4-410/3 | 4-410/3 |
4 MEI 2010
I. INLEIDING
Dit wetsvoorstel werd op 22 november 2007 ingediend door mevrouw Defraigne en werd op 29 november naar de commissie verwezen.
Het wetsvoorstel werd door de commissie onderzocht op 5 en 19 januari, 2 februari en 20 april 2010.
Tijdens haar vergadering van 2 februari 2002 heeft de commissie gevraagd dat het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht zou worden ingewonnen over dit voorstel en dat de minister van Binnenlandse Zaken een schatting zou maken van de budgettaire impact ervan. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht heeft haar advies aan de minister bezorgd op 23 maart 2010 (zie bijlage 1).
Tijdens haar vergadering van 20 april heeft de commissie dit advies onderzocht.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN MEVROUW DEFRAIGNE, INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL
Dit wetsvoorstel voorziet de oprichting van een meertalig antwoordsysteem voor dringende geneeskundige hulpverlening. Iedereen zal zich het drama herinneren dat zich op 17 november 2009 heeft voorgedaan, waarbij een Franstalige automobilist de 101 opriep en geconfronteerd werd met een Nederlandstalige operator die geen Frans sprak. Kostbare seconden gingen verloren en het slachtoffer van 19 jaar is aan de gevolgen van het ongeval overleden. Het doel van het wetsvoorstel is dat probleem te verhelpen en ervoor te zorgen dat noodoproepen ontvangen en verwerkt kunnen worden in elke nationale taal en in het Engels. De doelstelling is levens te redden wanneer de tijd dringt.
De dringende geneeskundige hulpverlening wordt in België geregeld bij de wet van 8 juli 1964. België heeft toen het eerste eengemaakte oproepsysteem ter wereld tot stand gebracht. Voor dringende medische hulp is één enkel nummer in voege voor het hele grondgebied. Dat nummer was eerst 900 en werd in 1987 100.
Een beschikking van de Europese Raad (91/396/EEG) van 29 juli 1991 heeft gelijklopend hiermee een gratis gemeenschappelijk Europees oproepnummer voor hulpdiensten ingevoerd, dat in alle Europese landen bereikbaar is. Zo moet iemand die naar een ander land van de Europese Unie reist niet steeds een ander noodoproepnummer onthouden. Op die manier is het oproepnummer 112 op Europees niveau tot stand gekomen.
In België is het nummer 112 van kracht sinds begin 1993, na een beslissing van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken. Dit nummer werkt dus gelijktijdig met de nummers 100 en 101. Het nummer 112 stelt vooral de buitenlandse bezoekers of de Belgen die in het buitenland zijn in staat om één enkel nummer te gebruiken in de hele Europese Unie.
In 2002 is de Europese beschikking van 1991 gecodificeerd in het kader van de richtlijn 2002/22/EG, ook « universele dienstrichtlijn » genoemd. Die richtlijn moest in de diverse nationale wetgevingen worden omgezet tegen 25 juli 2006. In België is dit gebeurd door de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, die in artikel 107 verwijst naar een koninklijk besluit waarin de lijst moet worden opgenomen van de openbare diensten of diensten van algemeen belang die als nooddiensten worden beschouwd voor de toepassing van deze wet. Er bestaat een koninklijk besluit van 9 oktober 2002 dat de Europese richtlijn reeds toepast, aangezien erin wordt bepaald dat de diensten 100 en 101 de oproepen op het nummer 112 moeten beantwoorden. Aangezien dit koninklijk besluit beantwoordt aan de voorwaarden die in de wet van 13 juni 2005 worden opgesomd, blijft het besluit momenteel van toepassing.
De oproepen moeten beantwoord kunnen worden in één van de drie landstalen (Nederlands, Frans of Duits) en minstens ook in het Engels, aangezien ons land midden in Europa ligt. Frankrijk, dat nochtans een eentalig land is, kan hierbij als voorbeeld dienen : in 30 departementen worden de noodoproepen in 28 talen beantwoord, dank zij een televertaaldienst voor noodgevallen. In een paar seconden tijd wordt de oproeper in contact gebracht met een derde persoon aan wie hij zijn probleem in zijn eigen taal kan uitleggen.
