4-1623/1 | 4-1623/1 |
26 JANUARI 2010
Aangezien vanaf het tweede kind de kinderbijslagen reeds volledig zijn gelijkgeschakeld, moet het eerste kind van de zelfstandige nog op voet van gelijkheid met het eerste kind van de andere sociale groepen worden gebracht, zulks met het oog op de erkenning van het « recht van het kind ».
De gezinsbijslagen hebben sinds de instelling ervan eind 19e eeuw immers een lange ontwikkeling doorgemaakt. Oorspronkelijk waren ze bedoeld als een door de werkgevers toegekende aanvulling op het loon van de werknemers met gezinslast; thans worden ze evenwel steeds meer beschouwd als een sociaal-educatief tegoed dat ieder kind ten aanzien van de samenleving kan doen gelden, ongeacht het sociaal-professioneel statuut van zijn ouders.
Deze opvatting is gegrond op de gelijkheidsgedachte zoals die wordt aanbevolen door het Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen door de Verenigde Naties op 20 november 1989 en goedgekeurd bij de Belgische wet van 25 november 1991 houdende goedkeuring van dat verdrag. Die opvatting impliceert dat een aantal hervormingen nodig zijn, waaronder de harmonisering van de verschillende stelsels inzake gezinsbijslag.
In de eerste plaats strekt dit wetsvoorstel ertoe het bedrag van de uitkering voor het eerste kind van een zelfstandige in overeenstemming te brengen met het bedrag dat voor het eerste kind van een werknemer wordt toegekend.
Sinds 1 januari 2009 bedraagt het basismaandbedrag voor het eerste kind van een zelfstandige immers 78 euro; in de werknemersregeling is dat 83,40 euro.
Als de rechthebbende met pensioen is, beloopt het bedrag 102,85 euro voor het kind van een zelfstandige en 125,86 euro voor het kind van een werknemer.
Voor de eenoudergezinnen is het bedrag in de zelfstandigenregeling vastgesteld op 120,46 euro en op 125,86 in de werknemersregeling.
Om dat onrecht uit de wereld te helpen, strekt dit wetsvoorstel ertoe artikel 2 van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen aan te vullen, zodat de Koning ermee wordt belast de volledige gelijkschakeling van de kinderbijslagen te realiseren; wanneer dat proces is voltooid, zal de kinderbijslagregeling voor de zelfstandigen zijn afgestemd op die voor de werknemers.
In de tweede plaats beoogt dit wetsvoorstel voor de zelfstandigen de regeling in verband met de leeftijdsbijslag te verbeteren. Een enig kind of de laatstgeborene geeft immers maar recht op het basisbedrag van de kinderbijslag en niet op de leeftijdsbijslag.
De indieners vinden dat verschil onrechtvaardig, temeer daar het in de werknemersregeling niet wordt gemaakt. Daarom moet artikel 21, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen worden gewijzigd.
Jean-Paul PROCUREUR. Vanessa MATZ. Céline FREMAULT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 2 van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, gewijzigd bij de wetten van 17 maart 1993 en 6 april 1995, wordt aangevuld met de volgende leden :
« De Koning stelt de nodige reglementaire bepalingen vast om het stelsel van de kinderbijslag voor zelfstandigen aan te passen aan dat van de kinderbijslag voor werknemers.
Hij bepaalt de regels voor de verwezenlijking van die gelijkschakeling. ».
Art. 3
In artikel 21, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen worden de woorden « behalve wanneer het een enig rechtgevend kind is of de laatstgeborene van een groep kinderen in de zin van artikel 16 » weggelaten.
25 januari 2010.
Jean-Paul PROCUREUR. Vanessa MATZ. Céline FREMAULT. |