4-1630/1

4-1630/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

5 MEI 2010


Nucleaire ontwapening


VERSLAG

VAN DE WERKGROEP « NUCLEAIRE ONTWAPENING » UITGEBRACHT AAN DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING DOOR

DE HEER MAHOUX


INHOUD

  1. INLEIDING
  2. HOORZITTINGEN
    1. HOORZITTING MET DE HEER ERIC DAVID, EMERITUS HOOGLERAAR IN INTERNATIONAAL RECHT (ULB)
    2. HOORZITTING MET DE HEER TOM SAUER, DOCENT INTERNATIONALE POLITIEK, (UNIVERSITEIT ANTWERPEN)
    3. HOORZITTING MET DE HEER ANDRÉ DUMOULIN, PROFESSOR (KONINKLIJKE MILITAIRE SCHOOL ULG, RMES-NETWERK)
    4. HOORZITTING MET DE HEER ERIC REMACLE, PROFESSOR (ULB)
    5. HOORZITTING MET DE HEER JOSEPH HENROTIN, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEKER (CENTRE D'ANALYSE ET DE PRÉVISION DES RISQUES INTERNATIONAUX — PARIJS)
    6. HOORZITTING MET DE HEER RIK COOLSAET, PROFESSOR (UGENT)
    7. HOORZITTING MET DE HEER LUC MAMPAEY, ONDERZOEKER (GROUPE DE RECHERCHE ET D'INFORMATION SUR LA PAIX ET LA SÉCURITÉ)
    8. HOORZITTING MET DE HEER WERNER BAUWENS, BIJZONDER GEZANT VOOR DE ONTWAPENING EN DE NON-PROLIFERATIE
    9. HOORZITTING MET DE HEER PHILIPPE DE SALLE, CARDIOLOOG (ARTSEN VOOR DE PREVENTIE VAN KERNOORLOG) EN MET DE HEER HANS LAMMERANT (VREDESACTIE)

I. INLEIDING

Tijdens haar vergadering van 15 december 2009 heeft de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging beslist een werkgroep « Nucleaire Ontwapening » op te richten.

Die werkgroep bestond uit 10 leden, te weten : Sabine de Bethune, Elke Tindemans, Armand De Decker, Philippe Monfils, Paul Wille, Karim Van Overmeire, Philippe Mahoux, Fatma Pehlivan, Jean-Paul Procureur en Benoit Hellings.

De werkgroep heeft op 18 december 2009 de heer Mahoux als voorzitter aangewezen.

Om de werkzaamheden van de werkgroep voor te bereiden, had de werkgroep de volgende taken :

— de problematiek van de nucleaire ontwapening onderzoeken;

— de problematiek onderzoeken van de aanwezigheid van kernwapens in ons land in het raam van de herzieningsconferentie van het non-proliferatieverdrag;

— de implicaties bekijken van een potentieel verbod op aanwezigheid van kernwapens op het Belgisch grondgebied;

— de rol analyseren van het kernwapen in het strategisch concept van het Atlantisch bondgenootschap;

— de follow-up onderzoeken van resolutie nr. 3-985/5, aangenomen op 21 april 2005, en van resolutie nr. 4-1111/1, aangenomen op 29 januari 2009.

Overeenkomstig art. 26, derde lid van het reglement van de Senaat, vergaderde de werkgroep met gesloten deuren.

De werkgroep heeft in het raam van zijn werkzaamheden hoorzittingen gehouden. Die hoorzittingen vonden plaats op :

— 14 januari 2010

Prof. Eric DAVID (ULB) : « Juridische aspecten van de problematiek van de nucleaire ontwapening ».

— 28 januari 2010

Prof. Tom SAUER (Universiteit Antwerpen) : « Nucleair strategisch denken in beweging ».

— 2 februari 2010

Prof. André DUMOULIN (Koninklijke Militaire School, ULG, réseau RMES) : « Het Europees nucleair landschap : sokkels en scenario's ».

— 12 februari 2010

Prof. Eric REMACLE (ULB) : « Impact van de Amerikaans-Russische gesprekken over de vermindering van de strategische atoomwapens en de anti-raketsystemen op de Europese, transatlantische en globale veiligheid ».

— 25 februari 2010

De heer Joseph HENROTIN, Doctor in de politieke wetenschappen (ULB), onderzoeker aan het Centre d'Analyse et de Prévision des Risques Internationaux (CAPRI, Parijs) en medewerker van het Institut de Stratégie Comparée, hoofdredacteur van « Défense & Sécurité Internationale » : « Trends en prospectief van de nucleaire proliferatie en van de militaire tegenmaatregelen — een doctrinale lezing ».

— 2 maart 2010

Prof. Rik COOLSAET (Universiteit Gent) : « De recente strategische ontwikkelingen met betrekking tot België's resterende kerntaak ».

— 9 maart 2010

Dr. Luc MAMPAEY, onderzoeker bij de Group for Research and Information on Peace and Security (GRIP) : « De kernwapenvrije zones : stand van zaken, balans en nieuwe uitdagingen ».

— 17 maart 2010

De heer Werner BAUWENS, bijzonder gezant voor de ontwapening en de non-proliferatie : « 10 jaar Belgisch beleid van non-proliferatie en ontwapening en de perspectieven voor de volgende herzieningsconferentie van het Verdrag inzake non-proliferatie ».


Tot slot heeft de werkgroep samen met de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging op dinsdag 20 april 2010 een dialoog gevoerd met het maatschappelijk middenveld over de internationale conferentie over de herziening van het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens. Dokter Philippe de Salle (Artsen voor de preventie van kernoorlog) en de heer Hans Lammerant (Vredesactie) werden gehoord. (1)


Door de vervroegde ontbinding van het parlement moest de werkgroep zijn werkzaamheden beëindigen.

II. HOORZITTINGEN


A. HOORZITTING MET DE HEER ERIC DAVID, EMERITUS HOOGLERAAR IN INTERNATIONAAL RECHT (ULB)


Juridische aspecten van de problematiek van de nucleaire ontwapening


1. Uiteenzetting van de heer David

Spreker legt om te beginnen uit dat hij het zal hebben over de aanwezigheid van kernwapens in België, gezien vanuit het perspectief van het Belgisch recht en van het internationaal recht.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 11 april 1962 die de doortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden landen blijkt duidelijk dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Paul-Henri Spaak, zich ertoe had verbonden geen kernwapens op het grondgebied te laten installeren zonder dat het parlement daar eerst over geïnformeerd werd. Deze belofte is niet gehouden.

Als zou blijken dat dergelijke installatie heeft plaatsgehad, kan elke betrokken persoon bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen tegen de beslissing die deze installatie mogelijk heeft gemaakt, op basis van artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, wegens overschrijding of afwending van macht.

Indien de Raad van State vaststelt dat er sprake is van overschrijding of afwending van macht, zou dit onder de politieke verantwoordelijkheid van de regering vallen.

Kan men zich, om dit risico te dekken, beroepen op het stilzwijgend akkoord van het parlement ?

Dan moet wel nog worden bewezen dat het parlement stilzwijgend met die installatie heeft ingestemd.

Om hier klaar in te zien, dient men de voorgeschiedenis van de problematiek te bekijken vanuit het perspectief van het Belgisch en het internationaal recht.

a. De veronderstelde aanwezigheid van kernwapens in België, naar Belgisch publiek recht

Eerst moet men de kwestie bekijken vanuit het standpunt van artikel 185 (vroeger art. 121) van de Grondwet.

Dat artikel bepaalt het volgende :

« Vreemde troepen mogen niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen trekken ».

De wet van 11 april 1962 (Belgisch Staatsblad van 20 april 1962) die de doortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden landen, bepaalt in zijn enige artikel :

« De troepen van de Staten met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden mogen het nationaal grondgebied doortrekken of er gestationeerd zijn binnen de grenzen en onder de voorwaarden voor elk geval vastgesteld in met de betrokken regeringen te sluiten uitvoeringsakkoorden ».

In de wet staat echter niets over de opslag van kernwapens in België.

Tijdens de bespreking van het wetsontwerp in 1962, had senator H. Rolin een amendement ingediend dat een artikel 2 wilde invoegen, luidend :

« La disposition qui précède ne peut conduire à l'autorisation du service ou de l'installation de rampes de lancement ni du stockage de munitions nucléaires pour engins de moyenne ou de longue portée ».

Dit amendement werd door de minister van Buitenlandse Zaken, P.-H. Spaak, als overbodig bestempeld. Hij verklaarde het volgende :

« Si un jour, le gouvernement avait l'étrange idée de laisser installer sur le territoire belge des rampes de lancement promises à des forces étrangères, nous ne le ferions pas sans l'accord du parlement. [...] Je prends l'engagement formel de vous assurer que les accords d'exécution seront soumis aux commissions compétentes et que, bien entendu, il n'entre pas dans l'intention du gouvernement de permettre par ce moyen détourné, l'installation en Belgique, au profit d'armées étrangères, de rampes de lancement atomiques » (AP, SO 1961-1962, 1er mars 1962, p. 749).

Andere verklaringen van P.-H. Spaak gingen in dezelfde richting (ibid.). Wat senator H. Janne ertoe aanspoorde om een week later te verklaren :

« qu'[...] en considération des déclarations très nettes faites à la dernière séance par le ministre des Affaires étrangères et par le président du groupe P.S.C., M. Rolin m'a prié de déclarer au Sénat qu'il retirait son amendement » (ibid., 7 maart 1962, blz. 762).

b. De veronderstelde aanwezigheid van kernwapens in België, naar internationaal recht

Zelfs als we veronderstellen dat dit het probleem regelt van de troepen die het nationaal grondgebied doortrekken terwijl ze kernwapens vervoeren, dan is er nog de kwestie van de stationering van die wapens op Belgisch grondgebied.

Het probleem van de stationering dient vanuit verschillende standpunten te worden bekeken.

b.1. Op basis van de regels van de NAVO

Het Noord-Atlantisch Verdrag waarbij de NAVO werd opgericht, is een overeenkomst van gemeenschappelijke gewettigde verdediging zoals bepaald in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties : de lidstaten van de Verenigde Naties hebben het recht elkaar bij te staan in geval van een gewapende aanval tegen één van hen « totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen ».

Het NAVO-verdrag zegt niets over de aard van de door de NAVO-lidstaten gebruikte wapens, noch over de wederzijdse verplichtingen van die lidstaten met betrekking tot het gebruik van kernwapens of andere wapens door diezelfde lidstaten.

b.2. Op basis van het non-proliferatieverdrag (NP)

Het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens van 1 juli 1968 bepaalt :

« Elke staat die geen kernwapens bezit en die partij is van het Verdrag, verbindt er zich toe om de overdracht van kernwapens noch direct, noch indirect te aanvaarden, de controle over dergelijke wapens niet te aanvaarden, en om geen kernwapens te vervaardigen of te verwerven » (artikel II).

De aanwezigheid van kernwapens in België zou het NPV niet schenden, omdat de wapens niet onder de Belgische controle vallen. Maar staat de aanwezigheid van die wapens niet haaks op de ontwapeningsverplichting die België is aangegaan ?

Het NPV verplicht de Staten die partij zijn :

« zich ertoe te verbinden te goeder trouw onderhandelingen te voeren omtrent doeltreffende maatregelen met betrekking tot spoedige beëindiging van de nucleaire bewapeningswedloop en tot nucleaire ontwapening [...] » (artikel VI).

Het Internationaal Gerechtshof heeft in zijn raadgevend advies van 8 juli 1996 betreffende de rechtmatigheid van het dreigen met of het gebruik van kernwapens de algemene Vergadering van de VN in het bepalend gedeelte geantwoord als volgt :

« 105 Par ces motifs, la Cour [...] répond de la manière suivante à la question posée par l'Assemblée générale :

[...]

F. À l'unanimité,

Il existe une obligation de poursuivre de bonne foi et de mener à terme des négociations conduisant au désarmement nucléaire dans tous ses aspects, sous un contrôle international strict et efficace ».

b.3. Op basis van de regels van het internationaal humanitair recht, die van toepassing zijn op het gebruik van kernwapens

Op de vraag of het gebruik van die wapens al dan niet wettelijk geoorloofd is, verklaart het Internationaal Gerechtshof in hetzelfde advies :

« 105 [...]

E. Par sept voix contre sept, par la voix prépondérante du Président,

Il ressort des exigences susmentionnées que la menace ou l'emploi d'armes nucléaires serait généralement contraire aux règles du droit international applicable dans les conflits armés, et spécialement aux principes et règles du droit humanitaire;

Au vu de l'état actuel du droit international, ainsi que des éléments de fait dont elle dispose, la Cour ne peut cependant conclure de façon définitive que la menace ou l'emploi d'armes nucléaires serait licite ou illicite dans une circonstance extrême de légitime défense dans laquelle la survie même d'un État serait en cause ».

De algemene Vergadering van de Verenigde Naties had nochtans op 24 november 1961 verklaard dat het gebruik van kernwapens

« est contraire à l'esprit, à la lettre et aux buts de la Charte des NU et constitue, en tant que tel, une violation directe de la Charte [...] »

en dat dit gebruik

« excéderait même le champ de la guerre et causerait à l'humanité et à la civilisation des souffrances et des destructions aveugles, et est, par conséquent, contraire aux règles du droit international et aux lois de l'humanité » (A/Rés. 1653 (XVI), § 1).


2. Gedachtewisseling

Een senator stelt vast dat sedert de wet van 1962, behalve de lapsus van minister De Crem, een hele reeks opeenvolgende ministers van Landsverdediging en zelfs eerste ministers geweigerd hebben een formele verklaring af te leggen om te erkennen dat er zich kernwapens op ons grondgebied bevinden. Er is nooit een verklaring met de formele erkenning gekomen.

Professor David meent dat op basis van de genoemde juridische teksten moet worden vastgesteld in welke mate men kernwapens kan bezitten of opslaan.

Als het NAVO-verdrag niet relevant is, ligt dat voor het NPV anders. Dat geldt enkel voor de verdragsluitende staten.

Sommige staten hebben gekozen het niet te bekrachtigen of er niet bij aan te sluiten.

Dat is bijvoorbeeld het geval voor India, Pakistan en Israël. Noord-Korea was wel partij bij het Verdrag maar heeft (zoals bepaald bij artikel IX) een grondige wijziging in de omstandigheden aangehaald om eruit te stappen. Dit is een twijfelachtig argument, dat de VN-Veiligheidsraad trouwens al veroordeeld heeft (S/RES. 1695, 1714, 1874).

Het internationaal recht moedigt een kernwapenwedloop hoe dan ook niet aan.

Dat blijkt tenminste toch uit het reeds vermelde (niet bindende) advies van 8 juli 1996 :

« il existe une obligation de poursuivre de bonne foi (...) des négociations conduisant au désarmement nucléaire dans tous ses aspects (...) ».

Als België zelfs maar gewoon de opslag van nucleaire projectielen aanvaardt, draagt die houding natuurlijk niet bij tot nucleaire ontwapening.

Toch heeft het beleid van een niet-nucleaire Staat die toegeeft dat er op haar grondgebied kernwapens aanwezig zijn, nog nooit tot een veroordeling door de internationale gemeenschap geleid.

Zou hierover een stilzwijgende consensus bestaan binnen de internationale gemeenschap ?

Uiteraard herhaalt de algemene Vergadering van de Verenigde Naties geregeld de verplichting om te ontwapenen, maar dat is veeleer retorisch.

Inzake het gebruik van kernwapens staan de zaken echter heel anders.

In het advies over de rechtmatigheid van de bedreiging met of het gebruik van kernwapens, geeft het Internationaal Gerechtshof in § 105 van het advies toe dat het geen definitieve conclusie kan trekken met betrekking tot de vraag of

« de bedreiging met of het gebruik van kernwapens rechtmatig of onrechtmatig zou zijn in een extreme situatie van zelfverdediging waarin het overleven als zodanig van een staat op het spel zou staan ».

Volgens de inlichtingen waarover spreker beschikt zou deze toegeving dat het Hof twijfelt het resultaat zijn geweest van de onderhandelingen van de voorzitter, de Algerijn Mohammed Bedjaoui, met zijn collega's : dat zou de pasmunt zijn geweest om het Hof te laten stellen dat het gebruik van kernwapens in het licht van het internationaal humanitair recht onwettelijk is.

De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft op 24 november 1961 de reeds geciteerde resolutie 1653 (XVI) waarin het gebruik van kernwapens wordt veroordeeld, wel goedgekeurd, maar dat gebeurde meerderheid tegen oppositie. Alleen de Staten die de resolutie hebben goedgekeurd, zijn er dus door gebonden.

Een redelijke interpretatie van het internationaal humanitair recht leidt tot de conclusie dat het gebruik van kernwapens verboden is, aangezien dat gebruik gevolgen heeft die tal van klassieke regels van dit recht schenden, met name het verbod op wapens die overdreven veel schade veroorzaken en niet-onderscheidende effecten hebben.

Zo moet het advies van het Internationaal Gerechtshof — dat dus niet unaniem tot stand kwam — worden begrepen.

Het Hof voegt er nog aan toe :

Het ontstaan, als lex lata, van een gewoonteregel die uitdrukkelijk het gebruik van kernwapens als zodanig verbiedt, wordt belemmerd door de voortdurende spanningen tussen de ontluikende opinio juris aan de ene kant en de nog steeds sterke gehechtheid aan de praktijk van afschrikking aan de andere kant (advies, § 73).

Een ander argument tegen de wettelijkheid van het gebruik van kernwapens volgt uit de Verklaring van Sint-Petersburg van 1868 die bepaalt dat het enige legitieme doel van oorlog is de militaire macht van de vijand te verzwakken en dat het verboden is wapens te gebruiken die onvermijdelijk de dood zouden veroorzaken; vernietigen — wat kernwapens doen — is niet verzwakken en gaat dus verder dan wat het recht inzake gewapende conflicten toestaat.

Het verbod wordt nog versterkt door het feit dat de kernwapens veel « collateral damage » veroorzaken die de burgerbevolking treft en ook na de vijandelijkheden nog doorwerkt.

Als deze teksten te goeder trouw worden toegepast, vormen zij een pleidooi tegen de wettelijkheid van het gebruik van kernwapens, zelfs al heeft het Hof het over gevallen waarin het voortbestaan van een Staat op het spel staat.

Als België kernwapens op zijn grondgebied tolereert, schendt het land dus deze principes.

Een senator wenst dat men naast de aspecten van het internationaal recht, de weerslag van het Belgisch recht onderzoekt.

Wanneer men de wordingsgeschiedenis bekijkt van de wet van 1962 tot ratificatie van de toetreding tot de NAVO en de verbintenissen die de eerste minister voor het parlement, meer bepaald ten overstaan van senator Rolin, is aangegaan, kan men er vanuit gaan dat de wil van de wetgever uit de parlementaire voorbereiding voortvloeit en dat die interpretatie in het licht van de regeringsverklaringen geldig is.

In verband met het internationaal recht heeft hij gewezen op de uitdrukking « extreme dreiging voor het voortbestaan » die voor interpretatie vatbaar is. Dat begrip moet nader worden bepaald. Wat het non-proliferatieverdrag betreft, hebben de ondertekenende staten zich ertoe verbonden geen van die wapens te ontwikkelen. Dat roept echter bepaalde vragen op.

Hoe zit het met de zuivere aanvaarding van een staat dat een andere staat kernwapens op zijn grondgebied stationeert, zelfs al is dat om niet ? Kan het feit dat er geen enkele compensatie is en dat het dus om een zuivere bewaring gaat als rechtmatig voor de « opvangstaat » worden beschouwd ?

Indien die wapens aanwezig zijn, moet er wel Belgisch militair personeel bij betrokken zijn, door de « facilities », of zelfs door het gebruik van Belgische vliegtuigen om ze te transporteren.

Is de « aanwezigheid » van die wapens voldoende om de opvangstaat aansprakelijk te stellen in de zin van het Verdrag ?

En dat terwijl men een verdrag heeft ondertekend dat niet eens bekendgemaakt is ?

Hij herinnert eraan dat Noorwegen sinds de aanvang van de « stationeringskwestie » open kaart heeft gespeeld en duidelijk neen heeft gezegd tegen om het even welke stationering.

Het is betreurenswaardig dat België nooit de aanwezigheid van kernwapens op zijn grondgebied bevestigd heeft en nooit een antwoord op vragen daarover heeft gegeven, zelfs geen ontwijkend.

Volgens professor David is de hamvraag of het feit dat men kernwapens op zijn grondgebied aanvaardt als dusdanig een schending van het Verdrag is.

De vraag is gerezen toen men in de jaren '80 in België de installatie plande van de Pershing- en Cruise-raketten.

Men moet rekening houden met het bestaan van een enkele sleutel (het gebruik hangt alleen van de Verenigde Staten af) of van een dubbele sleutel (medebeslissing).

Groot-Brittannië heeft voor het systeem met de dubbele sleutel gekozen. Het feit dat de instemming van het Verenigd Koninkrijk nodig was, betekende dat zij enige controle hadden.

België kan op grond van het feit dat het het principe van één sleutel hanteert — alleen de VS kunnen beslissen kernwapens te gebruiken — argumenteren dat het geen controle heeft over het gebruik van die wapens en dat het dus het NPV niet overtreedt wanneer het ze op zijn grondgebied aanvaardt.

Het NPV bepaalt echter dat men dergelijke wapens « niet op enige andere manier mag verwerven ».

Toen de plaatsing van de Pershing- en Cruise-raketten in Europa en meer bepaald in België werd gepland, hadden pacifisten beroep aangetekend bij de Raad van State, om de beslissing om ze op het Belgisch grondgebied te « tolereren » te vernietigen.

Die procedure is zonder resultaat gebleven omdat er geen belang meer bij was, aangezien de raketten uiteindelijk niet werden ontplooid als gevolg van de vooruitgang in de internationale ontspanning.

Het valt moeilijk te bepalen wat de uitkomst zou zijn geweest van die procedure, die werd stopgezet omdat de eisers er geen belang meer bij hadden.

Een senator vraagt zich af wat men moet denken van een onrechtstreekse transfer van wapens via ons grondgebied. Lijkt die techniek van stationering niet op de heling in het strafrecht ? Wat is de mening van de specialisten in strafrecht hierover ?

Hij betreurt dat het parlement geen antwoord heeft gekregen, zelfs de heer Cornil niet, die nochtans als laatste een vraag in het parlement had ingediend. De regering hield het bij ontwijkende antwoorden.

Een andere senator herinnert eraan dat het non-proliferatieverdrag de verwerving van splijtstof verbiedt. Zowel Irak als Iran hebben beweerd splijtstof te hebben verworven voor civiele doeleinden. Wat moeten we daarvan denken, wanneer Frankrijk zelf de splijtstof levert ?

Het rapport van de Commissie voor Internationaal Recht (2001) over de aansprakelijkheid van staten voor internationaal wederrechtelijke daden suggereert een vorm van bedrog in het internationaal recht, zoals dat in het strafrecht bestaat. Een staat die hulp biedt bij dergelijke handelingen, moet zich daarvan bewust zijn.

Spreker poogt dat principe toe te passen op het leveren van splijtstof en kerninstallaties door Frankrijk. Het misbruik ervan door Iran kan moeilijk als een geloofwaardig feit worden voorgesteld. Er moet een intentie zijn om de begunstigden te helpen er gebruik van te maken om wapens te maken. In het strafrecht zou dat niet gemakkelijk zijn.

Een andere senator wil wel geloven dat het moeilijk is dat bedrog van Frankrijk aannemelijk te maken voor het verleden. Maar nu kent men de bedoelingen van Iran, dat een natie met kernwapens wil worden. Dat verandert de zaak.

Professor David herinnert eraan dat staten de verplichting hebben waakzaam te zijn. Dat is nodig om hun internationale verplichtingen te goeder trouw na te komen.

Zo kan in het binnenlandse recht een caféhouder die een klant in dronken toestand achter het stuur van zijn wagen laat vertrekken, burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld wanneer die dronken bestuurder een ongeval veroorzaakt. In het internationale recht kan het aanvaarden van kernwapens op het grondgebied juridisch tot dezelfde gevolgen leiden.

Een senator wil hulde brengen aan senator Rolin om zijn moedige en vooruitziende houding in het debat over het NAVO-verdrag.

Hij heeft met belangstelling kennis genomen van de variabele VN-aanpak.

Uit de verklaringen van spreker leidt hij af dat de interpretatie van het Internationaal Strafhof dwingender is dan die van de VN-instanties.

Professor David wijst erop dat de meerderheden van de jaren '60 afnemen en dat de landen van het oosten die destijds voor enige permissiviteit gewonnen waren, nu strikter geworden zijn.

Ook is de situatie in de landen van de derde wereld veranderd.

Er vormt zich een consensus die in de richting van het aanvaarden van de ontrading gaat, ondanks de beperkingen in de verdragen.

Een senator wenst te weten of de landen die het Verdrag niet ondertekend hebben nu een « club » vormen die beslist heeft zich van kernwapens te zullen voorzien.

Bestaat voor een land dat het zich veroorlooft die wapens te « parkeren », zoals België, niet het risico dat het over dezelfde kam wordt geschoren als een land dat zich van kernwapens voorziet ?

Kan men het daarnaast door de aanwezigheid alleen niet als een « gebruiker » beschouwen, ten opzichte van landen die er zich openlijk van hebben voorzien ?

Professor David verwijst naar artikel I van het NPV, dat elke kernmacht verbiedt kernwapens aan een niet-kernmacht over te dragen, ook al is het « indirect » en dat niet-kernmachten verbiedt dergelijke wapens « te vervaardigen of op enige andere wijze te verwerven ». Uit de wijze waarop dat verbod geformuleerd is, kan men besluiten dat het ontvangen van die wapens strijdig is met het NPV.

Men kan zich echter afvragen of er geen vorm van stilzwijgende internationale consensus bestaat over de bestaande toestand.

Bij de VN dringt de meerderheid van de staten er geregeld op aan dat de staten ontwapenen, maar het blijft bij vrome wensen.

Een andere senator uit kritiek op de huidige toestand, waarin bepaalde staten zich inconsequent gedragen. Hoe kan hun status van kernmacht worden verenigd met hun pleidooi tegen kernwapens (cf. Frankrijk) ?

Professor David herinnert eraan dat sommige staten een coherente houding hebben, zoals Noorwegen, dat de installatie van kernwapens op zijn grondgebied weigert. Het kan interessant zijn de wettelijke basis van zijn weigering te analyseren en na te gaan of die weigering op bepaalde teksten is gebaseerd, dan wel of het om een zuiver politieke houding gaat.

Een senator voegt eraan toe dat in Noorwegen geheimzinnigheid uitgesloten is, aangezien er geen wapens zijn.

Hij wijst erop dat onder de landen die het verdrag ondertekend hebben, er zijn die kernwapens op hun grondgebied hebben en andere die er geen hebben. Tot slot zijn er die geen volledige duidelijkheid scheppen.

Een andere senator wijst erop dat landen zoals Nederland en België de wapens onder een NAVO-regeling aanvaard hebben, lang voor het verdrag gesloten werd. Dat schept een dubbelzinnige toestand. Er mag echter geen dubbelzinnigheid zijn inzake de ondertekenende landen, die « nieuwe » bezitters zijn geworden.

Professor David besluit met een loftuiting voor mensen als senator Rolin, die met vooruitziende blik hun vrees uitten, lang voor het NPV gesloten werd.


B. HOORZITTING MET DE HEER TOM SAUER, DOCENT INTERNATIONALE POLITIEK (UNIVERSITEIT ANTWERPEN)


Nucleair strategisch denken in beweging


1. Uiteenzetting van de heer Sauer

De heer Sauer begint zijn uiteenzetting met een citaat van generaal Omar Bradley (uit 1948) :

« The world has achieved brilliance without wisdom, power without conscience. Ours is a world of nuclear giants and ethical infants. We know more about war than we know about peace, more about killing than we know about living. »

In een artikel in de Süddeutsche Zeitung van 4 februari 2009 stelt Mohamed El Baradei :

« Imagine this : a country or group of countries serves notice that they plan to withdraw from the nuclear Non-Proliferation Treaty (NPT) in order to acquire nuclear weapons, citing a dangerous deterioration in the international security situation. « Don't worry, » they tell a shocked world. « The fundamental purpose of our nuclear forces is political : to preserve peace and prevent coercion and any kind of war. Nuclear weapons provide the supreme guarantee of our security. »

« The rational I've just sighted to justify nuclear weapons is taken from NATO's current Strategic Concept ».

Dat is wat binnen de NAVO wordt gezegd over kernwapens. Volgens El Baradei kan Iran dat ook stellen om een terugtrekking uit het NPT te rechtvaardigen.

Wat zijn de voornaamste redenen van proliferatie ? Waarom slaat ook Iran de nucleaire weg in ?

De belangrijkste reden is het afschrikkingeffect — meer bepaald het gepercipieerde afschrikkingeffect — dat voortvloeit uit het massale vernietigingseffect. Volgens de voorstanders levert dat veiligheid en stabiliteit op en uiteindelijk het overleven van de Staat, wat per slot van rekening het belangrijkste is voor realpolitici en in feite voor iedereen. Daarnaast is er het prestige dat een land krijgt wanneer het bewijst dat het deze complexe technologie beheerst. In 1998 was de hele bevolking van India enorm trots toen Indiase wetenschappers erin geslaagd waren kernwapens te ontwikkelen. Dat zal niet anders zijn in Iran : het land zal zich als regionale macht kunnen versterken en intern zal de regering meer legitimiteit krijgen.

De vernietigingskracht van de atoombom geeft gestalte aan het afschrikkingeffect ervan. Het grote verschil met conventionele wapens is de snelheid waarmee enorm veel mensen kunnen worden gedood met één enkele bom.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn heel veel slachtoffers gevallen, zonder kernwapens. Er zijn met conventionele wapens hele steden gebombardeerd, zoals Tokio, Hamburg, Dresden. Een aanval met conventionele wapens brengt risico's mee voor de piloten. Dergelijke aanvallen duren en er zijn veel vliegtuigen nodig. Daarentegen maakt één kernbom 70 000 doden, zelfs bijna 270 000 als de fall-out meegerekend wordt.

De grootste conventionele wapens hebben een vernietigingskracht van 7 ton TNT. Dat zijn de wapens die in Afghanistan en Pakistan gebruikt worden om Osama Bin Laden uit de grotten van het Tora-Boragebergte te jagen. De Hiroshimabom was een rudimentaire atoombom, maar had al een kracht van 14 000 ton TNT. Een moderne kernkop die op een Amerikaanse duikboot wordt geïnstalleerd, heeft gemiddeld een kracht van 475 000 ton TNT, dat is ongeveer dertig keer meer dan de Hiroshimabom. Een Amerikaanse onderzeeër heeft 24 raketten en elke raket heeft acht kernkoppen. Dat is dus 91 200 kiloton vernietigingskracht of 6 500 Hiroshimabommen. Er drijven op de wereldzeeën zo'n veertien Amerikaans duikboten rond.

Anders gezegd, daar waar tijdens de Tweede Wereldoorlog 3 megaton vernietigingskracht is gebruikt, bedraagt het atoomarsenaal van de Verenigde Staten nu alleen al 1 500 megaton. Over Rusland kan ongeveer hetzelfde worden gezegd, ware het niet dat Rusland ter zake minder open is dan de Verenigde Staten.

Wereldwijd zijn er een 25 000 kernwapens, voornamelijk in het bezit van de Verenigde Staten en Rusland.

De Verenigde Staten hebben 2 202 ontplooide strategische kernwapens en ongeveer 500 ontplooide tactische kernwapens, waaronder die van Kleine-Brogel, en 2 700 kernwapens in reserve. Dat levert een totaal van een 5 202 actieve kernwapens. Verder bezitten de Verenigde Staten nog 4 200 kernwapens die moeten ontmanteld worden, hetgeen een algemeen totaal van 10 000 kernwapens voor de Verenigde Staten oplevert.

In 1962 werden foto's genomen op het moment dat op 400 kilometer boven Honolulu een atoombom tot ontploffing werd gebracht. De visuele effecten bleven daar tot tientallen minuten na het moment van de explosie zichtbaar. Het ging om een grote atoombom, maar de foto's geven wel een idee van de vernietigingskracht. Zo zouden ze de effecten van een atoombom op Antwerpen al na een halve minuut op vijf tot zes kilometer zichtbaar zijn en na een tweetal minuten op 25 tot 30 kilometer, tot voorbij Lier, Nijlen, Lokeren of Sint-Niklaas.

Iedereen begrijpt onmiddellijk dat het gebruik van kernwapens niet proportioneel is. Ze maken geen onderscheid tussen burgers en militairen, wat een inbreuk is op het moderne oorlogsrecht. De Amerikanen doen er in Afghanistan alles aan om geen burgers te doden, maar dat kan per definitie niet met een atoomwapen. Atoomwapens zouden dan ook illegaal moeten worden verklaard. Eigenaardig genoeg zijn ze dat niet, terwijl de chemische en biologische wapens, die veel minder destructief zijn, dat wel zijn. Gezien de evolutie van het moderne oorlogsrecht evolueren we daar waarschijnlijk naartoe. Het is in ieder geval moreel illegitiem om kernwapens te gebruiken.

a. Koude Oorlog : nucleaire afschrikking werkt

De Koude Oorlog was een unieke situatie, waarin het afschrikkingeffect van kernwapens mogelijk wel gewerkt heeft, maar die positieve connotatie is toch wat overroepen. Patrick Morgan, professor aan de University of California, Irvine, en NAVO-consultant, schreef in zijn standaardwerk Deterrence Now :

« The Cold War and nuclear weapons gave deterrence an undeserved good name. » ... « The lessons are not just that deterrence worked but that (a) much of the war avoidance was achieved, and could have been achieved, without nuclear weapons, and b) nuclear deterrence was insufficiently stable and reliable — too often we lived close to the edge of the cliff. »

Dat laatste is natuurlijk een verwijzing naar de Cubacrisis in 1962.

a.1. Voordeel kernwapens (afschrikking) overdreven

Drie voorwaarden voor nucleaire afschrikking

Om de nucleaire afschrikking te laten werken heeft men in theorie een rationele vijand nodig die daarin gelooft. Verder moeten er vitale belangen op het spel staan en, ten slotte, moet de dreiging geloofwaardig zijn, zowel inzake capabilities als inzake de intenties.

Om te beginnen rijst de vraag of leiders van landen wel altijd rationeel zijn. Vallen een Hitler, een Jeltsin of sommige hedendaagse moslimextremisten onder die omschrijving ?

« Vitale belangen » is een vaag begrip, zoals de oorlog in de Falklands heeft aangetoond. Toen heeft Argentinië, een niet-kernwapenstaat, de kernmacht Groot-Brittannië aangevallen, wat wijst op een falen van de nucleaire afschrikking. Enerzijds kan men argumenteren dat de Falklands niet meer zijn dan een hoopje rotsen ver weg van London, maar anderzijds kan men ook stellen dat als de Falklands niet zo belangrijk waren, dan had Thatcher er geen oorlog (met de dood van verschillende Britse soldaten tot gevolg) voor gevoerd.

Nucleaire afschrikking werkt per definitie niet tegen niet-statelijke actoren, zoals terroristen of zogenaamde terroristen, aangezien zij geen land hebben en we de atoomwapens niet kunnen targetten.

Verder maakt ook precies hun vernietigingskracht de atoomwapens minder geloofwaardig. Nina Tannenwald schrijft in haar boek The Nuclear Taboo dat er een norm bestaat, die bovendien elke dag groter wordt, die het presidenten van kernwapenstaten moeilijker en moeilijker maakt om die wapens in te zetten. Sinds 1945 zijn geen kernwapens meer ingezet. Daarmee behoren ze tot de weinige wapensoorten die nooit of bijna nooit zijn gebruikt, omdat het in het algemeen als illegitiem gepercipieerd wordt om die wapens te gebruiken. Men heeft immers de effecten ervan gezien in 1945, de enige keer dat ze zijn ingezet.

Robert McNamara, onder Kennedy en Johnson minister van Defensie, zei toen hij gepensioneerd was :

« In lange privégesprekken met opeenvolgende presidenten — Kennedy en Johnson — heb ik hen altijd aangeraden — zonder voorbehoud — onder geen enkel beding ooit kernwapens in te zetten. » ... « Ik geloof dat ze akkoord gingen met mijn aanbeveling ».

Een dergelijke publieke verklaring ondermijnt natuurlijk de afschrikking, wie gelooft er nog dat de kernwapenstaten nucleaire wapens zullen inzetten ?

Een volgend citaat komt van Dan Quayle, vice-president van de Verenigde Staten :

« Ik kan me simpelweg niet inbeelden dat president Bush onder enige omstandigheden de beslissing zou nemen om chemische of nucleaire wapens in te zetten » tijdens een persconferentie op 1 februari 1991, enkele weken nadat president Bush aan Saddam Hoessein een brief had bezorgd waarin hij gedreigd had de grootste middelen in te zetten, indien Saddam Hoessein chemische of biologische wapens zou gebruiken of de olieputten in brand zou steken. Saddam Hoessein heeft de olieputten in brand gestoken, maar de Verenigde Staten hebben nooit kernwapens gebruikt. Wie gelooft nog dat ze dat ooit zullen doen ?

De geloofwaardigheid van de zogenaamde nucleaire paraplu is nog delicater. Patrick Morgan zegt dan ook :

« One of the perpetual problems of deterrence on behalf of third parties is that the costs a state is willing to bear are usually much less than if its own territory is at stake, and it is very difficult to pretend otherwise ».

Wie geloofde, zelfs tijdens de Koude Oorlog, dat de Verenigde Staten Boston zouden opofferen voor Berlijn ? De nucleaire paraplu was toen al niet geloofwaardig.

Twijfelachtige praktijk van nucleaire afschrikking

Er zijn andere verklarende factoren voor the long peace.

In de praktijk heeft nucleaire afschrikking wel gewerkt, maar het is onmogelijk te achterhalen wanneer. Om te verklaren waarom een derde wereldoorlog uitbleef, zijn er andere factoren dan die kernwapens.

Uit de archieven blijkt dat de Verenigde Staten nooit de intentie had om de Sovjet-Unie aan de vallen en vice-versa heeft ook Stalin nooit de bedoeling gehad om met zijn tanks Europa binnen te rollen. De theorie van de nucleaire afschrikking kan zelfs niet getest worden, aangezien geen van de twee Staten ooit zelfs maar de intentie heeft gehad om de andere Staat aan te vallen. De voornaamste redenen waarom de derde wereldoorlog uitbleef, is dat de wereld echt genoeg had van oorlog na de Eerste Wereldoorlog, met tien miljoen doden, en na de Tweede Wereldoorlog, met vijftig, zestig of mogelijk zeventig miljoen doden.

Nucleaire afschrikking heeft op bepaalde momenten ook flagrant gefaald.

Er zijn genoeg voorbeelden van niet-kernwapenstaten die kernwapenstaten hebben aangevallen. Het beste voorbeeld is de Jom-Kippuroorlog in 1973 : de presidenten van Egypte en Syrië wisten zeer goed dat Israël over kernwapens beschikte en toch hebben ze dat land aangevallen. Niemand kon nochtans voorspellen of Israël zou repliceren met kernwapens. Dat is een flagrant falen van de nucleaire afschrikking.

Het grote voordeel van kernwapens is een mythe. Naast het voorbeeld van de Falklandsoorlog in 1981 en de Golfoorlog in 1991, verwijst de heer Sauer nog naar de Kargilcrisis in 1999 toen twee kernwapenstaten, India en Pakistan, elkaar direct bevochten. In die crisis zijn meer dan duizend doden gevallen. Wie kon op voorhand zeggen dat dit niet zou escaleren tot een kernoorlog ?

Kernwapens hebben ook niet kunnen voorkomen dat niet-kernwapenstaten oorlogen tegen kernwapenstaten hebben gewonnen. Een voorbeeld is Groot-Brittannië in de Suezcrisis van 1956. In Vietnam hebben de Verenigde Staten geen kernwapens ingezet, ook al hebben ze daar 50 000 mensen verloren. Ze hebben er zelfs niet aan gedacht. Rusland heeft de oorlog in Afghanistan verloren, maar het heeft geen kernwapens ingezet. Ook Israël gebruikte nooit kernwapens tegen Libanon in 2006.

Daarom noemen sommigen kernwapens zelfs helemaal irrelevant.

a.2. Nadelen van kernwapens worden geminimaliseerd

Bijna nucleaire oorlog

De Cuba-crisis van oktober 1962 was een kernoorlog zeer dichtbij. In 1992 zijn de hoofdactoren van die bange dertien dagen, McNamara en Castro (president Kennedy uiteraard niet), in conferentie samengekomen. Castro heeft toen verklaard dat tijdens de crisis Cuba reeds beschikte over kernwapens, wat de Verenigde Staten niet wisten. Hij zei verder dat de Russen aan de Cubanen de bevoegdheid hadden gedelegeerd om die kernwapens te gebruiken en dat hij aan zijn commandanten had gezegd dat Cuba die wapens zou gebruiken indien de Verenigde Staten het land zouden hebben aangevallen. Welnu, op verschillende momenten tijdens die crisis was een meerderheid van de Amerikaanse experts voorstander van een aanval op Cuba. Had Kennedy naar die haviken geluisterd, dan had Cuba met kernwapens geantwoord en waren er negentig miljoen Amerikanen omgekomen.

Geautoriseerd gebruik na vals alarm

In 1995 zagen Russische militairen op hun radar een raket naderen. Dit werd via hiërarchische weg doorgegeven aan president Jeltsin, die een beslissing moest nemen in de minuten nadat die raket op Rusland bleek af te komen. Het alarm werd uiteindelijk afgeblazen. Naderhand bleek dat het om een civiele raket ging die voor de kust van Noorwegen was afgevuurd, vanop een plaats die toevallig precies in het verlengde lag van de plaats waar de raketten in de Verenigde Staten zijn gestationeerd. Rusland was hiervan wel op de hoogte, maar die informatie was niet bekend bij de radarcontroleurs. De Amerikanen hebben daaruit geleerd dat de Russen met hun satellieten niet in staat waren om dag en nacht aanvallen te lokaliseren, behalve in twee gebieden. Als de Amerikanen vanuit een duikboot in de Atlantische Oceaan een raket hadden afgevuurd, dan zouden de Russen dat pas gemerkt hebben op het moment dat die op het grondgebied zou zijn neergekomen. Door de benarde financiële toestand van Rusland was het land nog meer verplicht om hun raketten op een hoger alarmniveau te plaatsen, wat opnieuw het gevaar van ongelukken verhoogt.

Niet-geautoriseerd gebruik

Bruce Blair, een officier die zelf ooit in een raketsilo heeft gezeten, schrijft :

« The Russian military has all of the codes necessary to initiate a missile attack » ... « Although Russian safeguards on nuclear forces of all types are generally technically impressive, they are really, in the final analysis, just gimmicks to buy time, and their effectiveness depends crucially on the overall cohesion of the Russian military ».

Met andere woorden, de Russische militairen zijn in staat om de kernwapens te gebruiken zonder een autorisatie van de president. Dat geldt overigens ook voor de onderzeeërs van de Verenigde Staten.

Ongelukken en incidenten

Het volgende citaat komt van generaal Lee Butler, die op het einde van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig aan het hoofd stond van de Strategic Air Command en als dusdanig in rechtstreekse verbinding stond met de president. Hij heeft al de geheime informatie kunnen bekijken en, toen hij eenmaal gepensioneerd was, schreef hij :

« De mogelijkheden van menselijke fouten, menselijke gebreken, mechanische gebreken waren oneindig groot. Ik heb nucleaire bommenwerpers zien crashen onder omstandigheden die voor herhaling vatbaar zijn, maar die onvermijdelijk veel minder spannend waren dan omstandigheden die gepaard gaan met een nucleaire oorlog. Ik heb gezien hoe menselijke fouten hebben geleid tot de explosie van raketten in hun silo's. Ik heb gelezen in welke omstandigheden onderzeeërs naar de oceaanbodem zijn gezonken, geladen met nucleaire raketten en kernkoppen, en dit omwille van storingen, mechanische mankementen en menselijke fouten ».

Men herinnert zich het ongeval in 2000 met de moderne Russische onderzeeër, de Koersk, waarbij meer dan honderd matrozen zijn verdronken. De feiten die generaal Lee Butler rapporteert, deden zich voor in de Verenigde Staten, het meest ontwikkelde land van de wereld. Wat voor problemen moeten er dan wel niet zijn in landen als India, Pakistan of Noord-Korea ?

a.3. Besluit Koude Oorlog

De nucleaire afschrikking heeft tijdens de Koude Oorlog waarschijnlijk soms wel gewerkt, maar soms ook niet. Dat nucleaire afschrikking altijd werkt is een mythe. We hebben vooral veel geluk gehad. Er is dus een onterecht positieve connotatie verbonden aan de kernwapens.

Intussen hebben deze kernwapens wel 5 500 miljard dollar gekost. Alleen de social security in de Verenigde Staten kost meer. Vele landen hebben die kosten-batenanalyse gemaakt. Daarom zijn er maar acht of negen staten die kernwapens hebben. De andere 180 hebben geen kernwapens, ook al zijn vele ervan wel in staat die te ontwikkelen. Blijkbaar wegen voor die staten de voordelen van kernwapens toch niet op tegen de nadelen.

b. Kernwapens na de Koude Oorlog

b.1. Van positieve naar negatieve connotatie

Er was al een verschuiving, maar na 1989 hebben vele voorstanders van kernwapens hun standpunt gewijzigd wegens de irrelevantie van de nucleaire afschrikking, het afnemend prestige en vooral wegens het gevaar van de proliferatie.

Proliferatie is een groot gevaar. President Obama zei op 27 januari 2010 in zijn State of the Union :

« Nuclear weapons are for the Americans perhaps the greatest danger. »

Dat staat eveneens in de US National Security Strategy van 2008. De Europese Veiligheidsstrategie van 2003 wijst op vijf gevaren en een daarvan is de proliferatie van massavernietigingswapens, van kernwapens. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, schrijft in het UNO-report 2005 dat wij « slaapwandelen naar een catastrofe », om de eenvoudige reden dat hoe langer wij talmen, hoe meer staten kernwapens zullen ontplooien.

b.2. Toekomstige kernwapenstaten

Gemiddeld komt er om de zes tot zeven jaar een nieuwe kernwapenstaat bij en deze evolutie stopt niet. Hoe langer de kernwapenstaten hun kernwapens behouden, hoe meer kernwapenstaten er zullen opduiken. En hoe groter de kans dat kernwapens opnieuw zullen worden gebruikt. De heer Sauer verwijst hierbij naar het ICNND rapport van de Canberracommissie en het rapport van Gareth Evans van de International Crisis Group.

De heer Sauer stelt dat hij niet gelooft dat Iran niet bezig is met het ontwikkelen van kernwapens. Kernwapens zijn blijkbaar het enige dat de Verenigde Staten kan afschrikken om het land aan te vallen. Ook daar werkt de afschrikking, of in ieder geval de perceptie. Zeker onder de regering-Bush is die perceptie nog versterkt omdat de Verenigde Staten kernwapenstaten, namelijk Noord-Korea en Pakistan, niet hebben aangevallen en niet-kernwapenstaten, namelijk Irak en Afghanisten, wel.

Dat brengt elke leider van een niet-kernwapenstaat natuurlijk tot de conclusie dat het beter is om kernwapens te ontwikkelen om aldus de Verenigde Staten af te schrikken. In dat licht kunnen bijvoorbeeld Saudi-Arabië, Egypte, Syrië, Turkije en Algerije toekomstige kernwapenstaten zijn.

b.3. Verschillen met Koude Oorlog

De heer Sauer ziet twee grote verschillen met de Koude Oorlog.

Tijdens de Koude Oorlog waren er twee, ongeveer gelijkwaardige actoren. Na de Koude Oorlog hebben we te maken met enkele grote en verscheidene kleinere actoren met kernwapens — Pakistan, Noord-Korea, binnenkort ook Iran — die daar op een andere manier mee zullen omgaan (vb. asymmetrisch).

Een tweede verschil is de religie. Vandaag zijn er kernwapenstaten waar het moslimextremisme belangrijk is, waar moslimextremisten in de inlichtingendiensten zijn geïnfiltreerd en waar een moslimextremist aan de macht kan komen. In Pakistan bijvoorbeeld is Musharraf al twee keer aan een aanslag ontsnapt en werd Bhutto vermoord. De volgende aanslag zit er waarschijnlijk aan te komen. Wat als de taliban, die enkele weken geleden op 80 kilometer van Islamabad stonden, Islamabad innemen ?

b.4. Nucleair terrorisme

Het grootste gevaar is nucleair terrorisme, ofwel de combinatie van technologie en ideologie, zoals Bush het zei. Iedereen is het erover eens dat Al Qaeda duidelijk interesse heeft in kernwapens. Voor iemand die kernwapens bezit, is het niet moeilijk om ze ook in te zetten. Al Qaeda heeft geen raketten, geen ICBM's of SLBM's, nodig. Een rudimentair atoomwapen kan, zoals in 1945, uit een klein vliegtuigje worden gedropt of het kan in een vrachtwagen tot ontploffing worden gebracht.

Zodra Al Qaeda in het bezit is van nucleaire wapens, zal ze die ook gebruiken. Al Qaeda is niet geïnteresseerd in afschrikking, maar in het maken van doden. Zoals eerder gezegd werkt nucleaire afschrikking niet tegen terroristen. Nucleair terrorisme zal van 11 september een voetnoot in de geschiedenis maken.

De grote vraag is natuurlijk of Al Qaeda aan kernwapens kan geraken. Er zijn twee mogelijkheden : een bestaand tactisch kernwapen kopen of stelen, bijvoorbeeld in Rusland. Daar was het probleem van de loose nukes in de jaren negentig zo groot dat de Amerikanen veel geld hebben gegeven voor de beveiliging, maar het probleem is niet helemaal opgelost. Dat is echter de minst waarschijnlijke weg.

Het meest waarschijnlijke is dat Al Qaeda zelf met de hulp van wetenschappers kernwapens gaat vervaardigen. Zowel Amerika als Rusland heeft in de Koude Oorlog een gigantisch complex met duizenden wetenschappers opgebouwd. In Rusland werden die mensen in de jaren negentig niet meer of te laat betaald. Uit een studie is gebleken dat velen van hen geïnteresseerd zouden zijn als ze vanuit het Midden-Oosten een aanbod zouden krijgen. Met die wetenschappers en met voldoende splijtbaar materiaal kan Al Qaeda kernwapens vervaardigen.

Theodore Taylor, die in de jaren veertig van vorige eeuw meewerkte aan het Manhattan-Project zei :

« Given fissile material, building a bomb is very easy. Double underline. Very easy ».

In Amerika werd in de jaren zestig de proef op de som genomen : drie postdocs in de fysica werden opgesloten in een bibliotheek met als opdracht een kernwapen proberen te produceren. Ze zijn daarin geslaagd. Erger, in de jaren zeventig slaagde ook een bachelorstudent in de fysica in deze opdracht. Toen was er al veel meer informatie beschikbaar; vandaag met internet is er nog veel meer. Een kernwapen maken is dus niet zo heel moeilijk.

