4-110 | 4-110 |
M. le président. - Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik wil de ministers Onkelinx en Milquet een vraag stellen over de 77-urenweek van de arts-specialisten in opleiding, de ASO's.
Uit een artikel van vrijdag 22 januari in de Artsenkrant citeer ik volgende opmerking: `Zal alleen in België slavernij nog toegestaan zijn?'.
Met die felle reactie protesteert de Belgische Vereniging van Artsensyndicaten (BVAS) tegen het ontwerp van koninklijk besluit van minister Milquet. Dat besluit staat forse uitzonderingen toe op de 48-urige werkweek van de specialisten in opleiding.
Mevrouw Milquet sleutelde al enkele maanden aan een nieuw koninklijk besluit over de werktijd van artsen in opleiding. In eerste instantie werd de BVAS daarbij betrokken, maar toen de beroepsvereniging amendementen voorstelde, stond ze plots op straat.
In feite is België gedwongen zijn regels ter zake aan te passen. Europa stond nog een overgangsperiode van vijf jaar toe, maar die is nu verstreken. De Europese regelgeving gewaagt van een plafond van 48 uur per week. Uitzonderingen worden niet geduld door het Europees Parlement. Tijdens de overgangsperiode mocht ons land nog wel 12 uur extra vragen van de assistenten in opleiding.
Wat minister Milquet nu voorstelt, maakt uitzonderingen mogelijk waarbij assistenten 77 uur per week moeten presteren. BVAS vindt dat zo een overbelasting helemaal niet kan. Blijkbaar wil minister Milquet vooral de wensen van de universitaire ziekenhuizen inwilligen.
Overigens is het nieuwe koninklijk besluit ook absurd als men weet dat huisartsen in opleiding door hun nieuwe statuut nog maar 120 uur wachtdienst per jaar moeten presteren. Dat komt neer op 2,5 uur per week. Kandidaat-specialisten kunnen evenwel 624 uur per jaar de wacht op. Nochtans is vermoeidheid even gevaarlijk als de effecten van alcohol, zeker voor wie chirurgische ingrepen uitvoert.
Wat evenmin kan, is dat minister Milquet de kwestie nu bij hoogdringendheid wil regelen, terwijl ons land daar al vijftien jaar de tijd voor heeft gehad.
Op 23 november 2009 heeft de EU-commissaris onze regering bericht over de onterechte toestand van de hoge werkdruk van de ASO's. De regering had tijd tot 23 januari 2010 om een antwoord te formuleren. Op het kabinet is al een paar keer overleg gepleegd, doch na verzet van de vooral Waalse ASO's, zelfs nog vorige dinsdag 19 januari, werd geen finale versie betekend en kreeg men van Europa nog een maand uitstel tot uiterlijk 23 februari 2010.
In se zijn de ASO's het eens met het ministerieel besluit-Colla, als de wettelijke bepalingen maar beter worden afgelijnd: 48 uren per week en eventueel externe wachten van 12 uur per week, wat neerkomt op 60 uur per week.
Wat vooral opvalt, is dat bij de ontwerpen of voorstellen gepoogd wordt om toelaatbare additionele activiteiten boven de regel van 48 uur per week op te nemen en die activiteiten te bestempelen als `onderwijs', `onderricht' of `wetenschappelijk onderzoek'. Het draait blijkbaar om het volgende. Enerzijds worden die additionele activiteiten voorgesteld alsof ze niets te maken hebben met de `werktijd' en anderzijds vallen ze niet onder de Arbeidsinspectie. Immers, het onderwijs is vrij en onze faculteiten organiseren vrij het academisch onderricht dat ze aanbieden. Zo worden de ASO's de jongste jaren geconfronteerd met tal van bijkomende vereisten, die afwijken van de wettelijke opleidingscriteria, en die vanuit universitaire middens worden opgelegd. Die voorbeelden tonen aan dat de academische kringen regels opleggen naar het hun zint.
Zijn de ministers op de hoogte van die dubieuze praktijken? Wat zijn ze van zin te doen aan de wantoestanden waaraan de universiteiten, en in het bijzonder de medische faculteiten, zich schuldig maken? Wat stellen de ministers voor om misbruiken te voorkomen?
Beseft minister Onkelinx dat vermoeide ASO's een negatieve invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de zorgverstrekking? Is ze bereid het probleem interministerieel aan te kaarten?
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De aanwezigheid van minister Onkelinx verheugt me. Hoewel mijn vraag aanvankelijk gericht was tot minister Milquet, vermoed ik dat minister Onkelinx eveneens begaan is met de problematiek van de werkdruk van de artsen in opleiding.
