4-1211/3 | 4-1211/3 |
20 JANUARI 2010
I. INLEIDING
Oorspronkelijk werd de commissie voor de Justitie verzocht zich te buigen over de drie volgende wetsvoorstellen, die alle onder de optioneel bicamerale procedure vallen :
— Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken; ingediend door mevrouw Defraigne op 18 oktober 2007 (stuk Senaat, nr. 4-295/1);
— Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek teneinde de procedures in familiezaken menselijker te doen verlopen, ingediend door de heer Procureur c.s. op 12 november 2007 (stuk Senaat, nr. 4-381/1);
— Wetsvoorstel tot wijziging van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het beginsel van de zitting in raadkamer in te voeren in familiezaken, ingediend door de heren Mahoux en Collignon op 13 februari 2008 (stuk Senaat, nr. 4-560/1).
Na een eerste bespreking en nadat het advies werd ontvangen van de Raad van State en de Hoge Raad voor de Justitie (zie infra), werd op 10 maart 2009 door mevrouw Defraigne c.s. een nieuw wetsvoorstel ingediend tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken (stuk Senaat, nr. 4-1211/1). Ook dit voorstel valt onder de optioneel bicamerale procedure.
De commissie voor de Justitie heeft besloten om deze laatste tekst te gebruiken als basis voor de discussie.
De werkzaamheden van de commissie hebben plaatsgehad op 19 en 26 februari 2008, 28 april, 12 mei, 10 en 24 juni 2009, en 6, 12, 13 en 20 januari 2010, in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid.
II. ONDERZOEK VAN DE DRIE OORSPRONKELIJKE WETSVOORSTELLEN
A. Inleidende uiteenzetting van de heer Collignon over het wetsvoorstel tot wijziging van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het beginsel van de zitting in raadkamer in te voeren in familiezaken (stuk Senaat, nr. 4-560/1)
De heer Collignon verduidelijkt dat het voorliggende wetsvoorstel de bedoeling heeft het beginsel van de zitting met gesloten deuren in te voeren voor familiezaken.
Spreker merkt op dat dit type van procedure in onze rechtspraak al bestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de procedures voor de vrederechter, overeenkomstig de artikelen 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek. De wet van 27 april 2007 tot hervorming van de echtscheiding heeft trouwens het beginsel van de zitting in het kabinet ingevoerd voor het onderzoek van de echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting.
De heer Collignon benadrukt dat het voorliggende voorstel in overeenstemming is met rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat heeft geoordeeld dat het principe om familiezaken te onderzoeken in niet-openbare zittingen in overeenstemming was met artikel 6, § 1, van het Europees Verdrag.
Hij denkt dat de zitting in het kabinet ervoor zorgt dat de partijen de rol van de rechter anders inschatten. Door deze werkwijze kunnen de debatten in een serenere sfeer plaatsvinden, waarbij de rechter als een bemiddelaar wordt gezien. De praktijk van de procedures op grond van artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek (dringende en voorlopige maatregelen) toont aan dat de sfeer serener is dan wanneer het dossier in een openbare zitting wordt behandeld, zoals dit gebeurt met een kortgeding tot echtscheiding, of tijdens debatten voor de jeugdrechtbank, bij een geschil tussen personen die niet gehuwd zijn. Het feit dat men zijn privéleven in een publieke zitting moet etaleren, bevordert de serene bespreking niet.
Wat de twee andere bijgevoegde wetsvoorstellen betreft, vindt de heer Collignon dat het voorstel van de heer Procureur c.s. (stuk Senaat, nr. 4-381/1) een bredere doelstelling heeft, aangezien het ook handelt over de manier waarop vorderingen worden ingeleid.
Wat het wetsvoorstel van mevrouw Defraigne betreft (stuk Senaat, nr. 4-295/1), dienen, hoewel het onderwerp dicht tegen de andere aanleunt, een aantal verschillen te worden opgemerkt.
De terminologie is niet dezelfde. Mevrouw Defraigne stelt voor dat de zittingen met gesloten deuren worden gehouden. De heer Collignon meent dat dit niet de gepaste term is en zou liever over zitting in raadkamer spreken.
Het toepassingsgebied van voorstel nr. 4-295 is beperkter. De heer Collignon stelt voor dat materies als adoptie en onbekwaamverklaring eveneens in raadkamer zouden worden behandeld.
Wetsvoorstel nr. 4-295 wil het principe van de gesloten deuren uitbreiden naar al de jeugdzaken, zowel voor de burgerlijke zittingen als voor de protectionele zittingen. De heer Collignon onderstreept dat de protectionele zittingen vergelijkbaar zijn met zittingen voor de correctionele rechtbank in het volwassenenrecht. In dergelijke materies volgt men echter het principe van de openbaarheid van de debatten en is het sluiten der deuren een uitzondering.
Voorstel nr. 4-560 bepaalt dat de rechter kan beslissen om af te wijken van het principe van de zitting in raadkamer, om tot een openbare zitting over te gaan. Voorstel nr. 4-295 voorziet echter niet in die mogelijkheid.
B. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Defraigne over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken (stuk Senaat,nr. 4-295/1)
Mevrouw Defraigne benadrukt dat, van de drie voorstellen die hier ter tafel liggen en die hetzelfde doel beogen, het hare het oudste is.
Krachtens artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, heeft eenieder recht op een eerlijk en openbaar proces. Voor een aantal materies wijkt het Gerechtelijk Wetboek echter af van het principe van de openbaarheid van de debatten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de procedures inzake dringende en voorlopige maatregelen die plaatsvinden voor een vrederechter (artikelen 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek). Deze vinden buiten de openbaarheid plaats.
Aan de basis van de drie voorliggende wetsvoorstellen ligt de vraag of men de regel van de raadkamer uitbreidt tot alle zittingen in familiezaken, aangezien het gaat om procedures die te maken hebben met het privéleven van de rechtzoekende. In dit soort zaken is de houding van de magistraten momenteel wisselend en wordt de beslissing om de deuren te sluiten geval per geval genomen. Spreekster pleit ervoor de werkwijze te uniformiseren, zodat iedere rechtzoekende die geconfronteerd wordt met problemen die met zijn privéleven te maken hebben, op dezelfde manier wordt behandeld. De openbaarheid van de debatten kan in familiezaken de partijen, maar ook de kinderen, nadeel berokkenen.
Mevrouw Defraigne begrijpt niet waarom men discreet dient te handelen wanneer het gaat om dringende en voorlopige maatregelen als bedoeld in de artikelen 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek, terwijl voor de rechtbank van eerste aanleg of voor de jeugdrechtbank soortgelijke kwesties in het openbaar worden behandeld.
Spreekster pleit ervoor dat de indieners van de drie hier voorliggende voorstellen zouden trachten tot een gemeenschappelijke, samenhangende tekst te komen. Zij streven immers hetzelfde doel na.
Zij vraagt zich af of het niet nuttig zou zijn hierover het standpunt van de magistraten en de advocaten te kennen. De tekst die zij al tijdens de vorige zittingsperiode had voorgesteld, had bepaalde reacties opgeroepen met betrekking tot de verenigbaarheid van de voorgestelde wijziging met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Mevrouw Defraigne denkt dat men, gezien de belangen die spelen, moet kiezen tussen het beschermen van het privéleven en van de integriteit van de kinderen, en de openbaarheid van de procedures.
C. Inleidende uiteenzetting van de heer Procureur betreffende het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek teneinde de procedures in familiezaken menselijker te doen verlopen (stuk Senaat, nr. 4-381/1)
De heer Procureur meent dat het uiteindelijke doel dient te zijn dat de procedures in familiezaken menselijker zouden verlopen. Het door hem ingediende wetsvoorstel wil meer bepaald het principe van de gesloten deuren invoeren voor familiezaken. De openbaarheid van de debatten wordt door de families en door de kinderen aangevoeld als een aanslag op hun waardigheid en op hun privéleven. In het voorstel staan ook bepalingen waardoor het verzoekschrift veralgemeend zou worden als de manier om familiezaken in te leiden. Zijn fractie zal wel een amendement indienen om dit onderdeel van het wetsvoorstel in te trekken, gelet op de wijzigingen die ter zake zijn doorgevoerd bij de wet van 27 april 2007 tot hervorming van de echtscheiding.
Spreker is bereid om met de andere indieners van de hier voorliggende wetsvoorstellen mee te werken aan het opstellen van een gemeenschappelijke tekst. Uiteraard zal die tekst in overeenstemming moeten zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens, waarin de openbaarheid van de zittingen wordt vooropgesteld.