Het grote probleem is aan splijtbaar materiaal te geraken, maar ook dat is niet zo verschrikkelijk moeilijk aangezien de benodigde hoeveelheden niet groot zijn. Zo is slechts 8 kilo plutonium — een hoeveelheid ter grootte van een bal — of 25 kilo hoogverrijkt uranium nodig. Ter vergelijking : elke dag wordt 10 000 kilo marihuana de grens met Amerika over gesmokkeld; dan kan het toch niet moeilijk zijn een bal plutonium te verstoppen. Op het immense Russische grondgebied liggen tonnen van dat materiaal niet of slecht beveiligd opgeslagen. Rusland staat vandaag 128e op de lijst van de minst corrupte landen. Ooit is een Russische admiraal erin geslaagd voor persoonlijke verrijking een vliegdekschip te verkopen. Als dat kan, dan is het ook perfect mogelijk splijtbaar materiaal (of kernwapens) te verkopen.

Het IAEA heeft trouwens toegegeven dat geregeld kleine hoeveelheden splijtbaar materiaal worden aangetroffen. Voor de 25 000 nucleaire wetenschappers zijn er maar 5 000 civilian jobs gecreëerd, met geld van Amerika. Maar 70 % van de duizenden tonnen loose fissile material is vandaag beschermd. Ozersk, een van de geheime steden in Rusland waar kernwapens worden geproduceerd, werd met geld van de Amerikanen omheind en van een alarmsysteem voorzien. Maar dat alarm is uiteindelijk gewoon uitgeschakeld, omdat het constant afging, bijvoorbeeld wanneer inwoners de stad binnenkwamen met de vis die ze buiten de stad hadden gevangen en die radioactief was.

c. Toekomstscenario's

Het huidig antwoord op de hele problematiek is ontoereikend. Wat zijn de toekomstscenario's ?

c.1. Non-Proliferatieverdrag (NPV) onder druk

Het NPV staat zwaar onder druk. Enkele niet-kernwapenstaten houden zich niet aan hun verplichtingen : destijds Irak en vandaag Noord-Korea. Noord-Korea is uit het verdrag gestapt en Iran zou in de toekomst dezelfde weg kunnen opgaan. Als dat gebeurt, zullen er nog meer volgen en dan is het Verdrag nog weinig waard.

Maar het wordt misschien te weinig beklemtoond dat ook de kernwapenstaten hun woord niet houden. Zo hebben ze in 1968 beloofd hun kernwapens te elimineren. Die belofte werd in 1995 en 2000 opnieuw bevestigd, maar toch willen de meeste kernwapenstaten nog altijd niet van eliminatie weten. Waarom zouden niet-kernwapenstaten in dat geval nog hun verplichtingen moeten nakomen ?

Bovendien willen de kernwapenstaten de hulp bij het uitbouwen van civiele installaties meer en meer beperken, terwijl die hulp in 1968 werd beloofd. Drie kernwapenstaten — India, Pakistan en Israël — onderschrijven het verdrag niet. Dat heeft de Verenigde Staten echter niet belet met India een deal te sluiten, die Gareth Evans, de voormalige voorzitter van de International Crisis Group, nog onder vuur heeft genomen.

De enige duurzame oplossing is : alle Staten gelijk voor de wet; ofwel iedereen kernwapens, ofwel niemand. De meest logische keuze is dan : niemand kernwapens.

c.2. Verbod op kernwapens

Een verbod op kernwapens is een internationale wettelijke verplichting. Een dergelijk verbod is natuurlijk meer dan een prachtige droom. Het is een realistische, zij het ambitieuze, politieke doelstelling. Niet voor morgen of overmorgen, maar misschien voor over twintig, dertig, veertig jaar. Maar dan moet er nu een begin worden gemaakt. Dat vereist een nieuw engagement van de kernwapenstaten. Nieuw is dat er vandaag kernwapenstaten zijn die deze logica volgen, namelijk de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.

Voorwaarden voor een kernwapenvrije wereld

Een kernwapenvrije wereld is zeker niet gemakkelijk te bereiken of zal niet absoluut zeker lukken. Er moet aan veel voorwaarden worden voldaan om dat ooit te verwezenlijken.

Eerste voorwaarde voor een kernwapenvrije wereld is universaliteit : elke Staat doet mee. Er blijven dus nog negen staten te overtuigen. Hoe langer wordt gewacht, hoe moeilijker het wordt. Unilaterale ontwapening is geen optie.

Verder is een verregaand verificatiesysteem nodig, zoals dat vandaag al voor chemische wapens bestaat. Mits akkoord van iedereen, kan dat effectief worden geïmplementeerd.

Daarnaast moet er uiteraard ook een sanctiesysteem worden ingevoerd.

Tevens moet de VN-Veiligheidsraad hervormd worden. India zal kernwapens nooit opgeven als het geen permanent lid van de Veiligheidsraad wordt. Dergelijk lidmaatschap voor India is trouwens om nog vele andere redenen logisch. De hervorming van de Veiligheidsraad laat al veel te lang op zich wachten.

Tot slot is er ook een beter collectief veiligheidssysteem nodig. De werking van de Veiligheidsraad moet verbeteren en ook het probleem van de conventionele wapens moet worden bekeken. Zolang landen als Iran een conventionele aanval van Amerika vrezen, zullen ze kernwapens nooit opgeven. De Bush-doctrine, met het concept van preventieve aanvallen, moet dus worden opgegeven.

Wie is er idealistisch ? Zij die in een kernwapenvrije wereld geloven of zij die geloven dat we eeuwig met kernwapens kunnen leven ? Wie is er realistisch ? Zij die menen dat een kernwapenvrije wereld utopisch is of zij die denken dat het op termijn de enige realistische uitweg is ? De kennis zal altijd blijven bestaan, maar de wapens kunnen wel worden ontmanteld. In enige mate kan nucleaire afschrikking zelfs blijven bestaan. Niet meer in de vorm van wapens tegen wapens, wel in de vorm van bedrijven tegen bedrijven, kennis tegen kennis. En ook dat zal dan stilaan wel verminderen.

Meer en meer aanhangers van nucleaire ontwapening

Er zijn steeds meer aanhangers van de nucleaire eliminatie.

Tijdens de Koude Oorlog spraken verschillende wetenschappers zich ervoor uit, zoals Einstein, Rotblat, die het Manhattanproject verliet toen duidelijk werd dat Hitler zijn nucleair programma had stopgezet, en Sacharov. De presidenten Gorbatsjov en Reagan stonden in Reykjavik op het punt alle kernwapens te elimineren. Robert McNamara zegde :

« Men kan met enige zekerheid voorspellen dat de combinatie van menselijke feilbaarheid en nucleaire wapens onvermijdelijk zal leiden naar nucleaire vernietiging. »

Na de Koude Oorlog pleitte VS-ambassadeur Paul Nitze, een havik en een conservatief, in 1990-1991 voor nucleaire eliminatie. Ook generaal Lee Butler deed dat toen hij met pensioen was.

De heer Sauer verwijst verder nog naar het rapport van de Canberracommissie in 1996 en naar het standpunt van de US National Academy of Sciences in 1997.

Generaal Charles Horner, bevoegd voor de luchtoperaties tijdens de Golfoorlog, zei in 1993, nog tijdens zijn actieve dienst : « I want to get rid of nuclear weapons ... Nuclear weapons are expensive and lack utility other than for strategic deterrence. Strategic deterrence works only against rational actors. Nuclear weapons are unlikely to deter potential adversaries driven by ethnic, religious, or economic imperatives. Also, as weapons for theater warfare, they are difficult to employ effectively and can be justified only as weapons of terror. A strategy of terror does not fit well in the successful conduct of modern warfare which puts an emphasis on low casualties, especially non military casualties. It should also reduce other nations » aspirations to acquire weapons of mass destruction ... As a nuclear free nation, we could seize the moral high grounds. In concert with other non-nuclear nations, we could demand suspected nuclear weapons sites be opened for inspection with conventional military forces to back up our demands. »

Waar halen wij, die vandaag op een berg van tienduizend kernwapens zitten, onze legitimiteit vandaag om Iran te zeggen dat het geen kernwapens mag hebben ? Zonder kernwapens hebben we veel meer overtuigingskracht en legitimiteit.

In 2007 schreven Kissinger, Schultz, minister van Buitenlandse Zaken onder Ronald Reagan, Perry, minister van Defensie onder Clinton, en senator Nunn, vier Amerikaanse conservatieven, zowel republikeinen als democraten, een opiniestuk in The Wall Street Journal, een rechtse, naar Europese normen zeer rechtse krant, waarin ze pleiten voor nucleaire eliminatie, niet zomaar als een mooie droom, maar als de enige realistische uitweg op termijn.

In Groot-Brittannië hebben politici zich in 2008 uitgesproken voor nucleaire eliminatie : Douglas Hurd, Michael Rifkind, voormalig minister van Defensie, Georges Robertson, voormalig secretaris-generaal van de NAVO, en David Owen. Dat was ook het geval in Italië, Noorwegen en Polen. In Duitsland spraken Helmut Schmidt (SPD), Von Weizsäcker (CDU), Bahr en Genscher (FDP), zich vorig jaar uit, over de partijgrenzen heen, voor nucleaire ontwapening. Onlangs deden Ruud Lubbers, Van Mierlo, Van der Stoel, Korthals Altes dat in Nederland ook.

Vroeger behandelden de Adelphi Papers van het IISS in Londen het thema van de strategic deterrence. Vandaag worden in datzelfde IISS, een van de meest conservatieve denktanks in de wereld, papers geschreven met als titel Abolishing Nuclear Weapons. In november 2008 schreven Ivo Daalder, adviseur van Obama en nu Amerikaans ambassadeur bij de NAVO, en Jan Lodal schreven The Logic of Zero. Towards a World Without Nuclear Weapons in Foreign Affairs, een zeer conservatief en gerespecteerd blad. Verder zijn er de ministers van Buitenlandse Zaken Margaret Beckett en David Milliband. David Milliband publiceerde in 2009 « Lifting the nuclear shadow : creating the conditions for abolishing nuclear weapons ». Al deze mensen stonden — of staan — als minister op het terrein op het moment dat ze voor nucleaire eliminatie pleiten.

Top of the bill is natuurlijk de speech van Obama op 5 april 2009 in Praag, die in de Belgische kranten niet werd gecoverd.

« So today, I state clearly and with conviction America's commitment to seek the peace and security of a world without nuclear weapons ».

Dat heeft de president op 27 januari 2010 in zijn State of the Union herhaald.

« Some argue that the spread of these weapons cannot be stopped, cannot be checked — that we are destined to live in a world where more nations and more people possess the ultimate tools of destruction. Such fatalism is a deadly adversary, for if we believe that the spread of nuclear weapons is inevitable, then in some way we are admitting to ourselves that the use of nuclear weapons is inevitable. »

c.3. Concrete maatregelen

Kernwapenstaten, en ook de NAVO, kunnen kernwapens in hun doctrines opnieuw delegitimeren. Een eerste stap is om nucleaire afschrikking te beperken en enkel te gebruiken als afschrikking tegen nucleaire dreiging en niet meer tegen conventionele of chemische en biologische dreiging. Een verdere stap zijn de No first use-verklaringen. Ze kunnen wettelijk bindende negatieve veiligheidsgaranties geven. Ze kunnen de alert levels naar omlaag brengen en de nucleaire paraplu's afbouwen.

Andere maatregelen zijn :

— substantiële reducties van de strategische en tactische kernwapens, zoals bepaald in het nieuwe START-verdrag, en van de tactische kernwapens;

— ratificatie van het CTBT, het Test-Stop Verdrag, door Amerika en waarschijnlijk daarna ook door China;

— onderhandelingen over het Cut-off Treaty over splijtbaar materiaal;

— multilaterale onderhandelingen over een kernwapenovereenkomst (NWC) naar analogie met de conventies over biologische en chemische wapens.

c.4. Terugtrekking Amerikaanse kernwapens uit Europa en Kleine-Brogel

De aanwezigheid van tactische kernwapens in Europa, dus ook in Kleine-Brogel, is een anachronisme. Die paraplu werkte tijdens de Koude Oorlog al niet. Militair zijn ze niet nuttig — ook Belgische militairen geven dat toe — en ze leveren België in de NAVO geen punten op. De Nuclear Planning Group is veel minder belangrijk dan tijdens Koude Oorlog. De NAVO-solidariteit zou op andere manieren moeten worden getoond, bijvoorbeeld in Afghanistan. De aanwezigheid van die wapens stimuleert de proliferatie. De Verenigde Staten zijn bovendien, na de Koude Oorlog, de enige kernwapenstaat met kernwapens in andere landen. Er staan nog altijd nucleaire wapens in België, Nederland, Italië, Duitsland en Turkije. Hoog tijd om daarmee komaf te maken, tenminste als men het meent met de nucleaire eliminatie.

De terugtrekking past perfect in de drive naar minimale afschrikking/eliminatie. Kissinger & co vermelden de terugtrekking van de Amerikaanse kernwapens uit Europa in zijn opiniestuk. De liberaal Guido Westerwelle heeft Merkel kunnen overtuigen de terugtrekking van de Amerikaanse kernwapens op te nemen in de Duitse regeringsverklaring van oktober 2009.

Tijdens de jaarlijkse herzieningsconferentie van het NPV in mei 2010 zou een zeer zichtbaar en zeer goed signaal kunnen worden gegeven aan de niet-kernwapenstaten, die absoluut geen vertrouwen hebben in de kernwapenstaten. De vorige herzieningsconferentie in 2005 is totaal mislukt. Hetzelfde scenario voor mei 2010 is echter denkbaar, omdat de kernwapenstaten eigenlijk nog niet veel veranderd zijn. Met uitzondering misschien van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, maar ook daar moeten er eerst acties worden getoond en niet alleen woorden gehoord.

Tot slot is er nog de heel belangrijke herziening van het strategisch concept van de NAVO, dat van 1999 dateert. Het is hoog tijd dat de NAVO daarbij ook het nucleair beleid bekijkt.

In België bestaat een zeer groot draagvlak voor de terugtrekking. Volgens de parlementaire resoluties die in 2005 en 2009 werden goedgekeurd, zijn alle politieke partijen voorstander van de terugtrekking, met uitzondering van het Vlaams Belang en het Front National. Volgens een survey van het Vlaams Vredesinstituut is 70 % van de Vlamingen voorstander van terugtrekking en zegt 10 % het niet te weten. Jaarlijks wordt er in Kleine-Brogel gedemonstreerd, ook door parlementsleden, ook van regeringspartijen. Er is ooit een minister over de omheining geklommen. In ons land bestaat een afdeling van Mayors for peace. Onder andere Jean-Luc Dehaene en Theo Kelchtermans hebben de campagne onderschreven. In Vlaanderen gaat het over 228 op de 308 gemeenten en misschien intussen nog meer. In heel België over 336 op 589 gemeenten.

Ook in de Verenigde Staten is er een zeer groot draagvlak voor de terugtrekking. Binnen het Defence Department en de Air Force gaan stemmen op om die wapens terug te trekken, omdat ze militair niet nuttig zijn en een veiligheidsprobleem vormen. Het Blue Ribbon Review of Nuclear Weapons Policies and Procedures in 2008 toonde aan dat er op de basissen in Europa een probleem is met de veiligheid. Denk aan Trabelsi. Bovendien is er de financiële kostprijs : 200 miljoen dollar per jaar per basis. Dat geld besteden ze liever aan andere, meer bruikbare wapens. En terugtrekking zou ook een positief signaal geven aan de niet-kernwapenstaten.

Een citaat van de Defense Science Board :

« to consider eliminating the nuclear role for Tomahawk cruise missiles and for forward-based, tactical, dual-capable aircraft » ... « because there is no obvious need for these systems, and eliminating the nuclear role would free resources that could be used to fund strategic strike programs of higher priority ».

Bij het verwijderen van de Amerikaanse kernwapens moet geen koppeling worden gemaakt met de Russische tactische kernwapens. Het gaat (nog) niet om tactische kernwapens in het algemeen, maar wel om de aanwezigheid van Amerikaanse kernwapens in Europa. Rusland had vroeger inderdaad kernwapens in andere landen, maar vandaag niet meer en het is ook maar logisch dat Amerika dan volgt zonder daaraan voorwaarden te verbinden.

Citaat van de EU Command uit 2008 :

« There is no military downside to the unilateral withdrawal of nuclear weapons from Europe. »

De Amerikanen zijn dus voorstander van het unilateraal wegnemen van die wapens. Als Europa het vraagt, gaan de Amerikanen akkoord de wapens weg te nemen; de Europese landen lijken bereid te zijn ze weg te halen als de vraag van Amerika komt. In feite kijken beiden naar elkaar en gebeurt er niets. Duitsland neemt nu de proef op de som en heeft de terugtrekking in haar regeerakkoord ingeschreven.

Het enige probleem is dat er nog altijd voorstanders zijn van het behoud van kernwapens. Het is onduidelijk waarom. Een argument is dat er eerst binnen de NAVO een consensus moet worden gezocht. Het lijkt dus veel moeilijker wapensystemen uit de NAVO te krijgen dan om ze binnen te brengen. Waarom moet er binnen de NAVO een consensus zijn om die wapens terug te sturen ? Er kan geen jaren meer worden gewacht want intussen zullen er veel meer landen kernwapens aanmaken.

De kernwapens zijn in 1991 teruggehaald uit Zuid-Korea, in 2001 uit Griekenland, in 2007 uit Ramstein, Duitsland, in 2008 uit Groot-Brittannië en uit Ghedi Torre, Italië. De vraag is : wanneer haalt men ze weg uit Kleine-Brogel ?


2. Gedachtewisseling

Een lid van de werkgroep verwijst naar Noorwegen, dat na zijn toetreding tot de NAVO beslist heeft kernwapens op zijn grondgebied te weigeren. Beschikt de heer Sauer over bepaalde inlichtingen op strategisch vlak, die de motivering van dat land toelichten ?

Wat de argumenten van de voorvechters van een verbod van kernwapens op Belgisch grondgebied betreft, zijn er ook aanvullende voorstellen gedaan. Men zou het gebruik van kernwapens als reactie tegen een land dat niet over kernwapens beschikt kunnen verbieden, hetzij door middel van een non-proliferatieverdrag, hetzij door een ander verdrag. Kernwapens kunnen dan met andere woorden alleen worden gebruikt tegen en op het grondgebied van landen die er ook zelf over beschikken. Dit voorstel geldt uiteraard voor het beleid dat tussen staten onderling wordt gevoerd, niet voor het terrorisme.

Spreker wijst er terloops nog op dat er vermeld moet worden dat beide resoluties door de Senaat zijn aangenomen. Ook moeten het indienen en in overweging nemen van de voorstellen tot verbod vermeld worden.

Wat de « Burgemeesters voor Vrede » betreft, wil spreker eraan herinneren dat veel ondertekenaars uit het zuiden van het land komen.

De heer Tom Sauer verklaart dat hij de specifieke situatie van Noorwegen niet goed kent, maar zich kan inbeelden dat dit land morele bezwaren tegen kernwapens heeft, net als de andere vrij progressieve Scandinavische landen, die ook geen kernwapens op hun grondgebied hebben gewild. Er zijn nog lidstaten van de NAVO die dat hebben geweigerd, zoals Spanje en IJsland. Sommige landen hebben al van bij het ontstaan van het bondgenootschap vraagtekens gezet bij het NAVO-beleid terzake. Ook België was geen vragende partij om Amerikaanse kernwapens te stationeren. De NAVO wilde die aanvankelijk vooral in Duitsland plaatsen, maar tegelijk vonden de lidstaten dat dit niet alleen in Duitsland mocht gebeuren en dat de andere lidstaten solidair moesten zijn. Daarom werden België en andere landen toegevoegd.

Noorwegen heeft wel andere NAVO-taken op zich genomen, die vandaag veel nuttiger zijn dan het nucleaire. Als de sterkte van de NAVO afhangt van militair niet-nuttige wapensystemen, dan zegt dat veel over de kracht van de NAVO. De Noorse regering heeft de gewoonte om de nucleaire ontwapening op de agenda te plaatsen en om academici te stimuleren om onderzoek hierover te doen.

Ook de Nederlandse regering betaalt nu drie doctoraalstudenten om daar een studie over te verrichten. Als dit aan ons departement van Buitenlandse Zaken wordt gevraagd, is het antwoord steevast dat er geen fondsen beschikbaar zijn.

Ook Duitsland en Canada hebben op het einde van de jaren negentig binnen de NAVO de kwestie van de kernwapens ter sprake gebracht. Joshka Fisher heeft dat gedaan in 1998 en Canada in 1999 toen de discussie over de no first use gelanceerd. Dat debat werd onmiddellijk gesloten, het mocht zelfs niet worden gevoerd. Dat is jammer, want als een beleid wordt opgevat als in steen gebeiteld, dan is dat altijd een probleem. Spreker hoopt op een reëel debat over het huidige strategisch concept van de NAVO.

Het zou inderdaad een goede zaak zijn mochten de kernwapenstaten het dreigen met nucleaire afschrikking beperken tot landen met kernwapens. Aangezien hun aantal beperkt is, wordt het iets gemakkelijker om de kernwapens verder te reduceren en uiteindelijk te elimineren.

Met de nucleaire afschrikking tegenover chemische en biologische wapens is pas na de Koude Oorlog begonnen, toen een nieuwe legitimatie voor de nucleaire bewapening werd gezocht. Dat begon al onder de regering-Clinton en is later doorgezet onder de regering-Bush. Dat is een zeer spijtige ontwikkeling. Scott Sagan van Stanford University pleit bijvoorbeeld ook voor de stap die hier nu wordt verdedigd.

Een ander lid van de werkgroep verklaart dat hij de titel van de uiteenzetting van de heer Sauer erg passend vond : « Nucleair strategisch denken in beweging ». Er is inderdaad sprake van beweging en dat is onmisbaar. Niemand beweert iets anders.

Spreker benadrukt dat hij geen problemen heeft met de aan- of afwezigheid van kernwapens in Kleine-Brogel op zich. Die wapens kunnen morgen weg zijn. Het gaat ook niet om solidariteit binnen de NAVO, noch om de vraag of haar voortbestaan verbonden zou zijn met de kwestie van de kernwapens. Iedereen is voorstander van non-proliferatie en het afbouwen van de kernwapens. Spreker is het uiteraard eens met de heer Obama wanneer hij pleit voor een wereld zonder kernwapens. Daar is iedereen het over eens. Dat is dus ook niet de vraag. Toen hij minister was, was Sam Nunn de kampioen van de overbewapening met kernwapens. Zodra hij met pensioen was, begon hij te pleiten voor de afschaffing van de kernwapens.

De plaatsing van de Cruise- en de Pershing-raketten in Europa gebeurde echter niet op vraag van de Verenigde Staten, maar op vraag van Europa. Het was indertijd zelfs erg moeilijk de Amerikanen ervan te overtuigen om die wapens op Europees grondgebied te installeren. Ze zagen er de noodzaak niet van. Hun veiligheid was niet in gevaar; alleen wij werden bedreigd sinds de SS-20's na het Warschaupact geplaatst waren.

Spreker herinnert zich dat hij een fervente actievoerder was tegen de tactische nucleaire wapens. Tijdens zijn legerdienst heeft men hem in Duitsland de Honest John raketten getoond, die in handen waren van het Belgische leger, dat destijds over verschillende types van kernwapens beschikte. Toen hij van de kolonel vernam dat de reikwijdte van die raket, eens de kernkop erop zat, 35 kilometer bedroeg, heeft hij gewenst dat de wind niet zou draaien.

Spreker zegt dat hij erg blij was toen Reagan en Gorbatsjov het erover eens waren om geleidelijk het aantal van bepaalde soorten kernwapens te verminderen.

Men kan wel de kracht van de overblijvende kernwapens betreuren en het veel te grote aantal wapens in Rusland en de Verenigde Staten. Maar de cijfers voor China en Pakistan kent men niet, of alleen bij benadering.

Volgens spreker is het probleem vooral politiek. Het betreft ook niet zozeer de NAVO dan wel de Europese Unie.

Een totale nucleaire ontwapening van de planeet op militair niveau kan dertig, veertig of vijftig jaar duren. Wat moeten we in de tussentijd dan doen ? Er is een politiek probleem dat moet worden aangepakt en een politieke verantwoordelijkheid die moet worden genomen, namelijk de veiligheid van onze inwoners verzekeren. Op dit moment is de meest gevaarlijke regio in de wereld één waar een mogelijk, latent conflict bestaat tussen twee kernmachten : India en Pakistan. Er zijn trouwens terroristen actief. Het probleem van Pakistan is bijzonder. Als het huidige regime valt en de radicale islamisten de macht grijpen, hebben zij de politieke controle over een kant-en-klaar kernwapen.

In deze situatie, die nog een hele tijd kan duren, vindt spreker dat de veiligheid van Europa absoluut vereist dat wij over een Europees afschrikkingswapen beschikken.

Men zal de komende 10 tot 20 jaar de Pakistanen en de Indiërs er waarschijnlijk toch niet kunnen van overtuigen om hun kernwapens op te geven. Men weet ook nog niet wat er gaat gebeuren in Noord-Korea of in Iran. Het is dus duidelijk dat Europa over een nucleair afschrikkingswapen moet kunnen beschikken.

Natuurlijk werken een kernwapen en afschrikking alleen wanneer men te maken heeft met rationele staten. Als de rede zoek is, kan er om het even wat gebeuren. Helaas leven wij in een gevaarlijke wereld. Maar zolang de dreiging bestaat, is een Europese nucleaire afschrikking — het Franse wapen — absoluut noodzakelijk.

Spreker hoopt dat het zal komen tot één Europees leger in plaats van de nationale legers. Men kan zich perfect voorstellen dat de Duitse, Franse, Belgische, Spaanse, Italiaanse en Griekse legers over een tiental jaar worden samengevoegd tot één Europese strijdmacht.

Daar komt dus een principekwestie bij kijken : kan men, als politiek verantwoordelijke, tegelijk ervan overtuigd zijn dat het nodig is over een Europees afschrikkingswapen te beschikken en weigeren dat dit wapen wordt ingezet wanneer nodig, en dit volkomen theoretisch, op Belgisch grondgebied ?

Tot slot benadrukt spreker dat hij in feite voor de afschaffing of — als dat niet kan — voor de vermindering van de kernwapens is; hij is tegen hun verdere verspreiding; maar hij is in de eerste plaats voor de veiligheid van zijn medeburgers. Hij vraagt de heer Sauer dus wat hij in gedachten heeft om die veiligheid te waarborgen.

De heer Tom Sauer heeft het moeilijk met de stelling dat iedereen akkoord gaat met de eliminatie van kernwapens als doelstelling. Het is gemakkelijk dat te zeggen zonder er echt acties aan te koppelen. Die doelstelling is in 1968 geformuleerd en er zijn nog altijd meer dan 20 000 kernwapens. Ze is dus niet echt geloofwaardig en er moet een hernieuwd engagement komen, in een duidelijker taal met de bijgehorende acties. Obama en ook Gordon Brown hebben dat gedaan. Frankrijk en Rusland niet; op China is er minder zicht. De aantallen wapens in China zijn veel kleiner dan die in Amerika en Rusland en zijn te vergelijken met die in Frankrijk en Engeland.

Het is een feit dat vele uitspraken voor de eliminatie van kernwapens zijn gedaan door gepensioneerden, die waarschijnlijk ook nog eens grootvader waren geworden en aan de toekomst van hun kleinkinderen dachten. Maar er zijn uitzonderingen. Generaal Charles Horner was in dienst toen hij zijn uitspraken deed. Al kunnen daar natuurlijk ook weer andere belangen achter gezeten hebben; hij was waarschijnlijk vooral geïnteresseerd in defensiesystemen in de ruimte.

De vraag over de EU en het « europeaniseren » van de Franse en mogelijk Britse kernwapens is geen gemakkelijke vraag en er is geen gemakkelijk antwoord op. Vanuit het standpunt van de nucleaire ontwapening en non-proliferatie is dat een nieuwe legitimatie van kernwapens. Door op de wapens een EU-stempel te drukken, zegt de EU opnieuw dat ze een nuttig instrument zijn en wordt aan andere landen, zoals Iran, opnieuw de boodschap gegeven dat kernwapens nuttig zijn. Natuurlijk zijn de Fransen geïnteresseerd in een nieuwe legitimatie voor hun kernwapens en vooral in het prestige dat ermee gepaard gaat. Dat prestige wordt echter steeds minder belangrijk.

Daarbij ontbreekt het ons nog steeds aan een Europees Europa, getuige de huidige economische en financiële crisis waarin het elk land voor zich is. Indien de stap naar EU-kernwapens wordt gezet, moet ook de situatie in de Veiligheidsraad opnieuw worden bekeken en moet de EU toetreden als permanent lid. Zal Frankrijk zijn zetel opgeven ? Misschien kunnen dan tegelijkertijd India, Afrika en de moslimwereld ook worden toegelaten ? De heer Sauer is niet echt voorstander van het europeaniseren van de Franse en Britse kernwapens, noch van het idee om de Amerikaanse kernwapens te vervangen door defensieve wapensystemen, zoals de missile defense. Vooral ook om strategische redenen : ze werken niet.

Frankrijk zal zijn kernwapens niet opgeven zolang staten als Pakistan ze niet willen opgeven. Ze naar de EU « exporteren » doet ook praktische vragen rijzen over de command and control. Wie zal er op de knop drukken ?

De heer Sauer heeft vooral principiële problemen met het idee van de « europeanisering ».

Een andere spreker meent dat het vooropgezette doel van een Europees leger de « europeanisering » van de Franse en Britse kernwapens zou inhouden en dat het idee van een Europees leger dus geen overweldigend enthousiaste bijval zal krijgen. Men zou landen als Oostenrijk of Finland moeten vragen wat zij hiervan denken.

Hij bespeurt trouwens een « not in my back yard » mentaliteit, weliswaar met een bijkomende nuance. Aangezien kernwapens bij het publiek geen al te beste reputatie hebben, durven sommigen deze optie immers niet meer te verdedigen. Ze pleiten dan voor het verminderen van de kernwapens maar zeggen erbij dat wij zeker niet als eerste het aantal wapens moeten verminderen.

De argumenten ter zake evolueren trouwens. Spreker herinnert zich de reacties van een aantal mensen op het moment dat in België de discussie over Kleine-Brogel weer oplaaide en hij stelt vast dat er momenteel tegenstrijdige dingen worden gezegd : volgens hem gaat het niet om een met de NAVO gelieerd probleem. Dit is wel aangetoond. Indertijd was de tegenkanting tegen een dergelijk voorstel gebaseerd op het idee dat men « dat de NAVO toch niet kan aandoen ».

Een volgende spreker legt uit dat een dergelijke beslissing, aangezien zij eerst binnen de NAVO was genomen, in de andere zin eveneens na overleg binnen de NAVO moest worden genomen. Als wij besluiten dit type van wapens op ons grondgebied te verbieden, dan moet die beslissing, als zij er komt, aangezien België dit in de jaren 50 binnen het kader van de NAVO heeft aanvaard, ook binnen de NAVO en in overleg met de NAVO weer worden teruggedraaid. Hij wijst erop dat er nooit is gezegd dat dit noodzakelijk was voor de eenheid binnen de NAVO. Die wapens bevinden zich trouwens niet meer op ons grondgebied. Niemand weet dat.

Het idee van integratie in een Europees leger is een persoonlijk idee. Dit soort discussie zou binnen tien of vijftien jaar kunnen opduiken. Men mag dat niet uitsluiten. Het is geen voorwaarde omdat men ook niet weet of de Fransen bereid zouden zijn hun nationale aard op te geven, maar de discussie zou er kunnen komen.

Een lid van de werkgroep denkt niet dat de samenvoeging van de Franse en de Britse kernwapens zou bijdragen tot een mentaliteitsverandering ten voordele van een Europees leger.

Volgens een ander lid van de werkgroep volstaat het om dit onderwerp aan te kaarten met vroegere Franse presidenten om te beseffen dat een Franse president zich in een zeer delicate positie bevindt wat de Franse afschrikkingsmacht betreft. Het idee ontstond ten tijde van generaal de Gaulle, toen het nationalisme nog overheerste en de Europese Unie geen vooruitgang maakte. Tegenwoordig is het ondenkbaar dat de Franse president in zijn eentje zou beslissen het Franse wapen te gebruiken. De politieke europeanisering is nu een feit. Op een dag zal er, naar het voorbeeld van de « Nuclear Planning Group » van de NAVO, ook een NPG bestaan binnen de Europese Unie. Dat wil nog niet zeggen dat de wapens en de beslissing ze al dan niet te gebruiken Europees zullen zijn. Maar het Franse wapen is in werkelijkheid Europees.

De heer Tom Sauer vindt dat een nuttige toevoeging. Het zal nooit de hele Europese Unie zijn, maar een kerngroep, en met het Verdrag van Lissabon kan dat ook. Oostenrijk en Zweden zullen nooit deelnemen, maar in België zullen er natuurlijk wel geïnteresseerden zijn. De facto gaan we effectief naar meer en meer Europese integratie, ook op het vlak van defensie. Het Verdrag van Lissabon bevat een solidariteitsclausule en het is logisch dat ook onze defensie wordt geïntegreerd. Ooit moet er dan een antwoord komen op de vraag : wat met de Franse en Britse kernwapens ? Hierbij valt op te merken dat de Fransen en de Britten meer en meer samenwerken, ook op nucleair vlak.

Dan rijst de belangrijke vraag of wij een « eurobom » creëren of aan de rest van de wereld het positief signaal geven dat we die zeer destructieve wapensystemen, die eigenlijk niet geschikt zijn voor gebruik, niet meer nodig hebben en een kernwapenvrije eurozone maken (zoals de spreker wenst). Dat is de politieke keuze die de verkozen politici moeten maken.

Slotopmerking : er is wel een kloof tussen de publieke opinie en de politici : 70 % van de mensen wil de kernwapens ons land uit, maar ze liggen er nog altijd. We mogen zelfs niet weten of ze er liggen en dat is op zich al een democratisch probleem.


C. HOORZITTING MET DE HEER ANDRÉ DUMOULIN, PROFESSOR (KONINKLIJKE MILITAIRE SCHOOL, ULG, RMES-NETWERK


Het Europees nucleair landschap, fundamenten en scenario's


1. Uiteenzetting van de heer Dumoulin

De heer Dumoulin verklaart in eigen naam te spreken en niet namens de instellingen waar hij doceert. Tevens verklaart hij dat hij de commissie een reeks recent verschenen persoonlijke artikels zal bezorgen, uit de gespecialiseerde literatuur, opdat de commissie zich een beter idee kan vormen van zijn persoonlijk standpunt.

Hij wijst erop dat hij voor zijn uiteenzetting rekening heeft gehouden met heel wat scenario's, zowel actuele als toekomstige, in de Europese context, maar ook betreffende het wereldwijde landschap van de kernwapens.

Aanvankelijk was er slechts één referentiepunt, namelijk Hiroshima. Die gebeurtenis mag niet worden gekoppeld aan de nucleaire afschrikking, een concept dat sindsdien geleidelijk aan werd ontwikkeld, maar moet worden gezien als het gebruik van speciale, zeer krachtige munitie (gebruiksdoctrine). De rechtstreekse en afgeleide gevolgen voor de bevolking hebben er een feit zonder precedent van gemaakt, waardoor het later een afschrikkingsfunctie kreeg. Op die manier is het kernwapen een politiek afschrikkingswapen geworden.

Men moet bij de analyse een duidelijk onderscheid maken tussen het concept van de (dialectische) afschrikking en dat van het gebruik. Zodra er kernwapens worden gebruikt, bevinden we ons niet langer in een situatie van afschrikking, maar in een oorlog. Het kernwapen heeft een politieke functie die aan de dialectiek van de afschrikking gerelateerd is. De Bom moet worden gezien als een politiek instrument en niet als een gewone vorm van munitie. Het concept van de afschrikking heeft nog een fundament; het heeft als doel een tegenstander af te wenden van een oorlogszuchtig initiatief, door hem er bewust van te maken dat zijn plannen irrationeel zijn, aangezien hij als vergelding gevolgen zal ondergaan die de verhoopte opbrengst in het niet doen vervallen. We bevinden ons dan niet in de context van het gebruik, maar in die van het (politieke en strategische) discours van het niet-gebruik en van het verzekeren van de veiligheid. Wanneer men het standpunt van de afschrikking inneemt, is het discours dat men gebruikt een belangrijk gegeven, want het is voor de potentiële tegenstrevers bestemd.

De afschrikking met klassieke wapens kan gemakkelijk worden omzeild of verworpen — de geschiedenis geeft daar vele voorbeelden van — terwijl nucleaire afschrikking op een grondslag van absolute voorzichtigheid berust. Het wapen verplicht dan tot een intense omzichtigheid, want bij de afschrikking speelt wel degelijk een dialectisch spel tussen het risico (kost/winst) en de inzet (proportionaliteit). De middelen moeten dus geloofwaardig zijn, het discours dat men houdt en de signalen die men geeft, moeten relevant zijn en het gezag moet centraal staan in de beslissing van de wapenbeweging.

Momenteel hebben de staten niets beters gevonden om hun veiligheid en verdediging te verzekeren tegen de extreemste gevaren (het vormen van beschermd gebied). Gezien de huidige onzekere en complexe toestand, kunnen de kernmachten zich verbinden tot een vermindering van hun potentieel (USA-Rusland via START), maar zullen ze toch nog een belangrijk nucleair potentieel behouden.

Men mag nooit vergeten dat de afschrikking gekoppeld is aan het beschermd gebied, de nationale vitale belangen en die van de bondgenoten, en minder aan de aard van de tegenstander.

Het gaat om een aantal fundamentele argumenten die de nieuwe kernmachten zoals Pakistan en India en de virtuele, zoals Iran (drempel), goed hebben begrepen. We bevinden ons hier in de context van de beschermde gebieden.

Hoewel de debatten over de toekomst van het afschrikkingsconcept in onze contreien weinig media-aandacht krijgen, zijn in de loop van de jaren 90 wel degelijk nieuwe standpunten ontstaan, die de jongste jaren werden versterkt.

De factoren van instabiliteit spelen in de hedendaagse wereld vaak buiten het nucleaire niveau om en de relaties van automatisch afglijden van een groot klassiek conflict naar een nucleair treffen zijn vandaag heel wat losser of zelfs verbroken.

Aldus hebben een nieuw geopolitiek landschap en de technologische ontwikkeling de arsenalen en de semantiek rond de grote kernmachten zoals de Verenigde Staten, Rusland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk (vierde generatie nucleaire technologie) en China, dat een model volgt dat eigen is aan de tweede nucleaire generatie, grondig veranderd.

Wat zijn de nieuwe houdingen ?

1. Het opnieuw op de voorgrond treden van het strategische niveau, waar bepaalde tactische kernwapens binnensluipen met een nieuwe semantiek [de Franse tactische kernbommen zijn « prestrategisch » geworden, alvorens in de « strategische » terminologie van de Strategische Luchtmacht en het rapport over de toekomst van de Britse kernmacht van december 2006 te belanden; we kunnen vaststellen dat het begrip « substrategisch » in verband met bepaalde Trident II-koppen verdwenen is, ten gunste van de algemene term « strategisch »].

2. De verdwijning van heel wat tactische nucleaire systemen en de gedeeltelijke vervanging ervan door zeer krachtige klassieke wapens, die op het slagveld dezelfde dodelijke resultaten kunnen opleveren. Hiermee kan men zich ontdoen van een aantal ongewenste onmiddellijke en uitgestelde gevolgen : grote en onaanvaardbare collateral damage, residuale radioactiviteit, het politieke en ethische dilemma.

[Enkele voorbeelden :

— de stiekeme en perforerende kruisraketten met conventionele JASSM-lading;

— bepaalde ICBM Minuteman III-raketten met klassieke kop in een antiproliferatierol;

— de B-1B die reeds uit het strategisch aanvalsplan is gehaald om voor klassieke opdrachten te worden ingezet;

— de B-2 waarvan reeds enkele exemplaren een niet-conventionele ISR-opdracht hebben gekregen (Intelligence, surveillance and Reconnaissance);

— de vier strategische kernonderzeeërs Ohio Trident II, die werden omgebouwd en nu elk tot 154 klassieke kruisraketten kunnen lanceren en tegelijk commando's van speciale strijdkrachten kunnen vervoeren;

— en ten slotte het verminderen van de nucleaire uitgaven ten voordele van de militaire uitgaven voor het management van de conventionele, asymmetrische en stedelijke conflicten.]

3. De vermindering van de kracht van de nucleaire ladingen ten voordele van de nauwkeurigheid. Tevens kan men door het invoeren van elektromagnetische ladingen (EMP) op de Franse oceaankernkoppen een ultieme verwittiging geven zonder nucleaire gevolgen zoals de schokgolf, de hitte en de radioactiviteit (explosie met heel hoge atmosfeer). Wat de nauwkeurigheid betreft, kan men dankzij het gebruik van de GPS, samen met de traagheidsnavigatie en het stellair mikken reeds in 2011 een Circular Error Probable (CEP) van 10 m waarborgen voor de Trident II.

4. De verbetering van de onzichtbaarheid van de luchtvectoren (B-2, de Franse nieuwe M-51-raketkoppen).

5. De trend om kernwapens die buiten de beschermde gebieden opgesteld staan, terug te trekken [terugtrekking van Britse WE-177-bommen van het Europees continent voor ontmanteling, gedeeltelijke terugtrekking van de Amerikaanse B-61-lasten uit Europa, het in reserve nemen van de SLCM-kruisraketten met nucleaire lading en opslag in King's Bay; de overbrengst van de Russische tactische kernwapens naar centrale depots op het einde van de koude oorlog].

6. Het uitbreiden van de virtualiteit bestaande uit lege depots van kernwapens op beschermde grondgebieden [namaaksilo's voor Russische SS-24-raketten of voor Chinese DF-5-grond-grondraketten, WS-3 anti-indringingsprogramma, maar met enkele lege wapenkluizen voor Amerikaanse B-61-bommen in Europa, mobiliteit van de Topol-M tussen de basissen].

7. Versterking van de beschermingsmaatregelen voor kernwapens in depots. Zie wat dat betreft de aangepaste veiligheidsmaatregelen in de Amerikaanse WS-3-depots in Europa en de volledige beëindiging ervan in 2005 (2) , de internationale steun voor de hergroepering en de beveiliging van de Russische nucleaire sites, de ontwikkeling van een nieuw, Amerikaans, « robuust » kernwapen (via simulatie gefabriceerd) waartoe begin december 2006 werd beslist en dat over een zelfvernietigingstechnologie zal moeten beschikken zonder explosie en zonder emissie van radioactiviteit (wat vandaag wel het geval is). Men zal de elektronische en mechanische blokken van de bommen en de kernkoppen moeten desintegreren en het plutonium en uranium onbruikbaar moeten maken.

8. Het zoeken naar operationele en politieke flexibiliteit met de komst van variabele ladingen (principe van de vermenging) :

— Britse Trident II met enkele nucleaire monoladingen (eigenlijk gerecupereerde WE-177 bomkoppen van de Tornado's), alsook op enkele Franse M-45's;

— mogelijkheid van variabele ladingen op de nieuwe, verbeterde lucht-grond ASMP-raket;

— in kiloton verminderbare ladingen voor de laatste versies van de Amerikaanse luchtgedragen bommen tot 0,3 kiloton.

9. Het vermogen tot snelle herbepaling van de doelwitten dankzij de vooruitgang met satellieten en de informatica (wijziging tijdens de vlucht van de kracht van de ladingen en van de doelwitten van de B-2's met het oog op de mobiele ICBM's Topol M) en het kiezen van een allesomvattende strategie.

10. Het vermogen om gespreid te schieten in plaats van een massaal salvo (SSBN/SNLE) af te vuren, mogelijk gemaakt zowel door de vermindering van de dreiging van anti-onderzeeërstrijd en de verlenging van de draagwijdte, zodat in de beschermde zones kan worden geschoten. Dat gaat gepaard met de vermenging van de ladingen en de herbepaling van de doelwitten.

11. Het verdwijnen van het discours tegen de steden (anti-demografisch discours) ten gunste van een houding tegen de strijdkrachten gekoppeld aan een houding tegen de commando- en controlecentra en tegen het leadership. Het is immers moreel moeilijk houdbaar en weinig geloofwaardig wanneer de doctrine tegen de steden gericht blijft (behalve eventueel bij vergelijkbare represailles), destabiliserend en zeer duur in ladingen in het antistrijdkrachtenaspect (dat laatste werkt slechts echt wanneer men een nucleair initiatief neemt om als eerste toe te slaan); de afschrikking kan haar legitimiteit halen uit de onthoofding van de machtscentra en meer algemeen van de zwaartepunten (« leadership targeting ») van de tegenstander.

12. De vermindering — versterking van het residuale nucleaire potentieel : minder wapens, vermindering met 51 % van de intercontinentale ballistische raketten en met 97 % van de raketten voor middellange afstand maar krachtiger en beter beschermde wapens, met handhaving van de doorlopende aanwezigheid op zee en/of het prioritair stellen van de ICBM's en de tactische raketten. Afname van het aantal oceaanpatrouilles. Voor zover we kunnen voorzien en volgens het zorgvuldigheidsbeginsel handhaven de westerse kernmachten een nucleair potentieel dat ongetwijfeld kleiner is dan in het verleden, maar dat krachtig genoeg is om een eerste ontwapenende, onthoofdende aanval uit te voeren en een tweede aanval te verzekeren met een reserve die snel opnieuw moet worden geactiveerd.

13. Toename in de Verenigde Staten en in Rusland van het « slapend » wapenpotentieel van wapens die uit voorzichtigheid in de strategische reserve worden ondergebracht. Men wil een antwoord hebben op een scenario van hervatting van de Koude Oorlog, maar zich ook gedeeltelijk indekken tegen de gevolgen van het stopzetten van reële ondergrondse kernproeven.

14. Ontwikkeling van het simulatievermogen voor de landen (Frankrijk, USA, UK) die eenzijdig hebben afgezien van reële ondergrondse proeven. Het gaat om het scheppen van robuuste ladingen die minder gevoelig zijn voor fysische veranderingen van materialen en die een stabielere werking garanderen (zelfs wanneer dat lasten impliceert die wat zwaarder en wat volumineuzer zijn). De simulatie zal het meer bepaald mogelijk maken door middel van experimenten of berekeningen de verschijnselen te reproduceren die worden waargenomen bij de werking van een kernwapen. De doelstelling is de afwijkingen te valideren van de in het verleden effectief geteste ladingen, maar ook en vooral de nieuwe ingenieursteams te certificeren die de veiligheid van de wapens zullen moeten waarborgen. Het gaat dus vooral om een menselijke factor in verband met de opruststelling van de civiele ontwikkelaars die de reële proeven hebben meegemaakt.

15. Het belang dat wordt gehecht aan de inlichtingencapaciteiten betreffende de massavernietigingswapens, om de nucleaire doctrines van de nieuwe kernmachten beter te begrijpen, het vermogen te behouden om het afvuren van raketten te detecteren, de deskundigheid te hebben over de oorsprong van de splijtstof bij nucleair terrorisme;

16. De actuele controleerbaarheid van de complexe verhoudingen tussen kernwapens, contraproliferatie, terrorisme met massavernietigingswapens, antiballistische systemen :

— simulatie van een terroristische nucleaire aanval van 10 KT op Brussel, georganiseerd op 3 mei 2004 door de instanties van de Europese Unie en de NAVO (« Black Dawn »-oefening);

— Franse R-53-oefening van een vuile bom in Parijs op 10 oktober 2004;

— akkoord op de G-8 van Sea Island over de financiering, de beveiliging, de vernietiging en de reconversie rond de massavernietigingswapens;

— multinationale marine-oefening georganiseerd door Japan gericht op het onderscheppen van illegale transfers van ladingen met massavernietigingswapens in het raam van het Proliferation Security Initiative (PSI);

— de kernmachten zijn het eens over het begrip aangepast antwoord op de staten die terroristische daden steunen en bevestigen de complementaire rol van de anti-rakettenverdediging in het licht van de afschrikking. We verwijzen hierbij naar de toespraak van Jacques Chirac in januari 2006 en de Amerikaanse driehoeksmeting van de nucleaire en klassieke afschrikking;

— goedkeuring op 12 december 2003 van de Strategie van de Europese Unie tegen de proliferatie van massavernietigingswapens met haar bijwerking in december 2008;

— goedkeuring door de Europese Commissie van programma's ter ondersteuning van de strijd tegen de massavernietigingswapens;

— enz.

De nucleaire planning voor de komende twintig jaar wijst niet op een algemene nucleaire ontwapening, maar ofwel op een kwantitatieve vermindering ten gunste van de kwaliteit, ofwel op het status quo, ofwel op kwalitatieve en kwantitatieve moderniseringen. Bijvoorbeeld :

A. In de Verenigde Staten bevat de nucleaire planning de modernisering van de sturing en de motorisering van de ICBM Minuteman III, het Complexe 2030-programma betreffende de robuuste en beveiligde ladingen (Reliable Replacement Warhead) en de toekomstige vervanging van de Ohio-onderzeeërs en van de raketten in silo's door nieuwe generaties wapensystemen, die ongetwijfeld een dubbele capaciteit, zowel een nucleaire als een klassieke, zullen hebben. De reserves aan kernladingen in depots lopen nog in de duizenden en de Amerikaanse nucleaire houding zal in elke hypothese gehandhaafd worden. De Global Zero Option en de toespraken van Obama in Praag (april 2009) en in New-York (september 2010) wijzen op de wil om het non-proliferatiebeleid te verdiepen en de dreiging van nucleair terrorisme te integreren. De hypothese van een gedenucleariseerde wereld blijft afhankelijk van het handhaven van de veiligheid van het land en van het oplossen van de vele problemen veroorzaakt door de proliferatie. Dat kan de Amerikaanse weigering verklaren om de staat van hoog alarm van al zijn raketten op te heffen (de-alerting), ondanks de beloften van presidentskandidaat Obama om dat in overleg met de Russen te doen. In de toespraak van Praag in april 2009 komt het thema niet meer aan bod en Washington heeft tegen resolutie « Reducing nuclear danger » gestemd die op 27 oktober jongstleden werd ingediend in de eerste Commissie van de VN-Assemblee.

B. In Rusland bevestigen de retrofit van de Typhoon-onderzeeërs, de weliswaar niet altijd succesvolle tests van de nieuwe SLBM SS-30 Boulava (ontstaan uit de Topol-M ICBM) voor de nieuwe onderzeeërsklassen « Borey » en « Akoula », met op de achtergrond de nieuwe doctrine voor 2010, de Russische mentaliteit waarin het atoom wel degelijk opnieuw een identiteitsbepalende factor van de macht is geworden en een tegenwicht voor de zwakte in de conventionele technologie, alsook voor de problemen die door de economische crisis worden veroorzaakt. De strategie met de georkestreerde verklaringen over de vluchten van luchtschepen met nucleaire capaciteit ver van hun basis, de aankondiging van een nieuwe kernbommenwerper tegen 2025, de studies over de supersonische kruisraketten, het zijn allemaal tekenen van de wil om het nucleaire op het strategisch niveau te handhaven, maar ook en vooral op het tactische niveau tegenover een obsessionele dreiging uit het Zuiden.

C. Wat China betreft, zijn het programma van strategische onderzeeërs van de « Jin »-klasse, waarvan het eerste exemplaar in 2004 in de vaart werd genomen en die ontplooid worden in Sanya, de ondergrondse basis op het eiland Hainan, alsook de ontplooiing van mobiele ICBM DF-31's, de duidelijke uitdrukking van de wil om kwalitatief en kwantitatief te moderniseren (onderzoeksprogramma om ze van MIRV's te voorzien) en om snel te beschikken over een echte aanvalscapaciteit om terug te slaan vanuit onderzeeërs. Het bouwen van tunnels, hoe lang ook, kan immers slechts een noodoplossing zijn.

