4-1553/5

4-1553/5

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

23 DECEMBER 2009


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW LIJNEN


I. UITEENZETTING

Het voorliggende wetsontwerp, dat onder de optioneel bicamerale procedure valt, werd oorspronkelijk op 4 december 2009 ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-2299/001).

Het werd op 22 december 2009 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 84 stemmen tegen 34 stemmen bij 14 onthoudingen.

Het werd op 23 december 2009 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft de artikelen 19, 20, 25, 132 tot 143 en 160 tot 168 van het wetsontwerp onderzocht tijdens haar vergaderingen van 15 en 23 december 2009.

II. TITEL IV — AMBTENARENZAKEN (art. 17 en 18)

Inleidende uiteenzetting door de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, mevrouw Inge Vervotte

De voorgestelde wijzigingen in artikel 17 en 18 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen hebben als doel de recente hervorming van het Burgerlijk Wetboek inzake adoptie te integreren in de wetgeving inzake arbeidsongevallen voor de overheidssector. De wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen heeft reeds identieke wijzigingen ingevoerd in de wetgeving inzake arbeidsongevallen voor de privésector.

Voor de overheidssector heeft dat tot gevolg dat de artikelen 9 en 10bis van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector gewijzigd worden om :

1º te preciseren dat artikel 9, § 4, louter betrekking heeft op de gewone adoptie. Immers, in tegenstelling tot de gewone adoptie kent de volle adoptie het kind een statuut toe dat rechten en plichten omvat die identiek zijn aan deze die het gehad zou hebben indien het geboren was uit de adoptant of uit de adoptanten. Deze kinderen genieten dus, krachtens het Burgerlijk Wetboek, van dezelfde rechten ten opzichte van hun adoptieouders. Wat de arbeidsongevallenreglementering betreft genieten zij derhalve reeds, op dezelfde wijze als de kinderen van de echtgenoot, van de bepalingen van artikel 9, §§ 1, 2 en 3;

2º de verwijzingen naar de gewijzigde artikelen van het Burgerlijk Wetboek aan te passen;

3º de voorwaarde op te heffen dat de adoptie voor het overlijden tot stand dient te komen. Dat betekent dat het kind, voor wie de afstamming vastgesteld wordt na het overlijden, voortaan eveneens aanspraak kan maken op een rente.

III. TITEL VI — ASIEL EN MIGRATIE (art. 23)

A. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid, de heer Melchior Wathelet

Dit artikel voorziet in een aanpassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, als gevolg van een cassatiearrest van de Raad van State en een recent arrest van de Raad van Vreemdelingenbetwistingen.

Bij arrest (nr. 193 616) van 28 mei 2009 heeft de Raad van State beslist tot annulatie van een op 25 maart 2004 genomen beslissing van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen (VBV). Die beslissing betrof een door het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS) op 29 september 2003 genomen beslissing.

De Raad van State heeft besloten tot annulatie omdat uit de beslissing, die ondertekend was door een adjunct-commissaris, niet blijkt dat de adjunct-commissaris deze beslissing genomen heeft omdat de Commissaris-generaal verhinderd zou zijn.

Er wordt voorgesteld om de wet aan te passen rekening houdend met de huidige context. Dit is dringend nodig, zeker en vast nu het aantal asielaanvragen sterk toegenomen is, er opnieuw een achterstand dreigt te ontstaan en er grote problemen zijn met betrekking tot de organisatie van het onthaal. Onder die omstandigheden is het meer dan ooit nodig om het Commissariaat-generaal de mogelijkheid te bieden tot een efficiënte organisatie van de procedure en het geheel van de organisatie.

De mogelijkheid voor de adjuncten om naast de Commissaris-generaal beslissingen te nemen en te tekenen werd eerder al opgenomen in de wet via artikel 28 van de wet van 6 mei 1993 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijderingen van vluchtelingen. Via dit artikel 28 werd artikel 63/3 de bevoegdheid van de Commissaris-generaal en die van zijn adjuncten in de ontvankelijkheidsfase ingevoegd.