D. Algemene bespreking
In verband met het wetsvoorstel van de heren Mahoux en Collignon verklaart de minister dat er niets verkeerd is met de idee een mogelijkheid te voorzien om bepaalde gevoelige materies in raadkamer te behandelen. Men moet er zich wel voor hoeden voor deze zaken een al te rigide regeling te bepalen. Het wetsvoorstel nr. 4-295 stelt zelfs de verplichting in de procedures die handelen over de familierechten sensu lato in de raadkamer te laten plaatsvinden. Dit kan toch niet de bedoeling zijn. Het wetsvoorstel nr. 4-560 verwijst trouwens in zijn toelichting naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat in de zaak B. en P. vs. het Verenigd Koninkrijk van oordeel was dat het principe om familiezaken te onderzoeken in niet-openbare zittingen in overeenstemming was met artikel 6 van het EVRM, gelet op het feit dat de Engelse rechtbanken over de discretionaire bevoegdheid beschikken om procedures betreffende de kinderen in het openbaar te voeren, wanneer zij van mening zijn dat de zaak door de bijzonderheden ervan een dergelijke openbaarheid vergt, en gelet op het feit dat de rechter, wanneer hij hierom wordt verzocht, verplicht is te onderzoeken of hij zijn bevoegdheid ter zake dient uit te oefenen. De minister meent dan ook dat het laatste woord dient te liggen in handen van de rechter, des te meer daar in bepaalde procedures ook derde belanghebbenden opduiken (bijvoorbeeld de schuldeisers bij wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, of de grootouders bij bezoekrecht).
Verder stipt de minister aan dat een 27-tal procedures van familierecht (waarvan hij de lijst bezorgt — zie bijlage bij dit verslag) niet begrepen zijn in het wetsvoorstel van de hh Mahoux en Collignon. Moeten deze ook onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel vallen ?
Ten slotte wijst de minister erop dat de gemiddelde duur van een behandeling in de raadkamer langer is dan deze van een behandeling in openbare terechtzitting. Het kan toch ook niet de bedoeling zijn de gerechtelijke achterstand en de duur van de procedures te doen toenemen.
De heer Vankrunkelsven meent dat het een goed idee zou zijn dat alle opmerkingen betreffende de 3 wetsvoorstellen worden gemaakt en gebundeld, en dat de indieners dan pogen te komen tot een nieuw gezamenlijk tekstvoorstel.
De heer Collignon is het eens met de idee om een gezamenlijke tekst op te stellen.
Spreker is echter niet overtuigd van de vermeende gevolgen van de voorgestelde wijziging op de duur van de geschillen. Het lijkt ongeloofwaardig dat een rechter meer of minder tijd zal besteden aan een zaak naargelang hij die in raadkamer of in een openbare terechtzitting behandelt.
Wat het beginsel van de openbaarheid van de zittingen betreft, als bepaald in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, hebben de indieners van wetsvoorstel nr. 4-560 er rekening mee gehouden. Zij stellen voor de huidige toestand om te keren en de gesloten deuren als de regel te beschouwen voor familiezaken. Er wordt wel bepaald dat de rechter, ambtshalve of op vraag van een partij, kan beslissen dat de debatten openbaar verlopen.
Mevrouw Defraigne stelt vast dat drie voorstellen hetzelfde doel nastreven. Concreet stelt ze voor om de krachten van de drie fracties die een tekst hebben ingediend, te bundelen en een gezamenlijke tekst op te stellen. Als andere fracties aan de besprekingen willen meedoen, kunnen ze dat. Als men een gezamenlijke tekst zou indienen, kan die indien nodig natuurlijk nog altijd worden geamendeerd.
De heer Van Parys beaamt dat het nuttig kan zijn de standpunten van de fracties te kennen over de drie wetsvoorstellen, om te kunnen nagaan op welke wijze men best tot een gezamenlijk initiatief kan komen.
De heer Vankrunkelsven vraagt dat de dienst Wetsevaluatie van de Senaat over de drie wetsvoorstellen een advies zou formuleren.
De heer Vandenberghe onderstreept dat artikel 6 van het EVRM een minimumstandaard aanbiedt. Spreker wil grondig onderzoeken of men een algemene wettelijke uitzondering kan maken in functie van de aard van de procedure.
Spreker stipt aan dat de indiener van het wetsvoorstel nr. 4-560 zich vooral steunt op een arrest van het Europees Hof van 24 april 2001 (zaak B. en P. vs VK). Hij zou de nodige tijd willen nemen om de rechtspraak sinds dit arrest grondig te analyseren. Het is immers duidelijk dat er verschillende opvattingen bestaan over de interpretatie van artikel 6,§ 1.
Verder gaat het arrest van 24 april 2001 over hoederecht over minderjarige kinderen, waarvoor men stelt dat de zittingen in principe achter gesloten deuren dienen plaats te vinden, maar waarbij de rechter echter de soevereine mogelijkheid behoudt om de zitting openbaar te houden. Hoorzittingen van minderjarige kinderen is echter een specifiek geval en kent ook vandaag reeds een specifieke regeling (artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek).
Spreker meent dat men uit het arrest van het Hof over dit concreet geval geen algemene conclusies dient te trekken en voorop kan stellen dat alle familiezaken in raadkamer dienen plaats te vinden. Wat het Hof heeft gesteld in zijn arrest van 24 april 2001 schendt artikel 6, § 1 niet, omdat het minderjarige kinderen betreft en omdat men duidelijk stelt dat de rechter daarenboven op elk ogenblik soeverein kan beslissen dat de zitting openbaar dient te zijn.
Men mag niet vergeten dat het doel van de openbaarheid erin bestaat de rechtzoekende te beschermen tegen geheimzinnige rechtspraak die onttrokken is aan elke publieke controle. De openbaarheid draagt ongetwijfeld bij tot een eerlijk proces dat conform is aan de beginselen van de rechtsstaat. Uitzonderingen zijn uiteraard toegestaan, maar men moet ervoor zorgen dat de geest van artikel 6, § 1 niet wordt ondergraven door een algemeen beginsel in te lassen waarbij alle familiezaken achter gesloten deuren dienen te worden behandeld. Dit verhindert democratische controle. Spreker verwijst bijvoorbeeld ook naar een bepaling in het Gerechtelijk Wetboek die stelt dat men in de pers geen gewag mag maken van echtscheidingszaken.
Men moet vooraf goed aanduiden wat het probleem juist is en hoe men daaraan wil tegemoet komen.
De heer Delpérée herinnert eraan dat de commissie drie wetsvoorstellen moet behandelen. Het idee was dat de indieners zouden overleggen om te trachten een gezamenlijke tekst in te dienen. De fractie van spreker werd echter niet uitgenodigd om deel te nemen aan een dergelijk overleg.
Wat de grond van de zaak betreft, is het essentieel te weten of men kiest voor een stelsel waarin de rechter in een bepaald geval beslist om het sluiten der deuren toe te passen, dan wel voor een stelsel waarin de wetgever een algemene regel uitvaardigt voor het sluiten der deuren in familiezaken.
Spreker meent dat, gelet op het belang van deze kwestie en de verenigbaarheid met het Europees recht, men de afdeling Wetgeving van de Raad van State zou moeten raadplegen.
De heer Dubié verklaart dat men niet mag vergeten dat de openbaarheid van de debatten een erfenis van de Franse revolutie is. Het is een fundamenteel beginsel en als men daarvan wil afwijken, moet men dat heel omzichtig doen. Hij begrijpt de goede bedoelingen van de indieners, maar men moet goed aangeven onder welke voorwaarden men kan afwijken van de regel van de openbaarheid van de terechtzittingen. Hij vraagt dat de commissie zou beschikken over een gezaghebbend advies over de gevolgen van het instellen van het sluiten der deuren in familiezaken.
Als antwoord op de eerste opmerking van de heer Delpérée meldt de heer Collignon dat de nieuwe synthesetekst nog niet is ingediend en dat alle leden die dat wensen hun handtekening eronder kunnen plaatsen. Er zijn contacten geweest tussen de betrokken fracties.
De heer Vankrunkelsven verduidelijkt dat het initiatief om een gemeenschappelijk wetsvoorstel op te stellen persoonlijk werd genomen door een aantal commissieleden. De commissie heeft nooit beslist een officiële werkgroep daartoe op te richten. Het is logisch dat minstens de indieners van de 3 vermelde wetsvoorstellen hierover gaan samenzitten. Eventueel kunnen zij dan nog beslissen er andere personen bij te betrekken.