D. In het Verenigd Koninkrijk is het debat aangevat over de toekomst van het nucleair potentieel van de onderzeeërs, rond de Vanguards. Concreet gaat het om het aantal lanceerinrichtingen en om de verlenging van de levensduur van de Trident II-raketten. Er werden verscheidene voorstellen geformuleerd : vermindering van 4 tot 3 SSBN-onderzeeërs die Trident II D-5 raketten van Amerikaanse makelij meevoeren; einde van de doorlopende aanwezigheid op zee; het niet ontplooien van de kernkoppen in « stabiele » perioden; het op waakvlam zetten van de alarmfase en mogelijkheid om ze te herstellen na enkele weken/maanden (het aannemen van een houding van virtuele afschrikking), of opgave van de Tridents en ontplooiing van kruisraketten. Er is geen enkele kans dat de debatten rond die hypothesen tot de volledige verdwijning leiden van de nucleaire middelen van Hare Majesteit. Het gaat onder andere om de rang van het land ten opzichte van de andere mogendheden, vooral van Frankrijk ... Aangezien het probleem uiteindelijk veeleer economisch en budgettair dan leerstellig of strategisch is, zullen de formele beslissingen pas worden genomen in het raam van een nieuwe « strategische defensieherziening », die pas na de verkiezingen in de lente van 2010 kan plaatsvinden.

E. In Frankrijk zijn de nucleaire programma's perfect gesynchroniseerd (3) . Dat bewijst de voor de begroting 2010 geplande levering van de onderzeeër « Le Terrible », die als eerste van de M-51-raketten is voorzien, en de bestelling voor de eerste aanpassing van die raket aan een SNLE van het Triomphant-type. Het invoeren van de M-51 zal Frankrijk een reële capaciteit « tous azimuts » geven. Historisch verwees men met dat begrip vooral naar de wil om zich strategisch autonoom te tonen; voortaan impliceert het het vermogen om overal ter wereld doelwitten te beschieten. Wat de luchtvaart betreft, vermelden we het op de standaard F3 brengen van de luchtschepen, waardoor de nieuwe supersonische kruisraket ASMP-Amélioré kan worden meegenomen, met een groter bereik en met een waarschijnlijk variabel energetisch vermogen, samen met de nieuwe verlichting van de basis van Istres (4) in een op het zuiden georiënteerde visie op de afschrikking.

F. Israël, India of Pakistan zijn dan weer verwikkeld in een wedren om de geloofwaardigheid van de ladingen met een laag vermogen, om de verharding van hun middelen en om de bouw van aanvalsmogelijkheden om terug te slaan. We geven alleen het voorbeeld van Iran, dat kat en muis speelt met het laatste voorstel van de Zes, met als achtergrond de onmacht van het IAEA en de interne tegenstellingen in Teheran.

In verband met de plaats van de afschrikking in het Bondgenootschap wordt de NAVO-referentie naar de kernwapens gekoppeld aan de politieke functie ervan — « het behoud van vrede, het voorkomen van oorlog en andere vormen van dwang » — aan de gemeenschappelijke solidariteit, maar ook aan het trans-Atlantische en Amerikaanse gewicht op het gebied van de afschrikking.

Er is echter ook de wil om de afhankelijkheid van het Bondgenootschap van de kernwapens te verminderen, zowel in de structuur van zijn strijdkrachten als in zijn beleid en zijn planning.

We herinneren eraan dat de nieuwe geopolitiek het Bondgenootschap de mogelijkheid heeft gegeven af te zien van een al te snel automatisch gebruik van kernwapens, ten gunste van het concept van het ultieme wapen. De NAVO heeft het « First Use » (gebruik als eerste) niet opgegeven, ook al bevinden we ons in het concept van het laatste redmiddel. Het « No First Use » is eigenlijk slechts geloofwaardig voor kernmogendheden die geen geloofwaardige mogelijkheden hebben om terug te slaan, zoals China.

De verklaring van het Bondgenootschap op de top van Straatsburg (april 2009), die werd aangenomen door alle NAVO-lidstaten, waaronder België (via de coalitieregering (Open Vld, CD&V, MR, PS, cdH), herbevestigt het belang van de kernwapens, met de vermelding dat

« la dissuasion, reposant sur une combinaison appropriée de capacités nucléaires et classiques, demeurera un élément central de la stratégie de l'OTAN. ».

De Europese kernmachten (Frankrijk, UK) zijn zowel bezig met moderniseringsprogramma's als met denkoefeningen van budgettaire aard. Tevens is het zo dat bij de machtswissel tussen Chirac en Sarkozy, er een soort van « uitzuivering » van het discours van de afschrikking heeft plaatsgevonden (5) .

Groot-Brittannië, dat vier strategische nucleaire onderzeeërs heeft, moet de komende maanden, na de verkiezingen, een nieuw kernwapenbeleid bepalen, waarvan de budgettaire aspecten belangrijk zullen zijn. Er zijn verschillende opties : ontwapenen, verlaging van het alarmniveau, of het invoeren van nucleaire zee-grond-kruisraketten.

Er bestaan verscheidene scenario's voor de kernbewapening in Europa :

A. Het status quo als gevolg van de strategische pauze, in een context van internationale onzekerheid. Het verdrag voor de vermindering van strategische nucleaire wapens dat moet worden afgerond, is de eerste doelstelling voor men in de toekomst eventueel de tactische kernwapens aanpakt in Russisch-Amerikaanse gesprekken.

B. De volledige terugtrekking, eenzijdig of na onderhandelingen. Het verdwijnen van de Amerikaanse atoomwapens op Europese bodem. De beslissing kan gepaard gaan met een geruststellend discours van de Amerikanen, dat concreet vorm krijgt in het Strategisch Concept 2010 en de wederopbouw van strijdkrachten, met enige drukte rond het afschrikkingseffect, de flexibiliteit en de « zichtbaarheid » van de intercontinentale Stealth-bommenwerper B-2.

C. De volledige terugtrekking, eenzijdig of na onderhandelingen + ontmanteling van de WS-3 wapenkluizen, die zich onder bepaalde verharde loodsjes voor gevechtsvliegtuigen bevinden.

D. De gedeeltelijke terugtrekking :

— ofwel de wapendepots concentreren in een kleiner aantal basissen, zoals Incirlik (Turkije), Aviano (Italië), Volkel (Nederland) of Kleine-Brogel (België), waarbij die laatste locatie het politieke « voordeel » heeft dat ze zich in het gastland bevindt van de belangrijkste politiek-strategische structuren en militaire commandostructuren van het Atlantisch Bondgenootschap. Die basis is met andere woorden het zwaartepunt door de nabijheid van de NAVO-beslissingscentra en de drijfkracht in het discours van de afschrikking, waarvan elkeen hoopt dat ze kan functioneren als een « politiek wapen om niet te gebruiken »;

— ofwel kan de gedeeltelijke terugtrekking zich vertalen in de terugtrekking van de wapens alleen van de geallieerde gastbasissen die onder de regeling van de dubbele sleutel vallen (6) , terwijl de B-61's bewaard worden in de WS-3-depots van de eigen Amerikaanse basissen in Europa — Aviano, Incirlik, Ramstein, Lakenheath. Van de twee laatste basissen is bevestigd dat ze respectievelijk in 2005 en 2008 kernwapenvrij zijn gemaakt, zodat het om de twee overblijvende basissen zal gaan : Incirlik (Turkije) en Aviano (Italië);

— ofwel de terugtrekking van de atoomwapens uit de « centrale » staten (zoals België, Nederland of Duitsland), om ze over te brengen naar de zuidelijke installaties (in Italië en in Turkije), als gevolg van een op het Midden-Oosten gerichte reflex, of in de context van een ontwijkingsmanoeuvre — zoals dat ooit het geval is geweest tijdens de Koude Oorlog.

E. De nucleaire ontwapening door het stilzitten van bepaalde bondgenoten. Een voorbeeld is de (niet bindende) aanbeveling van de Belgische senatoren van 28 november 2006 over het niet hernieuwen van gevechtsvliegtuigen met dubbele capaciteit, terwijl de F-16 MLU's na 2015 nog opnieuw kunnen worden opgenomen in een nieuw « retrofit »-programma en bijgevolg nog geschikt kunnen zijn voor het meevoeren van B-61-bommen. Op dezelfde wijze zal Duitsland zijn Tornado's in 2012 terugtrekken ten gunste van de Eurofighter, waarvan Berlijn in 2004 heeft aangekondigd dat voor dat vliegtuig geen enkele nucleaire certificatie gepland was. Sommige Tornado's kunnen echter in dienst worden gehouden tot 2020. In Italië blijft met de komst van de Eurofighter en de JSF (deze laatste heeft nucleaire capaciteit) de vraag rond de door vliegtuigen gedragen atoomwapens open indien de gemengde vloot niet gehandhaafd wordt, gezien de onzekerheid rond en de kostprijs van het Amerikaanse toestel (7) . En dat thema kan ook gelden voor de toekomst van de Turkse en Nederlandse F-16's met het oog op de operationele toekomst van de F-35.

Die hypothesen kunnen nog worden aangevuld met allerlei politieke, geostrategische, conjuncturele en budgettaire argumenten, waardoor ze nog moeilijker te begrijpen worden en tot nog complexer houdingen kunnen leiden.

De aanwezigheid van Amerikaanse atoomwapens in België en in andere Europese landen is geen schending van het NPV door de gastlanden. De diplomatieke geschiedenis van de totstandkoming van dat verdrag geeft ons het antwoord. Eigenlijk werd het ontwerp van artikel II van het toekomstige non-proliferatieverdrag op grond van een Amerikaans-Russisch akkoord van 1966 gewijzigd, om het begrip van transfer (overdracht) van een atoomwapen aan een andere staat (wat verboden is) te onderscheiden van het begrip stationering van atoomwapens op het grondgebied van een staat die geen atoomwapens heeft, maar waar de controle over het gebruik van de wapens alleen verzekerd wordt door de staat die de atoomwapens produceert, te weten de Verenigde Staten (wat aanvaard wordt).

In die zin moet men het woord « controle » in artikel II begrijpen, waarmee wordt bedoeld dat men de overdracht van de controle (8) aan de gaststaat (bijvoorbeeld België) over de wapens die op zijn grondgebied gestationeerd zijn door een staat die atoomwapens heeft (de Verenigde Staten), verbiedt. De vliegtuigen worden bestuurd door Belgische officieren en de bommen worden bewaard, geladen en elektronisch geactiveerd door de Verenigde Staten (systeem van de dubbele sleutel).

België heeft bijgevolg, toen het in NAVO-verband Amerikaanse nucleaire wapens toeliet, geenszins de verplichtingen van het non-proliferatieverdrag, dat het heeft ondertekend, juridisch met voeten getreden. Dat impliceert dat alle Belgische regeringen die elkaar sinds 40 jaar hebben opgevolgd, zich nooit juridisch hebben moeten verantwoorden voor die hypothetische « schending », die enkel wordt aangeklaagd door de vredesbewegingen en bepaalde ermee verbonden juristen (9) .

We wijzen er nog op dat volgens André Flahaut, toen minister van Landsverdediging, het Verdrag van non-proliferatie van nucleaire wapens « niet belet dat nucleaire wapens eventueel worden opgeslagen op het grondgebied van een Staat die geen nucleaire wapens heeft, in dit geval België » (1999).


2. Gedachtewisseling

Een lid van de werkgroep herinnert er nadrukkelijk aan dat op de hoorzitting van professor David is gebleken dat het probleem van de atoomwapens in België is ontstaan bij het aannemen van de wet van 1962, die de regering feitelijk machtigde om buitenlandse troepen in België te stationeren. Na een vraag van senator Rolin tijdens het debat dat aan de stemming voorafging, heeft de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken verklaard dat er een impliciet voorbehoud bestaat voor de werkelijke installatie van kernkoppen, aangezien het parlement erover moet beslissen, of moet worden geraadpleegd.

De heer Dumoulin vindt het een interessante opmerking, in de zin dat het om een fout argument gaat.

Rusland wilde immers dat alle nucleaire wapens die in Europa konden, of zelfs moesten worden ontplooid, ontplooid werden onder Amerikaanse controle, omdat het geruststellender (met het oog op een hypothetische Duitse opstoot van oorlogszucht), maar ook gemakkelijker was voor Moskou, om met één enkele gesprekspartner te werken, zoals dat overigens ook nu nog het geval is. Wanneer er veel spelers op het nucleaire toneel verschijnen, doet dat vragen rijzen.

Een ander lid van de werkgroep is van oordeel dat de draagwijdte van een aantal politieke beslissingen soms onvoldoende duidelijk is. Spreker citeert als voorbeeld Kazakstan dat beslist heeft af te zien van de nucleaire technologie, zowel wat betreft de militaire als de andere toepassingen ervan.

De heer Dumoulin legt uit dat Wit-Rusland, Oekraïne en Kazachstan staten zijn die bij het uiteenvallen van de USSR door Moskou en door bepaalde westerse landen werden « opgevangen ». Er werd zware druk uitgeoefend opdat die landen hun nucleaire wapens zouden overdragen. In werkelijkheid waren ze altijd in handen gebleven van Russische schutters (codes). Die staten werden dus in een geslaagd non-proliferatieproces gedenucleariseerd. Dat heeft niet belet dat er bepaalde relaties bestonden in de conventionele systemen of in alles wat met de ballistische lanceerinrichtingen te maken heeft. We moeten erkennen dat dit een ander geval is dan de situatie die we vandaag in West-Europa kennen.

Een volgende opmerking van dit lid van de werkgroep betreft de vermenging van de militaire implicaties van de nucleaire technologie met de economische dimensie ervan.

De heer Dumoulin stelt voor professor Quentin Michel (Ulg) uit te nodigen, een adviseur van de Europese Commissie inzake de controle van « dual use » en nucleaire materialen. Professor Henrotin (ULB) is dan weer gespecialiseerd in proliferatie in een geopolitiek kader.

Uit de uiteenzetting van de heer Dumoulin leidt het lid van de werkgroep af dat de uitwisseling van de nucleaire knowhow tussen staten als India en Pakistan in tegenspraak zou zijn met het MPV. Als dit inderdaad zo is, zijn er dan geen waarborgen opdat de nucleaire technologie alleen voor civiele doeleinden zal worden gebruikt ?

De oude Indisch-Russische vriendschap is vervangen door een zeer duidelijke band tussen India en de VS. Wat zijn de gevolgen hiervan in de omringende landen ? Iran heeft de oliebevoorrading naar India herschikt, zowel qua prijs als qua logistiek. Tegelijkertijd zijn er voor de driehoek China-India-Pakistan gevolgen op het vlak van bewapening.

Kan de heer Dumoulin de grens tussen het MPV in de civiele en het MPV in de militaire sfeer verduidelijken ? In welke mate hanteert het Westen dubbele standaarden in die zin dat het Westen weinig voorbehoud maakt bij het gebruik van de technologie in de VS ?

Inzake de non-proliferatie overeengekomen tussen Indië en de Verenigde Staten, verduidelijkt de heer Dumoulin dat hij die zaken niet volgt, tenzij in het licht van de opkomst van deze twee grootmachten die zich tussen de tweede en de derde generatie bevinden, aangezien zij beschikken over thermonucleaire wapens en ladingen met lage ontploffingskracht. De vraag is niet zozeer of Indië, met de hulp van de Verenigde Staten, de nucleaire proliferatie beter kan beheersen, maar wel in welke richting de Amerikaanse burger- en militaire technologieën evolueren. Deze vraag hangt samen met de kwestie hoe de transfers van materiaal voor dual use van de oosterse landen of de groeilanden naar derde landen worden georganiseerd.

Een andere vraag van het lid van de werkgroep betreft de ex-Oostbloklanden, die nu onze trouwste bondgenoten zijn, althans voor het NAVO-bondgenootschap. In welke mate kunnen we ervan uitgaan dat deze vroegere Oostbloklanden zich aan de regels houden ? Of weten we het liever niet ?

Ten slotte, en dit in het raam van de oude tweestrijd VS/Rusland, wijst het lid van de werkgroep op de ontwikkelingen in het hoge Noorden (de Barentz-zee e.a.) waarbij Rusland met sommige ex-Oostbloklanden allianties van militaire aard sluit. Gezien de precaire financiële toestand van sommige van de ex-Oostbloklanden, vraagt spreker zich af of deze allianties niet nader moeten onderzocht worden, vooral gezien vanuit het oogpunt van de nucleaire ontwapening.

De heer Dumoulin legt uit dat Rusland grote budgettaire problemen heeft, met een militair budget dat lager ligt dan dat van Frankrijk.

Inzake hun kernwapens klopt het dat het voornamelijk om een verlaging van het potentieel gaat, in die zin dat Rusland alles wat te oud en onveilig is, afdankt. Dat is een vorm van ontwapening die ervoor zorgt dat wat overblijft, dus ook de nieuwe generatie wapensystemen, doeltreffender blijft om de nucleaire afschrikking zoals Rusland die voorstaat, te behouden. Alle historische nucleaire staten volgen momenteel deze weg.

Het lid van de werkgroep verwijst naar de Amerikaanse beslissing om voor 6 miljard dollar materieel te leveren aan Taiwan. Het hoeft dan niet te verbazen dat in de nieuwe Chinees-Russische « liefdesaffaire » het geldtekort van de ene gecompenseerd wordt door de daadkracht van de andere. Zo begint een dominospel met handelstransacties in Indië, dat eindigt met een versnelling in plaats van een vermenigvuldiging.

De heer Dumoulin antwoordt dat de versnelling van de proliferatie ook verband houdt met de trafiek waar grote bedrijven bij betrokken zijn. Er is dus het topje van de ijsberg (de controle op de industriële en burgerlijke nucleaire sector) en het grote stuk eronder (trafiek en ontduiking allerhande). In de dialectiek van de beheersing van de militaire nucleaire sector zijn er specifieke militaire instrumenten. Als Iran bepaalde aspecten van zijn militaire nucleaire macht kan ontwikkelen, doet het dat wellicht via parallele wegen. Dat impliceert dan sommige onderzoekers of studenten die werken in de Verenigde Staten, Europa of elders, daar zijn teneinde de technologie of de kennis over de technologie bij ingenieurs en anderen te vergaren. Het NPV houdt deze balanceeroefening inderdaad in.

Het lid van de werkgroep betreurt dat dit op stille wijze wordt gedaan zonder dat dit zelfs tot enige verontwaardiging leidt.

De heer Dumoulin beweert dat hierover in de gespecialiseerde literatuur veel wordt gesproken en dat dit aan bod komt binnen het IAEA, de VN en de instellingen van de Europese Unie in het kader van de strategieën voor de bestrijding van de proliferatie.

Het lid van de werkgroep antwoordt dat dit weliswaar binnen de academische wereld zo kan zijn, maar dat daarover niets naar de politiek of de NGO's doorsijpelt.

Een ander lid van de werkgroep wenst vooraf op te merken dat iemand voor denuclearisatie en voor nucleaire ontwapening kan zijn zonder meteen een zeurende pacifist te zijn en zonder de feiten te verdraaien. De realiteit — en dat is de verdienste van de aanpak van vrij onderzoek — is dat de perceptie afhangt van de waarnemer en zijn aandacht.

Een eerste vraag van spreker betreft de afschrikking.

Hij vindt het vreemd dat de heer Dumoulin daarvoor verwijst naar de Twin Towers. Wat heeft dat te maken met nucleaire afschrikking ? Als dat zo zou zijn zouden er geen vliegtuigen in de torens zijn gevlogen. Dit is niet van belang inzake terrorisme. Als spreker overtuigd is van het tegendeel, is er een paradox met het eerste beeld over de afschrikking. Kan spreker bevestigen dat men het, als het gaat over nucleaire afschrikking, over Staten heeft en niet over terroristen ?

Verder lijkt het spreker een paradox dat er weg van het tactische naar het strategische wordt gegaan. Betekent het in die gevallen — aangezien men precisie nastreeft — dat de logica inzake gebruik geloofwaardiger wordt en dat de collateral damage, die in feite de schade van een eventueel gebruik betreft, zelfs bij geperfectionneerde nucleaire wapens, niets anders is dan de burgerbevolking ?

Het verbaast spreker dat de heer Dumoulin als historicus voorbijgaat aan Hiroshima en Nagasaki, terwijl juist dat de basis van het « nucleaire fantasme » is — dat voor velen veel meer is dan een fantasme — aangezien wel degelijk kernwapens zijn gebruikt.

Het lid van de werkgroep wenst eveneens te vernemen of de heer Dumoulin de mening deelt dat kernwapens — als zij ooit gebruikt moeten worden — enkel mogen worden ingezet tegen andere kernmachten.

Inzake de versterkte samenwerking meent spreker dat dit ertoe leidt dat kan worden gedacht dat in de Europese Unie de Franse en de weinige overblijvende Britse kernwapens een Europees wapen worden doorheen een politiek proces van versterkte samenwerking. Deze stelling werd door een ander lid van de werkgroep geformuleerd tijdens een vorige vergadering van de werkgroep.

Is deze stelling mogelijk of wenselijk ? In dat geval wordt er — in plaats van te spreken over nucleaire afstoting — gedoeld op een bijkomend engagement dat niets meer te maken heeft met de Verenigde Staten maar veeleer met de Europese macht.

De heer Dumoulin antwoordt dat het wellicht gaat om gewone versterkte samenwerking, niet in de Europese juridische zin, noch als een permanente structurele samenwerking maar als een versterkte militaire ad hoc-samenwerking tussen staten die dat wensen. Om te beschikken over een kader voor versterkte samenwerking op nucleair vlak in het kader van het Verdrag van Lissabon, is een unanieme stemming vereist met acht deelnemende lidstaten, wat hem gezien het thema en de verschillende standpunten van de Europese landen ter zake een illusie lijkt.

Het lid van de werkgroep begrijpt wat de bedoeling is met de versterkte militaire samenwerking : degenen die deze samenwerking wensen kunnen het niveau van de voorwaarden waaronder zij kan worden toegepast, versoepelen. Zo zou de Franse afschrikking een Europees instrument kunnen worden !

Volgens de heer Dumoulin is dat in principe onmogelijk binnen het strikt Europese kader. De ad hoc versterkte samenwerking inzake defensie is echter niet eenvoudig.

Bovendien is de nucleaire sector geen verdeelinstrument. Als er samenwerking moet zijn, is dat enkel omdat een aantal Staten best kunnen samenwerken rond doctrinale discussies, in een anti-raket/nucleaire strategie-dialectiek, een technische samenwerking zonder dat er bommen of wapens worden doorgegeven. Bijvoorbeeld Frankrijk en Groot-Brittannië denken aan samenwerking inzake patrouillezones, voor het terugvinden van bemanning als onderzeeërs per ongeluk zinken enz. Diepgaandere samenwerking zal hoe dan ook botsen met het nationaal belang in de absolute regale functies van de afschrikking.

Het lid van de werkgroep vraagt of dit betekent dat men zich kan inbeelden dat de Franse nucleaire beheersing een multilaterale Europese beheersing wordt, zoals hij heeft afgeleid uit wat president Sarkozy zegt ?

De heer Dumoulin ontkent dit. Dit kan als het om supranationaliteit gaat. Bij discussies, toenadering of nucleaire intra-Europese inculturatie met Frankrijk en andere staten. Dat kan leiden tot een te grote Franse en ook Britse zichtbaarheid. Sommige staten, die geen grote problemen hebben om over afschrikking te praten, zullen nauwe contacten beginnen met Parijs. De heer Dumoulin herinnert er trouwens aan dat Parijs de jongste jaren de Belgische en Duitse standpunten heeft uitgetest.

Een ander lid van de werkgroep vindt het idee interessant, omdat het impliceert dat de materie in het geval van een Europees belang niet kan worden overgedragen naar het Europees Parlement, maar binnen een instelling als de WEU moet blijven, waar Staten en hun parlementsleden zich kunnen blijven uitdrukken en beslissingen nemen over belangwekkende zaken, zoals de deelname aan conflicten en andere.

De heer Dumoulin antwoordt dat de WEU een orgaan is dat zich in een terminale fase bevindt en tegenwoordig nog slechts zeer weinig invloed heeft (10) . In Frankrijk wordt er in de Nationale Assemblee zelfs gevraagd hoeveel de vermindering van de budgetten voor de WEU Frankrijk kan opbrengen. Als de Assemblee van de WEU afhangt van het budget van de lidstaten en het Verdrag van Lissabon is geratificeerd, impliceert dit een versnelde opzegging van het gewijzigd Verdrag van Brussel.

Defensie is een regaal aspect van de Staat. Er is een sterke intergouvernementele benadering op het niveau van de NAVO. Het Europees Parlement kan besprekingen rond defensie nog meer steunen. Het is echter duidelijk dat defensie een onderwerp is dat door de uitvoerende organen wordt beschermd. Als voorbeeld noemt hij de vele geheime akkoorden die worden ondertekend tussen regeringen op het gebied van defensie.

Een lid van de werkgroep merkt op dat dergelijke geheime akkoorden ondemocratisch zijn en verwijst naar de tekst van de veelzeggende parlementaire besprekingen van 1962.

De heer Dumoulin stelt voor om de socialistische oud-minister van Landsverdediging, de heer Flahaut, te vragen hoe het staat met België. De ministers zelf zijn gebonden aan de rechtsregels die hen verplichten tot terughoudendheid.

Het lid van de werkgroep wil nog een laatste punt aankaarten : het inlichtingenbeleid met betrekking tot de Iraakse massavernietigingswapens en de beslissing van de heer Blair om de Verenigde Staten te volgen inzake de oorlog in Irak. We zien in dat verband voortdurend wisselende verklaringen over een wereld zonder kernwapens, maar de discussie blijkt genuanceerder te worden.

Wat het idee betreft dat kernwapens bedoeld zijn om steden te vernietigen, antwoordt de heer Dumoulin dat het binnen het afschrikkingsdiscours niet draait om een kwestie van alles of niets. Het is niet (langer) raadzaam om in het discours de doelstelling op te nemen om hele steden te vernietigen. Door de precisie van de aanslag sinds een twintigtal jaar kan men een ander signaal geven :

« Opgelet voor uw vitale politieke en militaire zwaartepunten, die voortaan dankzij de nieuwe technologieën kunnen worden getroffen of bereikt. ».

Het wordt aangekondigd en getoond in de media (inert afvuren, demonstraties, discours, witboek defensie, enz.).

Er is een verschil tussen het gebruik en het discours. Het discours overheerst. Een afschrikkingsdiscours moet worden gekoppeld aan middelen die relevant moeten zijn : wanneer men denkt aan « middelen », denkt men aan « geloofwaardigheid van het gebruik ». Afschrikking is echter geen gebruik.

Op dogmatisch niveau is het discours over de geviseerde burgerbevolking weggeëbd sinds men nauwkeuriger kan neutraliseren.

Zoals we gezien hebben in de beleidsteksten van de jaren 1950-1960 (wat vandaag ongepast en verwerpelijk zou zijn), bevinden we ons vanuit het standpunt van het algemeen anti-stedendiscours bovendien in doctrines met betrekking tot het mikken op militaire systemen. Er is uiteraard collaterale schade mogelijk bij de burgerbevolking in de buurt van deze doelen indien men werkelijk in actie zou zijn. Vanuit militair oogpunt en binnen de escalatielogica is een antidemografische aanval een gradatie van een totale oorlog, die niet meer denkbaar is in de doctrines, noch in de militaire middelen, de vooraf geregistreerde doelwitten of het huidige milieu.

De anti-stedennotie heeft binnen een dergelijke hypothese geen zin, aangezien men zelfs in de conventionele logica de leiders probeert te scheiden van de bevolking, die vaak wordt beschouwd als « slachtoffer » van haar leiders. Door te richten op de villa's van bepaalde Servische leiders, heeft men duidelijk gemaakt dat men een goed onderscheid maakte tussen het Servische volk en de leiders.

Binnen de nucleaire logica zal men op een dag komen tot de ethisch acceptabelere idee om niet langer te mikken op de steden, maar te opteren voor een neutralisering van de maatschappij zonder vernietiging.

Het lid van de werkgroep antwoordt dat indien het resultaat zodanig gericht is, hij hierover zekerheid wenst. Indien nucleaire aanvallen haast chirurgische ingrepen worden, waarom dan nog kernwapens en geen conventionele wapens inzetten ?

De heer Dumoulin legt uit dat de commandocentra en de zwaartepunten waar de massavernietigingswapens worden opgeslagen, tegenwoordig zodanig verborgen zijn dat men die landen niet meer kan onthoofden via de leiders ervan zonder nucleair perforatievermogen. Toch slagen inerte tests van B-61-bommen, model 11, er niet in om voldoende diepe perforaties te realiseren om penetratie in ultraharde materialen te simuleren. Met de huidige perforerende ladingen kunnen kernwapens met lage ontploffingskracht niet de verwachte effecten hebben ten aanzien van de meest verborgen doelwitten. Conventionele wapens zullen hier ook niet in slagen, behalve bij operaties van speciale eenheden zonder garantie op succes. Om de meest verborgen doelwitten te vernietigen, moeten de ladingen buitengewoon krachtig zijn, ettelijke keren de kracht van Hiroshima, om een krater te slaan en zoals een spade de verborgen installaties om te spitten. Dit is de rol van een deel van de strategische kernraketten in Amerikaanse of Russische silo's. Er zijn momenteel effectief fysieke grenzen aan de perforatie met kernladingen met een lage ontploffingskracht.

Volgens de heer Dumoulin passen Hiroshima en Nagasaki nog niet in het conceptuele en dialectische kader van de afschrikking. Het gebruik van deze grote bommen was niet ingegeven door de logica van de afschrikking, een concept dat langzaam is gegroeid, enkele jaren later naar aanleiding van de Koude Oorlog. Men is zich immers gaan realiseren dat de effecten van die wapens zodanig waren dat men die bommen niet kon beschouwen als klassieke wapens, maar veeleer als « politieke » afschrikkingswapens. Van toen af was voorzichtigheid geboden in de gevrijwaarde gebieden; door de nucleaire paraplu konden de Europeanen hun continent heropbouwen en de Europese Unie oprichten.

Het lid van de werkgroep merkt op dat de Verenigde Staten ze op dat ogenblik toch hadden getest.

Een ander lid antwoordt dat de afschrikking vanwege China niet bedoeld is om de buitenwereld te beïnvloeden, maar om het binnenland en de binnenlandse publieke opinie te beïnvloeden. Ze willen hun situatie ten aanzien van hun eigen bevolking versterken, ook al moeten ze daarvoor misbruik maken van het nucleaire element om een exponentiële toename van hun militaire uitgaven te verantwoorden.

Het discours van de heer Kim Jung is wellicht duizend keer « reworded » voor binnenlands gebruik, om de belangen van het nochtans oorlogvoerende China te dienen en voor de Chinese commentaar op de Koreaanse standpunten. Dit alles is eveneens belangrijk en behoort tot het domein van de afschrikking.

De heer Dumoulin drukt zich niet positief of negatief uit over dit discours, maar meent dat men hiervoor aandacht moet hebben. Het officiële discours, althans indien het beschikbaar is, is fundamenteel en staat open voor iedereen. China is een grootmacht die het vermogen wil verwerven om een tegenaanval uit te voeren die is gedekt door onderzeeërs en die haar raketten ondergronds of onder de bergen verstopt. Haar grootste afschrikking blijft haar bevolking. Wie zou China kunnen « bezetten » ? Het land heeft geen agressieve nucleaire neigingen. Het hanteert een beschermingslogica, zoals Iran er een vrijwaringslogica op na houdt omdat het land de omgeving als vijandig waarneemt (Perzische geopolitiek).

Wat betreft het gebruik van kernwapens tegen kernwapens, verwijst de heer Dumoulin naar de theoretische literatuur hierover. Afschrikking neutraliseert en beantwoordt een dreiging van nucleaire afschrikking. Maar op officieel niveau zijn we zo ver nog niet, en volgens sommige opvattingen, zelfs die van de NAVO, zijn atoomwapens ook nuttig tegen een kennelijke conventionele dreiging.

Een lid van de werkgroep beeldt zich in dat als het Verenigd Koninkrijk zou beslissen om een kernmogendheid aan te vallen, de reactie noodzakelijkerwijs tegen de kernmogendheid zal zijn. Dit wordt uiteindelijk een probleem, omdat wij leven in een stelsel waar een land dat beslist zich van kernwapens te voorzien of er op zijn grondgebied toelaat, het risico loopt om een specifiek doelwit te vormen.

En aangezien hetzelfde voor de ander geldt, kan de kernmogendheid niet aanvallen, omdat er volgens het internationaal en humanitair recht pas sprake kan zijn van afschrikking wanneer de ander denkt dat men de kernwapens zal kunnen gebruiken. Het gebruik wordt automatisch in de afschrikking ingebouwd.

De heer Dumoulin werpt op dat het een kwestie van bluf is. De afschrikking is bedoeld om een mogelijke vijand ervan te overtuigen niets te ondernemen omdat dit zware gevolgen kan hebben.

Het lid van de werkgroep is het niet eens met deze bewering, die zou betekenen dat iedereen sinds 50 jaar deze redenering volgt.

Hij onderstreept dat er geen afschrikking kan zijn zonder mogelijk gebruik. Wie kan in humanitair recht denken dat afschrikking doeltreffend kan zijn als het alleen maar bluf is ?

Niemand zou dit geloven. Afschrikken en tezelfdertijd zeggen dat het bluf is, kan zogenaamde schurkenstaten of terroristennetwerken in de verleiding brengen om dergelijke wapens te gebruiken.

De heer Dumoulin blijft erbij dat kernmogendheden veeleer rekenen op de onzekerheid en de geloofwaardigheid. Als men in een logica terechtkomt waarbij het vernietigingsaspect, met de paddenstoel als symbool, naar voren wordt geschoven, en men kernwapens als gewone wapens gaat beschouwen, verliest men de controle over wat al decennialang de grondslag vormt van de afschrikking. Afschrikking betekent dat sommige landen en de bondgenootschappen die hen steunen, en dat zijn niet de minste, rekenen op de relevantie van de werktuigen — ongeacht de ontwikkelingen na de koude oorlog — om de geloofwaardigheid te blijven behouden, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat men dank zij dit afschrikkeffect niet tot het uiterste gaat.

Het gaat in de eerste plaats om een politiek discours, en niet om een daadwerkelijke slagkracht. Wij merken op dat het begrip afschrikking door het Internationaal Gerechtshof wordt aanvaard. Alleen het gebruik wordt veroordeeld. Persoonlijk is de heer Dumoulin van oordeel dat men wel moet opletten voor alles wat het zuivere afschrikkingsdiscours aantast, bijvoorbeeld de logica achter het gebruik van doorborende of preventieve wapens, de kwestie van een tactisch gebruik van kernwapens, enz. Sommige landen en deskundigen vragen zich af of kernwapens vandaag alleen nog het gebruik van kernwapens ontraden.

Kernwapens kunnen eventueel een afschrikkingseffect hebben tegen biologische wapens, maar niet meer tegen chemische wapens, want daar liggen de verhoudingen anders. De verschrikkelijke gevolgen van kernwapens zorgen ervoor dat Staten er heel behoedzaam mee omgaan.

Een ander lid van de werkgroep gelooft niet dat bluf veel indruk maakt op de politieke wereld. Als men de bedoeling heeft om een bepaalde bevolking uit te roeien, is het niet het gebruik van kernwapens dat aangewezen is, maar wel het doden van de mensen omdat men ze wil uitroeien.

De heer Dumoulin legt uit dat bluf op sommige ogenblikken in de geschiedenis een aspect is in de verhoudingen tussen landen. Afschrikking door kernwapens zet aan tot voorzichtigheid. De rest is een specifieke nationale houding. Het speelt geen rol in een juridisch of ethisch kader, maar in het kader van een beschrijving van de strategische situatie.

Wat de ethiek betreft, merkt het lid op dat het gebruik van kernwapens de gebouwen overeind laat en de mensen doodt. Dit pas perfect in het nucleaire kader.

De heer Dumoulin antwoordt dat de miljoenen doden sinds 1945 te wijten zijn aan conventionele en klassieke oorlogen. De beste massavernietigingswapens voor het doden van veel mensen op korte termijn zijn machetes, zoals in Rwanda, of lichte wapens.

De geschiedenis van de afgelopen 45 jaar heeft aangetoond dat men moet werken aan vertrouwensmaatregelen, aan het beheer van conventionele crisissen en alles wat de handel in conventionele wapens betreft. Kernwapens worden veel beter beschermd dan de opslagplaatsen van klassieke wapens en de wapenwetgeving. Wat de kernontwapening betreft, moet zij een gedeeld, gecodifieerd en gecontroleerd proces vormen. Wij moeten wel voor ogen houden dat een « conventionele afschrikking » (dat door gebruik van geweld kan worden omzeild) in de wereld van vandaag niet dezelfde waarborgen biedt als een afschrikking met kernwapens (geen gebruik). Uiteindelijk kan nucleaire afschrikking alleen werken in beschermde gebieden waar vitale belangen zijn.


D. HOORZITTING MET DE HEER ERIC REMACLE, PROFESSOR (ULB)


Impact op de Europese, transatlantische en wereldwijde veiligheid van de onderhandelingen tussen de VS en Rusland over de afbouw van strategische kernwapens en antiraketsystemen


1. Uiteenzetting van de heer Eric Remacle

Volgens professor Eric Remacle is er door de actualiteit opnieuw meer belangstelling voor de kwestie van de kernontwapening. Voor universiteiten blijft zij een belangrijk studie-object. Op 30 april 2010 organiseren de ULB en de Universiteit van Montréal in Brussel een colloquium over de NAVO en de EU tegenover de uitdagingen van de kernbewapening en -ontwapening.

De huidige besprekingen over de onderhandelingen tussen de VS en Rusland brengen ons terug tot die dag in oktober 1986, toen secretaris-generaal Gorbatsjov en president Reagan in Reykjavik bijna waren overeengekomen om alle kernwapens tegen 2010 te vernietigen, op grond van een akkoord om alle kernwapens met een middellang bereik, de zogenaamde Euroraketten die toen het grote discussiepunt waren, te bannen, en om de strategische en tactische wapens geleidelijk af te bouwen tot er geen meer overbleven. Deze onderhandelingen werden ondermijnd door de kwestie van het ruimteraketschild. De beslissing van de Amerikaanse president om het strategische defensie-initiatief (SDI), het toenmalige concept voor het raketschild, op te starten, bracht de Sovjetleider ertoe te verklaren dat al deze aangelegenheden met elkaar verweven waren, en dat de Sovjet-Unie niet kon aanvaarden dat antiraketsystemen worden ontplooid als men op termijn de vernietiging van alle kernwapens in de VS en de Sovjet-Unie wilde.

Deze onderhandelingen hebben belangrijke sporen nagelaten, aangezien een jaar later de middellangeafstandsraketten inderdaad behandeld werden in een specifiek verdrag, het Verdrag van Washington. Dit verdrag heeft gezorgd voor de volledige afschaffing van een technologisch zeer geavanceerd kernwapentype, en dus geen « oud ijzer » zoals in andere verdragen. Er werd ook beslist om te blijven streven naar het afbouwen van strategische wapens, wat in 1991 is uitgemond in het eerste START-verdrag.

1. Waarom is de kwestie van de strategische kernwapens zo belangrijk ?

Strategische wapens zijn belangrijk in het kernwapendossier omdat zij de grondslag zijn van de afschrikking. Zij vormen er echt de ruggengraat van, aangezien het vermogen van de twee grootmachten om elkaar vernietigen de sluitsteen van de afschrikking vormt. Dit vermogen is tot stand gekomen dankzij langeafstands- of strategische wapens. In het begin waren dat bommenwerpers met een grote actieradius, vervolgens, met de ontwikkeling van ruimteraketten in de jaren zestig, intercontinentale raketten met een bereik van meer dan 5 500 kilometer, die dankzij de wedloop naar de ruimte in deze periode konden worden ontwikkeld.

Met het einde van de koude oorlog kon men denken dat de kernarsenalen van de Verenigde Staten en Rusland nauwelijks nog een politieke rol speelden, en dat zij alleen nog hun basisfunctie zouden behouden, met name het ontraden van het gebruik van kernwapens door de andere grootmacht, of een zuiver wederzijdse afschrikking.

In de jaren 1990 bedachten sommigen, en niet alleen sciencefictionschrijvers of Hollywoodscenaristen, nieuwe argumenten om strategische kernwapens te behouden. Ze benadrukten dat een dergelijke technologie niet zomaar kon worden uitgewist. Dat was een verrassend argument. In dezelfde periode, in 1993, is men immers tot een akkoord gekomen voor een verbod op chemische wapens, een technologie die nochtans veel moeilijker te controleren is dan kernwapens en waarvan de dragers potentieel veel discreter en dus moeilijker op te sporen zijn.

In de jaren negentig zijn een aantal doemscenario's opgedoken : val van asteroïden op de aarde, gebruik van kernwapens door opkomende grootmachten of weinig sympathieke regimes in de ogen van de gevestigde grootmachten. Een voormalige Franse ambassadeur, François de Rose, noemde dat de afschrikking van de « sterke tegen de gekke », wat een wijziging inhield van de oorspronkelijke geest van de afschrikking : het gaat er niet langer om grootmachten af te schrikken waarvan men aanneemt dat ze volledig rationeel geworden zijn, maar wel machten die in de verleiding zouden kunnen komen om die kernwapens daadwerkelijk te gebruiken. Dit argument is vandaag nog steeds aan de orde. In de jaren 1990 droeg deze dreiging veeleer bij tot het behoud van kernwapens en tot het uitdenken van nieuwe vormen van afschrikking ten aanzien van nieuwe actoren of nieuwe uitdagingen.

De laatste jaren heeft er een totale ommekeer plaatsgevonden in de opvatting van vele machthebbers, zeker in de westerse wereld, aangezien het nu net om de profileratie tegen te gaan is, ofwel door landen die als schurkenstaten worden aangemerkt, ofwel door niet-staatsgebonden terroristische groeperingen, dat de nieuwe opvatting tot stand is gekomen, die wordt samengevat in een opiniestuk van de heren Kissinger, Shultz, Christopher en Nunn in de Wall Street Journal van januari 2008.

In de jaren 1990 vormden de nieuwe dreigingen — proliferatie en terrorisme — voor sommigen de grondslag om de legitimiteit van de afschrikking te behouden. In de jaren 2000 vormden zij de sluitsteen van een betoog voor het belang van kernontwapening. Men is dus overgestapt van een zienswijze waarin afschrikking een middel is om proliferatie en terrorisme tegen te gaan naar een redenering waarbij ontwapening het middel wordt om non-proliferatie mogelijk te maken. Recent is er een nieuw argument bijgekomen om kernwapens op te geven, met name het risico op een nucleaire winter die het klimaat voorgoed zou verstoren. Dit is een typisch hedendaagse bekommernis.

In beide gevallen gaat het om een soort alarmistische houding ten opzichte van kernwapens, om een begrip over te nemen van Francis Gavin, professor aan de Universiteit van Austin, die nauw betrokken was bij de discussies over het behoud of het verwijderen van het kernarsenaal. Ons land sluit zich aan bij dit overheersende betoog, door het goedkeuren van resolutie 1887 van de Veiligheidsraad die op 24 september jongstleden is aangenomen, en door de Europese veiligheidsstrategie van 12 december 2003 en het uivloeisel ervan, de Strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens. Deze documenten stellen ontwapening voor als een middel om de verspreiding tegen te gaan.

Tijdens de voorbereiding van de Europese veiligheidsstrategie benadrukte Javier Solana trouwens dat de gevaarlijke combinatie van « terrorisme, massavernietigingswapens en staten in verval », een belangrijke bedreiging vormt voor de veiligheid van de Europese Unie.

De Amerikaanse president, Barack Obama, baseert zijn betoog over kernwapens grotendeels op de opvatting dat ontwapening tegelijk de noodzakelijke en in wezen afdoende voorwaarde is voor een non-proliferatiebeleid. Men vindt dit terug in zijn toespraken in Berlijn in juli 2008, in Praag in april 2009 en in New York in september jongstleden. Het feit dat de Amerikanen nu het kamp van de abolitionisten hebben gekozen, die ze vroeger soms met overtuiging hadden bestreden, is een belangrijke ommekeer.

In de jaren 1990 diende deze redenering om het behoud van kernwapens te verantwoorden. Vandaag wordt zij gebruikt om voor de afschaffing ervan te pleiten. De argumentering kan dus wel eens interne zwakheden vertonen. In beide gevallen ging men ervan uit dat ofwel het behoud, ofwel de afschaffing van kernwapens noodzakelijk was om een vorm van antithese van de wijze macht, of van de democratie, te bestrijden.

De nieuwe dreigingen die sindsdien worden vooropgesteld — Saddam Hussein, Osama bin Laden of Mahmoud Ahmadinejad — belichamen het absolute kwaad, wat goed overkomt bij de publieke opinie, maar deze voorstelling mist de vereiste scherpzinnigheid om te bepalen wat ofwel de afschrikking, ofwel de afschaffing van kernwapens kan zijn. Door ontwapening en non-proliferatie volledig met elkaar te verbinden, dreigt men te vergeten dat er andere mogelijke rechtvaardigingsgronden zijn, en dat er op internationaal vlak zelfs verschillende benaderingen van dit vraagstuk bestaan.

De evolutie in de Verenigde Staten naar abolitionistische standpunten is grotendeels te verklaren door het feit dat de Amerikanen vandaag een verpletterend conventioneel overwicht hebben ten opzichte van alle andere machten van de planeet, terwijl zij tijdens de Koude Oorlog konden vermoeden dat de Sovjet-Unie op conventioneel vlak minstens even sterk, of sterker waren. Laten wij de beroemde uitspraak van George Bush niet vergeten, die na de aanslagen van 11 september verklaarde dat « afschrikking vandaag niet meer bestaat ». Zonder het te beseffen anticipeerde hij grotendeels op het beleid van zijn opvolger. Het internationale overwicht van morgen of zelfs al van vandaag stoelt immers niet langer op kerntechnologie, die reeds een wapen van de vorige eeuw is geworden, maar op technologieën van de 21e eeuw : bio, nano of cyber.

Deze opmerking relativeert het universalistische karakter van de huidige Amerikaanse opvattingen over de afschaffing van kernwapens. Die uitspraken zijn evenveel, of zelfs meer, ingegeven door overwegingen van nationaal belang dan dat zij een universele draagwijdte zouden hebben.

Het verbaast dus niet dat men minder aspecten van deze opvatting terugvindt bij landen die de wereld met andere ogen zien. Dat is het geval voor Frankrijk, China en Rusland, die elk de kwestie van de toekomst van kernwapens benaderen vanuit een andere wereldvisie en een andere visie op hun nationale veiligheid.

Onder de verschillende opvattingen over de toekomst van kernwapens zijn er nog andere argumenten, die misschien wel rationeler zijn, die overtuigend pleiten voor een afschaffing ervan. Deze argumenten werden aangevoerd door landen als Mexico en Zuid-Afrika tijdens de conferentie over de ontwapening; zij vormden ook de grondslag van verschillende verdragen tot instelling van kernvrije zones in de wereld. De voornaamste reden voor ontwapening is hierbij niet het tegengaan van de verspreiding van kernwapens, maar het feit dat kernmogendheden een destabiliserende, verstorende factor zijn in de internationale orde, en dat dit uitmondt in een dominantie van sterke landen over zwakke landen, wat het risico op een escalatie vergroot en de veiligheid van de mensheid wereldwijd in gevaar brengt.

Volgens deze opvatting is het opgeven van kernwapens — of van de afschrikking — in de eerste plaats ingegeven door wat het verslag van een onafhankelijke commissie voorgezeten door Olof Palme reeds in 1982 de gemeenschappelijke veiligheid noemde. Het gaat er niet om een bedreigende vijand te bezweren, maar om eenieders veiligheid te vergroten en meer gelijkheid te scheppen in de internationale politieke betrekkingen.

Als men de kwestie vanuit een breder perspectief bekijkt en rekening houdt met een zeker pluralisme in het politieke debat, begrijpen we beter het belang, de centrale rol zelfs, van de afbouw van het Amerikaans-Russische strategisch arsenaal, maar ook de ambiguïteit ervan en de uiteenlopende doelstellingen van de onderhandelingspartners. Het feit dat Washington en Moskou over strategische kernwapens beschikten was een van de sluitstenen van de bipolaire orde van de koude oorlog, en tot op zekere hoogte droegen de regulering ervan en het streven naar een evenwicht in de wapenovereenkomsten van de jaren 1970, in het bijzonder de SALT- en ABM-Verdragen, bij tot het behoud van hun overmacht in de internationale orde.

De beheerste en onderhandelde afbouw van strategische kernarsenalen, gecombineerd met het non-proliferatieverdrag, verstevigde de greep van de Verenigde Staten en de Sovjetunie op het internationaal toneel, de ontwapening en de non-proliferatie. Dit droeg bij tot een wereldorde van haves en have nots, tot een overmacht die borg stond voor stabiliteit, wat sommigen een Amerikaans-Sovjet condominium hebben genoemd, die het risico op een grootschalige oorlog voorkwam, zoals dat een tiental jaren eerder ten tijde van de Berlijnse en de Cuba-crisis nog bestond.

Na afloop van de Koude Oorlog zijn de Amerikaanse en Russische motieven wat uiteengelopen, hoewel zij nog steeds een gezamenlijk belang hadden bij strategische ontwapening. Voor Moskou ging het om het behoud van een internationaal statuut — een rang, zou generaal de Gaulle gezegd hebben — dat zoveel mogelijk op dezelfde hoogte moest blijven als dat van de Verenigde Staten, ook al was er geen sprake meer van een verdeling van de wereld. Voor Moskou waarborgen kernwapens de onschendbaarheid van het Russische grondgebied, dat tussen 1989 en 1991 een groot deel van zijn strategisch hinterland had verloren met het einde van het Warschaupact en het verlies van de veertien republieken buiten Rusland (met uitzondering van Wit-Rusland, Kazachstan en Kirghistan, die een defensie-overeenkomst met Moskou hebben ondertekend). Strategische kernwapens zijn voor Rusland de hoeksteen tegen de erosie van zijn macht en strategische diepte, of een compensatie hiervoor.

Statuut en onschendbaarheid staan centraal in de Russische visie, wat verklaart dat abolitionistische opvattingen minder aanwezig zijn in de strategische visie van Moskou, waarschijnlijk minder dan ten tijde van de Sovjet-Unie, en dat er op het vlak van het arsenaal een drempel is waaronder geen enkele Russische leider wil gaan.

De Verenigde Staten daarentegen voerden de onderhandelingen na de Koude Oorlog in het besef van hun wereldwijde militaire superioriteit, niet alleen op het vlak van kernwapens, maar ook van conventionele wapens en in de ruimte. Sedert 1991 verbindt Washington de programma's tot vermindering van het aantal kernkoppen aan het voorkomen van de proliferatie, in het bijzonder de controle op de verspreiding van de kernbrandstof, de dragers en de knowhow.

Het programma van presidentskandidaat Obama heeft deze projecten heel goed samengevat in een drieluik dat in voege is getreden sinds hij aan de macht is. Zijn toespraak in Berlijn is in dit opzicht verhelderend.