Met de hervorming van de asielprocedure werd die regeling opnieuw opgeheven.

De tekst werd aangepast aan de opmerking van de Raad van State.

De in het ontwerp voorgestelde aanpassing biedt de Commissaris-generaal de mogelijkheid tot delegatie van bevoegdheid (voor het nemen van beslissingen) aan zijn adjunct-commissarissen of een van hen voor de in de wet vermelde beslissingen met betrekking tot de individuele asieldossiers.

Dit betekent tevens dat deze tekst de bestaande regeling in geval van verhindering opheft. In het geval van een eventuele ernstige en langdurige verhindering van de Commissaris-generaal (bijvoorbeeld in het geval van wettelijke onverenigbaarheid), geldt de algemene theorie van de continuïteit van de openbare dienst.

De in het ontwerp voorgestelde aanpassing wil geen afbreuk doen aan de bevoegdheid of de verantwoordelijkheid van de Commissaris-generaal. De Commissaris-generaal, die het Commissariaat-generaal leidt, is en blijft als enige verantwoordelijk voor het algemeen beleid. Hij behoudt de algemene verantwoordelijkheid voor de door de adjunct genomen beslissingen.

B. Algemene bespreking

Mevrouw Lanjri meent dat dit een goede maatregel is om te vermijden dat heel veel beslissingen van het CGVS worden vernietigd door de Raad van State. Zij vraagt of de achterstand die is opgelopen door de vernietigde beslissingen intussen reeds is weggewerkt. Het ging over duizenden dossiers.

De minister antwoordt dat de verschillende beslissingen opnieuw moeten genomen worden. Het CGVS is hier volop mee bezig.

Het is niet mogelijk precies te weten hoeveel beslissingen van het CGVS bij het arrest van de Raad van State van 28 mei 2009 betrokken zijn, aangezien de beslissingen van het CGVS niet worden bijgehouden met vermelding van de ondertekenaar (de Commissaris-generaal of een van zijn adjuncten).

Er kan echter een onderscheid worden gemaakt tussen twee categorieën van dossiers :

— die waarvoor het CGVS een beslissing heeft genomen sinds de inwerkingtreding van de hervorming van de asielprocedure in 2007, en

— die welke de « historische » achterstand vormen van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, die de RVB geërfd heeft.

In verband met de beslissingen sinds de hervorming kunnen we zeggen dat de meeste intrekkingen hebben plaatsgevonden : vandaag gaat het om 1 193 intrekkingen. Van de 1 193 ingetrokken beslissingen werden reeds 530 beslissingen opnieuw genomen door de Commissaris-generaal.

IV. TITEL XI — MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE (art. 157-168)

A. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, de heer Philippe Courard

Hoofdstuk 1 — Wijziging van de wet van 2 april 1965betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Artikel 157

Artikel 11 van de genoemde wet van 2 april 1965 voorziet in de terugbetaling van de medische kosten. De terugbetaling van die kosten is niet expliciet gekoppeld aan het feit dat op grond van een voorafgaand maatschappelijk onderzoek het bestaan en de omvang van de behoefte aan sociale bijstand kon worden vastgesteld, hoewel dat onontbeerlijk is om de behoeftigheid te bepalen. Door het feit dat wettelijk een maatschappelijk onderzoek vóór de terugbetaling van medische kosten wordt geëist, kan het OCMW het bewijs leveren dat het zijn opdracht correct heeft vervuld.

