4-1790/1 | 4-1790/1 |
6 MEI 2010
De tragische gebeurtenissen van 12 april 2010 in Brussel tonen aan dat in het Strafwetboek de regels inzake wettige verdediging moeten worden gewijzigd, en wel onmiddellijk. Niettegenstaande de publieke opinie vragende partij was, heeft de wetgever ten onrechte getalmd met een sereen debat over die materie.
Ter herinnering, in Elsene schoten overvallers in koelen bloede een juwelier neer. Enkele uren later trof in Schaarbeek een andere juwelier die door gangsters werd overvallen, een van zijn belagers met een dodelijk schot.
Op 14 april deelde het Brusselse parket, zijn restrictieve interpretatie getrouw, mee dat het in de huidige stand van de wet niet mogelijk is om voor die laatstgenoemde feiten wettige verdediging in aanmerking te nemen.
Ons strafrecht staat wettige verdediging immers slechts toe indien het gaat om de verdediging van zichzelf of van anderen.
In een poging om de vrijspraak te verkrijgen voor de beschuldigingen die hem als « dader » van dergelijke feiten automatisch ten laste worden gelegd en die hem in een onvoorspelbaar gerechtelijk avontuur storten, kan de betrokkene dan ook niet anders dan pleiten dat hij werd gedreven door een morele dwang of een onweerstaanbare macht.
Onze grote steden kampen al maandenlang met een groeiende onveiligheid, en de publieke opinie begrijpt steeds minder dat wettige verdediging onderworpen is aan zulke beperkingen.
De burger kan niet aanvaarden dat de rollen van dader en slachtoffer worden omgedraaid en dat een handelaar die zich verweert tegen een agressie op onterende wijze wordt veroordeeld tot een straf en tot schadevergoeding terwijl hij, als reactie op een agressie van de ergste soort, zijn goederen verdedigde.
De burger begrijpt al evenmin dat andere handelaars die in dezelfde situatie verkeerden een lange en onzekere gerechtelijke procedure moesten doorlopen, voor verschillende rechters, tot ze uiteindelijk werden vrijgesproken zonder ook maar enige compensatie te ontvangen.
Dergelijke aanvallen op het gezond verstand zijn nog minder aannemelijk nu België in vergelijking met de buurlanden het enige land is waar die wetgeving restrictief is.
Zowel in Frankrijk, Nederland als Duitsland dekt in de betrokken wetgeving het begrip wettige verdediging ook de bescherming van de goederen.
Het Nederlandse strafrecht bepaalt uitdrukkelijk — in tegenstelling tot ons strafrecht — dat het verdedigen van een goed tegen een aanranding moet worden gezien als wettige verdediging (artikel 41 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht). Het Duitse Strafgesetzbuch gaat nog verder en heeft het over de verdediging van leven, vrijheid, eer, eigendom en van ieder ander rechtsgoed (§ 34).
In de betrokken landen heeft de ervaring aangetoond dat een uitbreiding van de regelgeving inzake wettige verdediging tot de goederen in de praktijk niet tot buitensporigheden leidt en overigens niet werd bestraft door het Europees Hof voor de rechten van de mens.
Artikelen 2 en 3
De indiener van het voorstel stelt een uitbreiding van het begrip wettige verdediging voor door in het Eerste Boek van het Strafwetboek, onder Hoofdstuk VIII (« Rechtvaardigings- en verschoningsgronden ») een artikel 72 in te voegen, dat geïnspireerd is op artikel 41 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Door die uitbreiding wordt het huidige stelsel van de wettige verdediging, dat omschreven is in artikel 416 van het Strafwetboek, ook van toepassing op de verdediging van de goederen.
In het voorgestelde artikel 72 van het Strafwetboek wordt de wettige verdediging omschreven als een algemene rechtvaardigingsgrond — een niet nader gepreciseerd « feit » — die verantwoordt dat artikel 72 in het algemene gedeelte van het Strafwetboek wordt ingevoegd. Momenteel wordt de wettige verdediging geregeld door de artikelen 416 en 417 van Boek II, Titel VIII, Hoofdstuk I, Afdeling IV van het Strafwetboek, onder het opschrift « Gerechtvaardigde doodslag, gerechtvaardigde verwondingen en gerechtvaardigde slagen ». Met andere woorden, in de huidige stand van de wetgeving wordt de wettige verdediging beschouwd als een specifieke rechtvaardigingsgrond die beperkt is tot doodslag en tot slagen en verwondingen.
Omwille van het overzicht en de systematische ordening van het Strafwetboek, heeft de indiener van het wetvoorstel er evenwel de voorkeur aan gegeven die materie te regelen in het Eerste Boek van het Strafwetboek. Artikel 3 van voorliggend wetsvoorstel behelst bijgevolg de opheffing van de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek.
Michel DELACROIX. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 72 van het Strafwetboek, dat werd opgeheven door de wet van 15 mei 1912, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 72. Niet strafbaar is hij die een feit begaat geboden door de noodzakelijke verdediging van zichzelf of van een ander, van een handelszaak of van een goed dat hem of een ander toebehoort, tegen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. »
Art. 3
Afdeling IV van Boek II, Titel VIII, Hoofdstuk I, van datzelfde Wetboek, dat de artikelen 416 en 417 omvat, wordt opgeheven.
15 april 2010.
Michel DELACROIX. |