We kunnen er niet omheen dat het in noodgevallen, wanneer men uit zijn lood geslagen is, soms al moeilijk is zich uit te drukken in de eigen taal. Wat dan als de oproep wordt beantwoord in een taal die niet de eigen taal is ? Het is uiterst belangrijk dat elkeen die zich in een noodsituatie bevindt zich in zijn eigen taal kan uitdrukken wanneer hij zich aanmeldt bij een nooddienst. De oproepcentra krijgen ook regelmatig te maken met « valse oproepen », waarbij geen dringende tussenkomst nodig is en er geen levens in gevaar zijn. Deze oproepen hinderen het snelle, efficiënte en gepaste optreden van de hulpdiensten. Het is dan ook belangrijk dat men de oproeper goed begrijpt en dat grappenmakers snel worden ontmaskerd.
Dit wetsvoorstel, dat reeds in de vorige zittingsperiode werd ingediend door de heer Luc Paque (stuk Senaat 3-2089/1), beantwoordt bovendien aan een aandachtspunt van de nota van informateur Didier Reynders. Daarin stond dat de 112 overal moet kunnen worden bereikt in de drie landstalen en in verscheidene vreemde talen.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Moureaux vreest dat het wetsvoorstel, hoewel het interessant is, moeilijk ten uitvoer kan worden gelegd wanneer men uitsluitend van een wet gebruikt maakt. Is het niet raadzaam een artikel toe te voegen dat bepaalt dat de wet ten uitvoer zal worden gelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad ? Op die manier krijgt de regering enige armslag om het project uit te voeren.
Mevrouw Jansegers vraagt zich af of de Grondwet toelaat dat aan ambtenaren wordt opgelegd om Engels te spreken ? Zij stelt voor om het wetsvoorstel aan de Raad van State voor te leggen.
Mevrouw Lijnen wenst de mening van de minister van Binnenlandse zaken te kennen over de praktische haalbaarheid van het voorstel.
De heer Collas steunt de doelstelling van het wetsontwerp. In het geval van België is het een goede zaak om de drie landstalen plus het Engels op te leggen. In noodgevallen drukt men zich immers gemakkelijker uit in de moedertaal.
Als we de vergelijking maken met het buitenland, blijkt dat de oproepcentra in Londen noodoproepen in 170 talen beantwoorden.
IV. OPMERKINGEN VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN, MEVROUW ANNEMIE TURTELBOOM
Elk voorstel dat de kwaliteit van de hulp aan burgers verbetert, moet worden gesteund. Het gebruik van gsm's om hulpdiensten op te roepen heeft er toe geleid dat steeds meer oproepers in contact komen met 100 of 101-centra in een ander taalgebied. Bovendien is het nummer 112 een Europees nummer, en moeten oproepen dus in andere talen kunnen worden behandeld. Hierover zijn beraadslagingen aan de gang bij Binnenlandse Zaken.
Gelet op het voorgaande, kan men de volgende opmerkingen maken :
a) de verenigbaarheid met de taalwetgeving moet worden nagegaan;
b) de kosten om permanent elk oproepcentrum te bemannen met eentalige ambtenaren van verschillende taalrollen mogen niet worden onderschat;
c) er moeten oplossingen worden ontwikkeld om de meertaligheid van ambtenaren te bevorderen;
d) het voorstel betreft de wet van 8 juli 1964, met andere woorden alleen de 100-centra. Het gaat dus aan een deel van zijn doelstelling voorbij, aangezien het geen betrekking heeft op oproepen op 101-nummers;
e) men is de organisatie van de noodoproepnummers aan het wijzigen, ingevolge de Europese beschikking om een enig oproepnummer 112 in te stellen; het heeft dus weinig zin om deze wet te wijzigen terwijl het hele stelsel binnenkort wordt herzien (zie beslissing van de Ministerraad van 17 juli 2009 om in eerste lezing een voorontwerp van wet en een ontwerp van koninklijk besluit goed te keuren over het agentschap 112 en de 112-centra, alsook een ontwerp van koninklijk besluit over de dispatching van de diensten van de civiele veiligheid).