Hoofdstuk 2 — Uniek jaarverslag — Elektronische procedure

Artikel 158

Deze bepaling heeft als doel om te verplichten dat het unieke verslag via e-mail wordt verstuurd. Dit laat toe om papier te besparen. Deze bepaling is noodzakelijk gezien de OCMW's hun rapport tegen eind februari moeten geven in verband met :

1º de kosten van de samenstelling van de huurwaarborgen;

2º de opdracht van begeleiding en van financiële sociale hulp in het kader van de energielevering aan de meeste kansarme mensen;

3º de toekenning van een verhoogde toelage van de Staat aan de OCMW's van sommige steden en gemeenten voor specifiek initiatieven van maatschappelijke integratie;

4º de toekenning van een subsidie aan verschillende OCMW's die deel nemen aan het pilootproject « Clustersplan voor kleine OCMW's ».

5º de tussenkomst in de personeelskosten in het kader van het recht op maatschappelijke integratie.

Na 31 maart verliezen ze het recht op de bijdrage wat de betrokkene materie betreft.

Hoofdstuk 3 — Wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie

Artikel 159

Volgens het Grondwettelijk Hof bestaat er een verschil in behandeling met betrekking tot de verjaringstermijn.

In het algemene geval dat het OCMW de terugbetaling krachtens een eigen recht verhaalt op de persoon die verantwoordelijk is voor de verwonding of ziekte :

— bedraagt op het gebied van het recht op maatschappelijke integratie de verjaringstermijn 10 jaar overeenkomstig artikel 2262bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek;

— bedraagt op het gebied van sociale bijstand de verjaringstermijn daarentegen 5 jaar overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.

De beoogde wijziging wil die vereiste dan ook naleven en past als verjaringstermijn de termijn van 5 jaar toe die wordt bepaald in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek. In zijn arrest was het Grondwettelijk Hof voorstander van die keuze.

Hoofdstuk 4 — Wijziging van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen

Artikel 160

In de context van de overbezetting van het opvangnetwerk werd beslist om een maatregel te nemen die door de ganse regering wordt gesteund : het gaat om het einde van het systematische opvangrecht voor meervoudige asielzoekers. Vanaf de derde asielaanvraag zal Fedasil kunnen beslissen om de asielzoeker gedeeltelijk van de opvang uit te sluiten. Slechts zodra de Dienst Vreemdelingenzaken de nieuwe elementen aanvaardt die de asielzoeker in zijn derde asielaanvraag aanvoert, kan de persoon opnieuw in het opvangnetwerk worden geïntegreerd.

De regering heeft deze maatregel genomen wegens het zeer hoge percentage asielzoekers die zich in het opvangnetwerk bevinden en die verschillende asielaanvragen hebben ingediend.

De cijfers van de Dienst Vreemdelingzaken met betrekking tot asiel voor 2009 brengen aan het licht dat bijna één derde (25,1 % in 2007; 27,1 % in 2008 en 29,6 % van januari tot juli 2009) van de asielaanvragen meervoudige aanvragen zijn. In september van dit jaar was 28 % van de asielzoekers in de opvangstructuren aan een tweede aanvraag toe. 7 % was aan een derde aanvraag toe of zelfs meer.

Het is onmogelijk een afgewezen asielzoeker te verbieden nieuwe elementen voor te leggen met een nieuwe asielaanvraag voor de Dienst Vreemdelingen Zaken.

De minister legt er de nadruk op dat deze maatregel toelaat het recht om een asielaanvraag door de personen te allen tijde in te dienen te behouden wanneer ze nieuwe elementen bij de asielinstanties willen laten gelden. Het recht op opvang die met de procedure gebonden is, is niet meer automatisch vanaf de derde asielaanvraag en dit, om te vermijden dat men een asielaanvraag indient enkel om het recht op opvang te verlengen.

Tot slot, en dat is essentieel, de medische begeleiding van de personen wordt behouden, ook voor personen die niet meer in opvangstructuren verblijven.

Deze wijziging is in overeenstemming met de Europese richtlijn 2003/9/CE van de raad van 27 januari 2003 betreffende de minimale normen voor de opvang. Artikel 16 van de richtlijn laat immers aan de lidstaten toe om opvang aan de asielzoekers die al een aanvraag hebben ingediend in dezelfde lidstaat verlenen en dus a fortiori, wanneer de aanvrager reeds minstens drie asielaanvragen heeft ingediend.

