4-103

4-103

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 17 DECEMBER 2009 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de minister van Justitie over «de toekenning van een collectieve schuldenregeling aan handelaars» (nr. 4-1311)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

De heer Guy Swennen (sp.a). - Sedert ruim tien jaar biedt de collectieve schuldenregeling in ons land een uitweg voor particulieren die zich in een situatie van overmatige schuldenlast bevinden.

Vanaf de aanvang heeft de wetgever als één van de essentiële toegangsvoorwaarden tot deze procedure gesteld dat de verzoeker geen koopman mag zijn. De reden is niet dat men de kooplieden het voordeel van de collectieve schuldenregeling niet gunt, maar men wil wel interferentie met de faillissementswetgeving voorkomen. Hoewel deze laatste wet een andere doelstelling heeft dan de collectieve schuldenregeling, gaat het ook om een insolventieprocedure, waarbij de toepassing van de ene procedure die van de andere uitsluit. Om die reden bepaalt de wet trouwens dat een persoon die koopman is geweest, het verzoek om collectieve schuldenregeling maar zes maanden na het stopzetten van zijn handel kan indienen. Gedurende die periode kan de betrokkene immers nog altijd failliet verklaard worden. Ex-gefailleerden hebben dan wel toegang tot de procedure na de sluiting van het faillissement.

Nu gebeurt het in de praktijk wel eens dat de collectieve schuldenregeling wordt toegekend aan personen van wie nadien blijkt dat ze koopman waren op het moment van de aanvraag, of toch sedert minder dan zes maanden hun handelsactiviteiten hadden beëindigd. De vraag rijst dan ook of de rechter in dergelijk geval, wanneer geen enkele partij zich daartegen verzet, de procedure kan laten doorgaan. Er anders over beslissen zou immers betekenen dat de gehele procedure moet worden herroepen, met toepassing van artikel 1675/15 van het Gerechtelijk Wetboek, en dat in dat geval kan worden overgegaan tot de faillissementsprocedure voor de rechtbank van koophandel. Zo werd in een vonnis dat in Rechtskundig Weekblad werd gepubliceerd, inderdaad tot een herroeping beslist in een zaak waarbij de hoedanigheid van handelaar niet in het verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling werd vermeld, waaruit de rechter afleidde dat de verplichting tot het verstrekken van volledige informatie niet werd nagekomen (Beslagr. Antwerpen, 1 oktober 2002, R.W., 2003-2004, blz. 875).

Dergelijke problemen zouden kunnen worden vermeden indien de rechter bij de beoordeling van het verzoekschrift actief zou onderzoeken of de verzoeker de hoedanigheid van koopman heeft. Dergelijk onderzoek kan eenvoudig gebeuren door raadpleging van de Kruispuntbank van ondernemingen. Wanneer blijkt dat de verzoeker niet aan de voorwaarden voldoet, weigert de rechter dan de toelaatbaarheid uit te spreken en maakt hij het dossier eventueel over aan de dienst Handelsonderzoek bij de bevoegde rechtbank van koophandel.

Graag had ik van de minister vernomen of het onderzoek van het verzoekschrift om collectieve schuldenregeling overeenkomstig artikel 1028 van het Gerechtelijk Wetboek inhoudt dat rechter ambtshalve moet onderzoeken - en daartoe zelf actief stappen moet doen - of de verzoeker al dan niet koopman is of geweest is binnen de zes maanden voorafgaand aan het verzoek.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - Ik lees het antwoord van de minister.

Eerst en vooral dient te worden herinnerd aan het principe dat de interpretatie van de wetgeving inzake geschillen over burgerlijke rechten, overeenkomstig artikel 144 van de Grondwet, tot de exclusieve bevoegdheid van de hoven en de rechtbanken behoort. Daarnaast behoort het ook niet aan de uitvoerende macht toe om commentaar te geven op de wijze waarop de rechter in een bepaald geval zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen.

Artikel 1028 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: `De rechter onderzoekt de vordering. Hij kan te dien einde de verzoeker en de tussenkomende partijen in raadkamer oproepen. De oproeping wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gezonden.'

Onverminderd bovenstaande opmerkingen, kan men uit het gebruik van de term `onderzoekt' redelijkerwijze aannemen dat de rechter het waarheidsgehalte van het verzoekschrift dient te verifiëren. Die zienswijze komt misschien nog duidelijker tot uiting in de Franse tekst, waar in artikel 1028 het werkwoord `vérifier' wordt gebruikt: `Le juge vérifie la demande. Il peut à cet effet convoquer le requérant et les parties intervenantes en chambre du conseil. La convocation est adressée aux parties par le greffier sous pli judiciaire.'

Wat de wijze betreft waarop deze verificatie dient te gebeuren, is de rechter volledig vrij, weliswaar binnen de grenzen van de wet. Artikel 1028 laat bijvoorbeeld zelf toe dat de rechter voor deze verificatie de verzoeker en de tussenkomende partijen in raadkamer oproept. Ook de suggestie van de heer Swennen om de Kruispuntbank van ondernemingen te raadplegen, kan in dergelijk geval zijn nut bewijzen.

Op het eerste gezicht lijkt het proceseconomischer om dergelijke gevallen op te sporen alvorens uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van de vordering. Dit alles neemt echter niet weg dat de keuze voor een herroeping volgens artikel 1675/15 van het Gerechtelijk Wetboek in bepaalde gevallen een optie kan zijn, bijvoorbeeld indien gebruik werd gemaakt van onjuiste stukken of valse verklaringen. Deze situaties worden overigens aangehaald in de eerste paragraaf van dit artikel.

De heer Guy Swennen (sp.a). - Hoewel het begin het ergste deed vrezen, dank ik de minister voor het concrete en duidelijke antwoord. We zullen ervoor zorgen dat de betrokkenen van de regeling op de hoogte worden gebracht, zodat heel wat problemen kunnen worden vermeden.