Wat de grond van de zaak betreft, beslist de commissie het advies van de Raad van State in te winnen.
III. ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE EN VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE
De Raad van State gaf op 2 juni 2008 een advies over de drie vermelde wetsvoorstellen.
Voor de inhoud van dat advies verwijzen we naar volgende documenten : nrs. 4-295/2, 4-381/2 en 4-560/2.
Voor het advies van de Hoge Raad voor de Justitie verwijzen we naar de documenten nrs. 4-295/3, 4-381/3 en 4-560/3.
IV. INDIENEN VAN EEN NIEUW WETSVOORSTEL
A. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Defraigne en de heer Collignon over het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken (stuk Senaat nr. 4-1211/1)
1. Voorgeschiedenis
In 2008 werd in de commissie voor de justitie gedebatteerd over drie voorstellen met als doel het sluiten der deuren in familiezaken. Een was van mevrouw Defraigne, een ander van de heren Mahoux en Collignon en een derde van het cdH (de heren Procureur, Dallemagne en Delpérée). Dat laatste had niet alleen als doel het sluiten der deuren in bepaalde familiezaken, maar ook :
— hun kostprijs verminderen door in bepaalde gevallen de dagvaarding bij deurwaardersexploot te vervangen door een verzoekschrift en de betekening bij deurwaardersexploot door de kennisgeving door de griffie,
— de echtscheiding door onderlinge toestemming te vereenvoudigen door de rechter de mogelijkheid te geven de echtgenoten van de tweede verschijning vrij te stellen.
De Raad van State heeft een advies gegeven over elk van die wetsvoorstellen. De Hoge Raad voor de Justitie heeft een advies gegeven inzake het sluiten der deuren. De MR- en PS-fracties zijn samengekomen om een gemeenschappelijke tekst op te stellen die tegemoetkomt aan de adviezen van beide instanties.
2. Advies van de Raad van State en van de Hoge Raad voor de Justitie
2.1. Raad van State
De Raad oordeelt in zijn adviezen dat, hoewel de openbaarheid van de terechtzittingen verantwoord is om de rechtzoekende te beschermen tegen een geheime rechtspraak die aan het toezicht van het publiek ontsnapt, om een billijk proces te waarborgen, of nog om het vertrouwen van de burgers in de hoven en rechtbanken te helpen behouden, « de wetgever een hele categorie van zaken kan onttrekken aan het toepassingsgebied van deze algemene regel wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de goede zeden, de openbare orde of 's lands veiligheid, of om de belangen van minderjarigen en het privéleven van de partijen te beschermen ». Het staat dus vast dat het om een wettig initiatief gaat.
De Raad van State eist evenwel dat de wetgever in het licht van het gelijkheidsbeginsel en het niet-discriminatiebeginsel, zoals bekrachtigd door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, verantwoordt waarom de deuren worden gesloten voor bepaalde procedures waar gegevens van het privé- en familieleven in het geding zijn en niet voor andere. Het voorstel verantwoordt dus die keuze (zie verder onder punt III).
De Raad van State pleit er ook voor « de verwijzing naar de gezamenlijke procedures waarop behandeling met gesloten deuren van toepassing is, in haar geheel op te nemen in artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek en de bijzondere bepalingen ter zake op te heffen ». Dat is gebeurd.
Verder vraagt hij zich af of het wenselijk is de deuren te sluiten bij de procedures zoals bedoeld in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, die ook het geval behelzen waarin een persoon vervolgd wordt « wegens een als misdrijf omschreven feit, gepleegd voor de [volle] leeftijd van achttien jaar ». Het gaat dus niet alleen om de privacy van de minderjarige. Het nieuwe wetsvoorstel gaat niet langer over die materie.
2.2. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie
De Hoge Raad voor de Justitie, die van oordeel is dat « de openbaarheid van de terechtzitting de regel is en moet blijven » stelt dat « de behandeling met gesloten deuren, als uitzondering, gerechtvaardigd is voor bepaalde familierechtelijke procedures en in het bijzonder voor familiale geschillen over het ouderlijk gezag, de huisvesting en het persoonlijk contact met de grootouders ».
Het nieuwe wetsvoorstel gaat daarover, maar tevens, om coherent te blijven :
— over de betwistingen over de uitkeringen tot levensonderhoud, die daar nauw mee verbonden zijn. Het bedrag van de uitkering is helaas vaak waar het om draait in een conflict betreffende ouderlijk gezag en huisvesting.
— over het kort geding betreffende de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen, naar aanleiding van een echtscheiding. De praktijk leert dat men elkaar in de overvolle rechtszalen waar zaken in kort geding worden behandeld, verdringt om te pleiten en dat het voor de rechtzoekende heel pijnlijk is zijn persoonlijke en familiale geschiedenis uit de doeken te doen.
De HRJ pleit ervoor om de rechter de mogelijkheid te laten om, ambtshalve of op vraag van het openbaar ministerie of van één der partijen, de behandeling met gesloten deuren nader te regelen of terug te keren naar het principe van de openbare terechtzitting. De indieners van het wetsvoorstel hebben voor dat voorstel gekozen.
3. Wetsvoorstel
In artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende procedures samengevoegd :
1) Procedures waarvoor reeds voorzien is in het sluiten der deuren :
— adoptie, (hoofdstuk VIIIbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek)
— voogdij over minderjarigen (hoofdstuk IX van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek)
-onbekwaamverklaring (hoofdstuk X van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek)
— vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogenstelsel (hoofdstuk Xbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek)
— echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen (hoofdstuk XI van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek)
2) Procedures die de HRJ specifiek vermeldt :
— ouderlijk gezag en huisvesting (artikelen 374 en 387bis van het Burgerlijk Wetboek)
— recht op persoonlijke betrekkingen met een grootouder (artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek)
— verzoeken betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht (hoofdstuk XIIbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek).
3) Procedures betreffende de uitkeringen tot levensonderhoud (hoofdstuk XII van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek).
4) Procedures in kort geding betreffende de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen in het raam van een echtscheidingsprocedure zoals bedoeld in artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek.
Wat de aangelegenheden betreft waarover de Hoge Raad voor de Justitie het heeft, wordt de behandeling met gesloten deuren verantwoord door het feit dat de debatten over die zaken tot de zuivere privésfeer behoren. De vuile was buiten hangen brengt de oplossing van het conflict niet dichterbij, terwijl het privéleven van de partijen en hun kinderen besmeurd wordt. Door in die gevallen de zaak met gesloten deuren te behandelen, kunnen partijen zich oprecht uitspreken over die heel persoonlijke zaken, zonder de nieuwsgierigheid van het publiek te moeten vrezen. Het bevordert een sereen, menselijker debat, dat tot een oplossing kan leiden die door allen aanvaard wordt.
Daarnaast is het in procedures betreffende het ouderlijk gezag en de huisvesting niet logisch dat zij alleen met gesloten deuren plaatsvinden wanneer het om gehuwde koppels gaat. Sinds de nieuwe wet van 27 april 2007 tot hervorming van de echtscheiding vinden de zittingen ter zake in raadkamer plaats (artikel 1255 van het Gerechtelijk Wetboek). Via deze recente wijziging heeft de wetgever ervoor willen zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van de partijen werd geëerbiedigd en dat zij zich vrij konden uitspreken over hun geschillen van persoonlijke aard. In afwachting van een familierechtbank, waardoor het mogelijk wordt die diverse geschillen met een eenvormige procedure te behandelen, is er geen reden om andere regels toe te passen voor burgerlijke zittingen betreffende de bewaring van kinderen van niet-gehuwde koppels voor de jeugdrechtbank dan voor ouders die voor diezelfde rechtbank vechten om de bewaring van een kind na een echtscheiding. Dit is een kwestie van samenhang.
Ten slotte wordt eraan herinnerd dat dit soort aangelegenheden in andere Europese landen niet in openbare terechtzitting behandeld wordt.
Om dezelfde redenen is de behandeling met gesloten deuren gerechtvaardigd voor betwistingen over de maatregelen betreffende het levensonderhoud (verplichting tot hulp, bijdrage voor de kinderen, of uitkering na echtscheiding) die vaak nauw verbonden zijn met de intimiteit van het gezinsleven en de conflicten over de bewaring, waarvoor een andere aanpak niet opportuun zou zijn.