Artikel 161

Einde van de materiële hulp voor de personen die een verblijfstitel van meer dan 3 maanden hebben verkregen

Artikel 161 bepaalt het precieze moment waarop een einde aan de materiële hulp wordt gemaakt. In het bijzonder preciseert de wet dat wie een verblijfsvergunning krijgt de opvangstructuur moet verlaten, zelfs wanneer de asielprocedure doorloopt. Bedoeld worden de asielzoekers aan wie de subsidiaire bescherming toegekend wordt of nog de personen aan wie een verblijfsvergunning van meer dan 3 maanden werd toegekend op basis van de artikelen 9bis of 9ter terwijl deze personen steeds het voorwerp zijn van een asielprocedure.

Artikel 162

Artikel 162 van het wetsontwerp beoogt de vervanging van het huidig artikel 7 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, om bepaalde wijzigingen en verduidelijkingen aan te brengen en zo een einde te maken aan allerlei misbruiken inzake het recht op de materiële hulp van een asielzoeker van wie de asielprocedure negatief werd afgesloten.

Tot nu toe voorzag de asielwetgeving in vier gevallen waarin de opvang verlengd kon worden ondanks de afsluiting van de asielprocedure : medische gevallen, onmogelijkheid om terug te keren, vrijwillige terugkeer en de gezinshereniging.

Men heeft vastgesteld dat een groot aantal personen een verzoek tot verlenging van hun recht op opvang indienden, in het bijzonder op grond van medische argumenten of de onmogelijkheid om terug te keren.

Wat de medische gevallen betreft, zal de persoon de opvangstructuur verlaten om maatschappelijke hulp te genieten wanneer de aanvraag tot machtiging tot verblijf ontvankelijk is verklaard door de Dienst Vreemdelingenzaken.

Om de verlengingen van het recht op opvang beter te controleren, bepaalt de wet voortaan dat Fedasil de aangevoerde medische argumenten zal kunnen controleren, zonder te hoeven wachten op de uitspraak van de Dienst Vreemdelingenzaken over de aanvraag tot machtiging tot verblijf om medische redenen.

Het Agentschap zal periodiek een controle kunnen uitvoeren op het voortbestaan van het motief van medische onmogelijkheid om de opvangstructuur te verlaten.

Wat de onmogelijkheid om terug te keren betreft, voorziet de wet in zes concrete gevallen waarvoor de verlenging van het recht op opvang kan worden toegekend :

— het schoolgaan, ten vroegste 3 maanden voor het einde van het jaar (dat wil zeggen dat als het kind de opvangstructuur in april moet verlaten, hij aan Fedasil een verlenging van het opvangrecht kan vragen tot het einde van het schooljaar).

— zwangerschap, ten vroegste vanaf 7 maanden en ten laatste tot twee maanden na de bevalling (dit zijn de termijnen waarbinnen men een verlenging van het recht op opvang kan vragen).

— de onmogelijkheid om terug te keren om redenen die bij de Dienst Vreemdelingenzaken zijn aangevoerd. In dit geval moet de persoon aan de Dienst Vreemdelingenzaken een uitstel van zijn uitwijzingsbevel gevraagd hebben.

— de ouder van een Belgisch kind zal ook een verlenging van het recht op opvang genieten, tot de Dienst Vreemdelingenzaken zich uitspreekt over zijn aanvraag tot machtiging tot verblijf 9bis.

— de persoon die een verbintenis van vrijwillige terugkeer heeft ondertekend.

Artikel 163

Dit artikel beoogt de toekenning van de sociale hulp voor de personen die een verblijfsvergunning van meer dan drie maanden hebben verkregen.