De eerste stap is de beveiliging van alle materialen die in omloop zijn, in het bijzonder de brandstof. Toen hij senator was, had Obama hierover met de republikein Lugar trouwens enkele wetgevende initiatieven genomen. De tweede stap betreft wat hij The spread of nuclear weapons noemt, met name het stoppen van de uitbreiding van het aantal landen met kernwapens, maar ook van alle kernactiviteiten, wat de bekrachtiging door het Congres impliceert van het verdrag betreffende het totaalverbod op proeven, het TICE, het aannemen van een internationaal verdrag betreffende het verbod op de productie van splijtstoffen, het Cut-off Treaty, en de gezamenlijke initiatieven die de Obama-administratie opnieuw heeft opgestart met China, Rusland en de Europeanen, in het bijzonder betreffende Iran, maar ook Noord-Korea. De derde stap bestaat in het afbouwen van « arsenalen van een andere tijd » — reduce the arsenals from an another era — door onderhandelingen over strategische wapens, wat president Obama als een eerste stap ziet.

Het verband tussen ontwapening en non-proliferatie, gestoeld op de Amerikaanse superioriteit, vormt dus de kern van de Amerikaanse visie. Er bestaan echter twee belangrijke varianten.

De eerste, die men de Bush-variant zou kunnen noemen, streeft naar absolute veiligheid dankzij een overheersing op alle domeinen, ook op het vlak van kernwapens, die nog performanter worden gemaakt door technologische vernieuwingen, zoals in de nuclear posture review ten tijde van president Bush.

De tweede, die men de Obama-variant kan noemen maar die ook grotendeels is ingegeven door het beleid van de eerste president Bush, streeft veeleer naar relatieve veiligheid waarbij de global zero, het bannen van alle kernwapens, op termijn voor meer veiligheid zal zorgen op het vlak van non-proliferatie, vermindering van risico's en mogelijke vijanden dan een beleid van afschrikking. In dit opzicht zou het verhelderend kunnen zijn kennis te nemen van de nieuwe Amerikaanse nuclear posture review, die op 1 maart moet verschijnen en zal aangeven in welke vorm en met welke policy mix de nieuwe administratie haar visie op de herschikking van de arsenalen uiteenzet, en of de global zero op termijn al dan niet als doelstelling wordt behouden. Global zero wordt immers slechts door een deel van de raadgevers van de president gesteund, met inbegrip van de huidige Amerikaanse ambassadeur bij de NAVO. Een ander deel van de economische, industriële, wetenschappelijke en politieke entourage van de president is een totale afschaffing veel minder gunstig gezind. Waarschijnlijk zal de nuclear posture review, ten minste wat betreft de timing en de keuze van de investeringen, een compromis zijn tussen deze verschillende opvattingen.

Gelet op het voorgaande zou het kunnen dat de Verenigde Staten en Rusland het eens worden over een nieuwe vermindering van strategische kernwapens, maar ook dat zij op bepaalde punten van mening zullen verschillen, net als andere kernmogendheden, die momenteel afwezig zijn omdat hun arsenalen veel kleinschaliger zijn.

2. Voorgeschiedenis

Sinds de SALT I-onderhandelingen in 1972 streven de bilaterale onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie — nu Rusland — verschillende doelstellingen na :

— eerst en vooral zorgen voor « symmetrie » in de arsenalen — een centrale eis van de Sovjet-Unie, en nu van Rusland;

— vervolgens, het beperken van de componenten die bij de ander als de meest agressieve worden beschouwd, om het risico op een oorlog te beperken;

— zichzelf toch een zekere superioriteit waarborgen in de eigen sterke kanten;

— beschikken over wederzijdse transparantiemaatregelen om te voorkomen dat er ongelukken gebeuren of dat er door een misverstand per ongeluk wordt gevuurd;

— in sommige gevallen, het bilaterale stelsel uitbreiden tot nieuwe dragers;

— dit soort onderhandelingen benutten om aanverwante veiligheidskwesties aan te kaarten, bijvoorbeeld omdat zij technologisch verwant zijn.

Er bestaat een verband tussen strategische kernwapens en antiraketsystemen, aangezien de SALT I-overeenkomsten sinds 1972 in het ABM-Verdrag zijn ingeschreven.

De onderhandelingen kunnen ook betrekking hebben op thema's als raketten voor conventionele koppen, dus op technologieën die zo verwant zijn dat men bij controles geen verschil kan zien tussen een drager van een kernkop en een drager van een conventionele kop.

De START I-akkoorden werden op 1 juli 1991 ondertekend door Mikhaïl Gorbatsjov en George H. W. Bush. In 1992, na het uiteenvallen van de Sovjetunie, verruimde het protocol van Lissabon START I tot de opvolgers van de Sovjet-Unie, waarvan er vier — Rusland, Kazachstan, Oekraïne en Wit-Rusland — Sovjetkernwapens op hun grondgebied herbergden.

START I is op 5 december 1994 voor een periode van vijftien jaar van kracht geworden. Een nieuwe onderhandelingsronde was dus nodig vóór de vervaldag in december 2009. START I betrof raketten met een bereik van meer dan 5 500 km, dus alleen intercontinentale raketten en bommenwerpers met een grote actieradius. De bedoeling was om de arsenalen te beperken tot 25 à 30 %, of 6 000 kernkoppen aan elke zijde, met dien verstande dat de landen die ontstaan zijn na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie hebben afgesproken dat Kazachstan, Oekraïne en Wit-Rusland krachtens het non-proliferatieverdrag geen kernwapens meer zouden hebben, en dat alleen Rusland er nog zou bezitten. De internationale gemeenschap heeft toen veel inspanningen gedaan om deze drie landen ervan te overtuigen zich niet aan te sluiten bij de club van de kernmogendheden, wat vooral voor Rusland belangrijk was omdat het op gelijke voet met de Verenigde Staten wilde blijven.

Het plafond van 6 000 kernkoppen per staat werd in 2001 bereikt, zoals bepaald was in het Verdrag. Toen reeds verschilden de eisen op het vlak van het aantal te verminderen dragers. De Verenigde Staten zagen een groot gevaar aan de kant van de Sovjetunie in de modernisering van zware ICBM — intercontinentale grondraketten die veel zwaarder zijn dan die van de Verenigde Staten.

De Sovjetunie wees dan weer op domeinen waarin de Verenigde Staten een overwicht hadden : raketten op onderzeeërs (SLBM), kruisraketten op schepen (SLCM) — met hun duale, burgerlijke en militaire,technologie. In conventionele oorlogen, zoals in Joegoslavië, Irak en Afghanistan, hebben de Amerikanen immers uitvoerig gebruik gemaakt van kruisraketten die vanuit schepen worden gelanceerd. Dit is een typisch voorbeeld van een technologie waar de dualiteit tussen nucleair en conventioneel belangrijk is.

Voor START I hebben de Russen ermee ingestemd dat er geen rekening wordt gehouden met raketafweersystemen, deels omdat de Verenigde Staten er op dat ogenblik minder belang aan hechtten. Het IDS-project werd door president George H.W. Bush afgebouwd. De inzet was niet meer dezelfde.

De grote verworvenheid van START I was het geavanceerde controlemechanisme. Indien er geen nieuw verdrag komt om START op te volgen, zal dat de transparantie aanzienlijk verminderen. START voorzag immers in twaalf verschillende soorten controles ter plekke, een vaste, erkende monitoring, uitwisseling van gegevens, melding van de macht en faciliteiten waarmee alle strategische kernwapens van de twee mogendheden gestationeerd zijn. Controle is immers een cruciaal element, ook wanneer de Staten elkaar vertrouwen. Zij is niet alleen nodig om vertrouwen te wekken, zij verzekert strategen ervan dat zij afschrikkingsscenario's kunnen bedenken die geen worst case scenarios zijn, maar die gegrond zijn op een grondige kennis van het arsenaal van de andere mogendheid.

Over het START I-verdrag werd onderhandeld tussen George H.W. Bush en Boris Jeltsin. Het werd op 3 januari 1993 ondertekend, en in 1996 door het Congres en in 2000 door de Douma bekrachtigd, maar is nooit in werking getreden aangezien de bekrachtigingsinstrumenten nooit werden uitgewisseld. Het mondde uit in het gezamenlijke doel om het aantal kernkoppen te beperken tot 3 000 à 3 500, zowel aan Amerikaanse als aan Russische kant. START II voorzag dus reeds in 1993 in een vermindering tot de helft van wat START I beoogde, en ging gepaard met een belangrijke kwalitatieve overeenkomst, met name het opgeven van de mogelijkheid dat ICBM-grondraketten gebruik maken van de MIRV-techniek. Met de MIRV-techniek kunnen verschillende kernkoppen vanuit één raket worden gestuurd, waardoor zij gemakkelijker door raketafweersystemen heen kunnen breken. Dat is heel destabiliserend, omdat de onzekerheid die het veroorzaakt, kan leiden tot een toename van beschermingsmechanismen, met inbegrip van de beruchte raketafweersystemen. In START II is men overeengekomen dat MIRV niet op ICBM toegepast mogen worden, maar alleen nog op raketten op onderzeeboten.

In 2002 heeft Rusland START II formeel veroordeeld na de beslissing van president Bush om op 13 december 2001 de Verenigde Staten unilateraal terug te trekken uit het ABM-Verdrag. Deze beslissing betekende dat de zoon van een van de onderhandelaars van START I opnieuw het project van het rakettenschild lanceerde. Dat heeft geleid tot intense onderhandelingen tussen Amerikanen en Russen, die in 2002 zijn uitgemond in een nieuw verdrag, het SORT-verdrag over de vermindering van het aantal strategische aanvalswapens in beide landen.

Over dit verdrag werd onderhandeld in een klimaat van relatief goede betrekkingen tussen de VS en Rusland na 11 september. Ondanks de Russische kritiek op de unilaterale beslissing van de Amerikanen om zich uit het ABM-verdrag terug te trekken, waren de ondertekenaars bereid om op vele vlakken stappen te ondernemen, van terrorismebestrijding tot, in het begin althans, energiekwesties.

Het SORT-verdrag van 2002 voorziet in plafonds van 1 700 tot 2 200 kernkoppen per grootmacht tegen 2012. Rusland heeft verkregen dat zijn ICBM-raketten meer op treinen kunnen worden geplaatst, wat ze mobiel en nagenoeg onaantastbaar maakt, en vooral onvoorspelbaar wat het ogenblik waarop een aanval kan worden verwacht betreft.

Het verdrag liet veel ruimte voor moderniseringen. De Verenigde Staten waren volop aan het moderniseren, met de ontwikkeling van mini-nukes onder impuls van Donald Rumsfeld, de toenmalige minister van Defensie. Ook de Russen wilden hun eigen raketten moderniseren.

Er is veel kritiek op dit verdrag gekomen. Het werd eerder als destabiliserend dan als stabiliserend beschouwd aangezien het vele moderniseringen toeliet en vooral omdat er in geen enkel controlemechanisme was voorzien. De maatregelen van START I moesten dus ook dienen om de uitvoering van SORT I te controleren.

Een andere kritiek, die kenschetsend is voor het Bush-tijdperk, betrof het feit dat de Amerikanen de teruggetrokken koppen niet wilden vernietigen. Zij zouden worden bewaard, zelfs opnieuw kunnen worden gebruikt, of worden omgeleid naar de burgerlijke sector om MOX te produceren, of opzij worden gezet om in geval van nood te worden geplaatst op raketten die in principe bedoeld zijn voor conventionele koppen. Rusland heeft altijd beweerd dat dit een onevenwichtige situatie schept die moet worden rechtgezet, aangezien de Verenigde Staten de capaciteit van hun strategische kernwapens zo sneller konden opvoeren.

Ook Rusland heeft nog vele kernkoppen in voorraad die nog niet vernietigd zijn omdat het van veel hogere niveaus komt uit de tijd van de Koude Oorlog, maar op het vlak van herbruikbare koppen op raketten voor militaire doeleinden (upload capacity) hebben de Verenigde Staten een overwicht omdat zij veel meer equivalente conventionele raketten bezitten.

Over de toekomst van START I werd opnieuw onderhandeld vanaf 2007. President Poetin heeft tijdens de conferentie van München een vlammende toespraak gehouden betreffende de beveiliging tegen Amerikaanse raketafweersystemen. Dit was het signaal dat de onderhandelingen moesten beginnen. De gesprekken voor START III zijn in juli 2007 opgestart.

Op 6 april 2008 raken Bush en Poetin het in Sotchi eens om een nieuw verdrag te ondertekenen dat een minder complex controlesysteem inhoudt dan START I, en waarvan een coöperatieve monitoring de basis vormt. Maar in augustus 2008, na de oorlog in Georgië, beperken de Amerikanen de ontmoetingen om te protesteren tegen het optreden van Rusland. Pas tijdens de top met Obama en Medvedev in april 2009 worden de onderhandelingen heropgestart, wat heel weinig tijd overliet om tot een akkoord te komen.

3. Welke zijn de verschillende standpunten ?

Het Russische standpunt impliceert dat het toegestane aantal kernkoppen in elk land verder wordt verlaagd. Maar de Russen dringen erop aan dat niet alleen de opgestelde koppen moeten worden geteld, maar ook de niet-opgestelde koppen, om de upload capacity van de Amerikanen te beperken. In geval van internationale crisis zouden hun bewaarde koppen immers snel opnieuw kunnen worden gebruikt. Rusland gaat ermee akkoord om het aantal ICBM, SLBM en bommenwerpers te verminderen. De Russen pleiten voor een numerieke pariteit, die voor hen des te belangrijker is daar de onderhandelingen te maken hebben met raketten met conventionele koppen, aangezien zij in hun ogen dezelfde functie kunnen hebben. Hoewel zij als massavernietigingswapen niet dezelfde impact hebben, hebben zij dezelfde strategische functie voor beide grootmachten, en dan vooral voor de Verenigde Staten. Die hebben hierin immers een overwicht, sinds het ministerie van Defensie onder president Bush heeft voorgesteld om alle raketten van de VS, ook de conventionele, in geval van oorlog massaal te gebruiken. Dit wordt het global strike initiative genoemd.

Rusland probeert nog om de Amerikanen definitief te doen afzien van het rakettenschild, maar het is bereid om enkele toegevingen te doen, zoals het gedaan heeft voor START I en SORT. Het belangrijkste voor Rusland is niet dat er geen enkel Amerikaans rakettenschild komt, aangezien het de VS er niet van kan overtuigen een nieuw ABM-verdrag te ondertekenen. Het komt er voor hen op aan dat het rakettenschild de geloofwaardigheid en de afschrikking van de Russische strategische wapens niet ondermijnt. De plaatsing van de afweersystemen ligt heel gevoelig voor de Russen, omdat daarvan afhangt of een Russische intercontinentale raket in de lanceringsfase al dan niet kan worden neergehaald.

Een laatste punt waarop Rusland aandringt — dat niet te maken heeft met strategische wapens maar waarvoor het zeker een inspanning en zelfs steun van de Verenigde Staten zal vragen —, is de veralgemening van het verdrag op de middellangeafstandsraketten van 1987 zodat het ook zou gelden voor dergelijke raketten met conventionele koppen, een sector die in China volop in opmars is. Rusland vreest immers dat China sterker wordt op het vlak van middellangeafstandsraketten met conventionele koppen, een wapen dat de Verenigde Staten en Rusland met het verdrag van 1987 beloofd hebben niet verder te zullen ontwikkelen.

De Bush-administratie wilde geen bijkomende verminderingen, maar verminderingen op het reële niveau, zoals het nu is. Obama pleitte voor echte verminderingen van arsenalen, onder het niveau van de 1 700 kernkoppen van het SORT-verdrag. De Bush-administratie hield vast aan het standpunt dat alleen de opstelbare koppen in aanmerking moesten komen voor een vermindering. Op dat vlak is de Obama-administratie weinig geëvolueerd. Zij is bereid notificaties en controles te aanvaarden, maar de bepaling van de plafonds zou nog steeds geen rekening houden met niet-opgestelde koppen. De Bush-administratie wilde niet dat de akkoorden uitmondden in een herziening van de Amerikaanse kernstrategie. Obama zal weldra zijn nieuwe strategie bekendmaken. Hij heeft erop aangedrongen dat men de monitoring en de controlemaatregelen van START uitbreidt, wat verklaart waarom de onderhandelingen zo lang duren. Het gaat om heel nauwkeurige controlemaatregelen — of op zijn minst maatregelen voor meer transparantie — die waarschijnlijk het midden zullen houden tussen de gedetailleerde bepalingen van START I en het totale gebrek aan controle van SORT.

De Verenigde Staten willen een dergelijk akkoord gebruiken als hefboom voor een beleid op lange termijn en in drie stappen, met intense diplomatieke inspanningen voor de niet-verspreiding van kernwapens, en een zo stevig mogelijk akkoord met Rusland om Iran onder druk te zetten. Op dit vlak zullen de Verenigde Staten immers niets bereiken zonder Rusland, aangezien het de belangrijkste partner is van Iran voor leveringen van wapens en burgerlijke kerntechnologie, en een mogelijke bron van verrijkt uranium in het buitenland.

Bovendien bevinden wij ons nog steeds in een context waarin andere kwesties betreffende kernontwapening moeten worden behandeld. Er zijn ook onderhandelingen voor een totaalverbod op de productie van splijtstoffen, het zogenaamde Cut-off Treaty, dat ook op de agenda staat van de conferentie betreffende de ontwapening, en dat proliferatie zou kunnen voorkomen door het droogleggen van elke bron van militaire brandstof. Deze onderhandelingen zijn in 1998 opgestart. Het is geen gemakkelijke zaak, want voor de bekrachtiging van een verdrag over een totaalverbod van kernproeven is de instemming van alle partijen nodig. De Verenigde Staten zouden het voorbeeld kunnen geven, maar het verlies van de zestigste zetel in het Congres door de democratische meerderheid zal de taak van de president er niet makkelijker op maken.

Er is weer sprake van een nauwer verband met het rakettenschild. Sinds de SORT-overeenkomst van 2002 hebben de Russen de zekerheid dat de raketafweersystemen van de Verenigde Staten en hun bondgenoten het hart van de Russische afschrikking niet zullen raken. Het feit dat de Verenigde Staten hebben afgezien van de plaatsing van interceptoren in Polen is voor de Russen een belangrijk politiek signaal dat hen meer vertrouwen geeft om een START III-verdrag zonder specifieke bepalingen over raketafweersystemen te ondertekenen.

De Russen vrezen evenzeer de ontwikkelingen in China als in de Verenigde Staten. De Russen stellen vast dat zij compleet achterop dreigen te raken op het vlak van de nieuwe technologieën die worden gebruikt voor de ontwikkeling van een rakettenschild : radar- en lasersystemen, antisatellietwapens of systemen voor ruimtetoezicht. Zij willen geen nieuwe technologische kloof zoals in de jaren 1980 op het vlak van de micro-informatica, die heeft bijgedragen tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Zij willen het Amerikaanse overwicht op het vlak van spitstechnologie kunnen beperken.

Het politieke signaal van de Amerikanen is voor de Russen geruststellend. In 2008 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers de uitgavenbegroting van 2009 voor het rakettenschild in Oost-Europa met een derde verminderd. De beslissing om de plaatsing van interceptoren in Polen en van radars in Tsjechië te bevriezen, wijst erop dat het Obama-bestuur de Russen op dit vlak wil geruststellen. Volgens Le Figaro zou de overeenkomst in de eerste plaats aansturen op een plafond van 1 500 à 1 675 koppen aan elke zijde. Momenteel ligt het aantal opgestelde koppen iets hoger; de vermindering zou dus niet zo drastisch zijn als sommigen beweren.

Als men rekening houdt met het aantal niet-operationele koppen, blijft er een groot aantal koppen die eventueel opnieuw in gebruik kunnen worden genomen, op voorwaarde dat men over bijkomende raketten beschikt.

4. De impact van het verdrag op de algemene en Europese veiligheid

Het gaat om een verdrag waar we ons over moeten verheugen wanneer het ondertekend zal zijn. Het bevat immers belangrijke transparantiemaatregelen waardoor de ondertekenende mogendheden misverstanden of worst case scenario's kunnen voorkomen. Het is een fase in een proces dat andere nucleaire uitdagingen omvat, namelijk conventionele middellangeafstandsraketten, de ratificering door de Verenigde Staten van het verdrag voor een algeheel verbod op kernproeven (Comprehensive Test Ban Treaty), de onderhandelingen voor een verdrag dat de productie van splijtstoffen verbiedt en, vooral, het beperken van korteafstandsraketten want in dat domein vindt er wereldwijd een ware conventionele proliferatie plaats die niet rechtstreeks aan bod komt in deze onderhandeling.

De twee grootmachten geven dus het voorbeeld door gedeeltelijk te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van het Non-proliferatieverdrag dat de nucleaire grootmachten aanspoort hun wapenarsenaal af te bouwen. Dat zal echter niet leiden tot de global zero of beide grootmachten herleiden tot het niveau van Frankrijk, Groot-Britannië, China, India, Pakistan of Israël. De maxima die de twee onderhandelaars mogen hebben, blijven veel hoger dan die van andere kernmogendheden. Zelfs al werden de Franse en Britse kernwapens samengevoegd, dan nog zou Europa drie keer minder uitrusting hebben dan de Verenigde Staten of Rusland. Europa heeft trouwens zeker geen nood aan meer. Dat verdrag zal op Frankrijk en Groot-Brittannië nagenoeg geen impact hebben. De eventuele druk hiervan op Frankrijk en Groot-Brittannië om over te gaan tot een strategische ontwapening zou erg klein zijn. Een groot deel van de Franse politieke en militaire klasse heeft daar trouwens al op gewezen. Parijs aarzelt sterk om in een globale multilaterale onderhandeling te stappen over een inkrimping van de wapenarsenalen van alle kernmogendheden. Als dit een doelstelling was in een wereldwijd nucleair programma zoals voorgesteld door de Verenigde Staten, dan zou die veeleer tijdens de tweede ambtstermijn van president Obama of zijn opvolger verwezenlijkt kunnen worden en zeker ook tijdens de tweede ambtstermijn van Sarkozy of zijn opvolger.

Het probleem van de raketafweer komt in het verdrag weinig aan bod, wat zeker ook een impact heeft op Europees vlak. De conjunctuur is gunstig aangezien de Amerikaanse overheid de raketafweer niet centraal plaatst. Een ommekeer van de conjunctuur valt echter niet uit te sluiten. De voorstellen die ingediend werden in het Congres door de regering-Obama tonen aan dat de begroting voor defensie niet bevroren wordt, in tegenstelling tot de uitgaven voor onderwijs. Uiteraard gaan de belangrijkste eisen van de regering niet over de raketafweer. De inkrimping van de begroting in 2008 door de Kamer van volksvertegenwoordigers zal zeker door een overwegend democratisch Congres worden gesteund.

Professor Remacle weet niet wat er op dat vlak zal gebeuren na november 2010 maar, zoals de hernieuwde belangstelling voor de raketafweer onder George W. Bush in 2001 aantoonde — de tegenovergestelde houding van zijn vader in 1991 — het valt hoe dan ook niet uit te sluiten dat de Amerikanen op lange termijn ernstig overwegen om opnieuw te investeren in raketafweer, uiteraard om veiligheidsredenen, maar ook omdat het om technologieën van de toekomst gaat die een impact hebben op telecom, lasers en andere sectoren die de hele economie aanbelangen.

De impact van een mogelijke terugtrekking van 240 Amerikaanse kernkoppen uit zes NAVO-lidstaten zal vrij klein zijn op Europa. Ook al is dat wenselijk voor meerdere staten (waaronder België) en wordt er in een deel van Europa een zone gecreëerd die nucleair ontwapend is, dit betekent niet dat Europa volledig nucleair ontwapend zou zijn (vooral als Italië en Turkije buiten dit proces worden gehouden), evenmin Azië, de Stille Oceaan, de Indische Oceaan, de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan, waar boten of duikboten met Amerikaanse en soms Russische kernwapens elkaar kruisen.

Het verdrag behelst in geen geval tactische wapens en men kan zich voorstellen dat de aangevoerde argumenten om in Europa 240 ladingen te houden, ingegeven zijn door de Amerikaanse regering of dat bepaalde Europese overheden hierin vragende partij zijn aangezien de zes betrokken landen niet even krachtig achter de vraag staan om de Amerikaanse kernkoppen weg te halen.

De meest waarschijnlijke hypothese is dat de Verenigde Staten unilateraal beslissen om in de nieuwe nuclear posture review de korteafstandsraketten terug te trekken uit de landen waar zij momenteel gestationeerd zijn (in ieder geval Duitsland en de Benelux) om aan te tonen dat zij bereid zijn het kernwapenarsenaal in te krimpen, tactische kernwapens weg te werken en internationale akkoorden te sluiten over korteafstandsraketten, conventionele of kernraketten. In hun streven om de ontwapening als hefboom van de non-proliferatie te gebruiken, dringen de Verenigde Staten sterk aan — en de verklaring van de Europese Raad van december 2008 gaat ook in die zin — op de noodzaak om ook inspanningen te leveren voor de ontwapening van de korteafstandsraketten met conventionele of nucleaire lading. In die sector zitten wereldwijd immers de meeste producenten en is de proliferatie veel groter omdat meer landen de technologie kennen.

Bijgevolg, als de Verenigde Staten onderhandelingen willen opstarten over de wereldwijde beperking of inkrimping van het aantal korteafstandsraketten in de wereld, zullen zij het voorbeeld moeten geven en dat doen tegen een vrij geringe politieke prijs. De stationering van obussen, raketten of kernkoppen in de NAVO-landen zou voor de Verenigde Staten zelf geen probleem moeten zijn. Het protest zou veeleer van bepaalde Europese politieke krachten komen die de loskoppeling met Amerika vrezen. Dat beleidsargument werd altijd gebruikt om resterende tactische kernwapens in de NAVO-landen te behouden. Dat argument is betwistbaar en zou hoe dan ook weinig impact hebben op de regering en het Congres omdat zij in de eerste plaats druk willen uitoefenen op de opkomende landen om de omloop aan korteafstandsraketten wereldwijd in te krimpen.

De algemene impact van het verdrag zou echter aanzienlijk zijn aangezien het betrekking zou hebben op een numerieke beperking waarbij ook, meer dan in het SORT-verdrag van 2002, zou worden getornd aan de mogelijkheid om de Russische en Amerikaanse wapens kwalitatief te moderniseren. SORT opende de deur voor veel modernisering. Deze keer zijn de Amerikanen minder vragende partij. De nuclear posture review zal uitwijzen of ze echt hun eigen kernwapens willen moderniseren en of ze bereid zijn te aanvaarden dat Rusland dit doet.

Algemeen past dit verdrag in een proces dat begon met START I. Het heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste wordt de kans op een strategische kernoorlog aanzienlijk verminderd aangezien beide grootmachten, net als de overige kernmogendheden, de nadruk leggen op de onderzeese component — of de mobiele ICBM (per trein) voor Rusland — die, omdat hij de facto nagenoeg onverwoestbaar is, a priori niet aan de grondslag ligt van een poging tot first use (eerste gebruik). Dat is een element dat op een grote stabilisering en voorspelbaarheid wijst voor beide kampen. Hierdoor moeten zij immers niet tot het uiterste gaan, kunnen zij elk ongeluk dat door een gebrek aan transparantie zou ontstaan, voorkomen, wat een cruciale factor is.

Ten tweede zouden er door dit verdrag numerieke niveaus ontstaan die het begin van een « nucleaire multipolarisatie » in de wereld teweeg zouden kunnen brengen, wat met 6 000 kernkoppen niet het geval was bij START I. Met 1 500 kernkoppen en een beperking van de vectoren — lanceervoertuigen — tot ongeveer 800, begint men vergelijkbare aantallen te krijgen, ook al liggen die drie à vier keer hoger dan in Frankrijk, Groot-Brittannië en China, om nog te zwijgen over India, Pakistan en Israël. Indien de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad intensief onder druk worden gezet door de overige lidstaten en de publieke opinie op het ogenblik dat de non-proliferatieconferentie plaatsvindt, zouden zij dus kunnen overwegen besprekingen aan te vatten tussen de vijf lidstaten in plaats van zich tevreden te stellen met de besprekingen tussen twee lidstaten.


2. Gedachtewisseling

Volgens een lid van de werkgroep zouden problemen met betrekking tot het niet-operationele deel gedeeltelijk opgelost kunnen worden door een beperking van de vectoren, maar spreker vraagt zich af wat dan al dan niet strategisch zou zijn. Bij de onderhandelingen met vijf, is het intercontinentale deel het strategische deel. Als het echter om Rusland en China gaat, kan men zich afvragen wat continentaal is en wat niet.

Professor Remacle verduidelijkt dat de definitie van wat precies strategisch is, politiek erg gevoelig ligt en al grote problemen heeft veroorzaakt.

De arsenalen zijn namelijk niet gedefinieerd volgens hun al dan niet strategische aard. Het gaat vooral om de technologische capaciteit en meer bepaald het aantal « verdiepingen » van de raketten, aangezien dit bepaalt hoe ver zij reiken.

In een verdrag is het mogelijk om een type van wapen te omschrijven aan de hand van alle beschikbare technologieën, maar vanwege de politieke belangen definiëren de onderhandelaars de wapens niet alleen vanuit het standpunt van de « afzender » maar ook vanuit het standpunt van de « ontvanger » (de vijand). Wapens worden als strategisch beschouwd als ze de vitale belangen van een land beschermen en tegelijkertijd een bedreiging vormen voor de vitale belangen van het andere land. Dit maakt deel uit van de interne logica van de afschrikking.

Wanneer de Verenigde Staten en Rusland elkaars grondgebied bedreigen, handelt elk land binnen zijn strategische logica, zowel als « afzender » als als « ontvanger ». Op regionaal niveau ligt het helemaal niet zo voor de hand om te definiëren wat « strategisch » is. Het was ook die kwestie die de kern vormde van de controverse in verband met de kruisraketten, in de jaren 80. Voor de Sovjets waren de raketten die de Amerikanen in Europa opstelden « strategisch », ook al hadden ze een « medium range » (middellange reikwijdte) van 1 500 tot 5 500 km. Ze konden immers tot in de Sovjet-Unie gelanceerd worden, terwijl de Verenigde Staten ze als middellangeafstandsraketten konden beschouwen die daar niet toe bestemd waren. De middellangeafstandsraketten worden niet op dezelfde manier beschouwd door de staat die ze bezit als door de staat die er zich door bedreigd voelt. De strategische omvang is niet dezelfde voor beide betrokken staten, alles hangt af van het grondgebied in kwestie en van de mogelijke doelwitten op dat nationale grondgebied.

Het compromis Reagan-Gorbatsjov van 1987 (Verdrag van Washington) heeft uiteindelijk geleid tot een specifiek verdrag waardoor deze categorie van wapens verboden werd, hoewel zij vanuit strategisch oogpunt voor de beide partijen niet dezelfde betekenis hebben. Nu zitten we weer in een positie waar onderhandelingen tot de mogelijkheden behoren, wat betreft die « medium range »-wapens, die binnen een regionale logica kunnen worden beschouwd. De relatie tussen China en Rusland kan nu rationeler worden. Dat is wat de Russen wensen. Ze laten de Amerikanen ook verstaan dat ze graag hulp zouden krijgen bij het overtuigen van de Chinezen om onderhandelingen te starten over de « medium range »-wapens. De Russen, die deze wapens door het verdrag van Washington van 1987 niet bezitten, zien aan de grens met China de kernwapens voor middellange afstand en ook de conventionele wapenslagkracht toenemen. Ook al zijn de diplomatieke relaties uitstekend en zijn er veel militaire akkoorden met de Chinezen, toch vinden de Russen dat hun veiligheid hierdoor bedreigd wordt, aangezien zij niet over dezelfde bewapening beschikken. In 2002 had Poetin, toen hij dreigde om de middellangeafstandsraketten in Kaliningrad opnieuw te installeren, China in gedachten. Hij reageerde op het ruimteschild in Polen, maar had ongetwijfeld plannen om zo een bres te slaan in het verbod op middellangeafstandsraketten. Voor Rusland komt die laatste bedreiging eigenlijk van China.

Op het subregionale niveau gaat het om raketten (of om andere wapens, zoals bommen die worden meegenomen door gevechtsvliegtuigen) met een reikwijdte van minder dan 500 km. Die zijn bedoeld voor plaatselijke conflicten. Er zijn er niet veel meer van dit type, aangezien alle machten het mogelijke gebruik van kernwapens op het strijdveld aanzienlijk hebben ingeperkt en ze veeleer gekozen hebben om het te houden bij vormen van het « residuair stationeren », zoals de Verenigde Staten dit in Europa doen.

Vanuit een militair oogpunt is de conventionele dimensie zorgwekkender. Niet zozeer voor een grondgebied als het onze, maar wel voor de buurlanden. In het Midden-Oosten zijn er zeer veel korteafstandsraketten. Bij de belangrijkste bezitters, eigenaars en fabrikanten, zijn er staten die in oorlog zijn : Israël en Syrië, of Israël en Iran, bijvoorbeeld. Het gebruikspotentieel van conventionele raketten is reëel. In 1991 heeft Irak ze gebruikt tegen Saoedi-Arabië en tegen Israël. In Oost-Azië zien we dezelfde tendens, mutatis mutandis.

Wat niet strategisch is, is echter niet automatisch stabiel, integendeel. Vaak houdt wat niet strategisch is een reëel oorlogsrisico in, of is er sprake van bestaande oorlogen. Of het houdt in elk geval verband met dreigingen of met oorlogssituaties tussen staten, wat tot een nieuwe bewapeningswedloop kan leiden, waarvoor er op heden geen onderhandelingsforum bestaat. Daarom zou het interessant zijn om aan te tonen dat een mogelijke stap op het niveau van de strategische wapens en de inzet van andere onderhandelingen, met andere actoren — dus niet enkel Europa en Rusland — gevolgen kan hebben voor de andere conventionele of kernraketten die destabiliserend kunnen zijn of zelfs rechtstreeks ingezet kunnen worden.

Vanuit dit oogpunt waren wij niet in staat onze Amerikaanse bondgenoot ergens toe te dwingen wat de kruisraketten betreft. Het INF-verdrag van 1987 bevatte bepalingen waardoor hun productie kon worden voortgezet met het oog op conventionele oorlogen. Ze werden en worden sedertdien veel gebruikt door de Verenigde Staten. De kruisraketten kunnen mijns inziens ook het onderwerp vormen van een internationaal verdrag, aangezien zij heden ten dage in oorlogen worden ingezet.

Een lid van de werkgroep merkt op dat er zich, volgens de weergegeven grafiek, sinds 1990 een driehoek vormt waarbij de top het punt nul is. Op het schema dat professor Remacle heeft getoond, staan er twee rechten die naar het nulpunt neigen. Vanaf 2009 ziet men de helling afnemen en lijkt de lijn enigszins gebroken. Dat zou betekenen dat men minder naar het nulpunt neigt dan als de lijn recht was gebleven.

Professor Remacle vindt dat een deel van het antwoord reeds in de vraag vervat zit. De helling wordt inderdaad steeds minder steil. We komen stilaan tot wat de strategen aan beide zijden als een passend niveau beschouwen. Elke staat schat hoeveel kernraketten hij nodig heeft, op basis van de potentiële dreiging. Staten die veeleer in regionale termen denken — Frankrijk, Groot-Brittannië, China, Israël — hebben als doel over 200 tot 250 kernwapens te beschikken. Met een dergelijke voorraad hebben die staten en de staten van gemiddelde grootte het gevoel dat ze de sterksten — de Amerikanen en de Russen — kunnen afschrikken. Het gaat dan om de afschrikking van de grootste door de zwakste, zoals de strategen dat in de tijd van generaal de Gaulle noemden. Tegelijkertijd moet dat dienen om de buurstaten ervan te weerhouden hun land binnen te vallen. Israël heeft dit standpunt verder ontwikkeld en Iran is nu hetzelfde aan het doen. Voor die staten gaat het erom over middelen te beschikken die ervoor zorgen dat zij door niemand met oorlog bedreigd kunnen worden.

De Amerikanen en de Russen zullen dus moeilijk onder de 1 500 wapens kunnen gaan. Voor deze twee supermachten is 250 wapens niet voldoende. De Amerikanen en de Russen kunnen zich onmogelijk een kernwapenarsenaal voorstellen van bijna regionale proporties. Toch zouden de Verenigde Staten met 200 kernwapens ongetwijfeld Pyongyang, Teheran et Peking kunnen afschrikken. Gezien zij een wereldmacht zijn, zijn de Amerikanen misschien bereid om zo ver te gaan.

Voor Rusland houdt een vermindering naar minder dan 1 500 wapens echter een verzwakking in van zijn strategische positie en van de manier waarop het land zijn veiligheid waarborgt. De geografische ligging van Rusland maakt dat er verschillende fronten zijn : oostelijk, westelijk, zuidelijk, en zelfs noordelijk, aangezien de Amerikaanse ballistische raketten over de Noordpool zouden kunnen komen. Voor Rusland zijn 250 kernwapens niet voldoende als afschrikking.

Om tot het nulpunt te komen, zal Rusland zich eerst wat veiliger moeten voelen. Blijkbaar hebben de huidige Russische leiders geen veilig gevoel, aangezien de eerste dreiging die onder het presidentschap van de heer Medvedev wordt genoemd de NAVO zou zijn, met andere woorden alle westerse staten, waaronder niet meer of niet minder dan drie kernmogendheden.

Rusland zal waarschijnlijk afremmen op een groter aantal dan wat in het verdrag staat en na de ratificering zal het verschil tussen de Amerikaanse en de Russische motieven nog duidelijker worden, wanneer het op latere onderhandelingen aankomt. Om tot het global zero-punt te komen, zou men de discussie moeten opentrekken naar nieuwe thema's, naar nieuwe vectoren, naar nieuwe verplichtingen en ook naar nieuwe actoren. De politieke voorwaarden met betrekking tot de veiligheid moeten dan wel anders zijn dan vandaag. De internationale en regionale verhoudingen zullen op een aantal fronten veel rustiger moeten zijn.

Hierna verwijst een lid van de werkgroep naar Kazachstan, dat momenteel de OVSE voorzit en dat de aandacht vestigt op het feit dat het, samen met de centraal-Aziatische landen, een kernvrije zone vormt. Hij situeert de kiem hiervan bij START I, dat een historisch keerpunt vormde. In 1991, voor de Sovjet-Unie uiteenviel, was Gorbatsjov de onderhandelaar. De concentratie op het huidige grondgebied van de Russische Republiek dateert dus van na het uiteenvallen van de USSR.

Professor Remacle verduidelijkt dat de vier kernmogendheden die uit de USSR zijn voortgekomen in 1992 sterk onder druk zijn gezet door de Verenigde Staten, de westerse landen en in zekere mate ook door Rusland, om de kernwapens die zich op het grondgebied van Oekraïne, Wit-Rusland en Kazachstan vinden te repatriëren naar Russisch gebied, waar ze de facto onder toezicht zouden staan van de CIA of de Amerikaanse inlichtingendiensten. De Russen en de Amerikanen waren overeen gekomen om hier zeer open over te zijn en zo de gemoederen te bedaren wat de proliferatie betreft. Dit heeft er alvast voor gezorgd dat het START-verdrag door vijf in plaats van door twee staten werd geratificeerd. Aan de kant van de Sovjets hebben vier kernmogendheden START I geratificeerd. Zij hebben het ondertekend in hun hoedanigheid van opvolgerstaten. Ook hebben ze dan meteen alle wapens die op hun grondgebied waren opgesteld teruggebracht naar Rusland en werden de nucleaire faciliteiten in de andere staten gesloten.

Er waren verder nog uitgebreide financiële onderhandelingen, die vanaf 1993 gedeeltelijk door Al Gore werden geleid. Kazachstan heeft alles als laatste gerepatrieerd, Oekraïne en Wit-Rusland waren veel sneller. Er werd een economisch argument van gemaakt, tot de toetsingsconferentie van het NPV in 1995. De internationale druk die op Kazachstan werd uitgeoefend heeft het land er ten slotte toe gebracht om tijdens die conferentie te verklaren dat het het NPV zou ondertekenen als kernvrije staat.

De kernvrije zone die voortkomt uit het verdrag van Almaty, dat door de vijf Centraal-Aziatische republieken met instemming van Rusland werd ondertekend, is recenter. Rusland heeft er zich toe verbonden om geen kernwapens in de vijf Centraal-Aziatische landen onder te brengen. Dat is op zich al een belangrijke belofte. Rusland heeft ook bedongen dat geen enkel ander land kernwapens in Centraal Azië mag onderbrengen, wat — rekening houdend met China en de Verenigde Staten — objectief in zijn voordeel is. Op die manier wordt de bufferzone ten zuiden van Rusland gevrijwaard van kernwapens, wat op zijn beurt garandeert dat het Russisch strategisch arsenaal gevrijwaard blijft.

Men kan zich moeilijk voorstellen dat de Centraal Aziatische republieken zouden aanvaarden dat er op hun grondgebied afweerraketten van de raketafweer geplaatst zouden worden. Voor Rusland zou dat een catastrofe zijn.

In die context heeft Kazachstan bewust gehandeld en heeft het land het geringe risico dat het in zich droeg om een kernmogendheid te worden, handig gebruikt om er zoveel mogelijk voordeel uit te halen. In diplomatieke kringen kan het nu de kernmogendheden laten voelen dat het meetelt.

Veel landen zonder kernwapens — zelfs landen die, zoals België, Japan of Zweden, in enkele weken of maanden tijd wél kernwapens zouden kunnen bezitten — verwijzen naar dit onderdeel van hun geschiedenis om de groten de les te lezen en aan te sporen naar de global zero te streven.

In 1986 is de wereld wakker geworden, toen Reagan en Gorbatsjov aankondigden dat ze op het punt stonden een schema aan te nemen voor het volledig kernvrij maken van de planeet. De uiteindelijke akkoorden waren veel bescheidener. Morgen kan ook de global zero van Barack Obama uiteenspatten als een zeepbel, wat al aangeeft dat de kwestie niet op korte termijn even geregeld kan worden door een charismatische president die de deus ex machina is van de internationale rechtsorde. Staten als België hebben zeker een rol te vervullen in deze discussie.

Fasen in de vermindering van de strategische nucleaire arsenalen

Geplaatste strategische kernkoppen (intercontinentale langeafstandswapens)

Belangrijkste verdragen
1 START I 1991 ondertekend door de Verenigde Staten en de USSR. Verstrijkt op 05/12/2009
2 START II 1993 ondertekend door de Verenigde Staten en Rusland, ratificatie door de Verenigde Staten in 1996 en in 2000 door Rusland
3 SORT 2002 ondertekening, inwerkingtreding in 2003. Moet tegen 2012 het aantal geplaatste strategische nucleaire ladingen verminderen tot tussen 1 700 en 2 200
4 AKKOORD OBAMA-MEDVEDEV Juli 2009 onderhandelingen over een nieuw verdrag dat een maximale plaatsing toestaat van 1 500 à 1 675 koppen

Totaalarsenaal — actuele raming
Verenigde Staten Rusland
Aantal geplaatste koppen
Strategische 2 200 2 800
Niet strategische 500 2 050
Aantal niet operationele koppen 6 700 8 150
Totaal 9 400 13 000


E. HOORZITTING MET DE HEER JOSEPH HENROTIN, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEKER (CENTRE D'ANALYSE ET DE PRÉVISION DES RISQUES INTERNATIONAUX — PARIJS)


Trends en vooruitzichten inzake nucleaire proliferatie en de militaire tegenmaatregelen — een leerstellige lezing


1. Uiteenzetting van de heer Henrotin

De laatste jaren waren de ontwikkelingen inzake nucleaire proliferatie en mogelijke militaire tegenmaatregelen lang en complex. Ze passen in een zeer wisselende internationale context. De brief van de heren Verhofstadt, Dehaene, Michel en Claes, die onlangs in de pers gepubliceerd werd, heeft echter de analyses van de onderzoekers en de standpunten van de buitenlandse leidinggevenden niet echt veranderd.

Historische ontwikkelingen

De heer Henrotin onderscheidt drie grote golven :

— De eerste golf, van 1945 tot 1969 : de Verenigde Staten, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk, China en Israël hebben sinds 1963-1964 kernwapens.

— De tweede golf, van 1970 tot 2000 : Zuid-Afrika ontwikkelt zes kernwapens vooraleer ze te ontmantelen als gevolg van de democratisering en, vooral, van het verdwijnen van zijn tegenstanders; Libië geeft zijn programma op; India en Pakistan hebben kernwapens.

— Vanaf 2000 : Noord-Korea, Iran, Syrië, waarvan het programma echter tot stilstand kwam door de Israëlische operatie Orchard in 2007, toen een kernreactor vernietigd werd. Daarnaast is er nog Irak, dat veeleer tot de tweede golf behoort en waarvan de belangrijkste kernreactor, Osirak, in 1981 door Israël vernietigd werd.

Na de derde opkomende golf, is er een potentiële vierde golf, waarvan de eerste « pionnen » op het nucleaire schaakbord beginnen te verschijnen. Eerst en vooral is er Saoedi-Arabië. De Saoedi's hebben het Pakistaanse programma grotendeels gefinancierd. Met de aankoop van Chinese raketten op het einde van de jaren 1980, beschikken ze over een ballistische capaciteit met een reikwijdte van 2 300 kilometer. Er is geen enkel formeel bewijs voor, maar er wordt gezegd dat wanneer Saoedi-Arabië ernstig wordt bedreigd, de Pakistanen Saoedi-Arabië wapens zullen bezorgen.

De Verenigde Arabische Emiraten bevinden zich nu in een bewapeningswedloop om uiterst ontwikkelde en belangrijke wapens te verwerven. Algemeen kan worden gesteld dat een veertigtal landen de vereiste knowhow heeft om kernwapens te produceren. Het gaat onder andere om Turkije, Egypte, Algerije, waarop reeds in de jaren 1980 verdenkingen rustten, en Japan, dat als een virtuele kernmacht wordt beschouwd die de capaciteit zou hebben om in minder dan twee maanden kernwapens te ontwikkelen, omdat het over alle knowhow beschikt. Dat gaat van de beheersing van het splijtproces en zelfs van het fusieproces, tot de beheersing van de specifieke materialen en metalen, de beheersing van de lenzen en dergelijke zaken, kortom van alles waarmee een kernwapen wordt gemaakt.

Momenteel zetten alle landen die over kernwapens beschikken de diversificatie van hun arsenalen en de kwantitatieve vergroting van het aantal wapens voort, op de Verenigde Staten, Rusland, Groot-Brittannië en Frankrijk na.

De progressie is zowel kwantitatief als kwalitatief.

De vier historische mogendheden hebben duidelijk een moderniseringsproces van hun strijdkrachten aangevat. In Frankrijk zijn onlangs vier nieuwe onderzeeërs in dienst genomen en dit jaar worden nieuwe raketten met nieuwe kernkoppen, de TNU's, in dienst genomen. Groot-Brittannië handhaaft zijn nucleaire capaciteit. De Verenigde Staten hebben onlangs een nieuw programma van strategische kernonderzeeërs opgestart naar aanleiding van de Quadrennial Defense Review.

Basisvaststellingen

Uit de ontwikkeling van de nucleaire strategie en van de nationale strategieën blijkt dat de staten die elke militaire nucleaire ambitie hebben opgegeven na ze ernstig te hebben overwogen, soms zelfs na het opstarten van hun programma's, dat hebben gedaan op grond van interne strategische debatten. Dat is het geval voor Zwitserland en Zweden, waarvan de civiele reactor aanvankelijk voor een militair nucleair programma bestemd was. Beide neutrale landen hebben op een bepaald moment overwogen dat wapen te verwerven om hun neutraliteit te verzekeren. Zuid-Korea en Taiwan hebben het onder Amerikaanse druk opgegeven, maar maken deel uit van de groep van veertig landen die in staat zijn dat wapen opnieuw te ontwikkelen mochten de zaken ontsporen. Die legers hebben zeer machtige conventionele strijdkrachten ontwikkeld ter compensatie van het opgeven van de militaire nucleaire capaciteit.

Andere landen, zoals Zuid-Afrika, hebben hun programma opgegeven wegens het verdwijnen van wat ze als hun tegenstander beschouwden en waartegen ze een afschrikkingswapen nodig hadden. Het terugtrekken van over het grondgebied van de vroegere Sovjet-Unie verspreide kernwapens, met massale financiële steun van de EEG en de Verenigde Staten, valt onder dat tweede geval.

De derde mogelijkheid is het gevolg van rechtstreekse onderhandelingen tussen landen die elkaar als tegenstander zien. Dat is het geval van Argentinië en Brazilië, die het Verdrag van Tlatelolco hebben gesloten.

Het enige historische geval waarbij internationale druk voor ontwapening een rol heeft gespeeld, is dat van Libië. Dat moet echter worden gerelativeerd. Libië heeft vooral op scheikundige wapens ingezet, met zijn nucleair programma stond het niet ver. Tevens was er na de aanslagen van Lockerbie en op de DC-10 van UTA een embargo op het vereiste materieel — werktuigmachines, krachtige computers, enz. Overigens had Kadhafi zijn programma opgezet als « ruilmiddel ». Hij heeft een dreiging opgewekt, die hij vervolgens heeft ingetrokken in ruil voor het opheffen van het embargo.

Het non-proliferatieverdrag werd in 1968 ondertekend. Sindsdien zijn er nieuwe kernmachten blijven opduiken, werd de ontplooide capaciteit voortdurend gemoderniseerd en werden de systemen gediversifieerd : vliegtuigbommen, onderzeeërs, raketten, enz. Eigenlijk beperkt het verdrag geenszins de nationale ambities : Frankrijk en de Verenigde Staten moderniseren hun programma's voortdurend. Het gaat om een akkoord van internationaal recht dat alleen de ondertekenaars bindt. En niets belet een staat zijn woord te herroepen en uit het non-proliferatieverdrag te stappen. Het non-proliferatieverdrag is voor alles een bewijs van goede wil. Indien de nationale veiligheid overheerst in de perceptie van de staat die op dat ogenblik over het wapen beschikt, dan is het hoogst waarschijnlijk dat het nationaal belang het zal halen, zoals in het geval van Pakistan, waar bepaalde installaties onder de waarborgclausule van het non-proliferatieverdrag staan.

Uiteindelijk beslissen de staten over hun programma, dat niet onder internationale voogdij staat.

Alle staten die de kaap van het politiek groen licht voor de ontwikkeling van hun wapen hebben gerond, zijn in hun doel geslaagd, behalve Syrië en Irak, die ongelukkige uitzonderingen zijn omdat er geweld voor werd gebruikt. Zelfs Noord-Korea, dat bijzonder onderontwikkeld is en dat een militair budget heeft van slechts 540 miljoen dollar, heeft nucleaire tests gedaan. Het is juist dat die niet volledig overtuigend waren, maar de gevolgen van een lading van enkele kiloton op Seoel dat op slechts 40 kilometer van de gedemilitariseerde zone ligt, zouden groot zijn.

De overheersende historische trend op de lange termijn zoals Braudel die bekijkt is er een van proliferatie. Dat wordt echter door vier gegevens gerelativeerd.

— De staten controleren hun arsenalen steeds beter. Een accidenteel nucleair schot wordt steeds minder waarschijnlijk, ook bij staten zoals Pakistan, die onlangs het kernwapen verworven hebben. De Amerikanen hebben overigens grote bedragen uitgegeven om het Pakistaanse nucleair arsenaal te beveiligen.

— Alle staten, inclusief Iran, hebben zich de afschrikkingsbeginselen eigen gemaakt. In Frankrijk heeft de publicatie van een monografie van Bruno Tertra tot een polemiek hierover geleid. De auteur heeft veel rond het probleem van de kernwapens gewerkt en heeft deelgenomen aan de werkzaamheden voor het laatste Witboek. Volgens hem bevinden de Iraniërs, die honderden mannen in de oorlog tussen Iran en Irak zonder dekking hebben laten neerschieten, zich nog steeds in een logica van een Khomeinistisch-islamistische revolutie en zijn ze bereid tot het nucleaire martelaarschap. Die mening wijst op een gebrekkige kennis van de strategische debatten in Iran. De Iraanse onderzoekscentra hebben een aantal werkzaamheden verricht, waaruit blijkt dat de afschrikkingsbeginselen geassimileerd zijn. Er zijn afschrikkingskringen bij de Iraanse onderzoekers : ze beginnen met de conventionele afschrikking, met conventionele ladingen op hun raketten en gaan door met de hypothese van een nucleaire afschrikking.