Europa heeft een richtlijn uitgevaardigd waarin een plafond van 48 uren is vastgelegd. Begin juli neemt België het EU-voorzitterschap waar. Ik hoop dat we tegen dan onze wetgeving zullen hebben aangepast. Ik vraag me trouwens af waarom nog naar achterpoortjes wordt gezocht.
In de praktijk werken artsen meer dan 48 uur. Geen enkele arts zal midden in een operatie de operatietafel verlaten, zelfs als zijn formele werktijd afgelopen is.
Als echter formeel gekozen wordt voor een werkweek van 77 uur, dan wordt de informele werkweek misschien wel 90 à 100 uur. Het is dus belangrijk te kiezen voor 48 uur, zodat de werkweek zelfs nog met overschrijdingen binnen de perken blijft.
Van wezenlijk belang is het overleg. Minister Milquet is bevoegd voor het koninklijk besluit dat we, naar ik verneem, op 23 februari mogen verwachten. Dat is de absolute deadline die Europa oplegt. Zowel Nederlandstalige als Franstalige arts-assistenten en artsensyndicaten vragen duidelijk dat de Europese richtlijn wordt gerespecteerd. Ik kan dan ook echt niet begrijpen waarom minister Milquet daar geen oren naar heeft. Wat zit daar achter? Ik kan me ook niet voorstellen dat minister Onkelinx het eens zou zijn met een werkweek die de 48 uur overschrijdt? Ik wil van haar dan ook graag de garantie krijgen dat gekozen wordt voor de 48 urenweek.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. - Al sinds meerdere maanden is er overleg bezig met alle betrokken partijen om in ons land de Europese richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de indeling van de arbeidstijd, in wetgeving om te zetten. Artsen, tandartsen, dierenartsen, artsen en tandartsen in opleiding en stagiaires zijn nog altijd volledig uitgesloten van de toepassingen van de arbeidswet van 16 maart 1971 voor wat de arbeidsduur betreft.
Het ontwerp waaraan de twee kabinetten werken is in feite een voorontwerp van wet dat vóór 23 februari aan de ministerraad en daarna aan de Raad van State zal worden voorgelegd. Daarna begint het wetgevende parcours.
In dit dossier worden we geconfronteerd met heel wat problemen en de uitdagingen zijn belangrijk. De levenskwaliteit van de betrokken werknemers is een bezorgdheid die beide ministers delen. Daarenboven moet er rekening worden gehouden met andere vereisten, zoals de kwaliteit van de verstrekte zorg, de veiligheid van de patiënt, de kwaliteit van de opleiding van de toekomstige arts-specialisten en tenslotte de continuïteit in de zorg en in de wachtdiensten.
Dat het dossier niet al veel eerder opgelost werd, komt vooral omdat er gewacht moest worden op een oplossing van `hogerhand'. Vanaf 2004 hebben de Europese instanties gedebatteerd over voorstellen voor de wijziging van de Europese richtlijn betreffende de arbeidstijd en meer in het bijzonder over de kwestie van de niet-actieve wachtdiensten. Een herziening van de Europese richtlijn had de problematiek kunnen oplossen. In augustus 2009 moesten we echter jammer genoeg vaststellen dat de verschillende verzoeningspogingen tussen de Raad en het Europees Parlement waren mislukt.
Daarom is het noodzakelijk het dossier opnieuw aan te pakken.
Wij hebben weer het initiatief genomen. In beide landsgedeelten was veel overleg met de ziekenhuisartsen en de artsensyndicaten, met de ziekenhuisfederaties, met verschillende ziekenhuisverantwoordelijken uit het medisch korps, en uiteraard ook met de vertegenwoordigers van de artsen in opleiding.
Het spreekt voor zich dat de vertegenwoordigers van de arts-specialisten in opleiding die uit de Vlaamse universiteiten komen natuurlijk deelnemen aan dat overleg, net zoals de vertegenwoordigers van de Franstalige universiteiten.
Het overleg is nog steeds bezig, onder meer als gevolg van de bezwaren van de artsen in opleiding. Bovendien moeten bepaalde aspecten van de tekst nog worden verfijnd. De huidige ontwerptekst moet de situatie van de betrokken werknemers verbeteren en de regels inzake de arbeidstijd vastleggen. Er komen strikte beperkingen voor de praktijken die nu aan geen enkele maximumduur onderworpen zijn.. Tegelijk zal rekening worden gehouden met de verplichtingen die voortvloeien uit het Europese recht en met de opmerkingen van de ziekenhuissector.