Het artikel 8 van de opvangwet bepaalde de toekenning van de sociale hulp aan de personen als vluchtelingen erkend, aan de begunstigden van de subsidiaire bescherming en aan de personen die een statuut van tijdelijk bescherming hebben verkregen. Dit artikel wordt verfijnd door de personen die een verblijfsvergunning van meer dan drie maanden op basis van de artikels 9bis of 9ter hebben verkregen toe te voegen.

Artikel 164

Dit artikel beoogt de verduidelijking van een artikel dat tegenstrijdig geïnterpreteerd.

Het artikel 9 van de opvangwet voorziet dat de opvang toegekend wordt door de opvangstructuur ofwel door het aangewezen OCMW als verplichte inschrijvingsplaats. De niet-aanwijziging en de afschaffing van de verplichte inschrijvingsplaats zijn twee uitzonderingen.

De algemene regel is dus dat de opvang wordt toegekend door Fedasil of door de OCMW's maar er zijn twee uitzonderingen op deze regel : de niet aanwijzing van de code 207 voor de nieuwkomers en de afschaffing van de code 207.

Artikel 165

Artikel 165 verduidelijkt artikel 11, § 1, tweede lid, te weten dat de nieuwe verplichte plaats van inschrijving kan worden toegewezen aan de asielzoeker voor wie de Raad voor vreemdelingenbetwistingen zich niet heeft uitgesproken over het beroep ingediend binnen de bij koninklijk besluit vastgestelde termijnen. In een dergelijk geval (dat nu hypothetisch is, aangezien het koninklijk besluit nog niet bestaat), is de nieuwe verplichte plaats van inschrijving een OCMW.

Het houdt ook het einde van de materiële hulp in voor personen die een verblijfsrecht van meer dan drie maanden verkregen hebben : de tweede wijziging preciseert dat de toewijzing van de verplichte plaats van inschrijving ook eindigt wanneer de subsidiaire bescherming aan de persoon werd toegekend, zelfs indien hij een beroep heeft ingesteld bij de Raad van State om het statuut van vluchteling te verkrijgen. De toewijzing van deverplichte plaats van inschrijving geldt ook niet meer wanneer de persoon een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden heeft ontvangen, op grond van een 9ter of een 9bis. In deze gevallen geniet de persoon maatschappelijke dienstverlening.

Artikel 140 houdt structurele maatregelen in betreffende het beheer van de overbevolking in het opvangnet : de derde wijziging bestaat erin dat vanaf de inwerkingtreding van de wet houdende diverse bepalingen, het Agentschap, na een beslissing van de Ministerraad op grond van een verslag dat het heeft opgesteld, in uitzonderlijke omstandigheden die te maken hebben met de beschikbaarheid van de opvangplaatsen en voor een termijn dat het zelf bepaalt, ofwel de verplichte plaats van inschrijving van een asielzoeker kan wijzigen om een openbaar centrum voor openbaar welzijn toe te wijzen, ofwel, in laatste instantie, aan de asielzoeker een openbaar centrum voor openbaar welzijn als verplichte plaats van inschrijving kan toewijzen.

Zowel de wijziging als de toewijzing van een verplichte plaats van inschrijving zal rekening houden met een harmonieuze verdeling tussen de gemeenten.

Deze bepaling zal duidelijkheid brengen in de bevoegdheden van de ocmw's wanneer Fedasil voor welbepaalde categorieën van personen door de Ministerraad zal worden gemachtigd om een code 207 ocmw te wijzen. Alle voorzorgen werden genomen opdat deze maatregel alleen in uitzonderlijke omstandigheden en met instemming van de voltallige regering wordt toegepast.

Artikel 166

Hierbij voorziet men een toezicht van de kamers van de bewoners omwille van de veiligheid, hygiëne en de preventie inzake veiligheid en brand.

De maatregel die in dit artikel werd genomen betreft de werkingsregels die van toepassing zijn op de opvangstructuren. Met het oog op preventie inzake veiligheid en brandbestrijding, hygiëne, zal een toezicht van de kamers van de bewoners mogen uitgevoerd worden. De modaliteiten van deze controle zullen door de Koning moeten vastgesteld worden.