Uiteindelijk wordt niet alleen de afschrikking geassimileerd. Het gaat ook om wat Edward Luttwak « suasion » noemt, door samentrekking van « dissuasion » en « persuasion ». Dat leidt tot een stelsel van evenwicht van macht, dat op het niveau van de internationale betrekkingen relatief klassiek is.

— In wisselwerking met die ontwikkelingen verdwijnt het concept van het tactisch kernwapen. Iedereen beseft dat het verschil dat kan bestaan tussen de explosie van een zogenaamd « tactisch » kernwapen van 30 kiloton en de explosie van een strategisch kernwapen van 200 of 300 kiloton zuiver retorisch is, zuiver filosofisch, zuiver conceptueel, vooral wanneer een tactisch kernwapen op een stad wordt gegooid, terwijl alle afschrikkingssystemen op de beslissingscentra mikken, die vaak in steden liggen.

De meeste regeringen zijn in een hoofdstad gevestigd, die zelf een stad is en vaak de grootste stad van het land. Nog een geval dat niet meer onder de tactische logica valt : de meer klassiek antidemografische aanpak, die de stedelijke bevolking van de tegenstander wil treffen.

— Bepaalde zaken moeten nog worden opgehelderd. China heeft neutronenwapens ontplooid, wapens die op de slagvelden kunnen worden gebruikt. Het principe bestaat erin dat men de explosieve lading vermindert en de energie ervan concentreert op de straling. Het is bij uitstek het antitankwapen. Algemeen blijkt uit het verschil tussen het politieke betoog en de doctrine die nationaal ten uitvoer wordt gelegd, zelfs in het geval van India of Pakistan, dat men de logica van het tactische gebruik volledig verlaat en in een logica stapt die zuiver politiek is, met afschrikkingsmanoeuvres. Uiteindelijk maakt men van die wapens uitsluitend retorisch gebruik.

De openbaring van de nieuwe Russische doctrine toont aan dat er op strategisch gebied heel offensieve variaties kunnen bestaan. Het gebruik van strategische kernwapens door de Russen zou niet langer alleen « preemptive » zijn, net op het moment waarop de tegenstander wil aanvallen, maar zou voortaan ook preventief zijn.

Er is duidelijk een Russisch probleem. Een onderzoeker ter plaatse in Moskou noemde Rusland een « eenarmige met een nucleaire baseball-knuppel », omdat de pogingen om de Russische conventionele strijdkrachten in de jaren 1990 te moderniseren, mislukt zijn. Er is een nieuwe hervorming bezig onder leiding van Serdyukov. Verscheidene vorsers menen dat ze aan het lukken is, anderen denken dat het Russisch leger op termijn een grotere dreiging wordt dan tijdens de koude oorlog, in elk geval op papier en wat de kwalitatieve ontwikkelingen betreft.

In elk geval blijft zelfs achter die derde offensieve Russische variatie de belangrijkste strategische functie van het kernwapen het scheppen van politieke manoeuvreerruimte. Zich niet laten overheersen door de ander, is een grote klassieker van de krijgskunst en dat geldt in de huidige context meer dan ooit. Voor de staten die kernwapens hebben of aan het verwerven zijn, gaat het om een paradoxale terugkeer naar de NAVO-doctrine van de jaren 1950, namelijk dat men over een conventionele lans beschikt en dat men die vooruit brengt onder de dekking van het nucleaire schild; men gebruikt kernwapens om gemakkelijker vorderingen te boeken met de conventionele wapens.

Historisch gezien gaan de antirakettenopties erop vooruit telkens de nucleaire afschrikking op losse schroeven wordt gezet. De antirakettenoptie is technisch delicaat. Ze is niet houdbaar ten opzichte van verzadigingsaanvallen. Ze is een potentiële factor van destabilisering. Dat blijkt voldoende uit wat gebeurt met de relaties tussen de Verenigde Staten, Rusland en de NAVO. Technisch gezien is de afschrikkingscapaciteit ervan twijfelachtig.

Het is een optie die een reactie is op een industriële lobby, want er staat veel geld op het spel. Off the record geven de meeste vorsers toe dat men heel veel betaalt voor een bescherming die lang niet zeker is, terwijl men over kernwapens beschikt.

Heel wat staten ontwikkelen hun kernwapens met het oog op de Amerikaanse macht. Tijdens de debatten van de jaren 1990 in India en Iran, net na de tweede Golfoorlog, zegden mensen als generaal Nair dat de Amerikaanse strijdkrachten zo machtig geworden waren, dat de enige manier om zich te verdedigen het bezitten van kernwapens was. Omdat ze een hypermacht zijn, trekken de Verenigde Staten de aandacht van de anderen. Volgens Chilton, de generaal aan het hoofd van het Strategic Command, overwegen de Verenigde Staten hun arsenaal ten minste tot 2040 te houden. Het is dus zinloos om voor die datum te hopen dat Global Zero er komt. Ze zijn logischerwijze bezig met het moderniseren van hun arsenaal. Waarschijnlijk wordt vanaf 2029-2030 een nieuw type van kernonderzeeër in gebruik genomen dat kernraketten kan lanceren. De Amerikanen plannen er een tiental van te bouwen en geen veertien meer, wat een kleine vermindering is. Het afschrikkingseffect zal echter nog steeds heel reëel blijven. Ook wat de antiraketraketten betreft, wordt doorgewerkt aan het Amerikaanse antirakettenschild, ondanks de verkiezingsstandpunten van Barack Obama. De ontwikkeling van dat alles wordt ondersteund door de laatste Quadrennial Defense Review. In 2004, op een vergadering met een Amerikaanse senator die voorstander was van Global Zero en leden van het House of Representatives, heeft de senator voor Global Zero gepleit. Maar als antwoord op een vraag naar het lot van de Amerikaanse kernwapens, antwoordde hij : « Ha nee, wij houden ze ». Het ligt echter voor de hand dat zolang de Verenigde Staten hun kernwapens houden, de anderen ze zullen willen bezitten, te beginnen bij Rusland, want voor dat land is dat een van de weinige manieren om greep te hebben op het internationale spel.

Laten we veronderstellen dat er geen kernwapens meer zijn. De staten moeten hun veiligheid blijven verzekeren, wat betekent dat de conventionele bewapeningswedloop wordt opgevoerd, terwijl hij nu al zo omvangrijk is. Er is het voorbeeld van de proliferatie van de onderzeeërs in de wereld. Een ander voorbeeld : tegen 2018 is wereldwijd de aankoop van 6 500 bijkomende gevechtstanks gepland. Op alle niveaus is er een kwalitatieve en kwantitatieve technische proliferatie. Bovendien dreigt men wanneer men één bepaald absoluut wapen wegneemt, een wedloop in het leven te roepen om andere absolute wapens te zoeken :

— antisatellietwapens, waardoor de ruimte tot een arsenaal verwordt;

— een terugkeer naar de scheikundige oorlog, die we nu al beginnen te zien, ook bij groepen die geen staten zijn, zoals Hezbollah of Hamas, die op termijn scheikundige arsenalen kunnen ontwikkelen; in Irak hebben de opstandelingen zeventien maal geïmproviseerde scheikundige wapens gebruikt;

— elektromagnetische wapens, waarmee tegen een lage kostprijs alle elektrische en elektronische systemen van een land kunnen worden vernietigd; in de geschiedenis van de krijgskunst is er steeds een absoluut wapen nodig geweest.

De heer Henrotin onderstreept dat hij niet van kernwapens houdt en dat hij zeker geen zin heeft om hele landen te zien verdwijnen. Maar kernwapens kennen we tenminste al vijftig jaar. We weten echter niets over hoe de afschrikking zich kan voltrekken met elektromagnetische of scheikundige wapens. Met een nieuw scheikundig arsenaal is er afschrikking. In 1962, toen Herman Kahn, een van de grote Amerikaanse specialisten van het afschrikkingsconcept zijn boek heeft geschreven over de nucleaire afschrikking, nam hij het voorbeeld van de scheikundige afschrikking tussen Groot-Brittannië en Duitsland in de tweede wereldoorlog. Beide landen hadden enorme voorraden scheikundige wapens, maar geen van beide gebruikte ze wegens het afschrikkingseffect.

In het internationaal recht is er misschien een probleem. Het Internationaal Gerechtshof heeft zich niet uitgesproken over kernwapens omdat de staten kernwapens ontwikkelen met als doel hun verdediging te verzekeren. De Verenigde Naties erkennen het recht van de staten om zich te verdedigen. Volgens de Iraanse argumenten heeft een groot aantal staten kernwapens in weerwil van het non-proliferatieverdrag. Waarom zij wel en Iran niet ? Dat bezwaar verdient meer aandacht. We moeten ook vaststellen dat Global Zero min of meer bevroren conflicten, of toch conflicten waarvan de intensiteit door de nucleaire afschrikking laag werd gehouden, nieuw leven kan inblazen. In 1999 vielen bij de zaak Kargil 200 doden. Dat is teveel, maar op de schaal van de geschiedenis van de Indisch-Pakistaanse conflicten is het weinig. In hun perceptie is het belachelijk, een zaak van twee weken. Dat is geen oorlog die naam waardig, zoals in 1948 en in 1971.

De Belgische problematiek

België is een klein land, dat zelf geen kernwapens heeft; het zijn de kernwapens van « iemand anders ».

Nederland, Luxemburg, Duitsland volgen het Belgische standpunt inzake de denuclearisering van de staten. Die drie staten, inclusief het minuscule Luxemburg, moderniseren hun conventionele strijdkrachten veel meer dan België dat doet. Ze behouden de mogelijkheid in Washington gehoord te worden. België wordt in Washington vooral gehoord omdat het hun kernwapens op zijn grondgebied heeft. Het moderniseert zijn strijdkrachten niet en levert geen extra inspanningen voor Afghanistan. Aangezien het een kleine militaire en politieke partner wordt, wordt België minder gehoord in Washington. Het feit dat België zich onder het systeem van de dubbele sleutel bevindt, betekent dat Brussel controle blijft uitoefenen, dat het het niet verplicht is « ja » te zeggen mochten de Amerikanen wapens willen gebruiken die eventueel in Kleine Brogel opgeslagen zijn. Dat gegeven moet in overweging worden genomen. De waarschijnlijkheid dat onze eerste minister op een dag zijn toestemming geeft, is uiterst klein. In termen van politiek evenwicht leveren de wapens uiteindelijk veel op en kosten ze weinig.

Het andere probleem ligt niet zozeer bij de Amerikaanse kernwapens, maar bij het standpunt dat moet worden ingenomen ten opzichte van de Franse buur, die geen twintig koppen bezit, maar twee- of driehonderd. Wat zullen de Fransen van dat alles denken ?

Eén van de eerste reacties na de oproep van de heren Verhofstadt, Dehaene, Claes en Michel kwam van de Franse collega's : wat dachten de Belgen van de Franse wapens en wat verwachtten ze van Frankrijk ?

Uiteindelijk denk ik dat wanneer beslist wordt de Amerikaanse wapens uit België terug te trekken, het noodzakelijk is dat de Fransen worden gerustgesteld.

Wat de vermindering van de Belgische conventionele strijdkrachten betreft, is Frankrijk beetje bij beetje op technisch gebied in de dagelijkse veiligheid van de Belgen geen belangrijke, maar een cruciale partner geworden. Politiek gezien heeft België er groot belang bij Frankrijk gerust te stellen en zich ertoe te verbinden zeer goed na te denken indien het idee van een Europese nucleaire afschrikking opgang maakt, uiteraard zonder vooruit te lopen op het vervolg van het debat. Het Belgisch leger kan niets zonder het Franse leger, of het nu gaat om de opleiding van zijn piloten, het transport, enz. Het gebrek aan investeringen in de conventionele strijdkrachten leidt ertoe dat het Belgisch leger onder de voogdij van het Franse leger komt. Het is dus misschien raadzaam een loyaal en trouw bondgenoot niet tegen de haren in te strijken.


2. Gedachtewisseling

Een lid van de werkgroep vraagt zich af of het idee dat onze veiligheid van Frankrijk afhangt, erop neerkomt dat België binnen de veiligheidsperimeter van Frankrijk valt.

De heer Henrotin vindt dat het de facto zo is. België heeft geen gevechtstanks en geen artillerie meer. De enige correcte bestanddelen die het respect van Frankrijk verdienen, zijn onze luchtmacht, onze speciale strijdkrachten en onze paracommando's. Voor het overige heeft men de marine gekortwiekt. Ooit was de toestand evenwichtiger. De Fransen waren gedeeltelijk van ons afhankelijk, bijvoorbeeld voor het ruimen van mijnen. Met de nieuwe hervorming verdween er weer een mijnenveger. België heeft inzake de politieke machtsverhoudingen heel wat punten verloren. Wat het strategisch transport betreft, zijn we van het idee van een Belgisch-Luxemburgs schip voor strategisch transport afgestapt. Het was nochtans een interessant en betaalbaar idee dat Europa en België heel wat had kunnen opleveren. Er zijn veel roll on roll off cargo's op de markt en het is niet zo moeilijk ze te militariseren. De kostprijs was niet hoog en het had de capaciteit kunnen opleveren die Europa niet had.

Het lid van de werkgroep wijst erop dat andere landen van de Europese Unie — Duitsland, Nederland, Italië, het Groothertogdom Luxemburg — even dicht bij Frankrijk zijn. Is er dan in de Europese defensie een vorm van Belgische uitzondering inzake afhankelijkheid van Frankrijk ?

De heer Henrotin antwoordt bevestigend. Staten die demografisch en qua BBP vergelijkbaar zijn met België (Nederland, Denemarken, Zweden en Portugal) hebben hun strijdkrachten aanzienlijk versterkt, ontwikkeld, gemoderniseerd. Ze onderhouden uitstekende politieke relaties met Parijs, maar ze zijn er niet afhankelijk van. Zoals de andere landen nemen ze deel aan multinationale operaties, maar ze blijven onafhankelijk. In Nederland is de regering-Balkenende gevallen over de Afghaanse kwestie. In werkelijkheid is dat niet de enige oorzaak; de Afghaanse kwestie was slechts de lont in het kruitvat. Nederland had 2 000 manschappen ter plaatse, gevechtshelikopters en transporthelikopters van de allerlaatste generatie, gevechtstanks en een grote autonome ondersteunende en operationele capaciteit die België niet meer heeft.

Het lid van de werkgroep wenst te weten of de Russische strategie in de huidige stand van zaken zover gaat als een preventieve aanval.

De heer Henrotin antwoordt dat de Russen met hun spierballen rollen om de indruk te wekken dat ze sterk zijn, zoals ze op weinig vriendschappelijke wijze aan machtsvertoon hebben gedaan ten opzichte van onze partners. Ze hebben kruisraketten afgeschoten op 160 kilometer van de Portugese kust. Dat zijn zaken die men niet doet wanneer men zich een « bevriend land » noemt.

Op Twitter, een communicatiemiddel dat steeds meer door politici geapprecieerd wordt, heeft de Russische ambassadeur bij de NAVO zich aldus uitgedrukt in verband met het toekomstige Amerikaanse antirakettenschild in Roemenië, dat veel lichter is dan wat in Polen en de Tsjechische Republiek zou worden ontplooid : « Al die Amerikanen en hun bondgenoten begrijpen niet dat telkens men de Russische beer wil tergen, hij ontwaakt en » — aldus de vertaling — « hun een schop voor hun kont verkoopt ».

Naar verluidt is in de vertaling een en ander verbloemd en is de originele versie minder elegant.

Het achtervolgingssyndroom van Rusland maakt deel uit van zijn historisch erfgoed; het ziet zich permanent bedreigd. Het is ook een factor in de Russische binnenlandse politiek. Men kan niet beweren dat Rusland volledig democratisch is.

Het probleem is dat men niet weet hoever de gedachten van de Russen wat dat betreft reiken. Hun doctrine is heel recent; ze dateert van amper een maand geleden. We moeten de zaken misschien wat laten bezinken, tot de militairen beginnen te praten en te kennen geven wat haalbaar is en wat niet. De Russen hebben momenteel een voorraad van ongeveer 6 000 kernkoppen. Nauwelijks 700 of 800 ervan zijn onmiddellijk bruikbaar. Dat is ongetwijfeld al genoeg, maar ze hebben echt niet de middelen om hun ambitie waar te maken. Dat kan er hen paradoxaal toe aanzetten met de spierballen te rollen en klinkende verklaringen af te leggen.

Uiteindelijk is het niet uitgesloten dat Rusland preventieve nucleaire aanvallen mogelijk acht en afziet van de no first use-doctrine. Overigens zei de doctrine van 2002 het reeds : « de mogelijkheid behouden als eerste toe te slaan ».

Een lid van de werkgroep meent dat een strategie ook impliceert dat men de vijand definieert. Rusland en ook het westers kamp, indien het nog bestaat, kan met het verstrijken van de tijd andere vijanden vooropstellen. Wanneer de vijand reeds vijftig jaar dezelfde is, blijft de logica dezelfde. Nu zien we dat het concept van het gevaar verandert. Dat is een fundamenteel gegeven voor de verdedigingsmiddelen waarvan men zich voorziet. De potentiële vijand verandert.

De heer Henrotin legt uit dat we historische gevaren kennen, bijvoorbeeld Rusland tegenover de NAVO. Doordat wij als tegenstanders worden beschouwd, zullen wij hen misschien uiteindelijk ook als tegenstanders zien.

Daar komen nog andere lagen bij. We zien steeds meer spanningen tussen Rusland en China. Uitgestrekte delen van Russisch Siberië zijn leeg en worden werkelijk gekoloniseerd door Chinezen die er zich komen vestigen. Men vindt er rijkdommen die ontgonnen kunnen worden : metalen, olie, gas, enz. Sommigen beginnen het te hebben over echte, ernstige wrijvingen tussen twee kernmogendheden.

Met een tegenstander kan men praten. De vijand moet worden vernietigd. Men heeft een interessante verschuiving gezien, want ze laat meer plaats voor onderhandelingen en voor de vreedzame oplossing van de conflicten. Toch blijft het begrip tegenstander aanwezig.

Laten we nu het volledige strategische bord overschouwen en niet alleen het nucleaire. De Russische strategie, die van oorsprong de Sovjetstrategie is, maakt gebruik van het idee van de correlatie van de strijdkrachten. Dat concept toont de politieke manoeuvreerruimte. Niets is meer politiek dan de strategie en de veiligheid. Het concept van de correlatie van de strijdkrachten toont het hele spectrum van de dreigingen. Jaar na jaar zag men er nieuwe lagen met diverse dreigingen bijkomen.

De heer Henrotin verwijst naar zijn stelling, waarin een schema wordt getekend dat de weerslag toont van gevaren uit de geschiedenis : vanaf 1945, het nucleair gevaar; voor 1945, het scheikundig gevaar; vanaf de jaren 1920-1930, het gevaar van luchtbombardementen. Vandaag is het gevaar polymorf. Het is niet meer alleen militair in de enge, klassieke, historische betekenis van het woord. Hij heeft het ook over het probleem van het terrorisme en zijn mogelijke ontwikkelingen, waarbij vergeleken Al Qaeda voor een groep amateurs kan doorgaan.

Uit de werkzaamheden rond de lone wolf-theorie blijkt dat het mogelijk is dat men op termijn zal worden geconfronteerd met verschijnselen zoals we die in het begin van de jaren zeventig in Noord-Ierland hebben gezien. Het gaat om een reeks aanslagen die zich dagelijks voordoen, een beetje zoals wat in de Franse voorsteden is gebeurd. In een bepaalde wijk worden tien wagens in de fik gestoken. In de nabijgelegen, rivaliserende wijk worden er twintig in brand gestoken. Via de televisie ontstaat er wedijver, ook al hebben de diverse groepen niets met elkaar te maken. Dat is de interne dimensie van het risico van terrorisme.

Andere gevaren hebben te maken met onze technologische samenleving als dusdanig.

De economie van een land ten gronde richten, is niet zeer moeilijk. Daar zijn geen computervirussen voor nodig. Het volstaat de elektriciteitsvoorziening aan te vallen. Onze kerncentrales worden zeer goed beschermd; onze regionale verdelers niet. Door er enkele na elkaar op te blazen, zorgt men voor overbelastingsverschijnselen zoals ze zich hebben voorgedaan in Italië, Zwitserland en de Verenigde Staten, met een vernietigend domino-effect.

Het begrip veiligheid heeft zich in hoge mate gediversifieerd. We denken daar niet veel over na. De politieke verklaring van minister De Crem van 2008 of 2009 behandelt geen van die aspecten : bescherming van de kritieke infrastructuur, weerstandsvermogen van de bevolking, het vermogen om het hoofd te bieden aan een eventuele klimaatramp, enz.

De staat moet zijn opdracht vervullen, want veiligheid is de grondslag van het sociaal contract.

Met al die problemen wordt bij ons nauwelijks rekening gehouden, maar in China is dat wel het geval. De Chinese onderzoekers schenken er veel aandacht aan, net zoals de Indiërs overigens. Indien men op strategisch gebied vorderingen wil boeken, moet men aan verscheidene touwtjes trekken : de diplomatieke touwtjes en de economische. Er is al veel gezegd over het Chinese vermogen om massaal in de Verenigde Staten te investeren en bijgevolg om de Amerikaanse economie in handen te krijgen. Men kan zich afvragen wat er zou gebeuren, mochten de Chinese leiders op een dag slechte bedoelingen hebben ten opzichte van de Verenigde Staten.

Die diverse operatielijnen zijn dus niet langer uitsluitend militair, ook al blijft het militaire centraal in de operatielijnen.

Het lid van de werkgroep leidt daaruit af dat de elektronische afschrikking even goed is als de nucleaire, alle verhoudingen in acht genomen natuurlijk. De echte vraag is echter, zoals altijd, of de afschrikking kan volstaan.

De heer Henrotin onderstreept dat de basis van het afschrikkingsconcept de geloofwaardigheid is. De tegenstander moet erin geloven. Nemen we de hypothese van een elektronische afschrikking in het geval van China en zijn geografie. Welk gevolg zal het hebben wanneer we de Chinezen zeggen : « Pas op, wanneer jullie ons aanvallen, helpen we jullie computers om zeep » ? Enkele steden en een deel van de bedrijven zullen worden getroffen, maar de rest zal intact blijven. Dat soort afschrikking zal weinig geloofwaardig zijn voor heel wat staten, want ze hebben niet hetzelfde ontwikkelingspeil als wij. Die afschrikking kan daarentegen zeer efficiënt zijn in het geval van de Baltische staten, want de informatica is er zeer ontwikkeld in alle toepassingen, ook bij de regering.

Wanneer men de voordelen van beide soorten afschrikking — de nucleaire en de elektronische — in het geval van China vergelijkt, dan haalt de nucleaire het. Er moet zoveel op het spel staan dat niemand het zich in het hoofd wil halen de extremen op te zoeken. De redenering kan paradoxaal lijken, maar gebruik maken van het elektronische wapen is met vuur spelen, omdat het risico op gebruik veel aannemelijker is doordat er slechts marginaal mensen zullen worden gedood, zoals bij trein- of vliegtuigongevallen. Het kernwapen daarentegen doodt op een andere schaal.

Een lid van de werkgroep verwijst naar de inleidende uiteenzetting van de heer Henrotin, waar hij zei dat de tactische kant geen bestaansreden meer heeft.

De heer Henrotin antwoordt dat kernbewapening niet meer als tactisch wordt gezien. Bovendien hebben de legers — wanneer men het zuiver conventioneel bekijkt — dergelijke capaciteiten ontwikkeld om zich tegen hun tegenstanders te verweren, dat het kernwapen niet meer nodig is.

Het lid van de werkgroep vraagt zich af waartoe het dient arsenalen in stand te houden, wanneer niemand nog in de nucleaire tactiek gelooft.

De heer Henrotin meent dat de handhaving ervan dient om de politieke overheid strategische manœuvreerruimte te geven. Anders komt het erop neer dat men aan de ander is overgeleverd.

Het lid van de werkgroep merkt op dat het heel handig is de verantwoording van de houding ten opzichte van kernwapens te laten afhangen van wat Frankrijk over ons denkt. Die visie is veel meer politiek dan strategisch.

Volgens de heer Henrotin kan men het strategische en het militaire onmogelijk van het politieke loskoppelen. Clausewitz zei heel terecht : « Oorlog is de voortzetting van de politiek met andere middelen. »

Vandaag weet iedereen dat de Verenigde Staten nooit een kernwapen zullen gebruiken, ook al beschouwen ze dat als een tactisch wapen. Ze zullen er gebruik van maken in de context van een strategisch manœuvre, omdat de vernietigende kracht van het wapen zo groot is dat het gebruik ervan meteen strategisch wordt. Het kernwapen is sinds 1945 niet meer gebruikt.

Strategie is zoals politiek, de essentie zit in de perceptie. Het gebruik van het kernwapen zou onmiddellijk als een strategische en politieke daad worden gezien.

Het lid van de werkgroep herhaalt dat het definiëren van de vijand de strategische keuzes bepaalt. Er is nog een gegeven dat invloed heeft : de problematiek van wat men soms in een ideologische context het militair-industrieel complex noemt. Men zegt dat het niets te maken heeft met een theoretische visie op de strategie, maar het brengt misschien de objectiviteit van de analyse in het gedrang.

De heer Henrotin herinnert eraan dat er in de nucleaire strategie twee manieren zijn om zich de vijand voor te stellen : de subjectieve afschrikking — « ik bewapen me om me te verdedigen tegen land x, y of z » — en de objectieve afschrikking — « ik bewapen me tegen elk land dat moeilijkheden met mij kan zoeken. » Die tweede optie komt overeen met het Franse concept van de alomvattende afschrikking : « We hebben geen vijand; mochten we er een hebben, dan ziet hij zichzelf als vijand en zijn wij in voorkomend geval klaar om hem af te schrikken. »

Carl Schmitt zei dat het definiëren van de vijand het hart van de politiek is. Hij vergist zich : de veiligheid is het hart van de politiek. We moeten inderdaad onze levenswijze beveiligen en op bepaalde gebieden proberen vorderingen te boeken. De doelstelling van de veiligheid is die verworvenheden te beschermen.

Wat de vraag inzake het militair-industrieel complex betreft, wijst de heer Henrotin erop dat industriëlen hem dit jaar vier keer met een proces hebben gedreigd, omdat hij kritiek had op hun materieel.

De heer Henrotin heeft het er vaak over gehad met leidinggevende Franse politici en militairen en meent dat men de industrieel slechts mag zien als een leverancier van materieel zonder meer. De industrieel mag niet, zoals in Frankrijk, tussenkomen in de besluitvorming. Hetzelfde geldt voor de Europese Unie. Het Europees Defensieagentschap heeft consultancy-contracten om deze of gene capaciteit te onderzoeken. Het zijn niet de academische onderzoekscentra of de consultants welke die opdrachten in de wacht slepen, maar wel de industriëlen, die het geld van de Europese belastingbetaler gebruiken om materieel te omschrijven dat ze vervolgens als absoluut noodzakelijk zullen voorstellen.

Er is veel kritiek geuit op het Amerikaanse militair-industrieel complex, maar dat in Europa is erger. Wanneer men een opperofficier — die dus de kas beheert en die in elk geval invloed uitoefent op het aankoopproces — voorstelt hem voor 5 000 of 6 000 euro per maand in dienst te nemen als militair adviseur in ruil voor een lichte werklast, met daarbovenop vele reizen in eerste klas, dan zijn er velen die dat aanvaarden. En de meeste mensen vinden dat legaal, terwijl het om corruptie gaat.

De industriëlen kunnen slechts een houding aannemen : de orders van de Staat uitvoeren, hun materieel op tijd leveren en, omdat ze niet verkozen zijn, hun mond houden.

Het lid van de werkgroep wijst erop dat bij de huidige stand van zaken de invloed van de industriëlen in de Verenigde Staten, in Europa, ongetwijfeld in Rusland en misschien in China, niet te verwaarlozen is. Misschien waren de Texanen niet volledig afwezig in de preventieve oorlog van Bush II tegen Irak ? Hij deelt de mening van de heer Henrotin, maar de werkelijkheid is heel iets anders.

De Amerikaanse nucleaire strategie ligt tot 2040 vast, wat impliceert dat men tot 2029 zal verbeteren, ontwikkelen, wijzigen, produceren en uitbreiden. We moeten vaststellen dat dit sommigen veel geld zal opbrengen.

De heer Henrotin onderstreept dat dit veel meer geldt voor de conventionele bewapening dan voor de nucleaire.

Hij geeft het voorbeeld van het laatste Amerikaanse F-22-jachtvliegtuig, dat 350 miljoen dollar per stuk kost, zonder onderhoud. Een kernkop kost twee miljoen dollar per stuk. Uit zuiver zakelijk oogpunt brengt de kernbewapening uiteindelijk niet veel op. Er kunnen echter onderlinge relaties zijn. De industriëlen kunnen gebruik maken van de nucleaire bewapening en haar strategisch aura om geld los te krijgen waarmee vervolgens conventionele capaciteit kan worden ontwikkeld. Het voorbeeld van de Amerikaanse nucleaire onderzeeër die raketten kan lanceren en die tegen 2029 zal worden ontplooid, is veelbetekenend. Vanuit de industriële strategie gezien valt dat niet moeilijk te begrijpen. De inzet van het spel is nieuwe technologieën specifiek voor de onderzeeërs te ontwikkelen, weliswaar bij het maken van nucleaire onderzeeërs die raketten kunnen lanceren (SSBN). Er zijn tien Amerikaanse SSBN's, maar het aantal nucleaire aanvalsonderzeeërs kent men niet. Momenteel is het doel 48.

Dankzij die aanpak kan men sonartechnologieën, enz. recupereren, die op conventioneel wapentuig kunnen worden gebruikt. Kortom, men kan er wat voorsprong mee nemen en de kosten spreiden.

Hetzelfde gebeurt in Frankrijk met het programma van de M51-raket, een nieuwe raket die door een onderzeeër gelanceerd wordt. Voor EADS is het geen goudmijn, in tegenstelling tot wat de A400M had kunnen zijn, uiteraard voor de zaak ontspoorde. De echte goudmijn voor een defensie-industrieel is er bijvoorbeeld wanneer Nexter het onderhoud verzorgt om de 250 Franse Leclerc-tanks operationeel te houden. Het contract is op grond van de werkingsuren berekend. Men komt op 24 000 euro per uur om een tank te laten rijden die in aankoop al heel duur was. Op die manier doen de industriëlen een heel winstgevende zaak.

Wat de nucleaire bewapening betreft, is het domein waar de business echt belangrijk is, vooral voor de Amerikanen, dat van het antirakettensysteem.

Het Franse voorbeeld is eveneens leerrijk. De president heeft iets heel eenvoudigs gezegd : « Il faut développer certaines briques » — het gaat om de detectiecapaciteit om op te sporen waar het in voorkomend geval vandaan komt — « et s'arrêter là. » Enige tijd later pleit Jean-Dominique Merchet op zijn blog — grosso modo de meest gelezen blog over defensieproblemen in Frankrijk — voor een antirakettensysteem in Frankrijk : « De Amerikanen hebben het; wij moeten het ook hebben. » Dat manoeuvre werd waarschijnlijk rechtstreeks door MBDA, EADS en Thales gestuurd. De heer Henrotin kan het niet bewijzen, maar zijn ervaring inzake de ontwikkeling van militaire programma's en contracten doet hem denken dat een journalist niet zonder reden beslist een dergelijk standpunt wereldkundig te maken.

Toen hij aldus naar buiten kwam, heeft de heer Henrotin hem aangeraden een blik te werpen op het werk van Jean-Philippe Baulon, die zijn scriptie gemaakt heeft over het antirakettensysteem in de Verenigde Staten. Die lectuur zou hem bewust maken van de strategische vergissing die hij aan het begaan was, namelijk de Franse belastingbetalers doen betalen voor een keuze die Frankrijk in zijn blootje zet in plaats van het te beschermen. Het rook steeds weer naar de industrie, zelfs in de retoriek. Bepaalde termen van de woordvoerders van Defensie laten er geen twijfel over bestaan. Gelukkig staan politici en militairen niet in dienst van de journalisten.

Het lid van de werkgroep vraagt zich af of het antirakettensysteem dan veel meer zal kosten dan de nucleaire afschrikking. Waarom blijven de Verenigde Staten pleiten voor het antirakettensysteem in Europa ? Is medewerking van Rusland aan een antirakettenproces, een argument dat men de laatste tijd hoort, denkbaar ?

De heer Henrotin legt uit dat het antirakettensysteem sinds 1945 echt een Amerikaans strategisch stokpaardje is, sinds de Amerikanen begrepen hebben dat men ballistische raketten kon gebruiken om een tegenstander te treffen, zoals met het Duitse V2-experiment. Als gevolg van de Amerikaanse politieke, strategische en technologische cultuur heeft dat land een soort natuurlijke neiging om die systemen te bestuderen, om steeds in de tijd terug te keren. Het Spartan and Sprint-systeem, dat in 1973 officieel in gebruik werd genomen, ging ongeveer een jaar mee. De Amerikanen waren echter tevreden, want het bood hun de gelegenheid radartechnologieën, enz. te ontwikkelen.

Hetzelfde gold voor het SDI — Strategic Defense Initiative —, de star wars van Ronald Reagan. Alle Amerikaanse vorsers wisten dat het niet kon werken en dat men zeker voor 2050 of 2060 geen lasers in de ruimte kon sturen. Maar iedereen in de Verenigde Staten had ermee ingestemd, want voor de laboratoria, de defensie-industriëlen en de universiteiten ging het om heel omvangrijk financieel manna voor het onderzoek, wat bijvoorbeeld heeft geleid tot de architectuur van de draagbare computers. Men moest immers heel grote rekencapaciteit voor computers ontwikkelen in heel kleine ruimten.

Tevens heeft men zich in de Verenigde Staten steeds veel vragen gesteld bij de afschrikking. Reeds in 1968 vroeg Donald Brennan, de analist die nochtans het begrip MAD — Mutually Assured Destruction — naar voor had geschoven, zich af wat er zou gebeuren mocht de USSR de USA bij verrassing aanvallen en mochten die laatsten in staat zijn om de aanval te beantwoorden. Tegelijk rezen er vragen van ethische aard. Hij schreef stellingen als : « We zijn op weg naar een kernoorlog en we bereiden ons voor op het vernietigen van drie vierden van de bevolking. » Achteraf is hij daarop teruggekomen, maar inmiddels steunde hij de ontwikkeling van antirakettensystemen.

Rond 1985 had iedereen een veel rustiger standpunt ingenomen.

Ook in de Clinton-jaren kwam er een programma met een duizendtal kleine satellieten die moesten botsen ... Dat plan werd opgegeven. Op het einde van de Clinton-jaren werd het antirakettenprogramma zoals we dat vandaag kennen heropgestart. Bush heeft slechts een programma voortgezet waarvan de verschillende fasen — de antirakettenlaser op de 747, de onderscheppingsraketten op de grond, de SM-2-, SM-3-, SM-6-raketten — onder Clinton werden gepland. Obama doet hetzelfde. Er is een echte historische continuïteit, ongeacht de administratie. Zelfs in de tijd van Carter bleef men dat bestuderen. Bovendien wilde Carter op grote schaal atoomschuilkelders ontwikkelen.

Waarom hebben de Verenigde Staten belangstelling voor Europa ? Enerzijds omdat ze er altijd belangstelling voor hebben gehad en anderzijds omdat hun geostrategische visie niet veel veranderd is.

Op een wereldkaart met de Verenigde Staten in het midden, zien we de Atlantische Oceaan, de Stille Oceaan en twee versterkingen langs de landmassa : de Aziatische versterking die uit de maritieme democratieën bestaat (Japan, Zuid-Korea, Taiwan, Thailand in sommige gevallen en meer recent India, waarmee betrekkingen tot ontwikkeling komen, meer bepaald op nucleair gebied) en de Europese versterking, die uit de NAVO bestaat, met aan de rand ervan potentiële problemen : Turkije waarmee de zaken momenteel wat woelig verlopen en Israël, ook al is dat land zo smal dat men het in een uur in een tank kan oversteken.

Voor de Amerikanen moet Europa worden verdedigd, want het is, zoals in een western, de afsluiting van het fort. De oceanen zijn de vestinggrachten, vandaar de blijvende aandacht voor de marinestrategie sinds het begin van de Amerikaanse geschiedenis. Mahan is de enige echte grote strateeg die de Verenigde Staten ons hebben nagelaten. Hij is de vader van de hedendaagse strategie ter zee.

Om de poorten van het fort te beschermen, zijn er dus antirakettensystemen nodig, omdat het in de mode is, maar ook wegens de druk van de Amerikaanse industriëlen en ten slotte omdat men het volk toch gerust moet stellen. Het behoort ook tot de Amerikaanse politieke argumentenlijst. Om haar legitimiteit te verzekeren, moet de centrale overheid aan de Amerikanen kunnen zeggen : « Wij beschermen u. »Zelfs wanneer het niet veel zin heeft. Objectief gezien, tien onderscheppingsraketten plaatsen in Polen ... Bovendien is uit tests gebleken dat die onderscheppingsraketten drie keer op vier niet opstegen. Zuiver statistisch zullen dus acht van de tien onderscheppingsraketten op de grond blijven en zullen er twee vertrekken. Strategisch gezien is dat belachelijk, maar de pressie van de Amerikaanse cultuur zet ertoe aan. Bovendien kregen de Polen en de Tsjechen interessante financiële compensaties.

Uit de geschiedenis van de bondgenootschappen van Rusland en van hun militaire akkoorden blijkt dat de Amerikanen altijd de bovenhand wilden hebben. Er is een objectieve mogelijkheid dat de Russische radars bijvoorbeeld worden verbonden met het Amerikaanse radarsysteem, dat zich overigens over de hele wereld aan het uitbreiden is. We hadden het over de Verenigde Arabische Emiraten : ze hebben afweerraketten besteld die veel krachtiger zijn dan de Patriots, de THAAD. Dat betekent dat radars in het Amerikaanse radarsysteem zullen worden opgenomen. De Koeweiti's hebben Patriots gevraagd, eveneens met integratie van radars. De Japanners hebben Patriots en hebben hetzelfde gedaan. Er is een soort van wereldwijd antirakettenweb aan het ontstaan.

Op zichzelf beschouwd kan men zich voorstellen dat de Russische radars op het systeem worden aangesloten en dat iedereen in zekere zin dezelfde kijk op de wereld heeft. Er zullen dan echter twee problemen rijzen. Naast het technische probleem van de compatibiliteit van de systemen, dat zal worden opgelost, lijken de Russen niet te begrijpen dat de Amerikanen hun misschien geen toegang zullen geven tot de radarbeelden van de Perzische Golf of van Japan. Eigenlijk zouden de Russen tweederangsbondgenoten zijn in vergelijking met de Europeanen, waarin enig politiek vertrouwen bestaat in het kader van de NAVO. De Russen zijn er zich niet van bewust dat ze in bepaalde aspecten voor het lapje worden gehouden in dit verhaal. Ze moeten immers informatie geven, maar krijgen er in ruil heel weinig voor terug. En ze zouden zeker niet deelnemen aan de multinationale beslissingsprocessen waarbij de Verenigde Staten betrokken zijn en aan de beslissing over het afvuren van raketten, zoals dat historisch het geval is geweest.

Over het algemeen, wanneer de Amerikanen moesten schieten of procedures moesten ontvouwen zodat ze konden schieten, hadden ze steeds een welbekend oorlogsprincipe als uitgangspunt, te weten de eenheid van commando. Dat postulaat kan met een heel eenvoudig idee worden samengevat : er staat beter één slechte generaal aan het hoofd van de operaties dan twee uitstekende, wegens de tegenstrijdigheden die ongetwijfeld tussen beiden zouden ontstaan.

Vandaar het Amerikaanse verzet tegen het verwerven van het kernwapen door Frankrijk. Volgens de Amerikanen « kan er slechts één vinger aan de trekker zijn ».

Volgens het lid van de werkgroep veranderen de zaken zelfs in de Amerikaanse films. Het is lang geleden dat er in de Verenigde Staten nog rampenfilms over een kernramp werden gemaakt. De film « The day after » beantwoordde precies aan wat beschreven werd en ook de nog oudere film « The War Game » van Peter Watkins. De Amerikanen maken films over allerlei natuurrampen, maar niet meer over het militaire nucleaire ongeval, gewoon omdat de concepten veranderd zijn.

Volgens de heer Henrotin is het vandaag erger. We zien niet langer beelden van paddenstoelwolken, van totale vernietiging, maar toch stelt een reeks films vragen over het kernwapen, bijvoorbeeld wanneer terroristen er zich meester van dreigen te maken. Het is venijniger, want de dreiging is versluierd. De sociologie van het risico en de psychologie hebben ons geleerd dat een ongeïdentificeerde bedreiging nog angstaanjagender is, omdat ze controleverlies impliceert. Dat maakt informatie zo belangrijk : een goed geïnformeerd persoon zal minder verrast zijn, minder geschokt door de gebeurtenis wanneer ze zich voordoet.

We kunnen besluiten met de vaststelling dat we ons niet zullen ontdoen van een soort erfenis van de Koude Oorlog. We bevinden ons niet meer in de Koude Oorlog, maar hij is zich aan het verplaatsen. Beetje bij beetje willen de Verenigde Staten en China weten wie van beide de belangrijkste grootmacht zal zijn. De Koude Oorlog bestaat eveneens tussen India en Pakistan en het verschijnsel zal zich waarschijnlijk voordoen tussen Israël en Iran. De Israëliërs weten heel goed dat de Iraniërs de logica van de afschrikking overnemen. Op het politieke en militaire niveau overweegt niemand in Israël echt een aanval tegen Iran, tenzij dat land klaar stond om tot de actie over te gaan, dat wil zeggen raketten af te schieten, en niet om het wapen te verwerven.

Er is een soort band tussen die Koude Oorlog en de stempel die hij op de volkscultuur kan drukken, zelfs lokaal. Toen de eerste Pakistaanse nucleaire test plaatsvond in 1998, reden er tanks door de straten waarop telkens weer « Islamic bomb » was geschreven. Er was sprake van een soort nationale eensgezindheid achter de bom. Het begint overigens door te dringen in de Pakistaanse rap. Dat geldt ook voor de Japanse manga's. Die trend is heel minoritair. Japan blijft fundamenteel pacifistisch, maar via de pers heeft het niettemin laten blijken verontrust te zijn door de definitieve terugtrekking van de Amerikaanse kruisraketten met kernkoppen, die op een schip waren geladen. Het wenste te weten of het zich nog steeds onder de Amerikaanse nucleaire paraplu bevond.


F. HOORZITTING MET DE HEER RIK COOLSAET, PROFESSOR (UGENT)


De recente strategische ontwikkelingen met betrekking tot België's resterende kerntaak


1. Uiteenzetting van de heer Coolsaet

Beknopt overzicht van de Belgische kerntaken

Amerikaanse kernwapens zijn in België aanwezig sinds 1959. In de loop der jaren heeft België 5 kerntaken zich genomen :

— atoommijnen : in BSD (teruggetrokken tweede helft jaren 80);

— veldartillerie : houwitsers (teruggetrokken 1992);

— gronddoelraketten : Honest John (teruggetrokken 1978), Lance (teruggetrokken 1992), GLCM (1985-1989);

— luchtdoelraketten : Nike Hercules (teruggetrokken 1988);

— vliegtuigbommen (1961-heden).

Slechts in één geval ging het opgeven van een kerntaak gepaard met diplomatieke spanningen binnen de NAVO. Dat was in 1988, toen binnen de NAVO voorgesteld werd om het verdwijnen van de middellange afstandswapens GLCM/Pershing II (INF-akkoord, 1987) te compenseren door de modernisering van de overgebleven, tactische kernwapens (Lance, veldartillerie, vervanging van vliegtuigbom door lucht-grondraket). Deze planning leidde tot een spanning tussen politieke ontwikkelingen (einde Koude Oorlog) en bureaucratische inertie (11) , wat de vraag deed rijzen naar de politieke opportuniteit van de voorgestelde tactische modernisering en het militaire nut van dit type wapensystemen. Als eerste NAVO-lidstaat liet de Belgische regering in oktober 1988 aan de Nuclear Planning Group in Scheveningen weten deze modernisering niet opportuun te achten en stelde ze voor om elke beslissing dienaangaande te verdagen. De Belgische houding leidde tot aanzienlijke spanning tussen België en sommige NAVO-bondgenoten. Drie maanden later nam de Duitse regering vervolgens een identiek standpunt in. Hierdoor kwam een einde aan de geïsoleerde positie van België en verdween de geplande modernisering van het tactische wapenarsenaal van de agenda.

Sindsdien neemt België nog slechts één kerntaak op zich, namelijk B61-vliegtuigbommen in Kleine Brogel (« gravity bombs » op « dual-capable » tactische vliegtuigen). Deze missie wordt uitgevoerd door Belgische F-16's van de 10e Tactische Wing in Kleine Brogel. Belgische toestellen zijn de drager, terwijl het kernwapen (B61-4) Amerikaanse eigendom is. Het gaat om een tactisch wapen, met andere woorden door de geografisch beperkte gevechtradius van de F-16 is het operatiegebied van Belgische F-16's feitelijk beperkt tot West-Europa (12) .

Officieel wordt het bestaan hiervan noch bevestigd, noch ontkend. De aanwezigheid van een gespecialiseerd Amerikaans detachement in Kleine-Brogel (701 U.S. Munitions Support Squadron, 150 man) (13) , alsook de daar aanwezige 11 Weapons Storage Vaults voor de opslag van (tactische) kernwapens vormen evenwel een onrechtstreekse bevestiging van deze kerntaak. In publieke bronnen wordt gewag gemaakt van een vermoedelijke aanwezigheid van 10 à 20 B61-bommen (maximumcapaciteit van 44) in Kleine Brogel.

De stationering van Amerikaanse kernwapens op het grondgebied van Europese bondgenoten vloeit niet voort uit het NAVO-Handvest (1949). Een aantal NAVO-lidstaten heeft van bij de aanvang van het bondgenootschap trouwens expliciet afgezien van de stationering van Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied. Indien dit wel het geval is, dan is dat steeds het gevolg van een individuele beslissing van de betrokken lidstaat.

De stationering van kernwapens op het grondgebied van een NAVO-lidstaat wordt geregeld via bilaterale afspraken tussen de Verenigde Staten en het betrokken gastland. De inhoud van deze afspraken is geheim. Publieke bronnen maken gewag van vier soorten afspraken (14)  :

— Atomic Stockpile Agreement : regelt opstelling en veiligheidsmaatregelen;

— Atomic Cooperation Agreement : regelt de zogeheten « Exchange of Atomic information useful for mutual Defense Purposes »;

— Service-Level Agreement : militair-technische uitvoering van het Stockpile Agreement en regelt de gezamenlijke en individuele verantwoordelijken;

— « Third party » stockpile agreements : voor het geval een derde land betrokken is bij de uitvoering van een kerntaak door een gastland.

Beknopt overzicht van het aantal Amerikaanse kernwapens in Europa

In 1973 bereikte het aantal Amerikaanse kernwapens in Europa zijn plafond met ca. 7 300 wapens. Sindsdien werd hun aantal systematisch afgebouwd, als gevolg van eenzijdige beslissingen of van onderhandelde verdragen. Sinds het midden van de jaren tachtig is een trend ingezet van systematische vermindering van het aantal Amerikaanse tactische kernwapens in Europa, alsmede van hun militaire rol.

In 1995 besliste de NAVO dat er geen behoefte was en geen plan bestond om kernwapens op te stellen op het grondgebied van haar nieuwe lidstaten. Het NAVO-Rusland Verdrag van mei 1997 stipuleerde dan ook dat :

« The member States of NATO reiterate that they have no intention, no plan and no reason to deploy nuclear weapons on the territory of new members, nor any need to change any aspect of NATO's nuclear posture or nuclear policy — and do not foresee any future need to do so. This subsumes the fact that NATO has decided that it has no intention, no plan, and no reason to establish nuclear weapon storage sites on the territory of those members, whether through the construction of new nuclear storage facilities or the adaptation of old nuclear storage facilities. Nuclear storage sites are understood to be facilities specifically designed for the stationing of nuclear weapons, and include all types of hardened above or below ground facilities (storage bunkers or vaults) designed for storing nuclear weapons » (15) .

In verscheidene NAVO-lidstaten is daarenboven een einde gekomen aan de traditionele aanwezigheid van Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied. Dat is het geval in Canada (1984), Griekenland (2001) en Groot-Brittannië (2008). Ook van de Amerikaanse basis Ramstein (Duitsland) werden in 2005 alle Amerikaanse tactische kernwapens verwijderd.

Daardoor zijn anno 2010 enkel nog Amerikaanse kernwapens aanwezig op de Amerikaanse luchtmachtbases Aviano (Italië) en Incirlik (Turkije), alsook op vier nationale bases, in België (Kleine Brogel), Duitsland (Büchel), Nederland (Volkel) en Italië (Ghedi Torre). Publieke bronnen schatten het resterend aantal tactische Amerikaanse kernwapens in Europa (alle van het type B-61) op 150 à 240. Twee derde daarvan bevindt zich op de zuidelijke NAVO-flank van de NAVO (16) .

De rol van het kernwapen in de NAVO- en Amerikaanse strategie sinds het einde van de Koude Oorlog : de herziening van het strategisch concept van 1999

Dat er militair geen behoefte meer bestaat aan het behoud van de resterende kerntaak, wordt sinds geruime tijd algemeen aanvaard. In februari 2004 bevestigde de U.S. Defense Science Board Task Force on Future Strategic Strike Forces dat de resterende kerntaak « vestiges of the Cold War » waren en stelde het voor om deze kerntaak op te heffen :

« OSD Policy should consider eliminating the nuclear role for Tomahawk cruise missiles and for forward-based, tactical, dual-capable aircraft. There is no obvious military need for these systems, and eliminating the nuclear role would free resources that could be used to fund strategic strike programs of higher priority. To a great extent, their continuation is a policy decision (17) . »

De jaren negentig kenden een parallel proces met betrekking tot de Amerikaanse tactische kernwapens in Europa. Aan de ene kant boette het tactische kernwapen binnen de Amerikaans en NAVO-strategie feitelijk aan belang in. Dat blijkt uit de bovenvermelde systematische vermindering van het aantal tactische kernwapens en het aantal bases sinds 1999, alsook uit de drastische terugschroeving van de paraatheid van deze wapens van onmiddellijke inzetbaarheid tot paraatstelling die thans naar verluidt verscheidene maanden behoeft (18) . Aan de andere kant was er tezelfdertijd een opvallende afwezigheid van conceptuele discussie over de plaats van dit wapen in de NAVO- en Amerikaanse strategie. Het Strategisch Concept van 1999 beperkte zich grotendeels tot een herhaling van de klassieke terminologie uit voorgaande NAVO-verklaringen (zie bijlage).