In Brussel zijn beambten van de 100-diensten reeds verplicht om tweetalig te zijn. Het gevolg is dat er te weinig personeel is.
In plaats van een verplichting in te voeren zou men beter de meertaligheid stimuleren. Zo bestaan er bij de politie premies voor dispatchers en calltakers die kunnen aantonen dat zij de andere landstaal machtig zijn.
Een dossier om premies toe te kennen aan calltakers die de kennis van een andere taal dan de landstaal kunnen aantonen, is in voorbereiding.
V. VERVOLG VAN DE ALGEMENE BESPREKING
De heer Moureaux stelt vast dat het hele ontwerp niet van de ene dag op de andere kan worden uitgevoerd. Daarom moet worden bepaald dat de regering belast wordt met de tenuitvoerlegging om over de nodige tijd te beschikken. Ondertussen zal ook de hervorming van de brandweerdiensten verder gevorderd zijn, en zal men beter kunnen nagaan welke middelen ter beschikking kunnen worden gesteld.
Wat de toepassing van de taalwetgeving betreft, lijkt het aangehaalde argument hem nogal zwak. In deze aangelegenheid is hoogdringendheid het belangrijkste. Het is de bedoeling om drama's te voorkomen en levens te redden. Het wetsvoorstel wil een reëel probleem aanpakken. Hij zou het erg vinden als men om administratieve redenen een dergelijk dossier, waar het gaat om het redden van mensenlevens, zou blokkeren.
Op juridisch vlak gaat het volgens hem om gewone vertalingen van oproepen. Een systeem van gecentraliseerde vertalingen zou dit kunnen verhelpen.
Mevrouw Defraigne is verrast door de uitspraken van de minister. De verenigbaarheid met de taalwetgeving lijkt haar een overbodige kwestie. De kwestie van de tweetaligheid van de ambtenaar is hier ook niet aan de orde. Waar het om gaat, is in verschillende talen noodoproepen te kunnen beantwoorden. Zoals de heer Moureaux heel terecht heeft geopperd, kan dit door middel van een vertaling die in enkele minuten kan worden gedaan.
Bovendien gaat het om een Europese aangelegenheid. In Londen antwoorden de nooddiensten in 170 talen, in Frankrijk in ongeveer 30 talen.
Het wetsvoorstel voorziet slechts in vier talen en betreft alle noodoproepen. Het betreft alle betrokken eengemaakte oproepen. Met een goed computersysteem en een doeltreffende dispatching kan men de kosten drukken.
Bovendien komt het wetsvoorstel voort uit een vraag van slachtofferverenigingen en van de civiele bescherming, die het als een noodzaak beschouwen. Het is nuttig voor alle burgers van ons land.
Het inbouwen van een termijn voor de organisatie van de dispatching lijkt spreekster een redelijke oplossing.
Verschillende leden vragen een budgettaire raming voor dit voorstel.
De heer Daras verklaart dat het resultaat van de kostenraming zijn stemgedrag niet zal veranderen, omdat het om een veiligheidskwestie gaat.
Mevrouw Stevens steunt het wetsvoorstel evenals de amendementen nr. 3 tot 5 van mevrouw Defraigne die beogen de hulpdiensten toegankelijk te maken voor mensen met gehoorproblemen. Als gehoorgestoorde is ze al vaak geconfronteerd geweest met het probleem om de hulpdiensten te bereiken. Zij is het eens met de opmerking van de heer Daras : de kostprijs mag niet bepalend zijn voor de beslissing die de commissie zal nemen. Zij verwijst in dit verband naar de niet-discriminatiewetgeveing die in 2003 door het parlement werd gestemd en het VN-verdrag over de rechten van een personen met een handicap dat door België is geratificeerd. Een concreet gevolg is de doven of slechthorenden de mogelijkheid te geven om de hulpdiensten te bereiken.
Zij wijst er op dat in België twee federaties van doven en slechthorenden bestaan. In de verantwoording bij de amendementen wordt echter alleen de Franstalige federatie vermeld. Ook de Vlaamse federatie is al heel lang vragende partij om een oplossing te vinden voor deze problematiek.