Artikelen 167 en 168

In artikel 167 wordt een een nieuwe sanctie ten opzichte van een bewoner ingevoerd.

Het problematische gedrag van sommige begunstigden van de opvang kan een gevaar betekenen voor de veiligheid van de andere bewoners en personeelsleden.

De zwaarste sanctie die getroffen kan worden tegen een bewoner met dit soort gedrag (doodsbedreigingen ten opzichte van het personeel, het bezit van wapens, enz.), is de begunstigde naar een andere opvangstructuur verplaatsen. Aangezien deze sancties soms ondoeltreffend waren, wordt een nieuwe sanctie voorzien, met strikte toepassingsmodaliteiten.

Het wordt mogelijk om de begunstigden van de opvang tijdelijk uit te sluiten wanneer zij ernstige feiten plegen die de veiligheid in de opvangstructuur in het gedrang brengen.

Het doel van deze nieuwe sanctie is om de veiligheid van alle bewoners van de opvangstructuren en van het personeel te verzekeren. Deze sanctie komt overeen met een verzoek van de directeurs van de collectieve structureren.

In de ernstige gevallen, en wanneer deze beslissing binnen een termijn van drie werkdagen bevestigd wordt door de Directeur-generaal van het agentschap, wordt het mogelijk om een tijdelijke uitsluiting van maximum 1 maand te overwegen. De persoon zal gehoord moeten worden voor een tijdelijke uitsluiting van de opvang.

Het recht op medische begeleiding blijft behouden tijdens deze periode.

Zoals voor alle andere sancties zal tegen deze sanctie beroep kunnen aangetekend worden. In dit geval, zal dit beroep moeten ingediend worden bij de arbeidsrechtbank.

A. Algemene bespreking

Artikel 157

De heer Moureaux is bezorgd over het artikel 157, doordat het vanaf nu verplicht tot het instellen van nieuwe sociale onderzoeken alvorens medische hulp te kunnen verlenen. Voor de OCMW's komt dit neer op een extra belasting van het personeel. Wie zal dit financieren ?

De heer Courard, staatssecretaris voor maatschappelijk Integratie, merkt op dat deze maatregel, die door velen gevraagd werd, moet zorgen voor een betrouwbare controle. Het nadeel is dat er inderdaad een inspanning gevraagd wordt van het OCMW. Dit verklaart het extra budget dat wordt voorzien voor de aanwerving van 650 bijkomende OCMW-personeelsleden, verspreid over alle OCMW's.

Artikel 160

Mevrouw Pehlivan heeft enkele bedenkingen in verband met dit artikel. Zij is het er mee eens dat de regering enkele misbruiken wenst aan te pakken maar zij is het niet eens met de manier waarop. Zij stoort zich aan de automatische koppeling die wordt gemaakt tussen het aantal asielaanvragen en de misbruiken. Dit creëert het gevoel dat elke aanvraag wordt gezien als een vorm van misbruik van de procedure. Aanvragers weten pas of zij al dan niet in aanmerking komen voor opvang na een onderzoek van 10 dagen, wanneer het dossier wordt doorgestuurd naar CGVS. Dit geeft de indruk dat men er van uitgaat dat meerdere aanvragen gebaseerd zijn op misbruik, tenzij uit het onderzoek wordt bewezen dat dat niet zo is.

De Dienst Vreemdelingenzaken beschikt toch over de mogelijkheid om reeds op de dag van de aanvraag een weigering in overweging te nemen voor personen die een tweede of derde asielaanvraag indienen ? De voorgestelde procedure maakt het dossier logger en ingewikkelder waardoor de asielaanvrager zelf langer in het ongewisse blijft.