De krachtlijnen van het ontwerp zijn de volgende.
De wekelijkse arbeidsduur van de zorgverstrekkers zal over een referentieperiode gemiddeld niet meer dan 48 uur per week mogen bedragen. De arbeidsduur zal eveneens per week geplafonneerd worden tot een maximaal aantal werkuren. Die twee elementen, zowel de referentieperiode als de maximumgrens per week, worden momenteel nog besproken.
Het is dus de bedoeling om de werknemers te garanderen dat ze over voldoende rusturen kunnen beschikken, onder meer voor het beschermen van de gezondheid, zowel van de werknemers als van de patiënten.
Een bijkomende arbeidstijd van twaalf uur zal verder kunnen worden toegevoegd aan de uren die ik net opgesomd heb, op voorwaarde dat de werknemer zich individueel akkoord verklaart in een aparte schriftelijke engagementsakte. Het ondertekenen van dat akkoord of het weigeren het te tekenen zullen onderworpen zijn aan voorwaarden voor de bescherming van de werknemer, die trouwens geen sanctie kan krijgen als hij niet tekent. Voorts zal de bijkomende en optionele arbeidstijd bijkomend moeten worden betaald.
De mogelijkheid van bijkomende arbeidstijd is eveneens opgenomen in de richtlijn en is gerechtvaardigd door de eisen van volksgezondheid en door het specifieke karakter van de betrokken activiteiten en werknemers. Het is nodig om de continuïteit van de zorg en de verstrekte behandelingen te garanderen. Die mogelijkheid zal tijdelijk zijn, in afwachting dat er op Europees niveau een oplossing komt voor de problematiek van de wachtdiensten op de arbeidsplaats. Ze zal twee jaar na inwerkingtreding van de wet worden geëvalueerd.
Tenslotte vermeld ik dat de regels in de toekomstige wet het voorwerp zullen kunnen zijn van een rechtstreekse controle door de sociale inspectiediensten.
Er zullen tevens significante straffen uitgewerkt worden. Tot nu kan een dergelijke controle voor de artsen in opleiding alleen onrechtstreeks gebeuren, via de erkenning van de stages. Er komt dus een aanzienlijke bijkomende garantie voor die personen.
Het ontwerp van wet moet nog met de betrokken partners worden overlegd. We willen wel degelijk een oplossing vinden, maar die rekening houdt met de vele vereisten.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Collega Ide vraagt zich af waarom nog naar achterpoortjes wordt gezocht. Ik denk dat ik het antwoord weet.
Naast de 48 uur opgelegd door Europa en de 12 extra toegestane uren, zullen de universiteiten nog 17 bijkomende uren een mysterieuze bestemming kunnen geven. Die 17 uren worden zogezegd gereserveerd voor onderwijs. Zo ontsnappen ze aan de arbeidsinspectie, alleen ter wille van de bestaffing van de academische ziekenhuizen. En zo ontstond de ManaMa! Goed gevonden!
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Als de artsen een apart document moeten ondertekenen om extra uren te kunnen werken, dan moet de minister beseffen dat de morele druk op hen zeer hoog kan zijn, aangezien er tussen de stagemeester en de arts in opleiding een leermeester-leerlingrelatie bestaat. De facto zal iedereen het document tekenen en zullen de artsen in opleiding niet 48, maar 60 uur of meer werken. Dat geef ik u op een blaadje. Als de minister de nieuwe regeling na twee jaar evalueert zal ze mij gelijk geven.
Als de artsen boven het plafond ook nog eens 12 uur kunnen spreiden, ontstaat opnieuw het gevaar dat we komen tot een 80-urige werkweek. Ik besef zeer goed dat continuïteit van de zorg een noodzaak is. Dat is trouwens de deontologische plicht van elke arts en zelfs als zijn dagtaak heel lang uitloopt, zal een arts nooit een patiënt in de steek laten. Dat is nu eenmaal zo. We moeten vooral opletten dat dergelijke lange werkdagen niet georganiseerd worden. Ondanks de goede bedoelingen die de minister hier uiteengezet heeft, staat de deur nog altijd op een kier voor excessen. Ik vraag de ministers Onkelinx en Milquet daarom dat ze opnieuw contact opnemen met de artsensyndicaten, de ziekenhuizen en de artsen in opleiding en dat ze een oplossing uitdokteren die garandeert dat er voor de artsen in opleiding verantwoord wordt omgesprongen met het aantal werkuren, in het belang van de patiënt.