In de toelichting bij het amendement nr. 6 van de dames Khattabi en Piryns staat dat de meeste doven ongeletterd zijn. Zij wil dit rechtzetten. De meeste doven zijn « functioneel analfabeet » wat betekent dat doven wel kunnen lezen en schrijven maar niet altijd goed de inhoud begrijpen van wat de woorden die ze lezen.
Ten slotte wijst mevrouw Stevens er op dat voor sms-oproepen niet kan worden gegarandeerd dat zij onmiddellijk aankomen bij de bestemmeling. Omwille van die technische reden wil men de invoer van de sms-noodoproep uitstellen tot men er zeker van is dat dit technisch wel mogelijk is. In de chaotische toestand van een ongeval zullen veel mensen tegelijk een nood-sms verzenden. Het huidige systeem laat echter niet toe om een onderscheid te maken tussen gewone sms-berichten en noodoproepen. Zij vraagt of met dit aspect is rekening gehouden.
De heer Monfils merkt op dat het niet aan het parlement toekomt om technische regels te bepalen die doven of slechthorenden in staat stellen om met de hulpdiensten te communiceren. De techniek verandert voortdurend. De Fédération Francophone des sourds de Belgique heeft het in een verslag over vaste en mobiele telefoons, internet, sms, webcams, enz.
Het komt de minister toe om dergelijke technische oplossingen voor doven en slechthorenden uit te werken.
Mevrouw Matz merkt op dat het voorstel van de heer Moureaux om de Koning te belasten met de uitvoering van dit voorstel pertinent is in het licht van deze opmerkingen.
Op vraag van verschillende leden beslist de commissie aan de minister van Binnenlandse zaken te vragen het advies in te winnen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en haar diensten te vragen de budgettaire impact van het wetsvoorstel te onderzoeken.
Het voorstel van mevrouw Pehlivan om eveneens de Raad van State te consulteren wordt niet gevolgd door de commissie.
VI. ADVIES VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR TAALTOEZICHT EN BUDGETTAIRE IMPACT
De minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Turtelboom, herinnert er aan dat zij zich kan vinden in de doelstelling van het voorstel maar dat er ook nog een aantal punten waren die verbetering of verduidelijking behoefden.
Ten eerste was er het feit dat het oorspronkelijke voorstel enkel betrekking had op de 100-oproepen (de dringende geneeskundige hulpverlening) en niet op de 101-oproepen, wat uiteraard een belangrijke hiaat is.
Daarnaast rees ook de vraag naar de verzoenbaarheid van dit wetsvoorstel met de taalwet. Hierover bestond immers geen absolute zekerheid, en, om problemen te vermijden, was het aangewezen hierover uitsluitsel te verkrijgen.
Ten slotte is er ook het budgettaire aspect. Er is een belangrijke budgettaire kost verbonden aan het voorstel en het is een daad van goed bestuur dat men eerst berekent wat een maatregel zal kosten alvorens men deze invoert.
Op basis van deze en andere bedenkingen zijn op het wetsvoorstel amendementen ingediend. Met de amendementen 7 tot en met 9 werd tegemoet gekomen aan een aantal van haar opmerkingen en werd ook een oplossing voorgesteld voor de problematiek van de noodoproepen voor doven en slechthorenden, hetgeen zij enkel kan toejuichen
De Senaatsommissie heeft haar, op basis van het voorstel en de amendementen, gevraagd om, wat betreft de overeenstemming met de taalwet en de budgettaire impact :
— het advies de te vragen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht;
— haar diensten de opdracht te geven een budgettaire raming te maken.
Het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht heeft zij ontvangen en overgemaakt aan de Commissie (zie bijlage 1). Zij heeft nu ook meer zicht op het budgettaire plaatje.
Het advies van de VCT luidt als volgt :
— onder de huidige wetgeving moet een oproep behandeld worden in de taal van het taalgebied waar het oproepcentrum 100 gevestigd is;
— de wet op het gebruik der talen schept echter wel de mogelijkheid om voor bepaalde diensten een specifieke reglementering in het leven te roepen.
Dit voorstel kan dus voor de noodoproepen voorzien in een specifieke reglementering wat het gebruik der talen betreft.