Waarnemers verklaren dit gebrek aan discussie over de rol van tactische kernwapens als een gevolg van een vertekend trans-Atlantisch spiegelbeeld. De Verenigde Staten wensen dit thema niet op de agenda te plaatsen, omdat zij ervan uitgaan dat de Europese bondgenoten dit zouden interpreteren als een vermindering van het Amerikaans engagement ten aanzien van Europa. De Europese bondgenoten van hun kant vrezen dat als zij dit thema aan bod brengen, de Verenigde Staten dit dan zullen zien als een uiting van antiamerikanisme en verminderd Europees engagement ten aanzien van de NAVO (19) .

Voor het handhaven van deze wapensystemen werden (en worden) vaak drie beweegredenen naar voren geschoven :

— Bondgenootschappelijke solidariteit : « Nuclear forces based in Europe and committed to NATO provide an essential political and military link between the European and the North American members of the Alliance (20) . »

— Europees machtsevenwicht : Rusland bezit (minstens) een 3-1 voordeel inzake tactische kernwapens in Europa.

— Contraproliferatie :

« There are numerous nonstate organizations (terrorist, criminal) and about thirty nations with WMD programs, including many [rogue] regional states. Further, the possible use of WMD by nonstate actors either independently or as sponsored by an adversarial state, remain a significant proliferation concern. » (21)

Een Amerikaans waarnemer heeft opgemerkt dat een bijkomende reden voor de Verenigde Staten in de jaren 90 om kernwapens in Europa te behouden, te maken had met het Franse aanbod in 1995 om de Franse nucleaire garantie uit te breiden tot alle Europese landen, en in het bijzonder tot Duitsland. Washington zou dit aanbod geïnterpreteerd hebben als een nieuwe Franse poging om de Amerikaanse invloed in Europa te verminderen (22) . Het voorstel van president Chirac in augustus 1995 om de Franse force de frappe ter beschikking te stellen van zijn Europese bondgenoten (23) lag in het verlengde van eerdere soortgelijke suggesties in die zin sinds 1972 (24) . Opgemerkt moet echter worden dat geen enkele van deze verklaringen tot op heden geleid heeft tot operationele schikkingen, waaruit zou kunnen blijken dat de Franse force de frappe effectief tot het grondgebied van zijn Europese bondgenoten werd uitgebreid.

In april 2009 werd beslist tot een herziening van het Strategisch Concept van april 1999. De evolutie van het bondgenootschap leek sinds 1999 immers meer gestuurd door opeenvolgende crises en missies, dan door een door iedereen onderschreven « grand strategy » (25) . Verschillende competitieve visies over de rol en toekomst van de NAVO bestaan naast elkaar, al dan niet uitgesproken. Sommige NAVO-bondgenoten beschouwden de Alliantie op de eerste plaats als een veiligheidsgarantie tegen een eventueel opnieuw assertiever Rusland en wensten dan ook dat de NAVO zich zou houden aan haar oorspronkelijke filosofie, namelijk een defensiealliantie met het behoud van de klassieke territoriale « collectieve verdediging » als sluitsteen. Voor een tweede groep bondgenoten moet de NAVO zich ontwikkelen tot een mondiaal opererend bondgenootschap van westerse staten, en dienen naast de bestaande militaire capaciteiten ook civiele capaciteiten uitgebouwd te worden om gezamenlijk te kunnen optreden tegen de nieuwe mondiale bedreigingen. Voor een laatste groep moest de NAVO omgevormd worden tot een alliantie met twee pijlers, waarbij zowel de Verenigde Staten als de Europese landen al naar gelang van de situatie autonoom dan wel gezamenlijk kunnen opereren.

De discussies over de herziening van het Strategische Concept richten zich momenteel in hoofdzaak op twee dimensies, die verband houden met de rol van de NAVO in mondiaal crisisbeheer. Enerzijds is er de noodzaak aan een « approach » en de vraag hoe de NAVO dat kan waarmaken : in welke mate moet de NAVO zelf een civiele operationele dimensie uitbouwen en/of moet ze akkoorden aangaan met partners (EU, VN, ...) die de civiele taken op zich kunnen nemen wanneer de NAVO een operatie uitvoert. Anderzijds is de NAVO op zoek naar het juiste evenwicht tussen crisisbeheer of « non-Artikel 5 operaties » en collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied, waarop vooral sinds de Georgische crisis van 2008 een aantal Oost-Europese bondgenoten opnieuw meer nadruk willen leggen. Recent heeft Secretaris-generaal Rasmussen een derde discussiepunt toegevoegd, namelijk de rol van de NAVO als een mondiaal forum om veiligheidskwesties te bespreken met de grootmachten, zoals Rusland en China. De debatten over deze thema's worden uiteraard overschaduwd door Afghanistan en de opnieuw toegenomen druk van de Verenigde Staten op de Europese bondgenoten om hun defensie-inspanning op te drijven. Vele van deze discussiepunten zijn overigens terug te brengen tot de aanhoudende tegenstelling tussen de ambities van de NAVO en de ambities van de EU, die niet gemakkelijk op elkaar afgestemd raken.

De nucleaire dimensie komt dus slechts in de marge en in parallelle gesprekken aan bod. Publieke verklaringen hieromtrent beperken zich doorgaans tot louter herhalingen van bestaande formuleringen. in parallelle gespreken lijkt de verwijdering van de resterende Amerikaanse tactische kernwapens uit Europa wel degelijk geopperd als een mogelijke optie (26) .

Een van de redenen voor het uitblijven van een NAVO-debat over de plaats van het kernwapen in het kader van de herziening van het Strategisch Concept ligt in het feit dat de toekomst van het kernwapen momenteel het voorwerp uitmaakt van bilaterale gesprekken tussen de Verenigde Staten en Rusland, als gevolg van de impuls die president Obama in april 2009 in Praag heeft gegeven met zijn voorstel tot volledige verwijdering van het kernwapen. Volgens sommige bronnen zouden Amerikanen en Russen bereid zijn om, na de afronding van hun onderhandelingen over de reductie van hun strategische kernwapens, vervolgens over te gaan tot onderhandelingen over hun respectieve tactische kernwapens (27) .

De meeste Europese NAVO-lidstaten hebben er tot voor kort de voorkeur aan gegeven deze (moeizame) Amerikaans-Russische dynamiek niet te doorkruisen met eigen initiatieven. De NAVO-deliberaties zijn daardoor secundair, omdat de definitieve beslissingen het gevolg zullen zijn van bilaterale onderhandelingen tussen Washington en Moskou, waar de NAVO-lidstaten niet bij betrokken zijn.

Daar is eind februari evenwel verandering in gekomen met een gezamenlijk initiatief van België, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Noorwegen, aangekondigd door eersteminister Leterme op 19 februari 2010. In een brief van 26 februari aan NAVO-Secretaris-generaal Rasmussen vragen de ministers van buitenlandse zaken van deze 5 landen om de nucleaire strategie van de NAVO — en impliciet dus ook de plaats van het tactische kernwapen hierbinnen — te agenderen binnen de discussies rond de herziening van het Strategisch Concept.

Dit initiatief beantwoordt in zekere zin aan een eerdere oproep van twee voormalige Duitse defensieverantwoordelijken voor een initiatief vanwege de Europese NAVO-lidstaten in deze materie (28) . Op een soortgelijke manier riepen de Poolse en Zweedse ministers van buitenlandse zaken Rusland en de Verenigde Staten eerder al op om stappen te zetten in deze kwestie :

« We today call on the leaders of the United States and Russia to commit themselves to early measures to greatly reduce so-called tactical nuclear weapons in Europe. These measures could be the result of negotiations, but there is also room for substantial unilateral confidence building efforts. » (29)

Recente ontwikkelingen in de Amerikaanse tactische kernwapens

President Obama's objectief van een kernwapenvrije wereld zou binnen de Amerikaanse overheid op bezwaren stoten. Dit lijkt tot gevolg te hebben gehad dat de geplande publicatie van de Nuclear Posture Review (NPR) werd verdaagd. Een NPR legt de Amerikaanse nucleaire strategie voor de komende 5 jaar vast en slaat op alle aspecten van de nucleaire strategie. De nieuwe versie van de NPR was aanvankelijk gepland voor december 2009. Naar verluidt zou bureaucratische terughoudendheid over al te verregaande reducties in aantallen en rol van kernwapens geleid hebben tot vertraging bij de opstelling van deze NPR (30) .

Toch lijkt het er vandaag op dat de Verenigde Staten verder evolueren naar een verdere terugdringing van de rol van het kernwapen in hun globale strategie. Begin februari 2010 verklaarde president Obama dat de « Nuclear Posture Review will reduce role and number of nuclear weapons in our national security strategy » (31) . Recente persberichten over de laatste struikelblokken inzake de NPR bevestigen dat conventionele wapens in toenemende mate taken van het kernwapen kunnen overnemen (32) . Dat geldt ook voor het tactische kernwapen. Hun verminderd belang kon, volgens sommigen (33) , trouwens ook worden afgeleid uit de Quadrennial Defense Review van februari 2010 :

« To reinforce U.S. commitments to our allies and partners, we will consult closely with them on new, tailored, regional deterrence architectures that combine our forward presence, relevant conventional capabilities (including missile defenses), and continued commitment to extend our nuclear deterrent. These regional architectures and new capabilities, as detailed in the Ballistic Missile Defense Review 7 and the forthcoming Nuclear Posture Review, make possible a reduced role for nuclear weapons in our national security strategy » (34) .

De Amerikaanse discussies lijken daarenboven te evolueren naar een verdere afbouw van het belang van Rusland als potentiële bedreiging ten voordele van een sterke concentratie op proliferatie in specifieke landen, zoals Noord-Korea en Iran, op de groeiende macht van China en op nucleair terrorisme als nieuwe ijkpunten voor de Amerikaanse kernwapenstrategie (35) . De aanwezigheid van tactische kernwapens in Europa is irrelevant voor deze missies.

Parallel met deze evolutie binnen de Amerikaanse overheid heeft het Amerikaanse Congres in september 2009 geweigerd om de financiering voor de nucleaire modernisering (LEP, life extension program) van de B-61 vliegtuigbommen goed te keuren (begrotingsjaar 2010). De belangrijkste reden van deze weigering was het ontbreken van een « clearly articulated strategy » voor dit kernwapen (36) . Deze beslissing vroeg tevens om bijkomende studies naar de wenselijkheid om de bestaande B-61 vliegtuigbommen te behouden als onderdeel van het Amerikaanse kernwapenarsenaal. Binnen de twee maanden na de overhandiging van de NPR moet de regering aldus een studie laten uitvoeren (door de National Academy of Sciences) « addressing the national security and extended deterrence value of the B-61 for both strategic and tactical purposes in light of nuclear terrorism risks and military threats. » (37) Deze studie zou naar verluidt een jaar in beslag nemen. Maar op 1 februari 2010 introduceerde het Department of Energy een nieuwe vraag om financiering van de nucleaire modernisering van de B-61 (begrotingsjaar 2011) (38) .

Recente ontwikkelingen in de Russische tactische kernwapens

Door de afwezigheid van onderhandelingen over tactische kernwapens ontbreken precieze cijfers over het aantal Russische tactische kernwapens. Toch heeft ook Rusland, net zoals de Verenigde Staten, in de loop van de jaren negentig een forse reductie doorgevoerd van deze kernwapens, naar eigen zeggen tot een vierde van hun aantal van 1991 (39) . Schattingen van het aantal tactische kernwapens in Rusland variëren van 2 300 tot 5 400.

Evenmin als in de Verenigde Staten en binnen de NAVO is er sinds de jaren 90 ook in Rusland zo goed als geen conceptuele discussie geweest over de plaats van het tactische kernwapen in de (nucleaire) strategie. Ook hier lijkt de oorzaak te liggen in bureaucratische inertie (40) .

In de loop van 2009 lijkt in Moskou nochtans een doctrinedebat op gang te zijn gekomen over de plaats van het (tactische) kernwapen in een nieuwe militaire strategie. Aanvankelijk leek het erop dat het militaire belang hiervan zou worden versterkt, doordat ook in lokale conflicten (van het type Russisch-Oekraïense oorlog van augustus 2008) deze wapensystemen zouden kunnen ingezet worden. Het uiteindelijke resultaat van dit debat lijkt eerder in de omgekeerde richting te wijzen. Op 5 februari 2010 ondertekende president Medvedev de nieuwe Russische Militaire Doctrine, samen met The Foundations of State Policy in the Area of Nuclear Deterrence until 2020 (41) . Tegen de eerdere verwachtingen in lijkt ook in de Russische veiligheidsstrategie de plaats van het kernwapen te zijn teruggedrongen (42) .

De inzet ervan wordt enkel nog verbonden met scenario's waarbij het « voortbestaan van Rusland bedreigd wordt », aldus de nieuwe Doctrine. Vergeleken met de eerdere Doctrine uit 2000 betekent dit een inperking van de omstandigheden waarbij inzet van kernwapens overwogen kan worden. Ook werd opgemerkt dat de nieuwe doctrine de nadruk legt op het « strategische » karakter van het kernwapen en dat er geen expliciete rol is vastgelegd voor het tactische kernwapen. Samengevat zouden deze indicaties erop wijzen dat — in vergelijking met de eerdere Doctrine van 2000 — ook in Rusland het kernwapen aan belang heeft ingeboet.

Conclusie

De huidige situatie inzake tactische kernwapens is vergelijkbaar met 1988. Ook vandaag leidt de spanning tussen politieke ontwikkelingen en bureaucratische inertie tot vragen inzake opportuniteit en militair nut van dit type wapen. Verschillend met 1988 is echter dat thans vrij algemeen wordt aanvaard dat er militair geen behoefte bestaat aan het behoud van de resterende kerntaak in de Europese NAVO-landen en dat, daarenboven, het draagvlak voor afstoting de resterende kerntaak thans breder is en niet beperkt is tot België (en Duitsland). Er bestaat dus onmiskenbaar een opportunity nu de in de jaren 90 ingezette trend van reductie van het aantal tactische kernwapens en de terugdringing van de plaats van dit wapen in de Amerikaanse en NAVO-strategie op korte termijn kan uitmonden in de afstoting van deze kerntaak.

De drie belangrijkste beweegredenen voor het behoud van Amerikaanse tactische kernwapens zijn immers discutabel :

— bondgenootschappelijke solidariteit : het feit dat slechts vijf van de achtentwintig NAVO-bondgenoten nog Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied hebben, plaatst op zijn minst vraagtekens bij de verwijzing naar bondgenootschappelijke verplichtingen als reden voor het behoud van de resterende kerntaak;

— Europees machtsevenwicht : Rusland vormt geen militaire bedreiging meer voor de NAVO. Ook in (sommige) nieuwe NAVO-lidstaten, die het meest oog hebben voor mogelijke pressie vanwege Rusland, wordt de terugschroeving bepleit van de Amerikaanse tactische kernwapens;

— contraproliferatie : hoe tactische kernwapens kunnen ingezet worden als afschrikking tegen niet-statelijke groepen (terreurorganisaties, misdaadgangs) en wat de toegevoegde waarde kan zijn van tactische kernwapens in Europa tegen een mogelijke opstelling van kernwapens door landen als Iran of Noord-Korea, werd tot op heden niet aangetoond.

Of de resterende Amerikaanse tactische kernwapens uit Europa op korte termijn inderdaad zullen verwijderd worden, is afhankelijk van het antwoord op volgende vragen :

— Hoe zal NAVO-secretaris-generaal Rasmussen reageren op de vraag van vijf Europese NAVO-lidstaten tot agendering van deze kwestie in de discussies rond de herziening van het Strategisch Concept van de NAVO ?

— Welke houding zullen de Europese lidstaten innemen in de parallelle gesprekken met de Verenigde Staten over deze materie ?

— Zijn de Europese NAVO-lidstaten bereid om in deze kwestie een gezamenlijk Europees standpunt te formuleren en, indien nodig, eigen initiatieven te nemen of verkiezen zij daarentegen deze kwestie over te laten aan de bilaterale onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en Rusland ?


2. Gedachtewisseling

Een lid verwijst naar de inertie van de administratie ten opzichte van de politieke standpunten. Hij vraagt zich af of het niet meer is dan inertie, of het niet gaat om verzet waarbij het militair-industrieel complex betrokken is.

Het feit dat de problematiek van de kernbewapening op het niveau van de NAVO werd gebracht, was een belangrijk nieuw feit. Het toont a contrario aan dat de problematiek van de Europese nucleaire bewapening tot dusver niet aanwezig was in de organisatie.

De Amerikaanse nucleaire aanwezigheid in Europa viel immers onder bilaterale overeenkomsten, die buiten het kader van de NAVO vielen. Over het algemeen heeft de Amerikaanse administratie de neiging meer vertrouwen te hebben in de bilaterale dan in de multilaterale aanpak.

Wordt de behandeling van de problematiek in de NAVO gemotiveerd door hoffelijkheid of past die in een aanpak die verder reikt ? De vijf landen die vragen dat dit probleem in Tallinn op de agenda komt, weten dat de regels voor de aanwezigheid van de Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied onder bilaterale akkoorden vallen. Wat is de ware reden voor hun initiatief ? Wie zal de beslissing van de terugtrekking nemen ? Aangezien de installatie het resultaat was van een bilateraal akkoord, zal ook de beslissing van de terugtrekking op bilateraal niveau worden genomen. Wat kan de rol van de NAVO hierin zijn, tenzij pogen een synthese inzake veiligheid te maken of invloed uit te oefenen op de bilaterale akkoorden tussen Rusland en de Verenigde Staten ?

De groep van twaalf deskundigen onder het voorzitterschap van mevrouw Madeleine Albright raadpleegt de hoofdsteden die partij zijn bij het NAVO-verdrag over het strategische concept van de NAVO. De senatoren krijgen de gelegenheid twee deskundigen te ontmoeten op een vergadering van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen op 8 maart 2010. Het gaat om ambassadeur Perpiná Robert Peyra en professor Rotfeld, uit respectievelijk Spanje en Polen. De leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen debatteren al enige tijd over het nieuwe strategische concept, zonder dat er zich een akkoord aftekent, maar het klopt dat er nooit sprake is geweest van de nucleaire bewapening bij de herbepaling van het strategisch concept. Dat is overigens vrij verbazingwekkend : we praten over energie, over informatica, maar nooit over kernwapens.

Volgens de heer Coolsaet lijdt het geen twijfel dat het militair-industrieel complex verzet pleegt. Maar in dit geval zijn de particuliere belangen niet zo expliciet, in tegenstelling tot wat geldt voor de conventionele bewapeningssystemen, op voorwaarde dat de fabricage van tanks en vliegtuigen nog voor concurrentie zorgt.

« De bureaucratische inertie » — of beter het « verzet » — is het resultaat van een combinatie van factoren. Wanneer men niet weet wat er het komende decennium kan gebeuren, moet een plannenmaker in het Pentagon veeleer tot voorzichtigheid neigen. In onzekerheid is het voor een plannenmaker altijd moeilijk om een bewapeningssysteem op te geven.

Overigens speelt het departement van Energie, dat de hele nucleaire sector bestuurt, een belangrijke rol en is het niet bereid zijn rol te beperken ten gunste van een ander departement. De Amerikanen vrezen ook het verlies van hun expertise. Volgens overheidsbronnen zal de Obama-administratie de hernieuwing van de nucleaire laboratoria die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling in aanmerking nemen, opdat de Verenigde Staten die expertise kunnen behouden. Het verzet komt dus vooral van een administratie.

Wat de problematiek van de kernwapens in de NAVO betreft, onderstreept de heer Coolsaet dat, gezien de aard van de NAVO, het nucleaire thema slechts bilateraal kan zijn. De NAVO is immers een intergouvernementele organisatie die zeer weinig eigen middelen heeft. Ze heeft Awacs-toestellen, bepaalde detectiesystemen om vliegtuigen te onderscheppen, maar alle militaire middelen worden door de lidstaten ter beschikking gesteld.

In 1949 had geen enkele Europese Staat geaccepteerd zijn defensiebeleid afhankelijk te maken van de secretaris-generaal van de NAVO. Alle secretarissen-generaal, van Paul-Henri Spaak tot Anders Fogh Rasmussen, waren dan ook gefrustreerd. De secretarissen-generaal menen dat ze veeleer worden beschouwd als secretarissen dan als generaals en dat ze niet veel te zeggen hebben in hun organisatie !

In die zin kan een nucleaire beslissing, net als het ter beschikking van de NAVO stellen van onze niet-nucleaire militaire middelen, slechts het resultaat zijn van een bilaterale — dus nationale — beslissing van elke lidstaat. De NAVO is bijgevolg niet belangrijker dan de Europese Unie. Eigenlijk zijn het dezelfde strijdkrachten die ter beschikking worden gesteld. Het grote verschil is dat een buiten-Europese speler, de Verenigde Staten, aanvullende strijdkrachten verstrekt.

Als organisatie is de NAVO tenslotte slechts een overkoepelende structuur.

In verband met een eventuele terugtrekking van de kernwapens, denkt de heer Coolsaet dat België veruit verkiest dat het binnen de NAVO tot een consensus komt om tot dat resultaat te komen, met de instemming van de Amerikanen. Kennelijk is het standpunt van de huidige Belgische regering niet hetzelfde als dat van de regering in 1988, toen in overleg met bepaalde kringen in Duitsland werd beslist te proberen de beslissing te vertragen.

Het scenario kan zijn dat België en de vier andere betrokken landen voor het eerst vragen dat het probleem van de kernwapens behandeld wordt in de gesprekken over het strategisch concept; dat er een akkoord wordt gevonden met de Verenigde Staten en de andere Europese landen, aangezien de motieven die naar voor worden geschoven voor de handhaving geen steek meer houden en dat de beslissing om zich te ontdoen van de laatste overblijvende nucleaire opdrachten in onderling overleg wordt genomen. Op het einde van het proces kunnen alle bilaterale overeenkomsten worden ingetrokken nadat de beslissing is genomen in het multilaterale orgaan dat de NAVO is.

De vijf grote seminaries die door mevrouw Albright werden geleid, zijn beëindigd. Het laatste vond eind februari 2010 in Washington plaats. Het gaf aanleiding tot een groot debat over de herziening van de strategie. Tegelijkertijd vond een vergadering plaats over de nucleaire wapens, waarvan we de inhoud niet kennen.

Nu reizen de teams van mevrouw Albright langs alle NAVO-landen om kennis te nemen van het standpunt van elke lidstaat over het strategisch concept. Die rondreis moet uiterlijk op 1 mei beëindigd worden. Mevrouw Albright zal de heer Rasmussen vervolgens een document bezorgen met een reeks ideeën over het strategisch concept. Vervolgens zal de secretaris-generaal waarschijnlijk een document indienen. Dat document zal de komende herfst op de top van Lissabon ter goedkeuring worden voorgelegd.

Alle onderwerpen die naar aanleiding van die herziening werden besproken, zijn van het grootste belang. De vraag is of de NAVO werkelijk een organisatie is die in staat is om die uitdagingen het hoofd te bieden. Moet men bijvoorbeeld de NAVO al dan niet voorzien van civiele middelen in vredeshandhavingsmissies ? De huidige operaties in Afghanistan of in voormalig Joegoslavië bijvoorbeeld, tonen aan dat het om complexe, multidisciplinaire interventies gaat, met vele facetten, zowel militaire als civiele.

De NAVO is een bondgenootschap voor defensie, een militair bondgenootschap en heeft geen middelen om dergelijke operaties op zich te nemen. Op de seminaries gingen vele debatten over het probleem of de NAVO zich moest voorzien van de nodige civiele middelen om een operatie tot een goed einde te brengen, dan wel of ze zich moest beperken tot haar technisch militair reservoir en akkoorden moest sluiten met de Verenigde Naties of de Europese Unie voor de civiele aspecten. België is duidelijk tegen dat idee gekant. Het wil geen verdeling van de rollen, waarbij de militaire operaties door de NAVO worden verricht en de civiele operaties door de Europese Unie. België is in elk geval principieel gewonnen voor een Europese Unie die over civiele en militaire middelen beschikt, die indien nodig met de strijdkrachten van de NAVO worden gecombineerd. België wil niet weten van een artificiële scheiding tussen hard power en soft power zonder dat de Europese Unie haar militaire mogelijkheden kan opvoeren.

Het lid van de werkgroep wenst nog de mening van professor Coolsaet te kennen over de rol die de Franse kernmacht en de Britse kernmacht zichzelf toekennen of die aan hen wordt toegekend. Het standpunt dat Frankrijk sinds de Gaulle ontwikkeld heeft, is niet precies dat van de Verenigde Staten. Er zijn duidelijk meningsverschillen over de opstelling van de Franse kernmacht. Het verschil met Groot-Brittannië is meer dan een nuanceverschil ...

De heer Coolsaet antwoordt dat er een groot verschil bestaat tussen de Franse kernmacht en de Britse kernmacht. De Franse kernmacht is volledig autonoom en zelfstandig — eigen ontwikkeling, eigen raketten en eigen kernkoppen — terwijl de Britse kernmacht het product is van de samenwerking van de Amerikaanse en Britse strijdkrachten, want ze is het resultaat van een gezamenlijke ontwikkeling.

De rol van de Franse en Britse kernmachten in de NAVO-strategie ligt vast sinds het strategisch concept van 1999, waarin het volgende staat :

« The existence of powerful nuclear forces outside the Alliance also constitutes a significant actor which the Alliance has to take into account if security and stability in the euroatlantic area are to be maintained ».

De erkenning van de inbreng van de Franse en Britse strijdkrachten voor het geheel van de veiligheidsproblemen in het Euro-Atlantisch gebied is de bijbel. Het is zoals de tien geboden. Die klassieke formules, die in elke verklaring herhaald worden, zullen in het nieuw strategisch concept worden opgenomen.

Mocht de laatste Amerikaanse nucleaire missie in Europa worden teruggetrokken, dan wordt de rol van Frankrijk in zekere zin versterkt. Het adagium van generaal de Gaulle geldt nog steeds voor Frankrijk : de kernmacht wordt niet gedeeld. De heer Coolsaet kan zich voorstellen dat de Fransen op min of meer lange termijn hun standpunt veranderen, wat kan leiden tot gesprekken tussen Europese landen over de Franse nucleaire strategie, op voorwaarde dat het gebruik van het kernwapen een soevereine beslissing van de president van de Republiek blijft. Alle Franse regeringen hebben met het idee gespeeld dat de Franse nucleaire waarborg tot de buurlanden kon worden uitgebreid. De Fransen denken daarbij altijd eerst aan Duitsland. Voor het ogenblik gaat het echter om een nationale kernmacht waarvan een eventueel gebruik in geen geval met de andere Europese landen besproken wordt. Er bestaat geen enkele institutionele of militaire band die de Franse kernmacht koppelt aan de Europese strijdkrachten of aan de strijdkrachten van de buurlanden van Frankrijk. Indien er een nationale kernmacht bestaat, dan is het wel de Franse.

Het lid van de werkgroep meent dat de heer Rasmussen minstens de bevoegdheid heeft om het probleem van de kernwapens al dan niet in Tallinn te agenderen, maar hij gelooft dat hij dat slechts zal doen indien er een vooruitzicht op een antwoord bestaat.

Volgens de heer Coolsaet brengt een weigering van zijn kant de vijf regeringen die gevraagd hebben dat punt op de agenda van Tallinn te zetten in een bijzonder lastig parket.


3. Bijlage

The Alliance's Strategic Concept April 1999

21. The existence of powerful nuclear forces outside the Alliance also constitutes a significant factor which the Alliance has to take into account if security and stability in the Euro-Atlantic area are to be maintained.

46. To protect peace and to prevent war or any kind of coercion, the Alliance will maintain for the foreseeable future an appropriate mix of nuclear and conventional forces based in Europe and kept up to date where necessary, although at a minimum sufficient level. Taking into account the diversity of risks with which the Alliance could be faced, it must maintain the forces necessary to ensure credible deterrence and to provide a wide range of conventional response options. But the Alliance's conventional forces alone cannot ensure credible deterrence. Nuclear weapons make a unique contribution in rendering the risks of aggression against the Alliance incalculable and unacceptable. Thus, they remain essential to preserve peace.

Characteristics of Nuclear Forces

62. The fundamental purpose of the nuclear forces of the Allies is political : to preserve peace and prevent coercion and any kind of war. They will continue to fulfil an essential role by ensuring uncertainty in the mind of any aggressor about the nature of the Allies response to military aggression. They demonstrate that aggression of any kind is not a rational option. The supreme guarantee of the security of the Allies is provided by the strategic nuclear forces of the Alliance, particularly those of the United States; the independent nuclear forces of the United Kingdom and France, which have a deterrent role of their own, contribute to the overall deterrence and security of the Allies.

63. A credible Alliance nuclear posture and the demonstration of Alliance solidarity and common commitment to war prevention continue to require widespread participation by European Allies involved in collective defence planning in nuclear roles, in peacetime basing of nuclear forces on their territory and in command, control and consultation arrangements. Nuclear forces based in Europe and committed to NATO provide an essential political and military link between the European and the North American members of the Alliance. The Alliance will therefore maintain adequate nuclear forces in Europe. These forces need to have the necessary characteristics and appropriate flexibility and survivability, to be perceived as a credible and effective element of the Allies » strategy in preventing war. They will be maintained at the minimum level sufficient to preserve peace and stability.

64. The Allies concerned consider that, with the radical changes in the security situation, including reduced conventional force levels in Europe and increased reaction times, NATO's ability to defuse a crisis through diplomatic and other means or, should it be necessary, to mount a successful conventional defence has significantly improved. The circumstances in which any use of nuclear weapons might have to be contemplated by them are therefore extremely remote. Since 1991, therefore, the Allies have taken a series of steps which reflect the post-Cold War security environment. These include a dramatic reduction of the types and numbers of NATO's sub-strategic forces including the elimination of all nuclear artillery and ground-launched short-range nuclear missiles; a significant relaxation of the readiness criteria for nuclear-roled forces; and the termination of standing peacetime nuclear contingency plans. NATO's nuclear forces no longer target any country. Nonetheless, NATO will maintain, at the minimum level consistent with the prevailing security environment, adequate sub-strategic forces based in Europe which will provide an essential link with strategic nuclear forces, reinforcing the transatlantic link. These will consist of dual capable aircraft and a small number of United Kingdom Trident warheads. Sub-strategic nuclear weapons will, however, not be deployed in normal circumstances on surface vessels and attack submarines.


G. HOORZITTING MET DE HEER LUC MAMPAEY, ONDERZOEKER (GROUPE DE RECHERCHE ET D'INFORMATION SUR LA PAIX ET LA SÉCURITÉ)


Kernwapenvrije zones : stand van zaken, balans en nieuwe uitdagingen


1. Uiteenzetting van de heer Mampaey

De heer Jozef Rotblat, geboren in het begin van de twintigste eeuw en gestorven in 2005, een groot wetenschapper en humanist die het grootste deel van zijn leven heeft gewijd aan de kwestie van de kernontwapening, was de enige wetenschapper die het Manhattan-project in 1945 — vóór de eerste kernexplosie in Hiroshima — verliet, omdat hij van in het begin overtuigd was van de gevaren voor de mensheid van de nieuwe technologie die hij mee had helpen ontwikkelen.

In 1955 ondertekende hij met Albert Einstein en Bertrand Russell een manifest, dat de geschiedenis zal ingaan als het « Einstein-Russell manifest », en dat regeringen waarschuwt voor de gevaren van de wapenwedloop en alle wetenschappers oproept om het « kerngevaar » te bestrijden.

Te dien einde stichtte Jozef Rotblat in 1957 de Pugwash-beweging, waarvoor hij in 1995 trouwens de Nobelprijs ontving.

Tijdens een conferentie in datzelfde jaar in Parijs hield hij een uiteenzetting die een perfecte samenvatting is van de uitdagingen waar wij voor staan : « Een wereldorde kan nooit onbeperkt standhouden op basis van enkele landen die kernwapens bezitten, terwijl zij verboden zijn voor alle andere landen. Het alternatief voor een kernwapenvrije wereld is niet « de huidige stand van zaken », maar één waarin een groot aantal landen uiteindelijk kernwapens zullen bezitten. Het wordt dan onvermijdelijk dat de afschrikking vroeg of laat niet meer werkt en dat kernwapens worden gebruikt ».

We staan niet zover meer af van dit « vroeg of laat ». Sinds deze waarschuwing uit 1995 zijn er immers twee kernmachten bijgekomen, Pakistan en Korea, wat hun aantal op negen brengt. Iran staat er nog ver af, maar het wordt in elk geval alsmaar duidelijker dat het wel die intentie heeft. Er is ook argwaan tegenover Syrië, terwijl Egypte — dat het verdrag op een totaalverbod van kernproeven weigert te ondertekenen zolang Israël het non-proliferatieverdrag niet ondertekent — en Algerije in de verslagen van de IAEA nu ook als te wantrouwen landen worden beschouwd.

Weliswaar werd buiten de proeven geen enkel kernwapen meer gebruikt sinds 1945, maar als men de afgelopen 65 jaar onder de loep neemt, blijkt duidelijk dat als er geen andere kernontploffingen geweest zijn — opzettelijk, door verkeerde berekeningen of per ongeluk —, dit louter te danken is aan toeval of geluk.

Ook al vinden de verdedigers van kernwapens en hun afschrikkende uitwerking het naïef om te hopen op een kernvrije wereld, lijkt het ons, gelet op de toename van de kernmogendheden, veeleer naïef om te denken dat deze toestand die op louter toeval berust, eeuwig zal voortduren.

Het risico is misschien moeilijk in te schatten voor wie, zoals velen onder ons, niet opgegroeid is met al deze begrippen tijdens veertig jaar Koude Oorlog.

Enkele cijfers :

— de ontploffing een paar jaar geleden van de AZF-fabriek in Toulouse komt overeen met 100 ton TNT;

— één enkele huidige strategische kernkop — niet de tactische B-61 bom in Kleine-Brogel —, bijvoorbeeld de recentste Amerikaanse W-88 kernkop, komt overeen met 455 000 ton TNT, of 32 maal de bom van Hiroshima;

— één enkele ballistische raket van het Trident-type kan 8 kernkoppen van 455 kiloton elk dragen, of 3 640 kiloton;

— een kernonderzeeër kan 24 Trident-raketten vervoeren. De Verenigde Staten kunnen 14 onderzeeërs van dit type inzetten.

Zoals Venance Journé, een in kernkwesties gespecialiseerde fysica bij het CNRS, recent opmerkte, is het aan de kernmogendheden die oordelen dat een dergelijk risico de moeite waard is, om dit te bewijzen. Zij moeten de wereld ook uitleggen hoe ze het rechtvaardigen dat zij zelf de bom mogen bezitten, terwijl ze anderen dat recht ontzeggen. Het lijkt echter heel moeilijk om een andere rechtvaardiging te vinden dan een strikt juridische die gegrond is op het non-proliferatieverdrag. Dit kan leiden tot heel simplistische redeneringen, zoals onlangs op de RTBF door de heer François Heisbourg. De heer Heisbourg, deskundige maar ook ex-topman van een groot wapenconcern en raadgever van de Franse regering, legde uit dat wat Iran van India, Pakistan of Israël onderscheidt, is dat Iran, in tegenstelling tot de drie andere landen die hun statuut van kernmacht aan de rest van de wereld hebben opgedrongen terwijl zij geen partij waren in het non-proliferatieverdrag, wel het verdrag heeft ondertekend. Iran mag dus geen militair kernprogramma ontwikkelen om de eenvoudige reden dat dit een illegale daad zou zijn gelet op zijn verplichtingen en verbintenissen na het ondertekenen van het verdrag. QED, volgens de heer François Heisbourg.

Deze redenering betekent met andere woorden impliciet dat Iran zich beter terugtrekt uit het non-proliferatieverdrag als het echt militaire kerncapaciteit wil ontwikkelen. De Verenigde Staten hebben immers ook niet geaarzeld om zich te bevrijden van de juridische verplichtingen die het ABM-verdrag oplegde aan hun rakettenschild, door op 13 december 2001 aan te kondigen dat zij zich er unilateraal uit terugtrokken.

Natuurlijk moet Iran worden ontraden om kernwapens te verkrijgen, maar dat is een illusie zolang de « dubbele standaard » geldt en zolang de kernmogendheden en hun bondgenoten niet op een andere manier dan in verklaringen laten blijken dat non-proliferatie en kernontwapening hand in hand gaan.

Deze kernontwapening wordt trouwens uitdrukkelijk voorgeschreven in artikel VI van het non-proliferatieverdrag, en in 187 andere sinds 1968. Het luidt als volgt : « Chacune des Parties au Traité s'engage à poursuivre de bonne foi des négociations sur des mesures efficaces relatives à la cessation de la course aux armements nucléaires à une date rapprochée et au désarmement nucléaire, et sur un traité de désarmement général et complet sous un contrôle international strict et efficace. »

Het begrip « kernwapenvrije zones » is een concrete manier om in die richting te werken. Het is verre van utopisch en is al vele jaren een doeltreffend concept gebleken voor een veel groter deel van de wereld dan men vaak denkt. Het idee is niet nieuw, en weinigen weten nog dat het voortkomt uit de geest van Europese leiders vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Het begrip « kernwapenvrije zones » komt voort uit resolutie nr. 2028 die tijdens de Algemene Vergadering van de VN op 19 november 1965 werd aangenomen, en waarvan artikel 2, e, uitdrukkelijk bepaalt dat niets in een mogelijk toekomstig verdrag — het NPT bestond toen nog niet maar men sprak er al over — een groep staten kan beletten om regionale overeenkomsten voor kernontwapening te sluiten. Drie jaar later bevestigt het non-proliferatieverdrag dit in artikel VII :

« Aucune clause du présent Traité ne porte atteinte au droit d'un groupe quelconque d'États de conclure des traités régionaux de façon à assurer l'absence totale d'arme nucléaire sur leurs territoires respectifs. »

In 1975 bevestigde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat zij van plan was om voortaan kernontwapeningsovereenkomsten van groepen van soevereine staten te erkennen.

De eerste kernwapenvrije zone, in Latijns-Amerika en de Caraïben, werd ingesteld bij het Verdrag van Tlatelolco in 1967 (dus vóór de goedkeuring van het NPT). Twee jaar later, in 1969, is het in werking getreden. Mettertijd zijn er vier andere zones bijgekomen : Oceanië en de zuidelijke Stille Oceaan (Verdrag van Rarotonga, ondertekend in 1985 en in 1986 in werking getreden), Zuidoost-Azië (Verdrag van Bangkok, ondertekend in 1995 en in 1997 in werking getreden), Centraal-Azië (Verdrag van Semipalatinsk, ondertekend in 2006 en op 21 maart 2009 in werking getreden), en het hele Afrikaanse werelddeel (Verdrag van Pelindaba, ondertekend in 1996 en officieel in werking getreden op 15 juli 2009, na de ondertekening door Burundi, de achtentwintigste ondertekenaar).

Met enkele varianten is een kernwapenvrije zone in al deze verdragen een regionale overeenkomst die de ontwikkeling, de bouw, de opslag, het verwerven, bezitten en gebruik van kernwapens binnen de zone verbiedt. De staten die partij zijn bij een kernwapenvrije zone bevestigen ook hun verbintenis in het raam van het NPT om kernenergie alleen voor burgerlijke doeleinden te gebruiken. Zij aanvaarden hiervoor de oprichting van een specifiek controle-instrument en plaatsen al hun kerninstallaties onder het toezicht van het IAEA. Bovendien verbinden de door het NPT erkende kernwapenmogendheden (China, de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Rusland, de Nuclear Weapons-States of NWS) zich ertoe dat ze geen gebruik zullen maken en niet zullen dreigen om gebruik te maken van hun kernwapens tegen landen van de kernvrije zone.

Ten slotte — en dit is belangrijk in dit stadium — vult het begrip kernwapenvrije zone een leemte in het NPT op door duidelijk te stellen dat het voor een NWS verboden is kernwapens in een land van een kernwapenvrije zone te stationeren.

Artikel I van het NPT verbiedt NWS-landen om rechtstreeks of onrechtstreeks kernwapens « over te plaatsen » naar landen die geen kernwapens bezitten (NNWS). Omgekeerd verbiedt artikel II van het NPT dat een NNWS rechtstreeks of onrechtstreeks een dergelijke overplaatsing aanvaardt.

Het begrip « stationeren » wordt echter niet vermeld in de artikelen I en II van het NPT. Daarom is men het er bijvoorbeeld in België niet altijd over eens of de aanwezigheid van Amerikaanse kernbommen in Kleine-Brogel al dan niet in overeenstemming is met de regels van het NPT, dat België mede heeft ondertekend.

NAVO-kringen gaan ervan uit dat een gewone « stationering » van kernwapens onder controle van de Verenigde Staten niet verboden is en niet kan worden gelijkgesteld met een rechtstreekse of onrechtstreekse « overplaatsing », als bedoeld in de artikelen I en II van het NPT.

Onze interpretatie is anders en wordt ruim gedeeld door vele andere onderzoekscentra in de wereld, alsook door sommige staten tijdens de herzieningsconferenties van het NPT om de vijf jaar. Wij menen dat de huidige situatie op zijn minst problematisch is ten opzichte van onze verplichtingen die voortvloeien uit het NPT. Het is een oud debat dat sommige landen, zoals Mexico bijvoorbeeld, telkens weer aankaarten tijdens de herzieningsconferenties, zonder dat daar tot nog toe een bevredigend antwoord op is gekomen.

De nakende nieuwe kernleer van de Verenigde Staten zal misschien nog verrassingen brengen wat betreft de toekomst van tactische kernwapens. De besprekingen van 2010 binnen de NAVO en de daaropvolgende herzieningsconferentie van het NPT in mei zouden absoluut een einde moeten maken aan deze controverse.

Het bestaan van kernwapenvrije zones heeft dus heel belangrijke regionale gevolgen. Zij scheppen immers een gemeenschappelijk kader voor veiligheid en dialoog. Daardoor versterken zij het onderlinge vertrouwen tussen landen dankzij de aangegane verbintenissen en het controlestelsel. Kernwapenvrije zones vergroten dus de veiligheid van staten. Door de veiligheid van kerninstallaties en de controle op hun gebruik te versterken, verminderen zij het risico op diefstal, gebruik voor militaire doeleinden of gevoelig gebruik van de materialen, wat de facto de veiligheid van de betrokken landen en hun bevolking vergroot.

Op wereldvlak versterkt een kernwapenvrije zone ook op tastbare wijze het internationale regime van non-proliferatie en kernontwapening, wanneer een welbepaalde regio in de wereld verklaart geen kernwapens te hebben en maatregelen neemt die controle door de internationale gemeenschap, via het AIEA, mogelijk maakt. Bovendien wordt met elke nieuwe kernwapenvrije zone het geografische gebied waar kernwapens kunnen worden opgeslagen of gebruikt steeds kleiner en komt een wereld zonder atoomdreiging telkens een stap dichterbij. De kernwapenvrije zones waren lange tijd het voorrecht van de landen van het zuidelijke halfrond, maar bekoren bij het begin van deze eeuw steeds vaker ook het noordelijke halfrond, en sommige staten beslisten om alleen te handelen. Hoewel zij niet tot een kernwapenvrije zone behoren, willen zij dat de wereld hun individuele kernvrije statuut erkent, krachtens een beginsel dat stamt uit 1974, toen de Verenigde Naties resolutie nr. 3261 aannamen tijdens de 29e bijeenkomst van hun Algemene Vergadering : « Les obligations découlant de la création de zones exemptes d'armes nucléaires peuvent être assumées non seulement par des groupes d'États », « par des continents entiers ou des vastes régions d'États ou même des pays individuels. »

Aan de vijf vermelde kernwapenvrije zones voegen wij twee alleenstaande initiatieven toe : vooreerst Mongolië dat zich in 2000, lang voor het SemiPalatinsk-verdrag voor Centraal-Azië werd gesloten, uitriep tot kernwapenvrije zone, maar ook het bijzondere en misschien wel baanbrekende initiatief van Oostenrijk. Nadat de bevolking zich in het referendum van november 1978 sterk afkeurend had uitgelaten over het project voor een kerncentrale in Zwentendorf, verbood de wet van 15 december 1978 de vestiging van kerncentrales en ieder gebruik van kernfusie voor energiewinning in Oostenrijk. Na het ongeval van Tsjernobyl van 1986 nam de tegenstand van de bevolking nog toe. Het Oostenrijkse parlement bevestigde naar aanleiding daarvan zijn eerdere standpunten over kernenergie voor burgerlijke doeleinden door de goedkeuring op 13 augustus 1999 van de federale grondwettelijke wet voor een atoomvrij Oostenrijk, waarvan artikel 1 expliciet bepaalt dat in Oostenrijk een verbod geldt voor de fabricatie, de opslag, het vervoer, proefnemingen met of gebruik van kernwapens.

Volledigheidshalve moet de opsomming van kernwapenvrije plaatsen wereldwijd nog worden aangevuld met het Zuidpoolverdrag van 1959, dat in 1961 in werking trad, en dat op de Zuidpool opstelling van wapens, ook kernwapens, verbiedt; het multilaterale Ruimteverdrag, waarvan de verdragsstaten zich ertoe verbinden geen dragers van kernwapens of van massavernietigingswapens in een baan rond de aarde te brengen en dergelijke wapens al evenmin op te stellen op een hemellichaam of in de kosmische ruimte. Dat laatste verdrag werd verstevigd door het Maanverdrag, dat bepaalt dat de maan enkel voor vreedzame doeleinden kan worden gebruikt. Er wordt eveneens verwezen naar het Verdrag over de zeebedding en de oceaanbodem, een multilateraal verdrag dat in 1972 van kracht werd en dat het verbod inhoudt om kernwapens en andere massavernietigingswapens op te stellen op de zeebedding, de oceaanbodem, en in de ondergrond ervan.

Kernwapens zijn dus al verbannen uit het volledige zuidelijke halfrond, uit de ruimte en uit de oceanen. Daarnaast werd voor het noordelijke halfrond een opening geforceerd door de Verdragen van respectievelijk Semipalatinsk en Pelindaba, en door Mongolië en Oostenrijk een opening voor het noordelijke halfrond. Wat zijn de volgende stappen ?

De toestand in het Midden-Oosten komt geregeld op het voorplan. Het eerste tastbare voorstel pro een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten dateert van 1963 en is toe te schrijven aan de Egyptische delegatie voor de zeventiende zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Uiteraard boekte het geen succes. Elf jaar later, in 1974, wordt het initiatief overgedaan naar aanleiding van een gezamenlijk door Egypte en Iran ingediende resolutie. De resolutie werd aangenomen met een meerderheid van 138 stemmen en 2 onthoudingen, met name Birma (nu Myanmar) en — behoeft het verbazing — Israël.

Destijds werd het Israëlische standpunt door de commentatoren uitgelegd vanuit het wantrouwen van Israël tegenover de Arabische landen na de Jom Kipoeroorlog van 1973. De echte aanleiding was enigszins anders. In die periode stond Israël al zeer ver met zijn zeer geheime militaire kernprogramma, zoals mag blijken uit de kernproefneming die het land in 1979 uitvoerde in samenwerking met Zuid-Afrika. Het project van een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten kwam voor Israël dan ook niet echt op een gunstig tijdstip. Nochtans had zo'n zone de Iraanse kwestie die ons vandaag bezighoudt misschien op een andere wijze kunnen oplossen of zelfs kunnen voorkomen.

Het idee steekt geregeld opnieuw de kop op. In 1991 neemt de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, na een voorstel van de Egyptische president Hosni Moebarak, resolutie nr. 687 aan, die opnieuw bepaalt dat in het Midden-Oosten niet alleen een zone zonder kernwapens maar ook een zone zonder massavernietigingswapens moet worden ingericht. Tijdens de daaropvolgende jaren komen tal van gebeurtenissen de verwezenlijking van die doelstelling verhinderen, zoals de aanslagen van 11 september, de Amerikaanse invallen in Afghanistan en in Irak, en het groeiende wantrouwen van de internationale gemeenschap tegenover het Iraanse nucleaire dossier.

Nochtans zou een kernwapenvrije zone in die regio alle staten zonder uitzondering ten goede komen. Iedereen weet dat Israël, indien het echt vrede wil met zijn Arabische zowel als zijn Perzische buurlanden, een leefbare Palestijnse staat moet erkennen maar vooral moet toetreden tot het non-proliferatieverdrag voor kernwapens, en dat weigert het tot nog toe.

De Obama-administratie zal waarschijnlijk een essentiële rol spelen voor het herstel van een vertrouwensklimaat tussen de partijen. Door een oproep van Amerika tot een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten zou de Iraanse president Ahmadinejad allicht onder grotere druk komen te staan om een oplossing te vinden voor het Iraanse nucleaire dossier. Begin 2009 onderstreepte de Russische minister van Buitenlandse Zaken, Sergueï Lavrov, dat Rusland achter het idee van een kernwapenvrij Midden-Oosten staat. Bovendien heeft de Europese Unie, bij monde van haar permanente vertegenwoordiger in Frankrijk, op 28 oktober 2009 goede raad gegeven tijdens de ontwapeningsconferentie in Genève. Namens de Europese Unie werd de volgende verklaring gedaan :

« L'Union européenne est également favorable à la création au Moyen Orient d'une zone exempte d'armes de destruction massive, y compris les armes nucléaires et leurs vecteurs. Nous appelons tous les États de la région qui ne l'ont pas encore fait à accéder au TNP en tant qu'États non dotés d'armes nucléaires mais aussi aux conventions d'interdiction des armes biologiques et chimiques et à conclure avec l'AIEA un accord de garantie généralisée et un protocole additionnel ».

De Europese projecten voor een kernwapenvrije zone, die in hoofdzaak initiatieven zijn van de Scandinavische landen, zijn nog veel ouder want zij stammen uit de periode van vlak na de wereldoorlog. Vastgesteld wordt dat, net zoals in het Midden-Oosten, al zestig jaar ter plaatse wordt getrappeld. Na de Tweede Wereldoorlog startten Denemarken, Noorwegen en Zweden al besprekingen op over middelen om hun veiligheid gezamenlijk te waarborgen. Het duurde evenwel nog tot 1957 eer Denemarken, Noorwegen, en Zweden formeel de wens uitdrukten dat er zich op hun respectieve grondgebieden geen kernwapens zouden bevinden. De Deense minister, de heer Hansen, greep dat initiatief aan om de twee toenmalige grootmachten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, aan te sporen tot een politieke detente.

Nadat eind jaren 1950 de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken, Bo Östen Undén, had voorgesteld om een club van kernwapenvrije staten op te richten, sprak de Finse president Urho Kekkonen zich in 1963 uit voor een kernwapenvrije zone, die vijf staten zou omvatten : Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, die geen kernwapens op hun grondgebied hadden. Dat voorstel stuitte op de weerstand van zowel de Deense als de Noorse regering, die, op aanbeveling van de NAVO overigens, de optie van het gebruik van kernwapens wilden openhouden in geval van militair conflict.

In 1972 ondernam de Finse president Kekkonen een nieuwe poging, die eveneens mislukte, omdat zij niet alle Russische kernwapens betrof die aanwezig waren op het schiereiland Kola, voor de kust van Finland en Noorwegen, waar zij op lamentabele wijze liggen weg te rotten. In een toespraak van 8 mei 1978 herhaalde de Finse president andermaal zijn wens voor een verdrag dat de Scandinavische staten zou veiligstellen voor de effecten van de wedloop in militaire kerntechnologie. In 1961 stelde de Noorse diplomaat Jens Evensen op zijn beurt een ontwerp van verdrag voor een concrete Scandinavische kernwapenvrije zone voor. Dat plan kreeg de steun van de Noorse eerste minister Odvar Nordli — lid van de arbeiderspartij — en was gestoeld op vier pijlers : vooreerst stemden de verdragsstaten ermee in om zowel in vredestijd als in oorlogstijd kernwapenvrij te zijn; ten tweede zagen de kernmogendheden ervan af om hun kernwapens tegen de Scandinavische staten in te zetten; ten derde weigerden de verdragsstaten het ontvangen, uittesten, produceren of aankopen van kernwapens in de zone waarop het verdrag van toepassing is; ten vierde besloeg het betrokken grondgebied alle territoriale wateren, het luchtruim en alle vaartuigen of luchtvaartuigen die de vlag voeren van een van de verdragsstaten. Het ging echt om een modelverdrag op het vlak van kernwapenvrije zones. Net zoals de vorige initiatieven wordt ook deze poging neergehaald, dit keer door de Reagan-administratie en door de politieke wissel die in september 1981 in Noorwegen de conservatieve partij aan het roer bracht.