Aangezien de behandeling met gesloten deuren op die manier voor alle familieprocedures verzekerd is, ongeacht of partijen gehuwd zijn of niet, dient men ze, om coherent te blijven, ook uit te breiden tot de procedures in kort geding betreffende de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen van de partijen en van hun kinderen in het raam van een echtscheiding.
De heer Collignon onderstreept dat de voorstellen in het verleden waarschijnlijk onvoldoende beantwoordden aan de bezwaren in verband met het beginsel van de openbare terechtzitting. Het nieuwe voorstel is beperkter van aanpak en is evenwichtiger. Spreker is ervan overtuigd dat de behandeling met gesloten deuren voor de in het wetsvoorstel bedoelde zaken de sereniteit van de debatten en de vrije meningsuiting van de partijen ten goede komt. Spreker verwijst hierbij naar de manier waarop een procedure op grond van artikel 223 BW verloopt voor de vrederechter. Het is de bedoeling de burgers inzake justitie een zo goed mogelijke openbare dienstverlening te geven, door een geschil optimaal op te lossen. Tevens dient het imago van de rechter als verzoener te worden versterkt. In Frankrijk, waar er familierechtbanken bestaan, worden de debatten heel wat vaker in het kantoor van de rechter gehouden. Dankzij de dialoog kunnen de partijen in familiezaken er zich bewust van worden dat er een hoger belang is, meestal dat van het kind, en dat het wenselijk is een akkoord na te streven.
Tot slot gebeurt het in jeugdzaken vaker dat de rechter zich met de partijen in een lokaal naast de rechtbank terugtrekt en de deur half open laat, wat in de praktijk neerkomt op het sluiten der deuren, om tot een vertrouwensklimaat te komen.
B. Algemene bespreking
1. Eerste gedachtewisseling
De staatssecretaris voor Gezinsbeleid verklaart dat de regering de doelstelling van de behandeling met gesloten deuren uiteraard niet zal betwisten, wel integendeel. De staatssecretaris wenst echter nu nog geen standpunt over de tekst van het wetsvoorstel in te nemen. Er wordt momenteel immers gewerkt rond de familierechtbank. Er is een werkgroep opgericht, die op zijn beurt sub-werkgroepen heeft opgericht, waarvan er één belast is met de zaak van het sluiten der deuren. Er is een plenaire vergadering van de werkgroep gepland op 30 april 2009. Daar zal een eerste synthese worden gemaakt van alle bijdragen van de universiteiten, de magistraten, de OBFG, de OVB, en van nog andere deelnemers. De staatssecretaris wil onderzoeken welke consensus uit al die bijdragen ontstaat, voor hij een standpunt inneemt.
De heer Vankrunkelsven werpt op dat de commissie voor de Senaat zich al sinds enige tijd buigt over de problematiek van het sluiten der deuren in familiezaken. Er zijn reeds adviezen van de Raad van State en van de Hoge Raad voor de Justitie waarmee de indieners rekening hebben gehouden. Het wetsvoorstel heeft aldus een solide basis en heeft niet helemaal hetzelfde doel als de instelling van een familierechtbank.
Mevrouw Defraigne stelt dat de verklaringen van de staatssecretaris de indieners van het voorstel niet verbazen. Er wordt al 30 jaar over de familierechtbank gesproken en zij bestaat nog steeds niet. De dagelijkse realiteit belangt echter wel duizenden rechtzoekenden aan. Dat er wordt gewerkt aan het instellen van een familierechtbank betekent niet dat dit wetsvoorstel niet nu al kan worden aangenomen en gebruikt in het belang van de rechtzoekende. Over de gesloten deuren in familiezaken bestaat — ook met de minister — een politieke consensus en er wordt al twee jaar aan gewerkt. Er moet snel een einde komen aan de wanhoop van mensen die verwikkeld zijn in procedures die raken aan hun intieme gezinsleven terwijl zij zich moeten uiten in openbare zittingen.
De heer Collignon is het eens met vorige spreekster. De familierechtbank is zeker een bredere kwestie, terwijl dit voorstel een praktisch antwoord wenst te bieden op concrete problemen.
De heer Vankrunkelsven heeft de indruk dat het toch nog enige tijd zal duren alvorens de familierechtbank effectief zal worden ingesteld. Men weet nog niet goed of deze er wel komt en zeker niet wanneer. Het voorliggende wetsvoorstel wordt in brede kringen onthaald op consensus. Het lijkt hem dan ook geen goed idee de bespreking ervan uit te stellen.
De staatssecretaris benadrukt dat het hem er niet om te doen is de bespreking van dit wetsvoorstel uit te stellen totdat het ontwerp inzake de familierechtbank goedgekeurd is, maar wel om te wachten op de synthese van de subwerkgroepen over de gesloten deuren. Die zal de komende weken beschikbaar zijn. Het zou jammer zijn deze gegevens, afkomstig van universiteiten, magistraten, advocaten enz., te missen. Zodra de synthese gemaakt is, kan spreker weer naar de commissie komen.
De heer Vankrunkelsven noteert alvast dat de regering geen inhoudelijke wijzigingen voorstelt, maar enkel een tijdsprobleem opwerpt.
Mevrouw Taelman verklaart een grote voorstander te zijn van de familierechtbank, waarvan de instelling echter een werk van lange adem is en niet binnen korte termijn kan worden verwezenlijkt. Vele zaken, zoals de verdeling van de werklast, moeten immers nog worden onderzocht. Het voorliggende wetsvoorstel heeft een andere strekking en wil de rechten en belangen van het kind beschermen, alsook het privé-leven. Ook de internationale verplichtingen leiden ertoe dat discretie in familiezaken noodzakelijk is.
Spreekster verwijst tot slot naar een gelijkaardig VLD-voorstel in de Kamer van volksvertegenwoordigers dat tot eenzelfde conclusie komt : het beginsel in familiezaken is het sluiten der deuren. Omwille van het evenredigheidsbeginsel kan de rechter het openbaar ministerie echter de mogelijkheid geven hiervan af te wijken.
Spreekster zou in deze materie graag vooruitgang boeken.
De heer Van Parys meent dat een pragmatische oplossing zich opdringt. De CD&V-fractie is voorstander van de inrichting van een familierechtbank; het is ongetwijfeld een goed voorstel om familieproblemen door een gespecialiseerde rechtbank te laten behandelen. Spreker begrijpt echter ook dat de instelling van een familierechtbank nog enige tijd op zich kan laten wachten. Hij wijst er op dat een werkgroep binnen de regering zich buigt over deze specifieke problematiek van het sluiten der deuren. Indien men zicht krijgt op de concrete timing van deze werkgroep, kan men daarmee wel rekening houden. Een engagement van de regering hierover zou nodig zijn.
De staatssecretaris bevestigt dat het niet de bedoeling is te wachten op de oprichting van de familierechtbank om vooruitgang te boeken inzake de gesloten deuren, maar wel om te wachten op de conclusies van de subwerkgroepen. De werkgroep komt in plenaire vergadering bijeen op 30 april. Dan zal de synthese van de verschillende subgroepen — ook die inzake gesloten deuren — gemaakt worden en vervolgens zullen de subgroepen snel vergaderen.
De heer Vankrunkelsven besluit dat het concreet voorstel luidt dat voorliggend wetsvoorstel op 12 mei opnieuw zal worden geagendeerd. Tegen deze vergadering moet de regering een precies standpunt hebben en eventuele in te dienen amendementen klaar hebben.
Mevrouw Defraigne herinnert aan de bestaande consensus over het principe van het sluiten der deuren in familiezaken, het bestaan van een advies van de Raad van State en van de Hoge Raad voor de Justitie, samengesteld uit magistraten en vertegenwoordigers van het middenveld. Men moet het parlementaire initiatief vrij zijn weg laten gaan. Spreekster wil dat men opschiet met de behandeling van het voorstel en de knoop doorhakt.
De heer Vankrunkelsven wijst op de soepelheid van de parlementsleden ten aanzien van de regering. Op 12 mei wordt deze zaak opnieuw geagendeerd; als de regering wenst te amenderen, op basis van de bevindingen van de werkgroepen, dient dit binnen deze termijn te gebeuren.
De heer Delpérée steunt dit voorstel, dat het mogelijk zou moeten maken om te beschikken over het werk van de subwerkgroep rond het sluiten der deuren die door de vertegenwoordigster van de minister werd vermeld.