Het budget dat naar schatting nodig zou zijn om dit voorstel uit te voeren blijft een schatting, zolang er niet besloten is hoe de oplossing voor het beantwoorden van de noodoproepen in één van de drie landstalen of in het Engels wordt vastgelegd.
Het voorstel dient in elk geval geleidelijk te worden ingevoerd, aangezien het onmogelijk is van alle calltakers te eisen dat zij meertalig zijn zodra het voorstel gestemd is.
De eerste fase omvat de uitbesteding van de vertaling en het nemen van maatregelen die de meertaligheid van de calltakers moeten stimuleren.
De gevolgen voor de begroting van
— het inschakelen van een extern vertaalbureau,
— de verhoging van de premies voor de calltakers,
— de specifiele opleiding en certificatie van deze laatsten,
worden geschat op iets meer dan 2,5 miljoen euro.
Het gaat om een nieuwe kostenpost die steeds zal terugkeren en waarvoor het departement op dit moment niet over de nodige middelen beschikt. In de begroting van het departement zullen dus extra middelen moeten worden ingeschreven, zelfs wanneer de tenuitvoerlegging trapsgewijze geschiedt.
Om deze redenen en ook om valse hoop te voorkomen, zou het beter zijn als het budget reeds beschikbaar was op het moment dat het voorstel wordt aangenomen. De nagestreefde doelen zijn echter begrijpelijk. Het gaat om legitieme doelen en het aannemen van deze wet geeft in die context een positief signaal.
VII. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1
Dit artikel geeft geen aanleiding tot bespreking.
Artikel 2
Amendement nr. 1
Dit amendement, ingediend door de heer Collas en mevrouw Defraigne (St. Senaat, nr. 4-410/2), wil de tekst van het artikel verbeteren na een opmerking van de dienst Wetsevaluatie. Het wetsvoorstel wil ervoor zorgen dat een oproep ten minste in de drie landstalen en in het Engels kan worden verwerkt. In het artikel staat echter dat de oproep « ten minste in een van de drie landstalen » moet kunnen worden verwerkt, wat niet strookt met deze doelstelling.
Amendementen nrs. 3 tot 5
Aangezien het voorstel geen rekening houdt met de toegankelijkheid van de hulpdiensten voor de mensen met gehoorproblemen, dient mevrouw Defraigne de amendementen nrs. 3 tot 5 in (St. Senaat, nr. 4-410/2), die ertoe strekken een systeem in te voeren waardoor de doven en slechthorenden snel toegang kunnen krijgen.
Amendement nr. 6
De Dames Khattabi en Piryns dienen een amendement nr. 6 in, als subamendement op amendement nr. 2 (St. Senaat nr. 4-410/2), dat eveneens beoogt om de oproepcentra toegankelijk te maken voor doven en slechthorenden. In dit subamendement wordt meer precies bepaald dat de noodoproepen ook moeten kunnen worden behandeld door een videoconferentiecentrum.
Amendement nr. 7
Door mevrouw Defraigne c.s. wordt een amendement nr. 7 ingediend dat de volledige tekst van artikel 2 vervangt (St. Senaat nr. 4-410/2).
Mevrouw Matz, mede-indiener van het amendement, zet uiteen dat door dit amendement het toepassingsgebied van het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt verruimd. Daar waar het oorspronkelijke wetsvoorstel alleen betrekking had op het eengemaakt oproepingscentrum in het raam van de dringende medische hulpverlening willen de indieners van het amendement het toepassingsgebied uitbreiden tot de 100- en 101-centrales.
Amendement nr. 10
Mevrouw Defraigne c.s. dienen een amendement in, als subamendement op amendement nr. 7 (St. Senaat nr. 4-410/2), dat preciseert dat de voorwaarden inzake taalkennis met precisie door de Koning moeten bepaald worden.
Mevrouw Jansegers vraagt of dit subamendement niet in strijd is met artikel 30 van de Grondwet dat bepaalt dat het gebruik van talen in België enkel kan geregeld worden door de wet. Zij meent dat de Grondwet verbiedt dat het gebruik van de talen wordt toevertrouwd aan de Koning.