Bij het einde van de Koude Oorlog nemen de Oost-Europese landen, onder meer Wit-Rusland en Oekraïne, de fakkel over. Zij stellen een project inzake een Europese kernwapenvrije zone voor ter gelegenheid van de conferenties van 1990 en 1995 tot herziening van het non-proliferatieverdrag.

In het licht van die talrijke, mislukte pogingen om in Europa een kernwapenvrije zone in te richten, lijkt een dergelijke ambitie in een groot gedeelte van Europa maar moeilijk waar te maken zolang niet een of meerdere staten het voorbeeld van Mongolië en Oostenrijk volgen en unilateraal beslissen om het statuut van kernwapenvrije staat aan te nemen en zodoende een bres te slaan, zoals resolutie nr. 3261 van de Verenigde Naties dat zeer duidelijk mogelijk maakt.

België heeft al een gedeelte van de weg afgelegd. Op 21 april 2005 keurde de Senaat een resolutie goed waarin de terugtrekking werd gevraagd van de Amerikaanse kernwapens uit Europa (stuk Senaat, nr. 3-985/5) en op 13 juli 2005 keurde de Kamer een soortgelijke resolutie goed. Bijna de helft van de burgemeesters van onze steden en gemeenten zijn toegetreden tot de organisatie Mayors for Peace die op dit ogenblik wordt voorgezeten door de burgemeesters van Hiroshima en Nagasaki. Zij steunen de campagne Vision 2020 die de volledige verwijdering van alle kernwapens tegen 2020 nastreeft. Het Belgische standpunt werd onlangs opnieuw bevestigd door diverse prominenten en werd geofficialiseerd in een gemeenschappelijke brief van België, Duitsland, Luxemburg, Noorwegen en Nederland aan Anders Fogh Rasmussen, secretaris-generaal van de NAVO. Onze eerste minister wees er toen op dat België voorstander is van een wereld zonder kernwapens en dat standpunt ook verdedigt binnen de NAVO bij de voorbereiding van de conferentie tot herziening van het NPT die in mei eerstkomend in New York plaatsvindt.

Woorden wekken, voorbeelden trekken, ook in de internationale politiek. Meer dan vijftig jaar na de inrichting van de kernwapenvrije zones blijken zij al die tijd doeltreffend te zijn. Zij blijken ook behept met enkele beperkingen en zijn al geschonden. Bijvoorbeeld : Frankrijk zette zijn nucleaire proefnemingen in Guyana voort in weerwil van het verdrag over die regio, het Verenigd Koninkrijk vervoerde tijdens de Falklandoorlog kernwapens door een zone die onder een verdrag van kernwapenvrije zone viel. Dat neemt niet weg dat die instrumenten werken. Door het idee van een kernwapenvrije zone voor Europa opnieuw op de agenda te brengen, leggen wij ontegensprekelijk een ambitieus plan op tafel. Het moet gaan om een kernwapenvrije zone die zowel in vredestijd als in oorlogstijd dwingend is. Er moeten meer kernmachten bij worden betrokken, er moeten controle- en sanctiemechanismen worden ingebouwd, zodat de regionale en de wereldwijde aanpak van de kernontwapening veel nauwer met elkaar in verband komen te staan. Het gaat niet om een utopie maar wel om ambitie en realiteitszin. De ontwapening zal onze eisen inzake non-proliferatie geloofwaardig maken.


2. Gedachtewisseling

Een lid van de werkgroep verwijst naar het wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, wat het verbod op kernwapens betreft (nr. 4-1441/1), dat voor een kernwapenvrije zone pleit op militair vlak. De zienswijze van de heer Mampaey is interessant omdat hij voorstelt een kernwapenvrije zone te creëren, in plaats van kernwapens te verbieden. Wat zouden de grenzen van die zone zijn ? Niets kan een land immers beletten om op zijn grondgebied een kernvrije zone in te stellen.

Oostenrijk is een belangrijk precedent. Het land heeft gewoon de nucleaire dimensie verboden op alle vlakken. Door deze aanpak worden de energieproblematiek en de bewapeningsproblematiek vermengd. Dat bemoeilijkt de zaken, ook op politiek gebied. Na alle aspecten van het nucleaire — met inbegrip van de civiele gebruiksvormen — verboden te hebben wat de productie betreft — maar niet wat het gebruik betreft — vond Oostenrijk het nodig nogmaals te bevestigen dat kernwapens op zijn grondgebied verboden zijn. Waarom vond Oostenrijk het nodig dit te verduidelijken, terwijl het reeds in het eerste besluit vervat lag ?

Wat waarborgt de kernwapenvrije zones dat derden — landen die het NPT niet hebben ondertekend, of anders gezegd kernmogendheden — zich aan die voorschriften zullen houden ? We kunnen ons voorstellen dat de kernwapenvrije zones van de kernmogendheden automatisch de belofte zouden krijgen dat er geen kernwapens tegen hen zouden worden gebruikt. Zou deze belofte kunnen worden bekomen doordat een aantal landen gewoon een verdrag ondertekenen waardoor er een kernwapenvrije zone wordt gecreëerd ?

Met betrekking tot verdragen die alle nucleaire aspecten verbannen, zou het interessant zijn om te weten — vooral wanneer dit elders wordt toegepast, op de Zuidpool bijvoorbeeld, of in de oceanen — of die verdragen geratificeerd werden en of België ze ondertekend heeft.

De heer Mampaey legt uit dat het geval van Oostenrijk uitzonderlijk is omdat zij ook de civiele nucleaire toepassingen verboden hebben. Er is in 1978 een kerncentrale voor civiel gebruik gebouwd, maar die is nooit in werking gesteld nadat er een wet was aangenomen. Die wet van 1978, waarin helemaal geen sprake is van militaire nucleaire doeleinden, werd aangenomen na een referendum. Hij kwam er dus na druk vanuit de bevolking, die duidelijk haar wensen kenbaar maakte. Artikel 1 van de federale Oostenrijkse wet van 1999 breidt het verbod uit tot alle kernwapens. De Oostenrijkse bevolking heeft zich na het ongeval in Tsjernobyl en andere gebeurtenissen achter een algemeen verbod geschaard dat ook de kernwapens omvat.

De kernwapenvrije zones hebben inderdaad een aantal beperkingen en worden vaak met voeten getreden. Ook bieden zij de staten die lid zijn van de zone geen absolute waarborg dat hun bevolking definitief gevrijwaard zal zijn van nucleaire explosies of andere kernaanvallen. Eerst en vooral moet er, opdat een kernwapenvrije zone van kracht wordt, een verdrag worden ondertekend, niet alleen door alle betrokken staten maar ook door de vijf erkende kernmogendheden — wat dus India, Pakistan, Israël en een aantal andere kernmogendheden uitsluit. Er blijft dus een redelijk grote nucleaire dreiging bestaan. Ook is gebleken dat de erkende kernmogendheden de verspreiding van de kernwapenvrije zones soms hebben afgeremd. Wat het Verdrag van Tlatelolco betreft, heeft Frankrijk zich bijvoorbeeld lange tijd verzet tegen de ondertekening van dit verdrag, dat de voortzetting van het nucleaire programma en de kernproeven in Frans Guyana op de helling zette. Frankrijk heeft het uiteindelijk ondertekend na het moratorium op de kernproeven dat begin jaren negentig door François Mitterand is opgelegd. Onder het presidentschap van Jacques Chirac zijn de kernproeven echter hervat en er mag met zekerheid van worden uitgegaan dat er ten minste kernwapens zijn vervoerd door een zone die onder een kernwapenvrij verdrag valt. Hetzelfde is gebeurd tijdens de Falklandoorlog. Het Verenigd Koninkrijk heeft toegegeven dat zijn schepen kernwapens hebben vervoerd en dat zij waarschijnlijk geen grote omwegen hebben gemaakt om de kernwapenvrije zones te ontwijken.

De kernwapenvrije zones bieden dus geen garanties. Ze worden vaak geschonden, ook door grote, erkende mogendheden. Maar hoe groter die zones worden en hoe meer landen zich als « kernwapenvrij » uitroepen, hoe afdwingbaarder en doeltreffender de kernwapenvrije zones zullen worden. In die zin was het allerlaatste voorstel van de Europese Unie interessant, aangezien het ook het doorvaren van schepen die kernwapens vervoeren, wilde verbieden. Deze discussie werd ook in Nieuw-Zeeland gevoerd, in verband met de kernaandrijving, die het gebruik van uranium vereist van quasi-militaire kwaliteit. Naarmate er meer kernwapenvrije zones zijn gekomen, zijn de regels duidelijker en strikter geworden en zijn er lacunes opgevuld die in voorgaande verdragen niet te voorzien waren. Het is het beste werktuig waarover we momenteel beschikken.

Een lid van de werkgroep wil graag weten of België al die verdragen heeft ondertekend.

De heer Mampaey antwoordt dat België op dat vlak over het algemeen een goede leerling is. Ons land was een voortrekker bij veel overeenkomsten en verdragen, zonder daarom steeds de eerste te zijn die ze ratificeerde. België heeft echter wel alle bestaande instrumenten tot nu toe geratificeerd.

Een lid van de werkgroep bevestigt dat er in januari 1996 op de Cookeilanden wel degelijk kernproeven hebben plaatsgevonden, toen Chirac beslist had het programma te hervatten. Die proeven vonden plaats in een zone die ten gevolge van een verdrag dat in 1986 in werking was getreden, kernwapenvrij was. Frankrijk kon natuurlijk aanvoeren dat het de bommen liet ontploffen op Mururoa, dat tot Frankrijk behoort.

De heer Mampaey geeft toe dat er bijzondere gevallen zijn. Alle overzeese gebieden die tot Frankrijk behoren maken tegenwoordig deel uit van de kernwapenvrije zones. Frankrijk zelf is geen kernwapenvrije zone. De namen van die verdragen zijn meestal symbolisch. Pelindaba bijvoorbeeld, is de stad waar Zuid-Afrika in de jaren zeventig zijn nucleaire programma heeft ontwikkeld.


H. HOORZITTING MET DE HEER WERNER BAUWENS, BIJZONDER GEZANT VOOR DE ONTWAPENING EN DE NON-PROLIFERATIE


Tien jaar Belgisch beleid van non-proliferatie en ontwapening en de perspectieven voor de volgende herzieningsconferentie van het Verdrag inzake non-proliferatie


1. Uiteenzetting door de heer Bauwens

Het Verdrag

Het Non-proliferatieverdrag (NPT) werd in 1968 afgesloten en trad in werking op 5 maart 1970 (40 jaar geleden); het verdrag werd in 1995 verlengd voor onbepaalde duur en beschikt over een opvolgingsmechanisme met vijfjaarlijkse toetsingsconferenties (volgende in mei 2010), voorafgegaan door drie voorbereidende comités (laatste in mei 2009).

190 Staten zijn toegetreden, waaronder de 5 erkende kernwapenstaten. Israël, India en Pakistan zijn de facto kernwapenstaten en traden niet toe, terwijl Noord-Korea zich in 2003 unilateraal heeft teruggetrokken maar het huidig statuut is onduidelijk.

De drie kernobjectieven van het verdrag zijn : de verspreiding van kernwapens en wapentechnologie verhinderen; samenwerking inzake het vreedzaam gebruik van kernenergie promoten en het nastreven van het objectief om nucleaire ontwapening en algemene en volledige ontwapening te bekomen.

Het NPT wordt algemeen beschouwd als de hoeksteen van het nucleaire non-proliferatie regime en de basis voor het nastreven van nucleaire ontwapening en voor vreedzaam gebruik van kernenergie.

Het verdrag heeft op het vlak van non-proliferatie een systeem in gang gezet van internationale garanties over zuiver vreedzaam gebruik van kernenergie dat wordt geverifieerd door het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA), via comprehensive safeguards agreements en aanvullende protocollen (een meer recent aanvaard uitvoerig inspectieregime dat ook niet-gedeclareerde aanwezigheid van nucleair materiaal moet kunnen opsporen cf. Irak).

Ontwikkelingen in de periode 2000-2010

De Toetsingsconferentie van 2000 werd positief afgerond met de aanvaarding van een substantieel en evenwichtig slotdocument dat specifiek een actieplan bevatte met 13 praktische stappen die uitdrukking gaven aan de vastberadenheid om het objectief van nucleaire ontwapening na te streven (cf. tekst 13 Practical Steps).

De uitvoering hiervan was echter niet volledig noch consistent; bijvoorbeeld positief was het afsluiten in 2002 van het VS — Rusland SORT akkoord (echter zonder volledige transparantie, onomkeerbaarheid en verificatie); het opzeggen van het Anti-Ballistic Missile verdrag (ook al was dit conform met het verdrag zelf) werd in tegenspraak gezien met stap 7 inzake het naleven van bestaande verdragen.

De invasie van Irak in 2002 werd binnen de internationale gemeenschap op gedeelde wijze onthaald; onduidelijkheid rees over de relevantie van de Irakese dreiging met massavernietigingswapens en over het concept van preventieve of preëmptieve interventie.

In 2002 werd door het IAEA vastgesteld dat Iran een nucleair verrijkingsprogramma clandestien had opgebouwd sinds ettelijke jaren. Iran toonde ernstige tekortkomingen inzake transparantie en samenwerking met het IAEA. Diplomatieke pogingen, geleid door de EU3 (Duitsland, Frankrijk en Verenigd Koninkrijk), konden Iran niet overtuigen om volwaardig corrigerende actie te ondernemen.

In 2003 kondigde Noord-Korea aan het NPT te verlaten. Dit viel samen met nucleaire wapenontwikkeling en testen. Zes party talks werden opgestart maar vooruitgang was bijzonder moeizaam en bleek niet onomkeerbaar.

In contrast met deze negatieve ontwikkelingen, noteerde de internationale gemeenschap in 2003 een positieve kentering inzake Libië dat uiteindelijk op verifieerbare wijze afstand deed van zijn programma's in verband met massavernietigingswapens.

De aanslagen van 11 september 2001 leidden tot speciale aandacht voor nucleair terrorisme. Er volgde verscherpte exportcontrole in de bestaande regimes en in 2004 aanvaardde de Veiligheidsraad resolutie 1540 die illegale trafiek in nucleair materiaal aanpakt.

De Toetsingsconferentie van 2005 ging door onder een negatief gesternte : spanningen rond Iran en Noord-Korea (dat afwezig bleef); missile defence; mobilisatie van de NAM landen (Non-Aligned Movement) tegen westerse stellingen inzake exportcontrole en verscherpte inspecties (aanvullend protocol); ongenoegen met niet-uitvoering van 13 praktische stappen van 2000 (inzonderheid nucleaire ontwapening, ratificatie van het kernstopverdrag (International Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty, afgekort CTBT), opstart onderhandelingen over het Fissile Material Cut-off Treaty, afgekort FMCT); geen enkele vooruitgang over het Arabische prioritaire voorstel.

Inzake een kernwapenvrijze zone in het Midden-Oosten bleek het onmogelijk om een slotdocument te aanvaarden. België betreurde dit gebrek aan tastbaar resultaat en riep op om het NPT-proces nieuw leven in te blazen via respect voor een evenwichtige vooruitgang in alle aspecten van het verdrag. Overleg werd opgestart binnen de EU en met een aantal bevriende landen (NATO-7).

In 2006 verdiepten de crisissen rond Iran en Noord-Korea. In beide gevallen werd de Veiligheidsraad ingeschakeld en werd een dual track aanpak gevolgd : dialoog waar en wanneer mogelijk, sancties indien de betrokkenen de dialoog niet aangrijpen om hun non compliance te corrigeren. Nieuwe informatie raakte bekend over specifieke kernwapenaspecten in het Iranese nucleaire programma, waarover tot vandaag geen opheldering werd gegeven. Noord-Korea ging over tot het testen van een nuclear explosive device waarvan de straling werd opgemeten door de Comprehensive Nuclear-Test-Ban Treaty Organisation (CTBTO).

In het najaar 2007 kwam na een Israëlisch bombardement op een constructie in Syrië aan het licht dat Syrië mogelijk werkte aan de bouw van een nucleaire reactor van het Noord-Koreaanse type zonder dit aan het IAEA gemeld te hebben. In het débris blijken volgens het IAEA sporen aanwezig te zijn van niet aangegeven nucleair materiaal. Syrië werkt niet constructief mee met het IAEA om dit te verhelderen.

In september 2008 werd na lange onderhandelingen een collectief akkoord bereikt binnen de Nuclear Suppliers Group (NSG) om voor India een uitzondering te voorzien op de eigen NSG richtlijnen inzake nucleaire export (cf. Belgische evaluatienota). Deze beslissing werd bekritiseerd door sommige NPT landen als zijnde een ondermijning van de politiek om het NPT te universaliseren.

Met het aantreden van een nieuwe administratie in de VS werd in 2009 een optimistische wending verwacht inzake de inpassing van de VS in een evenwichtige ontwikkeling en verdieping van het NPT (aankondigingen over zero option, ratificatie van het CTBT, investeren in rechtstreekse onderhandelingen met Iran en Noord-Korea), culminerend in de convocatie door de VS van een Top van de Veiligheidsraad over nucleaire ontwapening en non-proliferatie in september 2009. Deze top produceerde de consensuele resolutie 1887 die bemoedigende signalen bevat voor een heropstanding van het NPT.

De NPT prepcon in mei 2009 zag weliswaar een drastische verbetering van het onderhandelingsklimaat maar kon geen doorbraak bereiken over een gemeenschappelijk tekstvoorstel voor de Toetsingsconferentie van 2010. Er werd gewacht op tastbare signalen van doorbraak in de meest geviseerde dossiers (nucleaire ontwapening START, CTBT, FMCT, maar ook Iran en Noord-Korea). België heeft met de NATO-7 een uitvoerig werkdocument ingediend dat door velen wordt beschouwd als een nuttige indicatie van wat eventueel in 2010 op ruimere consensus zou kunnen rekenen. Ook de EU heeft uitvoerige werkdocumenten verspreid die werkbare taal willen aanreiken voor de onderhandelingen.

Op initiatief van President Sarkozy ging op 8-9 maart 2010 een internationale conferentie door te Parijs over de toegang tot civiele nucleaire technologie. Hieraan werd door 61 landen deelgenomen (ook België). De bedoeling was om duidelijk het recht van eenieder op een vreedzaam nucleair programma (zoals vervat in het NPT) te onderschrijven en aan te geven dat met dit recht ook internationale verplichtingen gemoeid zijn, zoals inzake non-proliferatie, veiligheid en beveiliging.

Het IAEA illustreert de wereldwijde nucleaire renaissance met de aankondiging dat tegen 2030 tussen de 10 à 25 nieuwe landen over een nucleaire centrale zullen beschikken. Dit doet ook vragen rijzen over de garanties inzake nucleaire brandstof en de wenselijkheid om niet over te gaan tot een veralgemeende verspreiding van individuele verrijking- of opwerkingsinstallaties die immers het meest proliferatie-gevoelig zijn. Het debat over de oprichting van een multilaterale nuclear fuel bank is echter zeer complex en stuit dikwijls op twijfels over vrije concurrentie en gegarandeerde bevoorrading zonder politieke restricties. Deze concepten zullen zeker aan bod komen op de NPT Revcon.

Op initiatief van President Obama zal op 12-13 april 2010 in Washington een top doorgaan over nucleaire veiligheid. Hieraan zullen 44 landen deelnemen, ook België is uitgenodigd. Deze top wil een actieplan lanceren om in een tijdspanne van 4 jaar concrete antwoorden te bieden op de dreiging van nucleair terrorisme. Dit houdt onder meer in dat alle landen adequate fysieke beveiliging moeten garanderen, maar ook dat een oplossing wordt gezocht voor de verspreiding van het meest gevoelige nucleaire materiaal (verrijkt uranium en plutonium). Ook het IAEA speelt in deze een belangrijke rol die dient ondersteund te worden.

Stand van de voorbereiding op de 2010 Toetsingsconferentie

Op 3 mei start de NPT Toetsingsconferentie te New York. België werd verkozen als één van de vice-voorzitters en zetelt als dusdanig in het Bureau. De voorbereiding van de Belgische houding, nationaal en in EU-verband, is volop aan gang.

Het formuleren van een resultaatsgericht antwoord op de dreiging van massavernietigingswapens, afkomstig van zowel Staten als niet-statelijke actoren, met inbegrip van terroristische groepen, staat bovenaan de internationale veiligheidsagenda. Aangezien non-proliferatie en ontwapening onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, streeft ons land een globale aanpak en evenwichtige vooruitgang in beide domeinen na. Daarin moet ook rekening gehouden worden met alle elementen die aan de basis kunnen liggen van proliferatiedreigingen. Bijzondere aandacht gaat naar de regionale context waarbinnen proliferatie zich voordoet. De heer Bauwens pleit voor een efficiënte multilaterale aanpak als het meest aangewezen middel om deze uitdagingen te beantwoorden. Gemeenschappelijke posities van de EU zijn in die zin bijzonder relevant omdat zij de impact van onze inspanningen sterk verhogen. Spreker verwijst hierbij naar de uitvoering van de EU strategie inzake de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens, die vandaag op kruissnelheid zit en die een effectieve bijdrage levert tot de mondiale aanpak.

Dit neemt niet weg dat ons land via eigen inbreng tijdens de NPT-conferenties het debat over de werking en revitalisering van het NPT wil aanzwengelen. De heer Bauwens verwijst naar het omstandig werkdocument dat België in 2009 op het laatste Voorbereidende Comité voor de NPT Toetsingsconferentie heeft ingediend samen met Nederland, Noorwegen, Spanje, Polen, Litouwen en Turkije. Dit document kan geconsulteerd worden op de website van de VN en draagt de code NPT/CONF.2010/PC.III/WP.33 van 12 mei 2009. De Belgische visie wordt het best geïllustreerd met de volgende passage :

« Nuclear disarmament, non-proliferation and peaceful use are all essential to the NPT regime and are complementary to each other. As such, they require equal treatment. Irreversible progress on disarmament will subsequently reinforce the two other pillars of the NPT. Nuclear disarmament requires an incremental but sustained approach in which all treaty-based nuclear arms control and disarmament agreements play distinctive roles. Treaty-based nuclear arms control is indispensable for the active promotion of collective security and cooperation in the pursuit of global disarmament. The unequivocal undertaking by all nuclear-weapon States to accomplish the total elimination of their nuclear arsenals leading to nuclear disarmament, to which all States parties are committed under Article VI of the NPT, is one of the major achievements of the NPT process. This undertaking must now be operationalized, building also on Article VI and the thirteen practical steps for nuclear disarmament agreed upon in 2000. The diminishing role attributed to nuclear weapons in security policies should be maintained and further pursued, minimizing the risk that these weapons will ever be used. Further diminishing the role of nuclear weapons will pave the way for and facilitate their ultimate elimination.

We welcome the steps nuclear-weapon States have taken so far to reduce their nuclear arsenals. While recalling the principles of irreversibility, verifiability and transparency, we welcome and encourage the efforts to replace START with a new legally binding instrument.

We also call for the inclusion of all non-strategic nuclear weapons by those States which possess them, in their general arms control and disarmament processes, with a view to their reduction and elimination.

We encourage states possessing nuclear weapons to publish their aggregate holdings of nuclear weapons, both active and in reserve.

We also call on all nuclear-weapon States to pursue a policy that is fully compatible with the objective of the total elimination of nuclear weapons as foreseen under the NPT.

We maintain a long-standing commitment to arms control, disarmament and non-proliferation as an integral part of our overall security policy, firmly embedded in the broader political context in which we seek to enhance stability and security by lowering arms levels and increasing military transparency and mutual confidence.

Recognizing that progress has been made with regard to the 2000 NPT Review Conference commitments on concrete measures to reduce the operational status of nuclear weapons systems, we call for further progress in this area.

We support initiatives aimed at encouraging Nuclear Weapon States to place nuclear material no longer required for military purposes under the IAEA verification regime. »

Ten slotte verwijst de heer Bauwens naar de recente communicatie van de eerste minister over het Belgisch beleid inzake nucleaire ontwapening en non-proliferatie. De Belgische regering is voorstander van een wereld vrij van nucleaire wapens. De verwijdering van tactische kernwapens uit Europa is een belangrijke stap op de weg naar een kernwapenvrije wereld. Maar om het doel te bereiken moet onze visie ook gepaard gaan met een methode, een resultaatsgerichte strategie. Deze strategie zal multilateraal moeten worden ingebed. Wij mogen geen eenzijdige beslissingen nemen.

Kernwapens in Europa zijn een onderdeel van een nucleaire strategie van de NAVO. Afbouw en terugtrekking ervan is een stap die in overleg met de NAVO-bondgenoten moet gebeuren.

Wij zullen ook rekening moeten houden met de nucleaire reducties die reeds overeengekomen zijn, met name tussen de Verenigde Staten en Rusland, en ook met de verdere reducties waarover deze landen nog zullen onderhandelen.

Wij zijn er ons dus van bewust dat dit een lang proces zal worden waarbij vooral de nucleaire mogendheden met elkaar zullen moeten onderhandelen, ook rekening houdend met de vereiste conventionele evenwichten.

België heeft in het recente verleden meermaals het voortouw genomen inzake conventionele ontwapening, denken we maar aan onze voortrekkersrol in het verbieden van antipersoonsmijnen en clustermunitie. Ook op het nucleaire vlak kan ons land een bijdrage leveren. Wij moeten de kans grijpen die ons geboden wordt door President Obama die in zijn toespraak in Praag in april 2009 een ambitieuze ontwapeningsagenda heeft vastgelegd. Met andere landen — Nederland, Duitsland, Luxemburg, en Noorwegen — willen we binnen de Alliantie de discussie aangaan rond de plaats van de nucleaire ontrading in het licht van het actuele internationale veiligheidsklimaat. Het is de bedoeling dat het strategisch concept van de NAVO herzien wordt tijdens de Top van Lissabon in november 2010. Sommige leden van de Alliantie denken dat een discussie over het nucleaire daar niet in thuis hoort. België integendeel wil die discussie voeren.

Wij zullen onze visie op nucleaire ontwapening herhalen op de toetsingsconferentie van het non-proliferatieverdrag in mei in New York, maar zullen er evenzeer op hameren dat minstens even hard gewerkt moet worden aan de niet-verspreiding van kernwapens. De universele toepassing en de strikte naleving van het non-proliferatieverdrag zijn van primordiaal belang om het ultieme objectief van een kernwapenvrije wereld dichterbij te brengen.

De top in april in Washington zal zich toespitsen op nucleaire veiligheid en het voorkomen van nucleair terrorisme. Op deze top zijn 44 landen uitgenodigd. België zal eraan deelnemen als een land dat een lange ervaring en technische vakkundigheid heeft opgebouwd in het omgaan met nucleair materiaal. Wij wensen dat deze top leidt tot een duidelijk engagement om al het gevoelige nucleaire materiaal derwijze te beveiligen dat het niet in verkeerde handen kan terechtkomen.


2. Gedachtewisseling

Een lid van de werkgroep feliciteert de heer Bauwens om zijn uiteenzetting, waarmee hij het belang van de diplomatie op het gebied van de ontwapening heeft aangetoond.

Als eerste punt peilt het lid van de werkgroep naar het belang van de diplomatie.

Spreker heeft een nakend ontwapeningsakkoord aangekondigd. Maar keren Staten als India en Pakistan werkelijk op hun stappen terug ? Zijn ook Zuid-Afrika en Libië bereid hun ambities op dat gebied te laten varen ? Een lid van de werkgroep heeft vastgesteld dat de diplomatie in het geval van Irak mislukt is. Israël heeft zonder aarzelen gebombardeerd.

Is de diplomatie niet belangrijk omdat sommige landen zich er rekenschap van hebben gegeven dat het hebben van het kernwapen niet alleen een voordeel is, maar dat het ook een last kan worden ?

Een tweede opmerking gaat over de kernenergie, waarvan het civiele gebruik door het Verdrag getolereerd wordt. Dat gebruik veronderstelt evenwel de verrijking van splijtstof. Een lid van de werkgroep vraagt zich dan ook af of de productie ervan echt een internationale zorg is wat de toepassing van het NPT betreft.

Tot slot wijst het lid van de werkgroep erop dat het aantal voorstanders van de positieve benadering van het NPT door de Europese Unie, voor de drie vermelde aspecten toeneemt. Het klopt echter dat Groot-Brittannië en Frankrijk atoomwapens bezitten. Verzwakt dat de positie van de EU niet, vooral op het niveau van de lidstaten die kernwapens niet bezitten ?

De heer Bauwens geeft toe dat het uitwerken van een gemeenschappelijk standpunt van de EU niet gemakkelijk is, maar dat de EU er bij elke belangrijke gelegenheid toch in slaagt blijk te geven van cohesie. Als gevolg van de diversiteit van de standpunten in de EU, waar landen die kernwapens hebben, landen van eenzelfde militair bondgenootschap en neutrale landen samengaan, alsook landen die kernenergie promoten en landen die daar tegen zijn, inspireren de gemeenschappelijke standpunten van de EU andere continenten. Het NPT kan slechts werken op basis van een wereldwijde consensus en die wordt stap voor stap opgebouwd. Het is altijd de eerste taak van de Belgische diplomatie geweest actief bij te dragen tot een gemeenschappelijk EU-standpunt, als eerste stap naar een breder akkoord binnen het NPT. Hoe kan men een compromis binnen het NPT vinden, indien we binnen de EU niet meer overeenkomen ? De accenten op bepaalde aspecten waarvoor België zich inzet, zoals nucleaire ontwapening en de toekomst van de tactische kernwapens, vindt men soms terug in de gemeenschappelijke voorstellen van de EU, wat de waarde versterkt van de voorstellen die ons land op nationaal niveau verdedigt.

Wat de multilaterale controle op de kernbrandstof betreft, onderstreept de heer Bauwens dat we nog maar bij het begin van het internationale debat staan. Het uitgangspunt is het recht van elk land om toegang te hebben tot kernenergie voor vreedzaam gebruik zoals bepaald in het NPT. Rekening houdend met de wereldwijde nucleaire heropleving, rijst de vraag of het niet wenselijk is de ontwikkeling van de meest tot proliferatie aanleiding gevende aspecten, zoals de verrijking, zoveel mogelijk te beperken door een multilateraal alternatief te bieden. In die context is voorgesteld een multilaterale bank voor kernbrandstoffen op te richten. Die kan een bijkomende, niet verplichte optie bieden voor landen die ze nodig hebben om hun nucleaire installaties van brandstof te voorzien en die geen eigen verrijkingsfaciliteiten willen verwerven. Het strategisch doel is de mogelijkheid te voorkomen van een « break out »-scenario, waarin landen die zich hebben voorzien van een verrijkingscapaciteit die volstaat om brandstof voor vreedzaam gebruik te produceren, kunnen beslissen die verrijking te ontwikkelen voor militaire doeleinden.

De essentiële rol van het IAEA bij de totstandkoming van een multilaterale bank moet worden onderstreept, om het objectieve, transparante beheer ervan, zonder politieke vooroordelen, te waarborgen. Tevens moet worden herhaald dat dergelijke multilaterale bank niet geroepen is om de huidige mechanismen op het Europees niveau, die op de inachtneming van de vrije markt en van de concurrentiële prijzen gebaseerd zijn, te vervangen.

De derde vraag van het lid van de werkgroep heeft te maken met de rol die de « incentives » konden spelen ten opzichte van de veralgemening van het NPT. De verbintenissen van het verdrag inzake civiele nucleaire samenwerking gelden uiteraard in de eerste plaats voor de landen die het NPT ondertekend hebben en die de verbintenissen inzake non-proliferatie in acht nemen. In die zin kan zo'n samenwerking met landen die het NPT niet ondertekend hebben, problematisch zijn. De civiele nucleaire samenwerking met India, Pakistan en Israël verplicht dan ook tot een nauwgezette en aanhoudende controle. We roepen die landen op het NPT te ondertekenen. Tegelijk proberen we ze ertoe aan te zetten de huidige vereisten van non-proliferatie unilateraal in acht te nemen. Aldus werden in de context van de recente beslissing van de Nuclear Suppliers Group over de civiele nucleaire samenwerking met India, Indiase verbintenissen verkregen op verscheidene essentiële gebieden van de non-proliferatie (bijvoorbeeld moratorium op nucleaire tests, akkoord van waarborgen en aanvullend protocol met het IAEA, versterking van de controle op de export, zich aansluiten bij het onderhandelingsproces voor een verdrag op het stopzetten van de productie van splijtstof). Dankzij die vernieuwende aanpak moet India de mogelijkheid krijgen toenadering te zoeken tot het NPT en zich er op termijn volledig bij aan te sluiten. We zijn er ons van bewust dat het om een delicaat proces gaat, dat bijzondere waakzaamheid vergt.


I. HOORZITTING MET DE HEER PHILIPPE DE SALLE, CARDIOLOOG (ARTSEN VOOR DE PREVENTIE VAN KERNOORLOG) EN MET DE HEER HANS LAMMERANT (VREDESACTIE)


De internationale conferentie over de herziening van het Verdrag inzake non-proliferatie van kernwapens


1. Uiteenzetting van de heer de Salle

De lichamelijke schade veroorzaakt door een kernexplosie

De gegevens steunen uitsluitend op de waarnemingen bij Japanse slachtoffers van Hiroshima en Nagasaki aangezien zij tot nu toe de enige slachtoffers zijn van een nucleaire aanval.

Door de mechanismen te onderzoeken die lichamelijk letsel en materiële schade in de ruime betekenis veroorzaken, kunnen wij ons een beeld vormen van de gevolgen van een nucleaire aanval op onze steden.

Toch is een extrapolatie niet mogelijk. De huidige situatie is heel verschillend van toen (een land in oorlog, een uitgeputte burgerbevolking door de oorlogsinspanningen, een minder krachtige bom, een stedelijke inrichting die erg verschillend is van onze door auto's dichtgeslibde steden met ontvlambare materialen en hogere gebouwen).

De 2 « Japanse » bommen zijn onschuldige bommetjes vergeleken met de bommen die vandaag in de militaire opslagplaatsen liggen.

De gemiddelde intensiteit van de bommen bedraagt 1 à 10 megaton of een equivalent van 66 à 660 keer Hiroshima. Ter herinnering, in de jaren 60 hield de Sovjet-Unie een kernproef met een bom van 54 megaton of meer dan 1 300 keer Hiroshima, waardoor een lichtstraal ontstond die krachtiger was dan de zon met een reikwijdte van meer dan 120 km en een verontreiniging met een equivalent van 2 000 keer Tsjernobyl of ongeveer 30 % van de totale verontreiniging door 2 000 kernproeven wereldwijd !

Om de gegevens te vereenvoudigen, baseert dokter de Salle zich op een simulatie van een bomexplosie van één megaton boven Brussel die in 1990 werd gemaakt.

De soorten energie die vrijkomen bij de explosie

Om de letsels te omschrijven die door de bom worden veroorzaakt, een korte samenvatting van de verschillende fasen van de explosie :

— Onmiddellijk na de explosie : scherp licht dat krachtiger is dan de zon en op tientallen kilometer zichtbaar is (dat licht ontstaat door het abrupt vrijkomen van een intense warmte uit een vuurbal met een kern die verschillende miljoenen graden bereikt. De diameter hangt af van de kracht van de bom (1,2 km voor een bom van één megaton). Die vuurbal verbrandt ogenblikkelijk en doet alles verdampen wat in zijn omtrek ligt.

— Straling. De splijtingreacties produceren één minuut na de explosie een grote hoeveelheid radioactiviteit. Dat wordt de oorspronkelijke radioactiviteit genoemd. Die bedraagt ongeveer 1/3 van de totale radioactiviteit en wordt veroorzaakt door een snelle vrijgave van neutronen en gammastralingen.

— De uitwaaierende hittegolf verbrandt alles op zijn weg : papier, stof, plastic, verwarmingsinstallaties, gasleidingen, benzinepompen, de talrijke auto's in onze steden die brandstofreservoirs hebben en een kettingreactie aan explosies zullen veroorzaken.

Het vuur bij de explosie in de lucht van een bom van één megaton verspreidt zich in een straal van 13 km (Brussel heeft een radius van 11 km).

— Vervolgens na 15 seconden, ontstaat er een fenomeen van overdruk waardoor een muur van gecomprimeerde lucht ontstaat die zich in een gigantische schokgolf verplaatst en een krachtige windstoot veroorzaakt (500 km/u of 2 à 3 keer de krachtigste storm). Alle constructies worden weggeveegd en enorme massa's worden in de lucht geslingerd in een diameter van 4 km en alle huizen en lichte gebouwen in een diameter van 8-10 km. De intense warmte en de krachtige windstoten kunnen een ware vuurstorm veroorzaken zoals in Hiroshima en tijdens de « conventionele » bombardementen van Dresden en Hamburg.

— Aanzuiging van lucht en alle materialen en verdampte brokstukken in de buurt van de inslag, een krater van verschillende honderden meter diameter en vorming van een enorme rookpluim die tot 20 km hoog kan zijn : de beruchte paddenstoel, vector van besmette materialen die, als ze terug op de grond vallen, een schadelijke radioactiviteit blijven uitstralen gedurende een lange periode en op grote afstand (belang van de wind en fijne deeltjes die langer in de atmosfeer blijven hangen (verspreidingsradius van verschillende honderden kilometers).

Gevolgen voor de mens :

Letsels zijn rechtstreeks verbonden met de fenomenen die hen veroorzaken, en worden in drie soorten ondergebracht : brandwonden, trauma door schokgolf en straling.

Deze letsels komen vaak samen voor, in verhoudingen die afhangen van de graad van blootstelling aan elke soort aanval. De intensiteit varieert natuurlijk naar gelang van de afstand van de inslag :

1) Brandwonden

a) Brandwonden door straling of flits door warmtestraling van heel korte duur op het ogenblik van de ontploffing. Alleen personen die zich op het ogenblik van de straling buiten bevinden, worden erdoor geraakt.

De graad van de brandwonde hangt af van de huidskleur, de golflengte van de straling en de duur van de straling. Hij hangt ook af van de weersomstandigheden : hoe helderder het weer, hoe intenser de straling.

De vorm van deze brandwonden is heel kenmerkend. Ze zijn scherp afgebakend op plaatsen waar zij werden afgeschermd door kledij, muren, of enig ander object tussen de warmtebron en de persoon.

Volgens Japanse bronnen zijn dit soort brandwonden verantwoordelijk voor 50 % van de onmiddellijke of kortetermijnoverlijdens. Het dragen van witte kledij, die het licht weerkaatst, is een doeltreffende bescherming gebleken voor de bedekte lichaamsdelen.

b) Secundaire brandwonden door vlammen en hitte van vuur uit de hittegolf en uit secundaire branden.

Deze brandwonden kunnen van de tweede graad zijn, waarbij zij de huid gedeeltelijk vernietigen, blaren vormen en gemakkelijk superinfecties veroorzaken.

De brandwonden zijn van de derde graad wanneer de huid volledig vernietigd is.

In beide gevallen is er een groot verlies aan vocht en proteïnen, wat dodelijk is wanneer de vernietigde huidoppervlakte 40 % bedraagt. Dit wordt behandeld door toediening van vocht en het voorkomen van infecties. Brandwonden van de tweede graad genezen gemakkelijk indien er geen infectie is, maar voor de derde graad zijn huidtransplantaties nodig. In België zijn er 150 bedden beschikbaar om zwaar verbrande patiënten te behandelen.

2) Mechanische kwetsuren of trauma's

Ten gevolge van de schokgolf en de hevige wind (meer dan 500 km per uur, of twee tot drie maal meer dan de hevigste natuurlijke stormen) : instorting van gebouwen, opvliegen van brokstukken, glasregens uit gebroken ramen.

Deze letsels zijn van dezelfde orde als letsels die in vredestijd worden veroorzaakt door allerlei ongevallen of bij natuurrampen als aardbevingen, stormen, enz.

Het gaat om breuken van de schedel, de ruggengraat, ledematen, scheuren van organen, verplettering van de borstkas, perforatie, snijwonden, enz.

Atmosferische overdruk kan tot ontploffing leiden van ingewanden en gehoorbuizen, maar de schade is groter in de nabijheid van het epicentrum waar de overdruk intens is maar de overlevingskansen nihil ten gevolge van de hoge temperaturen. Verder dan 4 km (overdruk van minder dan 1 atmosfeer) kunnen deze letsels zichtbaar worden als het organisme heeft kunnen ontsnappen aan het vuur en de schokgolf. Onder 1 atmosfeer overdruk houdt het menselijk lichaam vrij goed stand.

3) Straling

Het gaat hier om de straling die binnen één minuut na de ontploffing optreedt, en niet die van de radioactieve neerslag, die buiten het raam van de onmiddellijke gevolgen en dus van de spoedgeneeskunde vallen.

Het betreft ioniserende stralen zoals gamma- en betastralen en neutronen. Deze stralen zullen voornamelijk cellen aanvallen met een hoge voortplantingsgraad, zoals de cellen die zich aan de darmoppervlakte hernieuwen of de cellen die de vorming van bloedcellijnen in het beenmerg bepalen (witte en rode bloedcellen).

Een totale, plotse of over verschillende dagen gespreide bestraling veroorzaakt de stralingsziekte, die goedaardig, ernstig of dodelijk kan zijn naar gelang van de opgenomen dosis.

Een dosis van 450 rads veroorzaakt de dood van 50 % van de eraan blootgestelde jongvolwassenen. Men noemt dit de letale dosis 50 %.

Er bestaan drie vormen van stralingsziektes : de steeds dodelijke neurologische vorm, de zeer ernstige gastro-intestinale vorm en de medullaire vorm, die kan worden genezen met aangepaste zorg.

a) Neurologische vorm

Een zware bestraling (5 000 rads) veroorzaakt stuiptrekkingen, coma en de dood in de daaropvolgende uren. Tussen 1 500 en 4 000 rads treedt lethargie op, gevolgd door coma en de dood na enkele dagen.

b) Gastro-intestinale vorm (400 tot 1 500 r)

Vernietiging van het epitheel dat de darmen bedekt : uitdroging, overvloedige diarree, en superinfectie met septikemie door aantasting van het gastro-intestinaal systeem. Bijna zekere dood indien er niet snel een aangepaste spoedbehandeling komt.

c) Medullaire vorm (150-400 r)

Deze vorm treedt later op (twee weken) en leidt tot een vernietiging van het beenmerg. De witte bloedcellen verminderen drastisch in aantal, en verliezen hun beschermende functie tegen infecties. De bloedplaatjes die het bloed doen stollen, kwijnen ook weg, wat leidt tot spontane bloedingen. De dood treedt na een maand op, maar het is mogelijk om het merg volledig te herstellen indien er moedercellen in het merg zijn overgebleven. Overleven is mogelijk als de aangepaste behandeling snel wordt uitgevoerd (steriele kamer, massale toediening van antibiotica, beenmergtransplantatie).

4) Haaruitval

Gevolgen op langere termijn : bestraling van de foetus in utero : misvormingen onder 15 weken, daarna abortus of doodgeboren prematuur kind.

Over « niet-primaire » bestraalden zijn er weinig gegevens omdat zij buiten het raam van deze uiteenzetting vallen. Het gaat om slachtoffers die een tijdlang in een radioactief besmette plaats verbleven, of in een zone met radioactieve neerslag.

5) Kanker en leukemie

Op een termijn van 20-25 jaar, duidelijk meer kankergevallen dan bij een niet-besmette bevolking : borsten, schildklier, longen, beenderen.

Leukemie (termijn 6 jaar)

6) Genetische afwijkingen

Het is te vroeg om daar een idee van te hebben, omdat zij slechts na enkele generaties merkbaar zijn. Wij weten dat de mutatiegraad bij menselijke en dierlijke cellen evenredig is met de ontvangen dosis.

Noot : bij ontploffing van een heel krachtige bom zijn de luchtverplaatsing en de warmte zo hevig dat zij dodelijker zijn dan de radioactieve straling.

Het omgekeerde is waar voor de neutronenbom, die ontworpen is om te doden door straling en de infrastructuur overeind laat.

Gezondheidszorg tegenover nucleaire agressie

Het medisch en paramedisch personeel ondergaat hetzelfde lot als de rest van de bevolking. Men zal moeten rekenen op hulp uit de randgebieden die niet door de explosie getroffen zijn.

De meeste Brusselse ziekenhuizen zullen vernield zijn of niet over verzorgend personeel beschikken.

De chaos veroorzaakt door de opstapeling van puin zal het onmogelijk maken de honderdduizenden slachtoffers die in de ruïnes rond zullen zwerven te helpen. De capaciteit om de slachtoffers met zware brandwonden, waaruit de meerderheid van de slachtoffers bestaat en waarvan er honderdduizenden zullen zijn, correct te verzorgen zal totaal tekortschieten (150 bedden in België). Slachtoffers met verscheidene zware letsels hebben amper meer overlevingskansen (ten hoogste een duizendtal bedden voor de tienduizenden kritieke gevallen). Voor de stralingsslachtoffers, die zeer specifieke zorg vergen, is er niet meer hoop. De geneeskunde zal slechts kunnen volstaan met het verzachten van de doodsstrijd van de slachtoffers die de verzorgers kunnen bereiken en met het beperken van de zorgverstrekking tot wie een kans heeft om het te halen. Het wordt een brutale terugkeer naar het verleden, met een behandeling op hetzelfde niveau als op de middeleeuwse slagvelden.

Conclusies

De lichamelijke schade na een nucleaire agressie is veel groter dan die van de grootste natuurrampen die de mens gekend heeft.

De letsels en de overlijdens zijn gebonden aan de aard van de energievorm die vrijkomt (hitte, luchtverplaatsing en straling).

De belangrijkste en meest voorkomende letsels zijn de brandwonden, die helaas ongeneeslijk zijn in de context van een atoomexplosie. Sommige slachtoffers met verscheidene ernstige letsels kunnen overleven indien ze geëvacueerd kunnen worden, maar door hun extreme aantal zal de hulpverlener diegene moeten kiezen die de beste kansen heeft om het te halen. In haar goedaardigste vorm kan voor de stralingsziekte aangepaste zorg worden verstrekt, maar ook daar zal slechts een beperkt aantal op kunnen rekenen. Er is ten slotte geen enkele duidelijk afgelijnde categorie in die pathologieën, die in variabele verhoudingen gezamenlijk aanwezig zijn.

Secundaire bestraling is weinig pathologisch wanneer men er kortstondig aan wordt blootgesteld, waardoor het medisch personeel ter plaatse kan werken zonder voor zijn gezondheid te moeten vrezen. Het dient wel de instructies voor decontaminatie na te leven.

België is net zo min als zijn buurlanden voorbereid op dergelijk drama. Het zal problemen hebben om zich te organiseren in het klimaat van paniek dat door een dergelijke gebeurtenis wordt verwekt.


2. Uiteenzetting van de heer Lammerant

20 jaar na Koude Oorlog is er nog steeds sprake van een immens arsenaal kernwapens. Wereldwijd zijn er nog meer dan 23 000 kernwapens. De VS en Rusland hebben elk 2 200 strategische kernwapens opgesteld, naast 200-300 Amerikaanse en 2 000 Russische tactische kernwapens en verder nog een enorme reserve-voorraad.

De vredesbeweging stelt het nut van kernwapens fundamenteel in vraag. Er worden grote betogen gehouden over de irrationaliteit van islam-fundamentalistische zelfmoordterroristen of van het Iraanse of Noord-Koreaanse regime, maar tegelijk is het een realiteit dat wijzelf nog steeds onze veiligheid garanderen door te dreigen met collectieve zelfmoord. De MAD-doctrine of Mutual Assured Destruction is nog steeds niet de wereld uit. En zelfs het gebruik van enkel het resterende Amerikaanse arsenaal in Europa zou leiden tot een klimaatsverandering, waartegen de huidige klimaatproblematiek peanuts is. Welk politiek belang is groot genoeg om een dergelijk krankzinnige zelfvernietigende verdediging te rechtvaardigen ?

De gevolgen van kernwapeninzet zijn zodanig dat dit ook fundamenteel in strijd is met de algemene principes uit het oorlogsrecht. Onze kernwapenpolitiek is dan ook al jaren lang een negatie van de rechtsstaat.

Bijgevolg vraagt de vredesbeweging om de kernwapens uit België te verwijderen, elke rol voor kernwapens in de NAVO-doctrine te schrappen en het verbod op gebruik en stationering van kernwapens in onze wetgeving in te schrijven. Deze vraag zou eigenlijk een evidentie en een uiting van gezond verstand moeten zijn.

Helaas blijkt gezond verstand niet altijd te stroken met politiek realisme. Daarom probeert de heer Lammerant aan te duiden hoe in de huidige politieke omstandigheden toch een perspectief naar een kernwapenvrije wereld kan gecreëerd worden en welke stappen daarbij op korte termijn mogelijk zijn.

Het non-proliferatieverdrag is de hoeksteen van het internationale wapenbeheersingsregime met betrekking tot kernwapens. In dit verdrag beloofden de niet-kernwapenstaten om geen kernwapens te ontwikkelen. In ruil daarvoor beloofden de kernwapenstaten om te ontwapenen en om de niet-kernwapenstaten toegang te verlenen tot de nucleaire technologie voor civiel gebruik.

Dit verdrag heeft in praktijk gewerkt. In totaal hebben 20-30 landen een kernwapenprogramma gehad of overwogen en hebben ze dit stopgezet. De laatste 10-15 jaar is de geloofwaardigheid van het NPT echter sterk onder druk gekomen, voornamelijk door de onwil van de kernwapenstaten om werk te maken van hun ontwapeningsverplichting. Hier moet verandering in komen, zoniet zal het NPT steeds meer onder druk komen te staan.

Het nucleaire monopolie is niet langer houdbaar. Tenzij werk gemaakt wordt van een kernwapenvrije wereld, en dus van gecontroleerde ontwapening met verificatiemechanismes na het bereiken van de global zero, krijgen we een wereld waarin steeds meer landen kernwapens bezitten. Nu 9 (VS, Rusland, UK, Frankrijk, China, Israel, India, Pakistan, Noord-Korea), binnenkort misschien 10, en daarna kunnen het er snel 15-20-30 worden.

Zo stelde de voormalige secretaris-generaal IAEA El Baradei :

« When it comes to nuclear weapons, we are reaching a fork in the road. Either we must begin moving away from a security system based on nuclear weapons, or we should resign ourselves to President Kennedy´s 1960s prediction of a world with 20 to 30 nuclear-weapon States. »

En dit wordt dan onvermijdelijk ook een wereld waarin ooit kernwapens opnieuw gebruikt zullen worden.

Zelfs oude haviken uit de Koude Oorlog als Kissinger en Shultz begonnen te beseffen dat hun kernwapenarsenaal de wereld er ook voor hun niet veiliger op maakt. Zij begonnen te pleiten voor nucleaire ontwapening. In een wereld waarin nucleaire technologie veel toegankelijker is geworden, is multilaterale controle erop veel belangrijker voor de eigen veiligheid dan een groot kernwapenarsenaal.