2. Tweede gedachtewisseling
De staatssecretaris voor het Gezinsbeleid maakt in de eerste plaats een stand van zaken op met betrekking tot de « afdeling Jeugd en Familie » bij de rechtbank van eerste aanleg. De werkzaamheden schieten zeer snel op en men zou nog vóór eind mei tot een algemeen standpunt moeten komen om met het opstellen van de teksten te kunnen starten.
In het kader van de oprichting van de familierechtbank rees met name de vraag waar die rechtbank moest worden gevestigd (vredegerecht, eerste aanleg, ...), hoe de zittingen moesten verlopen (een rechter per dossier, specifieke procedures in familiezaken en de rol van de deurwaarder), waaruit de bevoegdheden zouden bestaan, of men opteert voor de rechtbank van eerste aanleg als dusdanig, met jeugdzaken, burgerlijke zaken, protectionele zaken en familiezaken, hoe men het verhoor van minderjarigen moet organiseren — dat momenteel verloopt volgens verschillende procedures voor een burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg of voor de jeugdrechtbank-, en tot slot de kwestie van het sluiten der deuren. Al die grote thema's zijn behandeld in het kader van de verschillende werkgroepen.
De eerste werkgroep, die zich toelegt op de vraag waar familiale geschillen moeten worden besproken, heeft haar werkzaamheden bijna afgerond.
Hetzelfde geldt voor de tweede werkgroep met betrekking tot de manier waarop de zittingen moeten verlopen.
De werkzaamheden over het sluiten der deuren zijn eveneens afgerond.
Er blijven een aantal vragen over met betrekking tot het verhoor van minderjarigen, waarover nog een definitieve politieke keuze moet worden gemaakt.
Na het maken van de definitieve keuzes, zullen de teksten zo spoedig mogelijk worden herschreven. Het is geenszins de bedoeling van de staatssecretaris de werkzaamheden van de Senaat te vertragen. De wetsvoorstellen gaan in de goede richting, maar spreker onderlijnt dat de werkgroep de mogelijkheid heeft gecreëerd om verschillende betrokken personen te laten samenwerken, zoals academici van verschillende universiteiten, magistraten, advocaten, de Hoge Raad voor Justitie, de administratie en kabinetten. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat het hier om een zeer technische materie gaat.
In dezelfde zin is de keuze op technisch vlak en met betrekking tot de formulering van de tekst uiteraard uiterst belangrijk. De staatssecretaris benadrukt dat wat het sluiten der deuren betreft, er een advies van de Hoge Raad voor de Justitie en een gedetailleerd advies van de Raad van State bestaat waarmee men rekening dient te houden.
De keuze die men in de werkgroep heeft gemaakt, is dus dat men uitgaat van deze twee adviezen om in artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek een § 2 in te voegen die nauwkeurig alle procedures organiseert die in raadkamer verlopen, teneinde binnen het kader van het algemeen beginsel van de openbaarheid van de debatten te blijven, een beginsel dat in de Grondwet is vervat. Om die reden kan men niet algemeen naar zaken verwijzen, maar moet men de afwijkingen van het algemeen beginsel van de openbaarheid van de debatten specificeren.
De werkgroep heeft ervoor geopteerd zich te richten op het kind. Men heeft alle procedures in familiezaken doorgenomen (afstamming, ouderlijk gezag, adoptie, voogdij, onbekwaamverklaring, wettelijke samenwoning, ...) om te bepalen welke procedures in raadkamer moeten worden gevoerd. Bovendien geldt iets vergelijkbaars voor de samenhangende zaken in verband met de huisvesting van de kinderen of het ouderlijk gezag. Overigens wordt dezelfde regel toegepast, ongeacht of de zaak in kort geding of ten gronde wordt behandeld : wat van belang is, is de behandelde zaak.
De rechter kan uiteraard altijd op grond van bijzondere omstandigheden de terechtzitting weer openbaar maken, wat het algemene principe blijft.
Dit zijn de conclusies van een werkgroep bestaande uit specialisten ter zake, wier advies in aanmerking moet worden genomen, rekening houdend met de deskundigheid en ervaring van deze specialisten.
De staatssecretaris herinnert eraan dat er eind mei een nieuwe plenaire vergadering is gepland, waar een synthese van alle conclusies van deze werkgroepen zal worden gemaakt. Hij stelt voor om de commissie op de hoogte te houden van de follow-up van deze vergadering, wat waarschijnlijk een nog preciezere timing mogelijk maakt.
De heer Vankrunkelsven besluit dat de staatssecretaris verzoekt om de bespreking uit te stellen en de voorstellen van de werkgroep af te wachten.
De heer Wathelet stipt aan dat er een laatste vergadering is van de algemene werkgroep op 28 mei 2009. Spreker stelt aldus voor de conclusies aan de commissie voor te leggen eind mei- begin juni.
De heer Vankrunkelsven begrijpt dat de parlementaire afhandeling van de voorliggende wetsvoorstellen dan verder kunnen worden besproken. Of is het de bedoeling van de regering met een eigen initiatief te komen ?
De staatssecretaris antwoordt dat wanneer een wetsontwerp over de familierechtbank zal worden ingediend, dat ontwerp bepalingen zal bevatten over zittingen met gesloten deuren, over de blijvende aanhangigmaking, over de analyse van het dossier door een en dezelfde magistraat of nog over het horen van minderjarigen. De oprichting door de regering van die diverse werkgroepen en het meerderheidsakkoord over de oprichting van een afdeling familiezaken binnen de rechtbank van eerste aanleg vloeien voort uit een streven naar coherentie. Het zou tegen dit akkoord indruisen om deze elementen los van elkaar te behandelen.
De heer Delpérée onderstreept dat het door de staatssecretaris voorgestelde rapport binnen een veertiental dagen zou moeten worden opgesteld. Dat lijkt geen overdreven termijn te zijn.
Spreker vraagt of de werkgroepen beschikken over de teksten van de wetsvoorstellen die zijn ingediend over de behandelde aangelegenheden.
De staatssecretaris bevestigt dit.
De heer Mahoux leidt uit de verklaring van de staatssecretaris af dat hij wenst dat de besproken aangelegenheid een exclusief voorrecht van de regering zou zijn. Spreker stelt vast dat die houding systematisch wordt aangenomen telkens wanneer de commissie een probleem in verband met familiezaken, per definitie een erg ruim onderwerp, poogt aan te snijden.
Steeds weer worden dezelfde argumenten aangevoerd en in het bijzonder het argument dat het probleem op een algemene manier moet worden geregeld. Er wordt nu echter al meer dan dertig jaar gewacht op een familierechtbank. Als men die redenering moet blijven volgen, wordt het initiatiefrecht van het Parlement tot niets gereduceerd. In andere aangelegenheden worden gedeeltelijke initiatieven genomen. Het is immers zo dat men immobilisme riskeert door alles algemeen te willen regelen.
Men moet erkennen dat sedert het begin van deze zittingsperiode weinig wetsontwerpen aan de commissie werden voorgelegd. De commissie heeft vooral wetsvoorstellen onderzocht.
Het spreekt daarenboven vanzelf dat ook de indieners van de wetsvoorstellen alle mogelijke voorzorgen nemen en vooraf over de behandelde onderwerpen deskundigen en adviesinstanties raadplegen.
Spreker stelt eveneens vast dat de verklaring van de staatssecretaris geen informatie over de inhoud bevat.
Hij is van mening dat het probleem van het sluiten der deuren niet gekoppeld is aan het grote ontwerp over de familierechtbank, een ontwerp dat de fractie van spreker overigens steunt.
De staatssecretaris verklaart dat het niet is omdat een werkgroep het over een tekst eens raakt dat de Kamers die ook moeten goedkeuren.
Voorts gaat het er niet om of het Parlement dan wel de regering voor die hervorming verantwoordelijk is. Spreker meent in de voorbije maanden te hebben aangetoond, inzake vereffening en verdeling in de Senaat of wat betreft de objectivering van de onderhoudsbijdragen of de plaats van het huwelijk in de Kamer, dat hij de weg van het parlementair initiatief voorrang kon verlenen.
Voor het overige kan de staatssecretaris de inhoud van de teksten nader toelichten. Inzake afstamming wordt bepaald dat de aangelegenheden die geregeld worden door de artikelen 318, 329, 330, 332, 338, § 1, moeten worden behandeld in de raadkamer aangezien de kwestie van het kind in die contexten fundamenteel is.