De heer Moureaux vindt dat het amendement geenszins verband houdt met het gebruik der talen als bedoeld in artikel 30 van de Grondwet, maar dat het veeleer als bedoeling heeft de minister in staat te stellen het niveau van de taalkennis vast te leggen, om het systeem goed te doen werken.
De minister antwoordt dat het amendement alleen het vastleggen van de nadere voorwaarden beoogt. Er zijn andere voorbeelden van koninklijke besluiten die voorwaarden van taalkennis vastleggen, zoals het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden omtrent de taalkennis die vereist is om deel te nemen aan de examens van Selor. Dit mag uiteraard geen probleem vormen.
Art. 2/1 (nieuw)
Amendement nr. 8
Door mevrouw Defraigne c.s. wordt een amendement nr. 8 ingediend dat een nieuw artikel 2/1 invoegt (St. Senaat nr. 4-410/2).
Mevrouw Matz, mede-indiener van het amendement, zet uiteen dat door dit amendement een regeling wordt getroffen voor doven en slechthorenden. Op die manier wordt verzekerd dat zij ook gebruik kunnen maken van de noodoproepen.
Mevrouw Stevens wijst er op dat een systeem van elektronische noodoproepen voor doven of slechthorenden zoals het wordt voorgesteld in dit amendement enkel communicatie mogelijk maakt in één richting. Zij stelt voor dat men, rekening houdend met de moderne technologie, interactieve communicatie mogelijk maakt bijvoorbeeld via mobiele teksttelefonie. Op korte termijn zal ook videofonie mogelijk zijn via gsm. Zij dringt er op aan dat hiermee zou worden rekening gehouden in de tekst om te vermijden dat de wet in de toekomst opnieuw moet worden aangepast.
De heer Moureaux vindt die opmerking zinvol. Hij antwoordt dat men de wet niet moet veranderen zodra de communicatie interactief kan worden. Het aannemen van amendement nr. 8 biedt echter de mogelijkheid verder te gaan dan een eenvoudige sms, zoals we die vandaag kennen. Die aanpassing aan de nieuwe technologie kan door de uitvoerende macht gebeuren.
De commissie stemt in met die interpretatie.
De heer Daras wijst erop dat mevrouw Defraigne overigens in die mogelijkheid heeft voorzien in de verantwoording van haar amendement : « door hun de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van een elektronisch noodbericht dat daar specifiek voor dient (« short message service », chatroom of andere). » Het is dus duidelijk dat het amendement niet enkel de sms'en beoogt.
Mevrouw Piryns sluit zich aan bij deze zienswijze.
Artikel 2/1 (nieuw)
Amendement nr. 2
De heer Moureaux heeft opgemerkt dat het voorzichtiger is dat de inwerkingtreding van de wet aan de Koning wordt toevertrouwd. De uitwerking van het voorgestelde systeem zal heel wat begeleidende maatregelen vergen.
Om die reden dienen de heer Collas en mevrouw Defraigne een amendement in (St. Senaat nr. 4-410/2), dat strekt om een nieuw artikel 2/1 in te voegen. In dat artikel wordt bepaald dat de inwerkingtreding van de wet geregeld wordt bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Amendement nr. 9
Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 9 in (St. Senaat nr. 4-410/2), dat eveneens strekt om te vermelden dat de inwerkingtreding zal worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Amendement nr. 11
Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 11 in, een subamendement op amendement nr. 9 (St. Senaat nr. 4-410/2), om de Koning toe te staan vooruitgang te boeken telkens er toepassingsbesluiten worden genomen.
VIII. STEMMINGEN
De amendementen 1 tot en met 5 worden ingetrokken door de indieners. Daardoor vervalt ook amendement nr. 6, dat een subamendement is op amendement nr. 2.
Artikel 1
Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 2
Amendement nr. 10, subamendement op amendement nr. 7 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem. Het aldus gesubamendeerde amendement nr. 7 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Artikel 2/1 (nieuw)
Amendement nr. 8 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 2/1 (nieuw)
Subamendement nr. 11 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het aldus gesubamendeerde amendement nr. 9 wordt met eenzelfde stemming aangenomen.