En als zo'n kernwapenarsenaal de uitbouw van een sterke controle op nucleaire technologie in de weg staat, gaan zelfs sommige van de oude haviken het nut van die kernwapens betwijfelen. Een kernwapenvrije wereld blijkt plots een realistisch politiek perspectief. Met president Obama is het ook een Amerikaanse beleidsdoelstelling geworden en staat nucleaire ontwapening terug op de internationale politieke agenda.

Dit geeft volgende vragen :

— Zijn de nieuwe stappen gezet door de kernwapenstaten voldoende om de geloofwaardigheid van het NPT te herstellen ?

— Welke stappen zijn er op korte tijd nog te zetten ? Dit jaar zijn er nog twee belangrijke beslissingsmomenten, de NPT Review-conference of de 5-jaarlijkse conferentie waarop de verdere implementatie van het NPT besproken worden, en de herziening van het NAVO Strategisch Concept.

— Wat is het langetermijnperspectief ? Hoe kunnen we komen tot een kernwapenvrije wereld ?

Het perspectief op lange termijn : een Nuclear Weapons Convention

Regelmatig wordt de vraag gesteld of een wereld zonder kernwapens nog wel mogelijk is. Kernwapens zijn uitgevonden en kunnen niet zomaar weer « vergeten » worden. Dit laatste klopt, maar betekent niet dat een kernwapenvrije wereld onmogelijk is. Wel zal dit geen kernwapenvrije wereld zijn zoals voor deze uitgevonden werden, maar één waarin actief verzekerd wordt dat niemand deze wapens verwerft en waarin de bestaande voorraden onder internationale controle afgebroken worden.

In 1997 werd een model van Kernwapenconventie ontwikkeld door het Lawyers Committee on Nuclear Policy, dat door Costa Rica als voorstel bij de algemene Vergadering van de VN werd ingediend (VN document A/C 1/52/7). Dergelijk verdrag zou de doelstelling van een kernwapenvrije wereld kunnen realiseren. Het model geeft in elk geval weer wat de realisering van een kernwapenvrije wereld allemaal impliceert, los van het feit of het nu in één verdrag of via verschillende instrumenten en processen tot stand komt.

In eerste instantie impliceert een kernwapenvrije wereld een aantal juridische normen ten aanzien van staten en personen. T.a.v. staten geldt dan een verbod om kernwapens te gebruiken, daarmee te dreigen of om zich in te laten met enige militaire of andere activiteit ter voorbereiding van het gebruik. Het houdt ook een verbod in op het ontwikkelen, testen, produceren of de opslag van kernwapens. Dit laatste kan ook gelden voor bepaalde nucleaire materialen die enkel bruikbaar zijn voor militaire doeleinden en voor bepaalde dragers van kernwapens. T.a.v. personen kan de deelname aan activiteiten in strijd met deze verplichtingen als een internationaalrechtelijk misdrijf strafbaar gesteld worden.

Normen alleen zijn niet genoeg. Om de naleving te verzekeren moet voldoende vertrouwen gecreëerd worden dat ook de andere partijen het verdrag naleven. Hiervoor moet een uitgebreid verificatieregime opgericht worden, dat met de uitvoering van het verdrag mee evolueert. Enerzijds de vernietiging van de bestaande voorraden kernwapens en de verschillende stappen daar naartoe moeten geverifieerd worden, anderzijds moeten alle elementen uit het nucleaire complex die essentieel zijn voor de ontwikkeling van kernwapens gecontroleerd worden om de afleiding ervan voor militaire doeleinden te voorkomen. Het tweede gedeelte is een permanent verificatieregime waarvoor al heel wat expertise bestaat voortkomend uit de bestaande IAEA-controles. Het controleren van de ontmanteling is een tijdelijk verificatieregime, waarvoor wat de kernkoppen zelf betreft nog geen ervaring mee is opgebouwd. Naargelang bepaalde dragers ook aan beperkingen en verboden onderworpen worden, moet ook hiervoor verificatie bestaan.

Verificatie zal nooit 100 % zekerheid opleveren en de uitgebreidheid ervan hangt af van het vertrouwen tussen de partijen. Een manier om verificatie te versterken is bepaalde vormen van societal verification of maatschappelijke controle in het verdrag op te nemen. Hierbij wordt aan personen die weet hebben van activiteiten in strijd met het verdrag de verplichting opgelegd om dit te melden aan de verificatie-organisatie en krijgen zij hierbij bescherming. Met andere woorden zogenaamde whistleblowers of klokkenluiders, zoals Vanunu in Israel, krijgen internationale bescherming. De landen krijgen de verplichting om dergelijke bescherming in hun nationale wetgeving in te schrijven.

Een kernwapenvrije wereld vergt ten slotte de afbraak van de bestaande voorraden kernwapens. Dit impliceert dat de verschillende kernwapenstaten het vertrouwen in elkaar hebben om dergelijke stappen te zetten. Daarom moeten de verificatiemechanismen gelijktijdig opgebouwd worden en is de voortgang van dit proces hiervan afhankelijk. Het modelverdrag schetst een mogelijk proces met bijbehorende stappen. Bij geen van deze stappen komt de veiligheid zodanig fundamenteel in gedrang, dat een kernwapenstaat moet vrezen te worden overmeesterd met een nucleaire first strike tegen zijn kernwapenarsenaal of totaal vernietigd te worden zonder zich daarbij te kunnen verdedigen.

In een eerste fase wordt gezorgd voor :

— transparantie : aantallen en locaties van kernwapens, dragers, nucleaire materialen en installaties worden bezorgd aan de verificatie-organisatie.

Wat de kernwapenstaten hiermee deels opgeven is hun second-strike vermogen of hun capaciteit om terug te slaan bij een kernwapenaanval, omdat de locatie van hun kernwapenonderzeeërs bekend wordt. Dit wordt gecompenseerd met de volgende twee maatregelen die de inzetbaarheid van de kernwapens zelf moet verlagen (en dus de reactietijd vergroot bij een op handen zijnde aanval).

— de-targeting : alle doelwit- en navigatie-informatie wordt verwijderd uit de kernwapens en hun dragers.

In 1994 deden de VS en Rusland dit reeds op minimale schaal : hun respectievelijke kernwapens werden niet meer op doelwitten op elkaars grondgebied gericht. In praktijk kan dit in enkele minuten ongedaan gemaakt worden. Maar deze maatregel gaf al wel een bescherming tegen accidenteel afvuren van kernwapens.

de-alerting : de paraatheid van de kernwapens wordt verlaagd met technische maatregelen.

De produktie van kernwapenonderdelen en andere daarmee verbonden activiteiten worden stopgezet. Test-, research- en produktie-installaties worden gesloten.

In een tweede fase worden alle kernwapens en hun dragers verwijderd uit hun installaties.

Dit betekent dat de kernraketten niet meer op onderzeeërs of in hun lanceersilo's op land aanwezig zijn en dat de kernbommen niet meer bij de bommenwerpers opgeslagen worden.

Alle kernkoppen worden losgemaakt van hun dragers (raketten of vliegtuigbommen).

Preventieve controles worden ingesteld op de voorraden kernkoppen, nucleair materiaal en installaties.

De eerste twee maatregelen verlagen in sterke mate de inzetbaarheid van kernwapens en de derde zorgt voor controleerbaarheid. Na realisering van deze fase kan geen enkele kernwapenstaat ongemerkt zijn kernwapens in paraatheid brengen en een andere staat verrassen.

In een derde fase is de ontmanteling en vernietiging van alle kernwapens, kernkoppen en hun dragers, op een onderhandeld aantal kernkoppen per kernwapenstaat na. Alle voormalige kernwapensites (rakettenlanceerinstallaties, duikboten, ...) worden gesloten of omgebouwd voor andere doeleinden.

In een vierde fase worden alle kernreactoren die werken op hoog verrijkt uranium of plutonium gesloten of omgebouwd en worden alle essentiële nucleaire materialen onder strikte en preventieve controle gebracht. Het aantal kernkoppen kan verder gereduceerd worden tot een afgesproken aantal.

Na afsluiting van deze fase moet een effectief verificatiemechanisme opgezet zijn dat elke poging om kernwapens te ontwikkelen in een vroege fase ontdekt. In een laatste fase worden dan de resterende kernkoppen ontmanteld.

De duur van een dergelijk proces wordt in de eerste plaats bepaald door het gecreëerde vertrouwen in de nieuwe veiligheidssituatie en in de verificatiemechanismen. Maar in principe kan dit afgerond worden op een tiental jaren.

Grootste struikelblok is niet de technische realiseerbaarheid van een kernwapenvrije wereld maar wel het gebrek aan politieke wil daartoe.

Een deel van dit proces kan door individuele landen reeds opgestart worden. Een aantal van de verbodsbepalingen en de bescherming van whistle-blowers kunnen al in de nationale wetgeving ingeschreven worden en onderzoek naar verificatie kan bevorderd worden. De civiele nucleaire sector kan zodanig hervormd worden dat het proliferatierisico daalt en verificatie vergemakkelijkt wordt.

Lijkt dit alles nog utopisch, dan heeft de ICNND-commissie een realistische agenda voorgesteld om dit proces voor te bereiden. De International Commission on Nuclear Non-Proliferation and Disarmament (ICNND), onder voorzitterschap van de voormalige ministers van buitenlandse zaken van Australië Gareth Evans en van Japan Yoriko Kawaguchi, heeft in haar recente rapport een realistische agenda geschetst om in verschillende stappen tot een kernwapenvrije wereld te komen. Zij bepleiten om in twee fases te werken.

In een eerste fase van beperking wordt gestreefd om de rol van kernwapens te beperken en naar de achtergrond te dringen. Dit door tegen 2025 :

— het totale kernwapenarsenaal wereldwijd tot 2 000 te beperken en dat van de VS en Rusland tot elk 500. Daarbij moeten alle kernwapens betrokken worden, zowel operationele als die in reserve;

— de kernwapenstaten moeten een no first use-politiek hanteren. Op korte termijn moet de rol van kernwapens beperkt worden tot het afschrikken van het gebruik van kernwapens en aan niet-kernwapenstaten moeten duidelijke negatieve veiligheidsgaranties gegeven worden;

— de feitelijke opstelling van kernwapens moet deze no first use-politiek weerspiegelen en transparant maken. De reactietijd voor de lancering van kernwapens moet vergroot worden om snelle escalatie en accidentele lancering te vermijden.

In een tweede fase van eliminatie moeten alle kernwapenstaten betrokken worden bij een multilateraal onderhandelingsproces om te komen tot een volledige en geverifieerde nucleaire ontwapening.

De recente ontwikkelingen : het nieuwe START-verdrag en de Nuclear Posture Review

In de net verschenen Nuclear Posture Review slaat de Obama-administratie de weg in naar nucleaire ontwapening, al blijven de stappen op deze weg nog zeer bescheiden.

1. Het nieuwe START-verdrag. Ontwapening ?

De daadwerkelijke ontwapening blijft grotendeels beperkt tot het nieuwe START-verdrag en houdt slechts een vermindering van het aantal opgestelde strategische kernwapens in met 100 à 200. Strategisch lees je hier best als intercontinentaal, anders gesteld wapens waarmee beide landen elkaars grondgebied kunnen treffen. Het nieuwe START-verdrag legt een limiet op van maximaal 1 550 kernbommen, 800 strategische dragers van die kernbommen (raketten op onderzeeërs, raketten op land en lange-afstandsbommenwerpers) waarvan 700 effectief opgesteld mogen staan.

Het Witte Huis stelt voor de limieten voor dragers van kernwapens met 50 % te verminderen tegenover het vorige START-verdrag, dat in een limiet van 1 600 dragers voorzag. Maar deze vergelijking loopt behoorlijk mank. Zo wordt die vermindering vooral gerealiseerd door een wijziging in wat meegeteld wordt. Momenteel heeft de VS nog ongeveer 1 200 strategische dragers onder het oude START-verdrag, maar in realiteit zijn er ongeveer 900 dragers die daadwerkelijk met kernwapens uitgerust zijn. De andere 300 zijn bommenwerpers en onderzeeërs die een conventionele rol hebben gekregen, of raketsilo's die geen raketten meer bevatten maar nog niet volgens de oude START-regels ontmanteld zijn om financiële redenen. Met de rekenregels van het nieuwe START-verdrag worden die niet meer meegeteld. De « ontwapening » bestaat dus vooral uit vroeger gedane nucleaire ontwapening. In praktijk moeten er een honderdtal dragers daadwerkelijk verdwijnen.

Voor de kernkoppen geldt eenzelfde verhaal. Momenteel heeft de VS zowat 2 200 kernkoppen op strategische dragers opgesteld, wat de limiet is onder het SORT-verdrag. De nieuwe limiet wordt 1 550, maar bommenwerpers worden volgens het nieuwe START-verdrag als één kernbom geteld.

Kernbommen kunnen op en af geladen worden van bommenwerpers, dus hier moet een rekenregel afgesproken worden. Bommenwerpers voor één bom tellen is echter een stevige onderschatting. Zo zal het aantal opgestelde kernbommen waarschijnlijk eerder tegen de 2 000 aanlopen, een stuk boven de 1 550. Een reële verwijdering van 200 à 300 kernkoppen lijkt dus een juistere schatting.

Het nieuwe START-verdrag brengt aan Amerikaanse zijde waarschijnlijk een reële reductie van ongeveer 15 % van zowel het aantal kernbommen als van de strategische dragers met zich mee. Voor Rusland valt een gelijkaardig verhaal te vertellen.

Niet niks, maar toch ver van de retoriek van 50 of 30 %. Dit nieuwe START-verdrag dwingt noch de VS noch Rusland tot een fundamentele wijziging van hun kernwapenstrategie en laat beide landen toe de belangen van hun militaire establishment te sparen. Het gaat niet verder dan de voorstellen voor een START III-verdrag, toen in 1997 Jeltsin en Clinton de intentie hadden om aan onderhandelingen voor dit verdrag te beginnen. De bedoeling was een verdere reductie tot 2 000-2 500 kernwapens tot stand te brengen en de Russen stelden een reductie voor tot 1 500 kernwapens. De republikeinse oppositie legde echter alle vooruitgang stil.

Het nieuwe START-verdrag was dan ook in de eerste plaats bedoeld om de wederzijdse verificatie voort te zetten en te moderniseren, en minder gericht op daadwerkelijke ontwapening. Het moet het nodige vertrouwen creëren om in de volgende stappen werk te maken van verdergaande ontwapening.

Maar wat dat zou inhouden, daarover blijft de Nuclear Posture Review behoorlijk vaag. De nadruk lijkt daarbij eerder te gaan liggen op ontmanteling van kernbommen die nu in reserve gehouden worden en de tactische kernwapens. Opnieuw, belangrijk dat op deze vlakken vooruitgang geboekt wordt maar telkens wordt de kernwapenstrategie in haar fundamenten gespaard.

Voor de volledigheid, de Nuclear Posture Review bevat nog een andere ontwapeningsstap, namelijk het schrappen van de TLAM-N kruisraket. Dit zijn tactische kernwapens, bedoeld voor de NAVY, waarvan er nog een honderdtal een operationele rol hebben maar die al sinds 1991 op land gestockeerd worden.

2. Beperking van de rol van kernwapens

De meest fundamentele koerswijziging zit in de verantwoording van de kernwapenstrategie. De NPR is doorspekt met de Obama-retoriek van een kernwapenvrije wereld. De beperking van de rol van kernwapens in de militaire strategie wordt als streefdoel vooropgesteld. Het belangrijkste dat Obama in de aanbieding heeft voor de niet-kernwapenstaten op de komende NPT Review Conference zijn enkele verklaringen met betrekking tot de militaire strategie.

Ten eerste dat de rol van kernwapens in de Amerikaanse militaire strategie verminderd wordt. Toch blijft ook hier de formulering zeer timide. Een no first use-politiek, de belofte niet als eerste kernwapens in te zetten, is niet aan de orde. Zelfs een beperking van de rol van kernwapens tot afschrikking van kernwapens is nog teveel gevraagd, al wordt gesteld dat gestreefd zal worden naar zulk een militaire strategie. Maar voorlopig blijven kernwapens ook een rol houden ter afschrikking van andere massavernietigingswapens of een grootschalige conventionele aanval vanwege de andere kernwapenstaten. De niet-kernwapenstaten krijgen wel een garantie dat zij in zulk een geval niet met kernwapens geconfronteerd worden.

Deze garantie is de tweede belangrijke verklaring. Tot nu toe hebben de kernwapenstaten al zulke « negatieve veiligheidsgaranties », dit zijn garanties aan niet-kernwapenstaten dat tegen hun geen kernwapens ingezet zullen worden, gegeven maar in zeer ambigue termen. Nu belooft de VS om geen kernwapens in te zetten tegen niet-kernwapenstaten, wanneer die het NPT ondertekend hebben en voldoen aan alle nonproliferatie-verplichtingen. Deze laatste voorwaarde maakt dat Iran en Noord-Korea niet op deze garantie kunnen rekenen en is bedoeld om landen aan te zetten zich volledig in het non-proliferatieregime in te schrijven. Waar de Bush-administratie kernwapens ook duidelijk een rol gaf tegen landen met mogelijk andere massavernietigingswapens zoals chemische en biologische, stelt de Obama-administratie in dit geval vernietigend maar wel met conventionele wapens te zullen reageren.

Deze garanties in een juridisch bindend instrument zoals een verdrag gieten, wat door vele niet-kernwapenstaten gevraagd wordt, is echter nog een stap te ver. En de optie om op deze politiek terug te komen wordt open gehouden in geval dat er zich fundamentele ontwikkelingen voordoen op het vlak van biotechnologie.

Kortom, de gekozen benadering gaat in de goede richting. Maar ook is duidelijk dat de militaire bureaucratie en de nucleaire labo's zwaar op de rem hebben gestaan bij de formulering van de concrete stappen. De vraag is of dit voldoende is om op de NPT Review Conference de brede waaier van niet-kernwapenstaten tevreden te stellen.

3. Ontwapening op korte termijn

Er is dus meer nodig. Op korte termijn is het vooral belangrijk stappen te zetten die duidelijk maken dat het menens is met nucleaire ontwapening.

Nucleaire ontwapening is een belangrijke opdracht voor de kernwapenstaten. Zij moeten, als stap naar een kernwapenvrije wereld, hun kernwapenarsenaal inkrimpen en de rol van kernwapens in hun militaire strategieën verkleinen. Maar dit is niet enkel hun taak. België kan, als lid van een militaire alliantie die kernwapens een rol toebedeelt in zijn militaire strategie en in die alliantie nucleaire taken opneemt, ook een voortrekkersrol spelen. In de door de ICNND geschetste agenda heeft België impact op de gehanteerde doctrine en de feitelijke ontplooiing van kernwapens door de NAVO en kan het daarin stappen ondernemen om deze agenda mee te realiseren.

Hiermee komen we op de actuele discussie rond de tactische kernwapens en de rol die kernwapens in het toekomstige NAVO Strategisch Concept moeten krijgen.

Aan de NAVO zijn nu volgende kernwapens toegewezen :

— naar schatting 200 à 300 B-61 Amerikaanse nucleaire vliegtuigbommen, gestationeerd op 6 Europese basissen;

— TLAM-N of Tomahawk Land-Attack Missile-Nuclear : dit zijn Amerikaanse nucleaire kruisraketten op onderzeeërs. Deze kernwapens, waarvan er nog 100 actief zijn, worden alle aan land bewaard sinds 1991 en er zijn 12 onderzeeërs voorzien als eventueel platform. In de Strategic Posture Review is hun schrapping al voorzien;

— Engelse kernwapens op de Trident-onderzeeërs in een substrategische rol.

Ongeveer iedereen is het erover eens dat de tactische kernwapens geen enkel militair nut meer hebben. Steeds meer politici durven nu ook met die opinie naar voren komen : Dehaene, Verhofstadt, Michel en Willy Claes twee maanden geleden in hun opinietekst in De Standaard en Le Soir. De Belgische regering lijkt nu ook die visie onder woorden te durven brengen.

Binnen de NAVO lijken de voornaamste voorstanders voor het behoud van de kernwapens de Baltische staten. De andere Oost-Europese staten lijken de discussie vooral te gebruiken om extra garanties te verkrijgen.

Verder zijn de voorstanders vooral te vinden binnen de NAVO-bureaucratie zelf. Zij stellen dat de stationering van deze kernwapens de belichaming vormt van de transatlantische band. Deze interne en nogal rituele betekenis gaat gepaard met de stelling dat Europa invloed verliest op de VS als die kernwapens hier weggaan. De kernwapens dienen hier om een gesprekspartner van de VS te blijven over de nucleaire strategie. Vraag is of deze bureaucratische belangen opwegen tegen de bevordering van de ontwapeningsagenda.

Een tweede argument is dat de kernwapens moeten dienen om de Russische tactische kernwapens weg te onderhandelen. Rusland bezit nog een uitgebreid arsenaal aan tactische kernwapens en geeft die kernwapens nog altijd een militaire rol, namelijk tegen een invasie met conventionele troepen door de NAVO.

Vraag is of dit argument steek houdt. Gezien de rol die Rusland aan tactische kernwapens geeft, zal het moeilijk zijn aan te zetten tot onderhandelen over de verwijdering van deze arsenalen. Dit zal niet gebeuren door het ontplooien van een eigen, militair zinloos arsenaal aan kernwapens. Integendeel, deze ontplooiing kan gebruikt worden als legitimering voor het behoud van het Russisch arsenaal.

Kunnen we dan niet beter de tactische kernwapens uit Europa terug trekken en de Russen zelf tot het besef laten komen dat ze aan deze wapens niet veel meer hebben ? De bilaterale onderhandelingen tussen de VS en Rusland kunnen dan gaan over een afbouw van het totaal aantal kernbommen, de opgestelde (strategisch en tactisch) en die in reserve.

Een andere en complementaire optie is Rusland aanzetten tot onderhandelen door het tot stand brengen van een positieve dynamiek, waarbij meer belangen gaan meespelen dan in de strikt bilaterale discussie over tactische kernwapens.

Het voorstellen en promoten van een no first use-verdrag in een multilateraal kader kan voor zo'n dynamiek zorgen en zal Rusland veel meer onder druk zetten om mee te onderhandelen. Het zet ook een extra rem op proliferatie van kernwapens.

Een no first use-verdrag houdt in dat alle ondertekenaars van het verdrag beloven niet als eerste kernwapens in te zetten. Het is te vergelijken met het Protocol betreffende het verbod van het gebruik in de oorlog van stik-, gift- of dergelijke gassen en van bacteriologische middelen, ondertekend op 17 juni 1925, te Geneve. Dit was een verbod op chemische wapens, maar gold enkel zolang de wederkerigheid bewaard bleef. In de praktijk was het vrij effectief als verbod. Ook in WO II werd dit verbod gerespecteerd. Dit Protocol was een belangrijke opstap naar de Chemische Wapen Conventie, die leidde tot een strikt verbod met verificatie en de vernietiging van de bestaande voorraden. Een no first use-verdrag kan een zelfde dynamiek in gang zetten.

Zulk een no first use-verdrag ontneemt elke rol voor tactische kernwapens. Deze zijn namelijk first-strike « slagveld »-wapens, bedoeld om in te zetten om een grote conventionele aanval te stoppen. Naast de Russische tactische kernwapens, hebben de kernwapens van de nieuwe kernwapenstaten deze rol. Ook de would-be kernwapenstaten streven naar kernwapens omwille van deze rol. Een no first use-verdrag draagt bij tot het terugdringen van de rol van kernwapens, remt proliferatie en vormt zo een belangrijke stap naar een kernwapenvrije wereld.

De aan de gang zijnde discussie over de herziening van het Strategisch Concept biedt een uitgelezen mogelijkheid om deze discussie te voeren.

En de Belgische overheid moet daarbij niet te braaf blijven. Het is begrijpelijk dat men eerst een verandering van de strategie wil doorpraten in de militaire alliantie waarvan men lid is. Maar dit betekent niet dat men zich zomaar de les moet laten spellen. België kan bij de discussie in de NAVO perfect de stelling verdedigen dat het niet meer wenst kernwapens op zijn grondgebied te stationeren. De andere lidstaten van de alliantie heeft dan met die realiteit om te gaan en haar strategie daarop af te stemmen. Een land als Denemarken heeft in de jaren '50 geweigerd kernwapens op zijn grondgebied te stationeren en heeft die politiek nooit gewijzigd. De rest van de alliantie had daar maar mee te leven. Het is een beetje vreemd dat een NAVO secretaris-generaal, die als eerste minister die politiek nooit gewijzigd heeft, nu andere lidstaten de les gaat spellen als zij duidelijk maken die kernwapentaken af te willen stoten.

Ook als het schrappen van elke rol voor kernwapens een brug te ver blijkt, zijn er tussenstappen mogelijk in de lijn van de door het ICNND geformuleerde voorstellen. Dit zowel op vlak van de effectieve opstelling van kernwapens als op vlak van de gehanteerde doctrine (de rol die kernwapens krijgen en de gevallen wanneer ze eventueel gebruikt zullen worden).

Nu de VS zelf de ambiguïteit laten vallen in welke omstandigheden zij kernwapeninzet overwegen, is het niet meer dan logisch dat ook de NAVO duidelijk maakt in haar Strategisch Concept welke rol ze kernwapens geeft.

De invoering van een no first use-politiek kan gekoppeld worden aan het onderhandelen van een no first use-verdrag. Een minimale stap is het inschrijven van een veel beperktere rol voor kernwapens, namelijk enkel ter afschrikking van ander kernwapengebruik, in het Strategisch Concept. Dit gekoppeld aan een terugtrekking van de tactische kernwapens om de feitelijke ontplooiing met deze doctrine in overeenstemming te brengen.

Conclusie

België kan, vanuit zijn specifieke positie als NAVO-lidstaat, een voortrekkersrol op vlak van nucleaire ontwapening spelen door :

— op de NPT Review Conference een no first use-verdrag voor te stellen;

— binnen de NAVO een no first use-politiek voor te stellen of minimaal een beperking van de rol van kernwapens tot afschrikking van ander kernwapengebruik, gekoppeld aan de terugtrekking van de tactische kernwapens;

— wettelijk bindende negatieve veiligheidsgaranties als bijkomende tussenstap te promoten.


3. Gedachtewisseling

De heer Hellings hoorde de heer Rasmussen tijdens een persconferentie op 19 april 2010 in Brussel verklaren dat de zes NAVO-lidstaten die Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied zouden hebben, hem hadden laten weten vertrouwen te hebben in de NAVO die zich momenteel buigt over de herziening van het strategisch concept. Het verbaast hem bovendien dat geen enkel van die zes NAVO-lidstaten, die kernwapens op hun grondgebied zouden hebben, vragende partij is voor een terugtrekking.

Dat verbaast hem in de eerste plaats omdat hij een tegenstander is van kernwapens op het Belgisch en Europees grondgebied, maar ook omdat die verklaring op een moment komt dat dit probleem één van de elementen moet zijn waarover van gedachten moet worden gewisseld tijdens de bespreking binnen de NAVO over de herziening van het strategisch concept. Die aanwezigheid onder de loep nemen, lijkt hem één van de essentiële elementen in het debat over de herziening van de strategie, indien men Europa en de wereld kernwapenvrij wil maken.

De heer Mahoux is verheugd over de weg die de afgelopen acht maanden is afgelegd. Hij herinnert eraan dat hij (met andere collega's) een voorstel van resolutie heeft ingediend tot terugtrekking van atoomwapens, hoewel men nooit heeft toegegeven dat ze in België aanwezig waren. Hij betreurt het dat er in het verleden zo mysterieus werd gedaan over de aanwezigheid van die wapens.

Het is dankzij dergelijke initiatieven dat de werkgroep « nucleaire ontwapening » tot stand is gekomen die eindelijk een parlementair debat over die materie op gang heeft gebracht. Heel wat specialisten kwamen al aan het woord. Sindsdien hebben wij kunnen vaststellen dat verschillende regeringen zich over die materie hebben uitgesproken. Vier landen bevestigden dat zij die wapens op hun grondgebied hebben. Dat is een belangrijke evolutie.

Voor de eerste keer vraagt een eerste minister de terugtrekking. Vier andere regeringen die wel degelijk hebben bevestigd dat er op hun grondgebied kernwapens zijn, deden dat ook. Zij vragen dit debat te voeren tijdens de NAVO-conferentie in Riga. Tijdens dat debat moet er uiteraard een onderscheid worden gemaakt tussen tactische en strategische kernwapens maar alle problemen moeten met elkaar in verband worden gebracht. Niets belet bovendien dat tijdens de onderhandelingen in beide domeinen tegelijk vooruitgang kan worden geboekt. De heer Mahoux vreest echter dat door de globalisering van beide aspecten de onderhandelingen zouden vastlopen of stagneren.

Hoe dan ook, er moet worden benadrukt dat een belangrijke regeringsleider als president Obama, voor het eerst zulke belangrijke uitspraken doet. Naast de reeds vermelde START-akkoorden, moet men ook de herziening van de Amerikaanse militaire nucleaire strategie in haar geheel in aanmerking nemen. De vergadering in Washington die in april 2010 werd afgerond, past ook in die beweging. Ten slotte moeten, buiten de START-akkoorden, de onderhandelingen over het non-proliferatieverdrag in New York begin mei, in aanmerking worden genomen.

Mevrouw Van Hoof ziet veel verandering in de wereld, vooral met het leiderschap van president Obama op dit vlak. Hij heeft al een paar stappen ondernomen, maar het « comprehensive test ban treaty  is nog steeds niet ondertekend door de VS.

Vanuit Japan, dat traditioneel voorloper is op het gebied van nucleaire ontwapening, komen er berichten dat pogingen worden ondernomen om de terugtrekking van de atoomwapens te bewerkstelligen. Doch anderzijds is er ook sprake van de opbouw van een rakettenschild aldaar. Waarom gebeurt dat uitgerekend nu ? En dit ondanks de wijziging van de VS-politiek waardoor de plannen van president Bush om het rakettenschild op te bouwen sterk worden gewijzigd. Er is duidelijk een verschuiving in plaats van een afbouw. Hoe moeten we deze evolutie inschatten ?

Volgens de heer Lammerant moeten de uitlatingen van de heer Rasmussen gezien worden als een poging van de NAVO-bureaucratie om de discussie zo snel mogelijk te sluiten. De krijtlijnen die hij aanduidt, zijn niet noodzakelijk dezelfde als deze die het intern debat beheersen. Ook de vorige NAVO-secretaris-generaal liep soms voorop, om daarna op zijn passen terug te komen. De huidige besluitvorming is al anders en politieker dan de geëigende besluitvorming binnen de NAVO. Normaal zou de High-Level Group (een intern orgaan van de NAVO-bureaucratie) een aantal voorstellen hebben moeten voorbereiden, en die zouden op hun beurt in juni in de Nuclear Planning group (zijnde de vergadering van de ministers van Defensie) belanden en worden goedgekeurd. Nu wordt een verschuiving bewerkstelligd naar de ministers van Buitenlandse Zaken, waardoor het debat op de top in Talinn zal gevoerd worden. Aldaar zal voor het eerst een meer open discussie gevoerd worden over de kernwapenstrategie.

De landen die aan de basis lagen van een meer politieke benadering van de discussie, nemen daarom nog niet allemaal hetzelfde standpunt in. Duitsland heeft duidelijk gekozen voor de terugtrekking van de tactische kernwapens, zonder verband met gelijkaardige Russische maatregelen. België is traditioneel zwijgzaam over haar doelstellingen voor iedere NAVO-top.

Het is anderzijds van belang te beseffen dat lidstaten niet ipso facto de krijtlijnen van het debat moeten aanvaarden. Het is eigenaardig dat secretaris-generaal Rasmussen de krijtlijnen van het debat poogt te dikteren, dit wil zeggen een nucleaire component behouden, daar waar zijn vaderland, Denemarken, reeds sinds de 50-er jaren en gedurende heel de Koude Oorlog, een politiek heeft gevoerd van weigering van stationering van kernwapens op het grondgebied. Ook tijdens zijn 10-jarige ambtstermijn als eerste minister is de heer Rasmussen daar niet van afgeweken.

Zo kan België binnen NAVO-verband perfect het stationeren van kernwapens op zijn grondgebied afwijzen. De NAVO moet dan maar verder bepalen hoe ze verder vorm geeft aan haar nucleaire strategie. België kan dus perfect de vraag opwerpen, zonder zich in een keurslijf van een compromis te laten dwingen. In de Nuclear Posture Review wordt aangetoond dat, ten opzichte van de nucleaire cruise-raketten een duidelijke stellingname van Japan hiertegen gewerkt heeft. Men heeft weliswaar in extremis nog gepoogd de aanwezigheid van die wapens te rechtvaardigen door te verwijzen naar de « extended deterrence » van Japan. Zowel het Japans parlement als de nieuwe Japanse regering hebben echter laten verstaan dat die wapens niet meer nodig waren. Deze Japanse diplomatieke manier van aanpakken heeft haar vruchten afgeworpen, vermits de kernwapens geschrapt zijn.

Wat de NAVO betreft, staat in de Nuclear Posture Review dat de discussie aan de gang is, maar niets belet België om dienaangaande positie in te nemen. Het blijven aanvaarden van deze stationering heeft ook negatieve consequenties.

Het strategisch concept wordt niet om de haverklap hervormd, eerder om de 10 jaar. Dit concept heeft ook financiële consequenties op het vlak van de modernisering van gevechtsvliegtuigen. Voor Duitsland, dat opteerde voor de Euro-fighter, zullen de kosten zwaar doorwegen. Dat soort vliegtuigen is immers niet uitgerust voor het vervoer van kernbommen, tenzij gekoppeld aan een zwaar industrieel luik.

Wat de vraag betreft naar de beste strategie om vooruitgang te boeken, is het niet nodig de tactische wapens los te zien van de strategische. Tactische kernwapens ter discussie stellen in een Amerikaans-Russische context, houdt ipso facto de blokkering van deze discussie in. In praktijk is deze discussie trouwens al jaren geblokkeerd. De andere landen zouden net andere pistes kunnen openen. Door meer onderwerpen ter discussie te stellen, worden meer onderhandelingen mogelijk.

De discussie wordt bijgevolg beter opengetrokken door het over een beperking van kernkoppen in het algemeen te hebben (strategisch en tactisch, opgestelde en in reserve). Een aanpassing van de militaire doctrine en een terugtrekking van de tactische kernwapens als vertrouwenwekkende maatregel staan aldus niet in de weg van bilaterale onderhandelingen over de Russische tactische kernwapens.

Een andere piste is een no first use-verdrag. Binnen de NPT-conferentie is zulk een piste belangrijk, omdat het de mogelijkheid biedt méér landen erbij te betrekken en het vertrouwen in het Non-Proliferatieverdrag te herstellen. Ten slotte zal daardoor het objectief van een kernwapen-vrije wereld gemakkelijker au sérieux worden genomen.

De vooruitgang ingevolge het Amerikaans leiderschap betekent nog geen garantie voor het herstel van het vertrouwen in het NPT en zal er niet automatisch voor zorgen dat ook op de NPT-review-conferentie vooruitgang zal worden geboekt. Het CTBT (verbod op kernproeven) zal niet ipso facto worden geratificeerd in de VS.

De omvang van wat nu reeds werd gerealiseerd is zeer beperkt qua inhoud, vermits de 30 à 45 % vermindering in werkelijkheid slechts 10 à 15 % betreft, in acht genomen dat het in hoofdzaak een verandering van de telregels betreft. In feite brengt het geen fundamentele verandering teweeg van de kernwapenstrategie as such.

In die context is het geven van grotere garanties aan niet-kernwapen-staten belangrijk voor het welslagen van de NPT-conferentie, maar niet verregaand genoeg omdat de vraag van vele niet-kernwapen-staten net een juridisch bindend engagement behelst. Zulke juridisch bindende garanties zijn niet terug te vinden in de Nuclear Posture Review.

Wat het leiderschap van de VS betreft, onderstreept de heer Lammerant dat het niet vanzelfsprekend is om fundamenteel van koers te veranderen. Het brengt onvermijdelijk weerstand mee vanwege het militaire apparaat en de militaire onderzoeksprogramma's, voor wie het om prestige budgetten gaat. Het budget dat de nucleaire onderzoekslabo's nu zullen krijgen is groter dan dat waarover ze beschikten tijdens de Koude Oorlog. Dit om hun goodwill af te kopen.

Er spelen duidelijk bureaucratische belangen, zoals blijkt uit de NAVO-discussies.

Deze bureaucratische belangenverdediging zou moeten ingeperkt worden door de discussie in het bredere politieke debat te trekken. Door duidelijke stellingnames kan president Obama vanuit Europa beter ondersteund worden tegen deze bureaucratische belangen in. In de jaren 90 heeft men dit te weinig gedaan en was er vanuit Europa te weinig inbreng in het debat rond nucleaire ontwapening, wat één van de oorzaken is die maakte dat het debat rond nucleaire ontwapening in de VS is stilgevallen.

Het nieuwe START-verdrag mag niet het enige resultaat worden van de huidige onderhandelingen.

Dankzij het feit dat Japan het been stijf hield, werd een wijziging bekomen van de Amerikaanse Pacific-strategie. Extended deterrence kon immers zonder dat Japan een belangrijke voorraad kernwapens behield.

Dit toont dat een duidelijke stellingname van buiten de VS helpt om de bureaucratische weerstanden te overwinnen.

Ten slotte is het ook nodig oog te hebben voor de discussie over het rakettenschild, ook is deze enigszins op de achtergrond geraakt sinds president Obama de plannen van zijn voorganger heeft opgeborgen. Dat gebaar houdt immers niet in dat alle plannen rondmissile-defense werden geschrapt; ze zijn vooral vervangen.

Het oorspronkelijk plan van president Bush was een Europese uitbreiding te bouwen van het Amerikaanse systeem dat diende tot bescherming van het Amerikaans continent. President Obama heeft deze idee opgeborgen, doch met de « phased adaptive approach », een soortgelijk stappenplan, is een variant op komst waarbij een missile defence system opgebouwd wordt dat zal meegroeien met de dreiging van raketten die Europa zouden kunnen bedreigen. Het probleem is evenwel dat de latere fases hiervan, die tegen 2018 zullen worden uitgewerkt, voor Rusland nog steeds even bedreigend zijn omdat ze ingezet kunnen worden tegen de internationale raketten en zo een impact hebben op de wederzijdse bedreiging. Hierdoor speelt het rakettenschild een rol in een nieuw soort wapenwedloop en moet de discussie ook in dat perspectief gevoerd worden, wil men door het installeren van rakettenschilden de dynamiek van de ontwapening niet blokkeren of een nieuwe wapenwedloop vermijden. Binnen de NAVO is missile defence een belangrijk aspect van de herziening van het strategisch concept.

Een tweede element is dat het rakettenschild vooral een ondersteuning is van de militaire industrie van de VS en opnieuw een afkoopsom van interne weerstand waarvoor Europa de rekening zal gepresenteerd krijgen. De weerslag zal gevonden worden op de Europese begrotingen van Defensie. Voor de Amerikaanse economie is dat misschien een Keynesiaanse boost, maar voor Europa is dat niet even evident.

De heer Mahoux verwijst naar de uiteenzetting van dokter de Salle die uitvoerig en wetenschappelijk de gevolgen van het inzetten van kernwapens beschrijft voor de burgerbevolking en de militairen. Het eerste probleem is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen militaire en burgerslachtoffers. Ook de gevolgen op afstand zijn zorgwekkend.

Het verbod op andere wapens waartoe in de Senaat werd beslist, namelijk de antipersoneelsmijnen, fragmentatiebommen en bommen met verarmd uranium, vormt een baken op een weg die nog lang is. Zo zijn er nog de fosforbommen waarover onlangs een wetsvoorstel is ingediend.

De heer Mahoux verwijst vervolgens naar de uiteenzetting van de heer Lammerant. Bestaat er, door geen onderscheid te maken tussen de tactische wapens en de strategische wapens, geen risico dat men het elke staat die die wapens heeft onmogelijk maakt om op te treden ? Hij herinnert eraan dat Noorwegen, dat altijd al deel uitmaakte van de NAVO, de aanwezigheid van nucleaire wapens op zijn grondgebied heeft geweigerd. Als die problematiek als één geheel moet worden behandeld — wat sommigen beweren — hoeveel bewegingsruimte heeft elke staat dan nog om binnen zijn eigen beleid initiatieven te nemen aangezien die volledige problematiek zou worden overgeheveld naar de Russische en Amerikaanse onderhandelaars in het kader van een globale onderhandeling ?

Is dat niet tegenstrijdig, aangezien men enerzijds aan Europa en anderzijds aan elk van de NAVO-lidstaten vraagt om actiever te zijn, iets waartoe het NAVO-Verdrag hen in staat stelt ? Ontstaat er bovendien geen probleem wanneer men de tactische en strategische wapens samen behandelt, aangezien dat noodgedwongen zal opgaan in de grote onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en Rusland ?

Dokter Firket zou willen aanstippen dat de internationaal verboden wapens niet alleen chemische wapens omvatten, maar ook biologische wapens. Er rust gelukkig nog steeds een taboe op dat soort wapens. Er moet worden onderstreept dat kernwapens in dezelfde categorie vallen.

Verder zou hij de heer Lammerant een vraag willen stellen over de landen die op hun grondgebied enkele « symbolische » bommen hebben, zoals België. Is het niet de onderliggende gedachte van die overheden om deel uit te maken van de Nuclear planning group, zodat zij initiatieven van over de Atlantische Oceaan kunnen afremmen en zo de gemoederen in hun eigen land kunnen bedaren ?

De heer Lammerant zegt dat hij een paar pistes ontwikkelde om de discussies met Rusland uit te breiden. Dat houdt, wat hem betreft, geen pleidooi in om de discussies over het strategisch concept van de NAVO hiertoe te beperken. Elk van de NAVO-landen kan beslissen om af te wijken van het klassieke standpunt. Problematisch is inderdaad dat het als vanzelfsprekend wordt beschouwd dat alles eerst wordt onderhandeld tussen de VS en Rusland, waarbij de NAVO meer als een toeschouwer dan als een deelnemer optreedt. Deze optie is inefficiënt want voor Rusland is het belang te klein om deze discussie alleen met de VS te voeren.

Vandaar de idee om andere pistes te bewandelen. Dit kunnen de eerder genoemde zijn, maar een andere piste zou ook kunnen zijn dat de NAVO overgaat tot eenzijdige ontwapening in verband met nucleaire wapens en op die manier aan Rusland een argument aanreikt om zijn eigen tactisch kernarsenaal af te bouwen dat evengoed tot niets meer dient.

Dit zal maar gebeuren als een zeker aantal NAVO-landen dit ook expliciet voorstellen. Ze hebben er in feite belang bij vermits op het niveau van de NTP-review conferentie zulks een goed signaal zou zijn om de bredere ontwapeningsinitiatieven te bevorderen.

De NAVO-bureaucratie ziet in de stationering van de tactische kernwapens inderdaad een middel om gesprekspartner met de VS te blijven over de nucleaire strategie. Een terugtrekking wordt daarom door de NAVO-bureaucratie als strijdig met haar belangen gezien. De NAVO lijdt te veel aan dat bureaucratisch groepsdenken van haar ambtenaren.

De heer Lammerant beoogt als doelstelling dat het de politici en parlementen zijn die de discussie in handen nemen.

De vraag is of dit bureaucratisch belang voldoende reden is om de kernwapens te behouden. Weegt dit op tegen het uitvoeren van de ontwapeningsagenda ? De nuclear planning group hoeft niet te verdwijnen als de aanwezigheid van kernwapens wordt geschrapt uit de NAVO-strategie. Men kan die instellingen in stand houden om de gezamenlijke militaire kernstrategie te bespreken. Zo kan ook zonder kernwapens op het eigen grondgebied, invloed uitgeoefend worden.

De voorzitter-rapporteur,
Philippe MAHOUX.

(1) Commissievergaderingen zijn openbaar (artikel 23, 8 van het reglement van de Senaat). Daarom worden de namen van de sprekers vermeld in het verslag van de hoorzitting van 20 april 2010.

(2) Momenteel worden de bommen maximaal per vier opgeslagen in elke ondergrondse wapenkluis (met ladingslift), rechtstreeks onder de met beton versterkte loodsjes (shelters) die de vliegtuigen voor luchtaanvallen beschermen. De in Europa opgeslagen B-61's hebben PAL-veiligheidssleutels (Permissive Action Link) met een codeschakelaar die rechtstreeks in de bom is ingebouwd. Die sleutel is volledig ingewerkt in een beschermingscassette (beschermende membranen) waarin elke niet toegestane indringing tot de automatische uitvoering (dankzij elektronische anti-indringingscircuits en harde plastic afdekking met receptoren) van een procedure leidt om de klassieke zelfvernietiging in gang te zetten van de vitale en elektronische onderdelen van de kernbom. De ondergrondse wapenkluizen zijn verhard en beschermd; dat betekent dat een klassieke (terroristische) ontploffing geen belangrijke nucleaire gevolgen kan hebben voor die onderdelen. Op dezelfde wijze kan een klassieke ontploffing nooit door haar nabijheid een kernexplosie veroorzaken, aangezien in de capsule veiligheids- en beveiligingssystemen zijn gebouwd welke zo'n explosie verhinderen. De kernexplosie is immers afhankelijk van bijzondere parameters (druk, hoogtemeter, elektronische code). Een kernbom is dus inert zolang de activeringsparameters en de nauwkeurige procedures niet door mens en techniek, door middel van geschoold personeel in gang worden gezet. Het energetisch vermogen wordt geregeld door de Amerikaanse officier van wapening binnen de beschermde omgeving van de luchtmachtbasissen, afhankelijk van de doelwitten die de militairen hebben uitgekozen en waarvoor de president van de Verenigde Staten de politieke toestemming heeft gegeven via een code voor de activering van de lading.

(3) Voor meer details over de Franse politiek, zie « Le paysage nucléaire et les choix français : entre précaution et opportunités », in Politique étrangère, IFRI, Parijs, 1/2010.

(4) André Dumoulin, « La dissuasion nucléaire en posture méditerranéenne », mededeling aan het colloquium van de Club Participation et Progrès, Parijs, 15 december 2004.

(5) Cf. André Dumoulin, « Les inflexions de la stratégie nucléaire française », in Défense & sécurité internationale, Lambesc, juni 2006.

(6) Nationale piloten vliegen met de vliegtuigen en de bommen worden bewaard, geladen en elektronisch geactiveerd door de Verenigde Staten.

(7) André Dumoulin, « La dénucléarisation par défaut », in EDD, nr. 16, Agence Europe, Brussel, 20 maart 2007.

(8) Zonder de codes voor de activering van de ladingen, die zich in handen van de politieke overheid van de Verenigde Staten bevinden, blijven de bommen inert.

(9) Cf. André Dumoulin en Quentin Michel, La Belgique et les armes nucléaires, Courrier hebdomadaire du CRISP, nr. 1871-1872, Brussel, 2005.

(10) Cf. André Dumoulin, Union de l'Europe occidentale : la déstructuration (1998-2006) (voorwoord van Stef Goris) Bruylant, Brussel, 2005.

(11) Combinatie van vereisten inzake planificatiecyclus voor wapensystemen, strategische voorzichtigheid en particuliere belangen.

(12) Rusland verwerpt deze redenering, omdat het van oordeel is dat deze toestellen dankzij hun refueling-capaciteit ook strategische opdrachten kunnen uitvoeren.

(13) http://www.mil.be/Aircomp/units/index.asp?LAN=nl&FILE=&ID=639&PAGE=1&MENU=266

(14) Hans M. Kristensen, U.S. Nuclear Weapons in Europe. Washington, Natural Resources Defense Council, February 2005, blz. 12.

(15) The Founding Act on Mutual Relations, Cooperation and Security Between NATO and the Russian Federation. Parijs, 27 mei 1997, Sectie IV.

(16) http://www.fas.org/blog/ssp/2008/06/us-nuclear-weapons-withdrawn-from-the-united-kingdom.php

(17) Report of the Defense Science Board Task Force on Future Strategic Strike Forces. Office of the Under Secretary of Defense For Acquisition, Technology, and Logistics, Washington, februari 2004, blz. 5-9 en 5-13 (http://www.bits.de/NRANEU/docs/fssf.pdf).

(18) NATO Nuclear Forces in the New Security Environment (3 juni 2004) : http://www.nato.int/nato_static/assets/pdf/pdf_topics/20091022_Nuclear_Forces_in_the_New_Security_Environment-eng.pdf

(19) Mind the Gap. Healing the NATO rift over US tactical nuclear weapons in Europe. Basic, januari 2010.

(20) Strategisch Concept 1999 (zie bijlage).

(21) Doctrine for Joint Nuclear Operations. JCS, JP 3-12, 15 maart 2005. Dit document werd in februari 2006 echter ingetrokken, na een publieke controverse over de scenario's waarin de Verenigde Staten overwogen om kernwapens in te zetten, ook in omstandigheden waarin tegenstanders geen kernwapens zouden hebben ingezet.

(22) Kristensen, blz. 50.

(23) Minister van Buitenlandse Zaken Alain Juppé verduidelijkte in september 1995 dat Chiracs aanbod begrepen moest worden als een uitnodiging aan Groot-Brittannië en Duitsland om deel te nemen aan een discussie over de oprichting van een « dissuasion concertée », die onafhankelijk van de NAVO zou opereren. (Alain Juppé, discours de rentrée à l'IHEDN, Paris, 7 september 1995).

(24) Patrice Buffotot, « L'Inflexion de la doctrine française de dissuasion à l'aube du XXIe siècle », in Annuaire français des relations internationales, VIII, 2007, blz. 407.

(25) Gulner Aybet. The NATO Strategic Concept Revisited : Grand Strategy and Emerging Issues. Paper presented at the annual meeting of the ISA's 50th Annual Convention, 15 februari 2009.

(26) New York Times, 28 februari 2010.

(27) Miles Pomper, William Potter, Nikolai Sokov, « Reducing tactical nuclear weapons in Europe », in Survival, 52 :1, februari-maart 2010, blz. 75 en 85.

(28) Wolfgang Ischinger, Ulrich Weisser, « NATO and the Nuclear Umbrella », in New York Times, 16 februari 2010.

(29) New York Times, 2 februari 2010.

(30) Los Angeles Times, 4 januari 2010.

(31) http://globalzero.org/en/opening-day-statement-global-zero-leaders

(32) New York Times, 28 februari 2010.

(33) http://www.fas.org/blog/ssp/2010/02/nukemission.php

(34) http://www.defense.gov/qdr/images/QDR_as_of_12Feb10_1000.pdf, blz. 14.

(35) Boston Globe, 3 januari 2010.

(36) House of Representatives, Energy and Water Development Appropriations Bill, 2010. Report of the Committee of Appropriations, 13 juli 2009 (http://thomas.loc.gov/cgi-bin/cpquery/T?&report=hr203&dbname=111&).

(37) Energy and Water Development and Related Agencies Appropriations Act, 2010. Conference report to accompany H.R. 3183, 30 september 2009, blz. 127.

(38) http://www.cfo.doe.gov/budget/11budget/Content/Volume 1.pdf

(39) Pomper e.a., o.c., blz. 76.

(40) Ibid.

(41) De Militaire Doctrine is een publiek document. Het tweede document daarentegen werd niet vrij gegeven. Nikolai Sokov, The New, 2010 Russian Military Doctrine : The Nuclear Angle. Center for Nonproliferation Studies, 5 februari 2010.

(42) Ibid.