In het kader van het ouderlijk gezag gaat het om de artikelen 373 en 374 van het Burgerlijk Wetboek, dit wil zeggen alle geschillen inzake ouderlijk gezag die niet exclusief betrekking hebben op het beheer van de goederen.
Inzake adoptie moet in artikel 1231,1, verwezen worden naar de adoptie, teneinde het houden van de zitting in de raadkamer mogelijk te maken.
Wat de voogdij betreft, wordt de zitting achter gesloten deuren toegevoegd in artikel 1233.
Soortgelijke bepalingen worden opgenomen inzake onbekwaamverklaring, de rechten en plichten van de echtgenoten, de echtscheiding en de wettelijke samenwoning.
De heer Vandenberghe kan instemmen met een vraag om uitstel, maar maakt voorbehoud over deze wijze van besluitvorming. De regering komt om uitstel verzoeken met de mededeling dat zij wachten op de conclusies van een werkgroep waaraan alle belanghebbenden hebben deelgenomen. Dit betekent dat iedereen wordt geraadpleegd, behalve de personen die zijn verkozen. Dit komt neer op een verschuiving van de werking van de instellingen.
De staatssecretaris herhaalt dat hij de commissie op de hoogte zal houden over de voortgang van de werkzaamheden. Het gaat om een onderwerp dat hem na aan het hart ligt.
Het klopt dat men al dertig jaar spreekt over de oprichting van een familierechtbank. Toch zijn de werkzaamheden momenteel ver gevorderd en er is goede hoop dat er vrij snel een oplossing komt.
De heer Vankrunkelsven besluit dat de algemene vergadering van de werkgroepen kan worden afgewacht. Dan zullen de voorstellen opnieuw worden geagendeerd en zal de commissie haar verdere werkwijze vastleggen.
3. Uiteenzetting van de heer M. Wathelet, staatssecretaris voor begroting en voor gezinsbeleid, en derde gedachtewisseling
De heer Wathelet verklaart dat er binnen de werkgroep overeenstemming is bereikt over het oprichten van een afdeling « Jeugd en Familie » binnen de rechtbank van eerste aanleg.
De oriëntatienota voorziet in de mogelijkheid om over te gaan tot het sluiten der deuren in familiezaken, en, in sommige gevallen, tot het horen van minderjarigen. De werkgroep stelt een lijst voor van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van de debatten, als bepaald in artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek. In een aantal aangelegenheden zullen de zittingen met gesloten deuren kunnen plaatsvinden. Op vraag van een van de partijen of van het openbaar ministerie zal de rechter kunnen beslissen welke procedure openbaar zal verlopen. Deze oplossing komt tegemoet aan de opmerkingen van de Raad van State en van de Hoge Raad voor de Justitie.
Om te weten of een aangelegenheid met gesloten deuren behandeld wordt, is de werkgroep uitgegaan van het belang van het kind. De volgende procedures vinden in principe met gesloten deuren plaats :
— inzake afstamming, de betwisting van moederschap of vaderschap, het verzet, de erkenning, de betwisting van de erkenning, het vaderschaps- of moederschapsonderzoek, en de vordering tot onderhoudsuitkering;
— inzake ouderlijk gezag, alle geschillen betreffende het ouderlijk gezag en de huisvesting van de kinderen, het persoonlijk contact met andere personen (art. 375bis) en de procedures om maatregelen te treffen of te wijzigen in geval van niet-naleving van maatregelen inzake adoptie; alle procedures die vervat zijn in artikel 1231-1 van het Gerechtelijk Wetboek;
— inzake voogdij;
— inzake onbekwaamverklaring;
— voor de rechten en plichten van echtgenoten, de bepalingen betreffende de verzoening;
— inzake echtscheiding wordt het sluiten der deuren bevolen wanneer de persoonlijke verschijning wordt behouden;
— aangelegenheden betreffende wettelijke samenwoning, voor zover de persoonlijke verschijning van de partijen wordt gevraagd.
Deze opsomming zal worden opgenomen in een nieuw tweede lid, toe te voegen aan artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek. Men bevestigt dus het beginsel van de openbaarheid van de debatten, maar bouwt een aantal uitzonderingen in.
Mevrouw Defraigne vraagt of de regering gaat wachten tot de familierechtbank is opgericht om het beginsel van het sluiten der deuren in familiezaken in ons recht in te voeren. Spreekster is van mening dat de maatregel van de gesloten deuren zeer snel kan worden ingevoerd, zonder dat men daarvoor op de oprichting van de familierechtbank hoeft te wachten. Gesloten deuren behoeven geen hervorming van het gerecht noch een wijziging van de rechtbanken. De maatregel, die de goedkeuring heeft van zowel de Hoge Raad voor de Justitie als de Raad van State, zou veel rechtzoekenden die in pijnlijke familiezaken verwikkeld zijn, zeer snel een grote dienst bewijzen. Zij beklemtoont dat deze maatregel ook geen kosten meebrengt.
De staatssecretaris antwoordt dat hij er niet tegen gekant is dat de kwestie van het sluiten der deuren in familiezaken behandeld zou worden nog voor de familierechtbank is opgericht. De teksten betreffende de instelling van een afdeling « Jeugd en Familie » bij de rechtbank van eerste aanleg zullen aan het eind van het jaar klaar zijn. In de tussenliggende tijd is het mogelijk om vooruitgang te boeken wat het sluiten der deuren betreft.
Spreker had tijdens voorgaande discussies gevraagd om het onderwerp van de gesloten deuren uit te stellen, zodat de twee hervormingen elkaar niet zouden overlappen. Men dient immers te voorkomen dat de keuzes die door het parlement worden gemaakt inzake het sluiten der deuren in familiezaken in tegenspraak zouden zijn met die welke men maakt voor de oprichting van de familierechtbank.
Spreker benadrukt dat er geen fundamentele inhoudelijke verschillen zijn tussen de lijst van materies die hij voorstelt om met gesloten deuren te behandelen en de lijst die de indieners van wetsvoorstel nr. 4-1211 voorstellen. Hij vraagt om de bespreking van het wetsvoorstel binnen twee weken voort te zetten, zodat hij de kans heeft om de goedkeuring van de hele regering te krijgen wat zijn hier uiteengezette standpunt betreft.
De heer Mahoux verheugt zich over de consensus die naar voren komt betreffende het idee om een aantal procedures in familiezaken met gesloten deuren te behandelen.
De heer Wathelet deelt volgende nota mee :
« Nota betreffende de keuzes die zijn gemaakt met het oog op de indiening van amendementen door de regering, volgend op de werkgroep inzake de familierechtbank en betreffende de kwestie van het sluiten der deuren
Er zou een tweede lid worden toegevoegd aan artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek.
Onder voorbehoud van de openbaarheid van de vonnissen en de arresten, zouden de volgende aangelegenheden dan ook in § 2 van artikel 7527 van het Gerechtelijk Wetboek worden opgenomen :
1. de gerechtelijke procedures inzake afstamming :
• artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek — betwisting van het vader- of moederschap
• artikel 329bis — verzet tegen de erkenning
• artikel 330 — betwisting van de erkenning
• artikel 332 quinquies — onderzoek naar het vaderschap of het moederschap
• artikel 338, § 3 — vordering tot uitkering voor levensonderhoud
2. de gerechtelijke procedures inzake ouderlijk gezag
• de artikelen 373 en 374 van het Burgerlijk Wetboek — alle geschillen inzake het ouderlijk gezag (behoudens het beheer van de goederen) met inbegrip van de geschillen met betrekking tot de huisvesting van de kinderen
• artikel 375bis — persoonlijk contact met de grootouders en met ieder ander persoon
• artikel 387bis en ter — procedures om beschikkingen te nemen of te wijzigen of te volgen procedures wanneer de beschikkingen niet in acht worden genomen
Er wordt besloten dat het sluiten der deuren niet noodzakelijk is waar het gaat om beheer van de goederen van de kinderen (376 van het Burgerlijk Wetboek). Deze materie zou schuldeisers kunnen aanbelangen.
3. de gerechtelijke procedures inzake adoptie
4. de gerechtelijke procedures inzake voogdij
• artikel 1233 van het Gerechtelijk Wetboek : het sluiten der deuren toevoegen
• 1234, 1235.1 en 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek : de bepaling behouden
• Om de zichtbaarheid te verhogen, zou het beter zijn het sluiten der deuren toe te passen op het geheel van de gerechtelijke procedures die bedoeld worden in Hoofdstuk IX, van boek IV, van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek.