Het geheel van van het wetsvoorstel wordt aangenomen met stemmen bij 1 onthouding.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Ann SOMERS. | Philippe MOUREAUX. |
BIJLAGE 1
Vaste Commissie voor Taal toezicht
Aan mevrouw Annemie Turtelboom
Minister van Binnenlandse Zaken
Betreft : wetsvoorstel betreffende de noodoproepen.
Mevrouw de minister,
In zitting van 19 maart 2010 hebben de verenigde afdelingen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) een onderzoek gewijd aan uw adviesaanvraag — ingediend op verzoek van de voorzitter van de Senaatscommissie van Binnenlandse Zaken —, over een wetsvoorstel betreffende de noodoproepen — ingediend door mevrouw de Senator C. Defraigne —, en de amendementen daarop.
Het wetsvoorstel heeft volgende strekking :
a) Iedere oproep
— naar het eengemaakt oproepcentrum als bedoeld in artikel 2 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende medische hulpverlening of
— naar het communicatie- en informatiecentrum als bedoeld in artikel 1, 6º, van het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende de organisatie van de gecentraliseerde dispatchingcentra en van het nationaal invalspunt
moet ten minste kunnen worden verwerkt in de drie landstalen en in het Engels, overeenkomstig de door de Koning bepaalde voorwaarden, kwaliteitscriteria en wijze.
b) Doven of slechthorenden, alsook personen met enige andere handicap die hen verhindert hun stem te gebruiken om een noodoproep te doen, kunnen de centra bedoeld in punt a) een elektronisch noodbericht zenden.
Op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Volksgezondheid, stelt de Koning voor de betrokkenen de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast.
c) De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de wet door een in Ministerraad overlegd besluit.
1. De VCT herinnert eraan dat haar opdracht erin bestaat en er zich ook toe beperkt te waken over de toepassing van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (SWT) (artikel 60, § 1, SWT). In uitvoering van die opdracht bracht zij betreffende de voorliggende aangelegenheid reeds de adviezen 40 065 van 21 november 2008 en 38 013 van 20 februari 2009 (zie bijlagen) uit.
Het eerste advies 40 065 stelde dat het standaard onthaalbericht voor de inkomende oproepen bij de provinciale noodoproepcentra, om in overeenstemming te zijn met de SWT, uitsluitend in het Nederlands diende te worden gesteld voor de Communicatie-en Informatiecentra (CIC's) van Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant, uitsluitend in het Frans voor de CIC's van Waals-Brabant, Namen, Luxemburg, Henegouwen en Luik en in het Nederlands en in het Frans voor het CIC van Brussel.
Het tweede advies 38 013 bevestigde dat de boodschap op het antwoordapparaat van het CIC van Vlaams-Brabant in overeenstemming met de SWT uitsluitend in het Nederlands diende te zijn gesteld.
De VCT stelt vast dat het wetsvoorstel betreffende de beantwoording van de noodoproepen door het opleggen van een veralgemeende viertaligheid aan de CIC's afwijkt van de SWT en derhalve van de adviezen van de VCT terzake.
2. Artikel 1, § 1, 1º, van de SWT bepaalt dat deze gecoördineerde wetten toepasselijk zijn op de gecentraliseerde en gedecentraliseerde openbare diensten van de Staat, van de provinciën en van de gemeenten, voor zover zij inzake taalgebruik niet beheerst worden door een andere wet. Diensten die inzake taalgebruik beheerst worden door een andere, specifieke wet, vallen dan ook niet meer onder de controle van de VCT.
De VCT stelt vast dat het voorliggend wetsvoorstel een dergelijke specifieke regeling voor de noodoproepen beoogt en derhalve onttrekt aan de toepassing van de SWT. Over de opportuniteit om, zoals het wetsvoorstel beoogt, af te wijken van de SWT kan de VCT zich, gezien haar opdracht zich ertoe beperkt te waken over de toepassing van de SWT, niet uitspreken. Indien de wetgever het opportuun acht voor de noodoproepen een specifieke regeling inzake taalgebruik te ontwerpen, dan kan de VCT daar uiteraard alleen akte van nemen.
Met de meeste hoogachting,
De voorzitter,
A. VAN CAUWELAERT-DE WYELS