuld met een 6ºbis, luidende :

« 6ºbis 15 percent van de mobiliteitsvergoeding als bedoeld in artikel 66ter; ».

Art. 5

Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk één jaar na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

20 juli 2010.

Bart TOMMELEIN.
Nele LIJNEN.