5. de gerechtelijke procedures inzake onbekwaamverklaring
• zie Hoofdstuk X van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek
6. de gerechtelijke procedures inzake verzoening wat betreft de rechten en plichten van echtgenoten
• artikel 1253 quater a)
7. de gerechtelijke procedures inzake echtscheiding
• de artikelen 1255 en 1256 van het Gerechtelijk Wetboek
8. inzake wettelijke samenwoning
• de gerechtelijke procedures inzake wettelijke samenwoning
9. de procedures betreffende de voorlopige maatregelen bedoeld in artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek
De materies waarvoor niet in het sluiten der deuren is voorzien, zullen in raadkamer worden behandeld indien de verzoeken verband houden met materies die te maken hebben met het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.
De rechter kan er op elk moment toe besluiten om de zitting opnieuw openbaar te maken, op grond van omstandigheden eigen aan de zaak.
De heer Collignon vraagt of het de bedoeling is deze lijst op te nemen in dit voorstel.
De staatssecretaris bevestigt dat. Hij wijst erop dat hij oorspronkelijk wenste dat de kwestie van de gesloten deuren in familiezaken deel uitmaakte van de bespreking van de familierechtbank. Aangezien het parlement vooruitgang wenst te boeken inzake de gesloten deuren zonder te wachten op het ontwerp tot instelling van de familierechtbank, stelt de regering voor dit wetsvoorstel te amenderen en er de lijst van materies in op te nemen die met gesloten deuren moeten worden behandeld, zoals opgesteld door de werkgroep die de instelling van de familierechtbank voorbereidt.
De regering werkt momenteel een amendement uit. De voorgestelde oplossing is gebaseerd op het advies van de Hoge Raad voor de Justitie, dat bepaalt dat niet mag worden afgeweken van het beginsel van de openbare zitting tenzij men duidelijk bepaalt voor welke punten de gesloten deuren gelden, in het belang van het kind. Er wordt ook voorgesteld dat de rechter kan beslissen terug te komen op het beginsel van de openbare zitting naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak.
De heer Mahoux stelt voor dat het amendement langs parlementaire weg wordt ingediend.
De staatssecretaris is het met dat amendement eens.
De heer Collignon stelt voor de lijst van achter gesloten deuren te behandelen materies voorgesteld in artikel 2 van het wetsvoorstel, te vergelijken met de lijst voorgesteld door de staatssecretaris.
4. Vierde gedachtewisseling
Mevrouw Defraigne wijst erop dat zij heeft uiteengezet waarom de indieners van deze tekst voorstellen sommige materies achter gesloten deuren te behandelen. De vraag is om welke materies het moet gaan.
De regering heeft hiervoor een lijst opgesteld en er is bijna overeenstemming bereikt. De indieners van het voorstel hebben echter nog vragen bij het feit dat de staatssecretaris de debatten over het onderhoudsgeld wenst uit te sluiten van de gesloten deuren.
Het wetsvoorstel is bedoeld om de gezinnen hun rust en intimiteit te gunnen, door hen niet te dwingen hun privéleven bloot te leggen in de rechtbank en hun situatie nog pijnlijker te maken.
Men zou kunnen menen dat een publiek debat de zwakkere partij — toch nog vaak de vrouw — zou kunnen beschermen. Spreekster meent echter van niet, omdat de financiële discussies vaak de gelegenheid zijn om elkaar zwart te maken en rekeningen te vereffenen.
De heer Mahoux verklaart dat bij geschillen inzake onderhoudsgeled de vrouw inderdaad meestal de zwakste partij is en geconfronteerd wordt met de niet-betaling van de alimentatie. In dat geval zou de openbaarheid van het debat de sterkste partij die niet betaalt, stigmatiseren. Misschien moet dat niet allemaal in de openbaarheid worden behandeld.
De filosofie van de tekst is dat het algemene beginsel de openbaarheid blijft, dat de gesloten deuren in sommige materies gelden en dat van die regel kan worden afgeweken. Inzake alimentatie blijft dus alles mogelijk.
De heer Vandenberghe stipt aan dat de grondwet de openbaarheid bepaalt, zonder uitzondering. Indien men nu een wet wil stemmen waarvan de algemene draagwijdte is dat de betwistingen in familiezaken achter gesloten deuren worden behandeld, mits enkele uitzonderingen, doet dit problemen rijzen. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft toegelaten dat men bepaalde zaken achter gesloten deuren behandelt, mits voldoende objectivering, maar er moet toch een zekere coherentie zijn in onze wetgeving. In het wetsontwerp met betrekking tot de onderhoudsgelden (4-1357) wordt een commissie opgericht die de rechtspraak bewaakt. Indien men nu gaat bepalen dat familiezaken achter gesloten deuren plaatsvinden, geldt dit ook voor deze commissie.
Verder werpt spreker op dat, bij de behandeling van familiezaken voor de burgerlijke rechtbank, meestal slechts de advocaten aanwezig zijn.
Men moet er ook rekening mee houden dat de familiale betwistingen in burgerlijke zaken talrijk zijn. Wat bijvoorbeeld met de vereffeningen en verdelingen ? Moeten deze ook achter gesloten deuren plaatsvinden ?
Spreker is dus geneigd de openbaarheid als regel te doen gelden, en de uitzonderingen strikt te bepalen.
De heer Wathelet schetst de historiek van voorliggend wetsontwerp, dat voortvloeit uit diverse wetsvoorstellen. Zijn bedoeling was de materies te overlopen die al dan niet achter gesloten deuren dienden plaats te vinden. Ook het advies van de Raad van State en de Hoge Raad voor de Justitie zijn voorhanden.
Zoals reeds werd herhaald, is het beginsel van openbaarheid van fundamenteel belang en staat het in onze Grondwet ingeschreven. Men kan daarentegen, mits verantwoording en beperking, een bepaald aantal aangelegenheden in raadkamer behandelen. Bovendien bepaalt de tekst dat het mogelijk is om de terechtzitting weer openbaar te maken,zelfs voor aangelegenheden waarvoor in het sluiten der deuren is voorzien.
Het probleem werd ook besproken in het kader van de werkgroep voor de oprichting van de afdeling Gezin binnen de rechtbanken van eerste aanleg. Deskundigen en beroepsbeoefenaars werden al over dat onderwerp geraadpleegd.
Het al dan niet opnemen van de debatten over onderhoudsbijdragen in de lijst van aangelegenheden die in principe achter gesloten deuren worden behandeld, is een beleidskeuze. De staatssecretaris vindt niet dat ze in die lijst moeten worden opgenomen. Toen men de domeinen overliep die in de lijst konden worden opgenomen, was het immers de bedoeling de uitzondering op het algemene beginsel van de openbaarheid te beperken tot de problemen betreffende de toestand van personen, hoofdzakelijk die van kinderen. Onderhoudsbijdragen vielen hier dus niet onder, ook al klopt het dat een geschil over onderhoudsbijdragen, zoals een vereffening-verdeling, erg heftig kan zijn.
Maar men mag niet uit het oog verliezen dat het vaak om een samenhangend geschil gaat dat in de raadkamer zal worden behandeld als dat voor het hoofdgeschil het geval is. Opdat een zaak in openbare terechtzitting wordt behandeld, moet zij dus uitsluitend betrekking hebben op de onderhoudsbijdragen en uitkeringen tot levensonderhoud. Als die laatste bovendien onderworpen zijn aan het beginsel van de sluiting der deuren, waarom zou dat ook niet het geval kunnen zijn voor de vereffening-verdeling ?
Men mag geen risico's nemen ten opzichte van de aanbevelingen van de Raad van State en de Hoge Raad voor de Justitie die benadrukken dat het algemene beginsel van openbaarheid bewaard moet bleven en de eventuele uitzonderingen hierop met redenen moeten worden omkleed.
De staatssecretaris voegt eraan toe dat hij oor heeft voor de aangebrachte tegenargumenten. Hij benadrukt echter dat er lang is nagedacht over de oplossing waarvoor hij heeft gekozen en dat die tot stand kwam na diverse raadplegingen.
Mevrouw Defraigne geeft het voorbeeld van een dagvaarding tot echtscheiding op grond van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk waarin men tegelijk de problemen van de onderhoudsbijdragen wil regelen. In dat geval kan de samenhang tot gevolg hebben dat die laatstgenoemde kwesties in de raadkamer worden behandeld.
In het geval van een echtscheidingsprocedure met « dubbele dagvaarding », waarin de onderhoudsbijdragen — net omdat zij voor problemen zorgen — aan een ander rechtscollege worden toevertrouwd, namelijk de zittingen in kort geding, naargelang dat rechtscollege enkel de financiële kwesties behandelt of ook de problemen in verband met de huisvesting van de kinderen, zullen de eerste problemen echter in de raadkamer (vanwege hun samenhang) of in openbare terechtzitting worden behandeld.
In de praktijk zal dat de zaken voor de rechter nauwelijks vereenvoudigen. Bovendien ontstaat er een probleem van logica. Waar zit de logica van een systeem, als men een conflictuele kwestie in openbare terechtzitting behandelt en een niet-conflictuele kwestie achter gesloten deuren ?
De heer Vandenberghe wijst erop dat de openbaarheid van de rechtspraak toelaat aan de rechtsleer de door deze rechtspraak gehanteerde criteria te vergelijken. Dit geeft een democratische waarborg. Het streven naar uniformiteit en hanteren van gelijke waardeschalen bij een aantal betwistingen is onder meer te wijten aan het feit dat de rechtsleer systematisch een onderzoek doet van de rechtspraak en aldus de aandacht vestigt op bepaalde verschillen. Zodra de rechtspraak achter gesloten deuren wordt gehouden, zal de rechtsleer het vonnis niet meer op dezelfde wijze kunnen consulteren. Dit geldt ook voor de geanonimiseerde rechtspraak. Er is uiteraard een privaat belang van de partijen maar dit doet geen afbreuk aan de regel dat het recht in principe in het openbaar dient te worden uitgesproken. De mogelijke controle verleent democratische waarborgen tegen willekeur en dergelijke.
De staatssecretaris verwijst naar de bespreking over de oprichting van een afdeling Familie binnen de rechtbank van eerste aanleg. De manier waarop deze nieuwe afdeling wordt opgevat, lost de door mevrouw Defraigne aangehaalde problemen op, aangezien hier het beginsel « één gezin, één dossier, één rechter » wordt toegepast. De problemen waarop mevrouw Defraigne wijst, zijn veeleer het resultaat van het optreden van verschillende rechters in één dossier dan van het feit dat het dossier in een openbare terechtzitting dan wel in raadkamer wordt behandeld.
Volgens spreker gaat het te ver om van de gesloten deuren een algemene uitzondering te maken in familiezaken. Bovendien wordt dan geen rekening gehouden met de adviezen van de Raad van State en van de Hoge Raad voor de Justitie. In elk geval zal men dan een risico nemen en moet men deze keuze bijzonder omstandig motiveren. Dat is echter niet de keuze die wordt gemaakt in de nota die de leden van de commissie is bezorgd.
Mevrouw Taelman besluit dat sommige commissieleden de wil uiten om verder te gaan dan de nota van de minister, andere commissieleden zijn dan weer bezorgd over het principe van de openbaarheid. De minister stelt een tussenweg voor.
Mevrouw Defraigne bevestigt dat zij een amendement zal opstellen.
V. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1
Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 2
Amendement nr. 1
Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat nr. 4-1211/2), dat ertoe strekt artikel 2 te vervangen.
Het amendement is het resultaat van een consensus over de definitie van de aangelegenheden die met gesloten deuren moeten worden behandeld. Het voorstel strekt ertoe van de gesloten deuren de regel te maken in aangelegenheden die behoren tot de persoonlijke levenssfeer of die betrekking hebben op kinderen. Zodra een kind bij de zaak betrokken is, wordt de zaak met gesloten deuren behandeld.
In het amendement wordt voorgesteld alle procedures inzake afstamming, ouderlijk gezag, wetttelijke samenwoning, voogdij en onbekwaamverklaring met gesloten deuren te behandelen. Hetzelfde geldt voor de bemiddelingsprocedures inzake vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen, echtscheidingsprocedures en procedures inzake voorlopige maatregelen als bedoeld in artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek.
Andere aangelegenheden die samenhangen met de hierbovengenoemde aangelegenheden moeten ook in raadkamer worden behandeld.
In het amendement wordt ook rekening gehouden met het advies van de Raad van State. Er kan altijd worden teruggekeerd naar de openbare debatten, in overeenstemming met het algemene principe van de openbaarheid van gerechtelijke procedures.
De staatssecretaris meent dat het amendement de eerdere besprekingen perfect weergeeft. Het amendement houdt rekening met het grondwettelijke principe van de openbaarheid van de debatten. De tekst bevat, in overeenstemming met de verschillende gegeven adviezen, een exhaustieve lijst van de procedures die met gesloten deuren moeten worden behandeld, waarbij de mogelijkheid wordt opengelaten om de zaak in een openbare terechtzitting te behandelen, als dat nodig is.
Spreker steunt dit amendement omdat het een evenwicht heeft gevonden tussen het principe van de openbaarheid van de debatten en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van gezinnen, die vereist dat bepaalde zaken in raadkamer worden behandeld.
De heer Mahoux spreekt eveneens zijn steun uit voor dit amendement, dat de verschillende in de bespreking naar voren gebrachte elementen met elkaar verzoent.
Artikelen 3 tot 8
Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 2 in (Stuk. Senaat nr. 4-1211/2), dat ertoe strekt de artikelen 3 tot 8 van het wetsvoorstel te doen vervallen.
Dit amendement is een logisch gevolg van amendement nr. 1 van dezelfde indieners.
VI. STEMMINGEN
Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 2 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Door de aanneming van dit wetsvoorstel vervallen de wetsvoorstellen nrs. 4-295, 4-381 en 4-560.
Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 11 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Pol VAN DEN DRIESSCHE. | Martine TAELMAN. |
Note relative à la proposition de loi modifiant la quatrième partie du Code judiciaire en vue d'instaurer dans les matières familiales le principe de l'audience en chambre du conseil (no 4-560)
Quelques réflexions:
— en matière d'organisation judiciaire, il serait bon de vérifier quelle organisation demande la chambre du conseil. Il semble que ce type d'audience demande plus de temps qu'une audience publique.
— dispositions du Code civil prévoyant des procédures spécifiques:
1) art.47: procédure suppléant à l'absence d'acte d'état civil;
2) art. 63, § 4: refus de dresser l'acte de déclaration de mariage;
3) art. 71: acte de notoriété;
4) art. 72bis: autorisation de faire une déclaration sous serment devant l'officier de l'état civil en cas d'impossibilité de se procurer l'acte de notoriété;
5) art. 101: rectification des actes de l'état civil (Chapitre XXII du Livre IV du Code judiciaire, non visé par la proposition de loi);
6) art. 112 et suivants: présomption et déclaration de l'absence (en cette matière, une certaine publicité pourrait être utile);
7) art. 145: dispense d'âge pour le mineur désirant se marier
8) art. 167. dernier alinéa: recours contre le refus de l'officier de l'état civil de célébrer le mariage;
9) art. 177: procédure de levée de l'opposition à mariage
10) art. l80 et suivants: nullité de mariage
11) art. 318: contestation de paternité
12) art. 322: recherche de paternité ou de maternité (+ art. 332quinquies)
13) art. 329bis. §§ 2 et 3: reconnaissance
14) art. 330: contestation de la reconnaissance
15) art. 331: généralités relatives aux diverses actions en matière de filiation
16) art. 332bis: action en contestation d'état
17) art. 332ter: action en réclamation d'état
18) art. 336 et suivants: action en réclamation d'une pension pour l'entretien, l'éducation et la formation adéquate;
19) art. 373: recours devant le tribunal de la jeunesse en cas de désaccord en matière d'autorité parentale lorsque les parents vivent ensemble;
20) art.375bis: droit aux relations personnelles pour les grands-parents ou toute autre personne justifiant d'un lien d'affection particulier avec l'enfant;
21) art. 379: décision en matière d'administration des biens de l'enfant
22) art 387bis-art 387ter: autres décisions en matière d'autorité parentale;
23) art 476 et suivants: émancipation
24) art 487bis et suivants: minorité prolongée
25) art 488bis et suivants: administration provisoire des biens appartenant à un majeur;
26) art. 513 et suivants: la mise sous conseil judiciaire;
27) art. 1479: mesures provisoires lorsque l'entente entre cohabitants légaux est sérieusement perturbée.
— le chapitre XXII du Livre IV du Code judiciaire, relatif à la procédure de rectification des actes de l'état civil, n'est pas visé par la proposition de loi (art. 1383 à 1385).