Uit de cijfers die door de minister worden gegeven, moet blijken dat bijna één derde van de asielaanvragen meervoudig is en dat een stijging kan worden vastgesteld van ongeveer 4 %. Verantwoorden deze cijfers de invoering van dit artikel ? De minister vermeldde ook dat 6 à 7 % van de personen doorgestuurd worden naar CVGS. Is dit correct ? In het verleden is immers al gebleken dat de cijfers niet steeds eenduidig zijn.

De heer Daras heeft in deze commissie reeds zijn onbehagen geuit over de uitsluiting van opvang vanaf de derde aanvraag. Men mag niet uitsluitend op grond van kwantitatieve criteria oordelen. Nochtans heeft de senator de indruk dat de motivering vooral gebaseerd is op de moeilijkheid om aan het aantal asielzoekers het hoofd te bieden. De voorgestelde procedures en criteria hebben geen enkele specifieke verantwoording.

Fedasil wordt immers ontslagen van de opvangplicht, maar men doet niets om een antwoord te geven op het probleem van de asielzoekers. Bovendien geeft het geheel van de voorgestelde maatregelen de indruk dat de macht van Fedasil groter wordt : in een hele reeks omstandigheden kan het een beslissing nemen en bijgevolg aanleiding geven tot beroepsprocedures. Fedasil lijkt echter niet uitgerust om te beslissen wie recht heeft op opvang en wie niet. De last zal worden afgewenteld op de gemeenten en de OCMW's, met alle problemen van dien. Men heeft het probleem niet onder controle en lijkt veeleer bezig met knutselwerk. Die aanpak overtuigt noch inhoudelijk, noch ethisch.

Artikel 162

Mevrouw Pehlivan heeft ook bij dit artikel enkele opmerkingen. Dit artikel gaat over het recht op opvang na een negatieve asielprocedure, een recht dat tot nog toe automatisch verlengd werd voor een aantal categorieën en in bepaalde situaties. Het voorliggende artikel wil het behoud van de automatische verlenging beperken tot één enkele categorie. Voor de andere categorieën zou dit slechts kunnen na de goedkeuring door Fedasil en nadat de betrokkene hiertoe zelf een aanvraag indient. Dit zal ongetwijfeld een zware extra belasting van Fedasil met zich meebrengen. Wat gebeurt er met iemand die uitstel heeft gekregen van het bevel om het grondgebied te verlaten omdat hij in de onmogelijkheid is om naar zijn land terug te keren ?

Fedasil kan de verlenging van het recht op opvang wel weigeren. Maar waar komt de asielzoeker dan terecht ? Op straat, zoals vele andere duizenden ? Ze behouden weliswaar hun recht op medische zorg maar wat is hun rechtspositie ? Zijn ze illegaal of niet ? Voor spreekster lijdt het geen twijfel dat deze asielzoekers in een onduidelijke situatie terechtkomen.

Artikel 164

Mevrouw Lanjri wenst nadere uitleg over de mogelijkheden die aan Fedasil of de LOI's worden geboden om af te wijken van de verplichting om asielzoekers opvang te verlenen.

a) Zo zal Fedasil zich op bijzondere omstandigheden kunnen beroepen (cf. de verwijzing in artikel 9 van de asielwet van 12 januari 2007 naar artikel 11, § 3, laatste lid, van dezelfde wet). Vraag is wat onder bijzondere omstandigheden moet worden verstaan.

Gelet op het feit er in de toekomst geen verplichte plaats van opvang meer zal zijn, kan spreekster zich niet van de indruk ontdoen dat het ontwerp Fedasil meer mogelijkheden biedt om af te wijken van de verplichting een plaats van opvang toe te wijzen. Dat zou echter niet de bedoeling mogen zijn.

b) De verwijzing naar artikel 13 in artikel 9 van de asielwet houdt in dat Fedasil de verplichte plaats van inschrijving in bijzondere omstandigheden zelfs zal kunnen opheffen. Wederom rijst de vraag om welke omstandigheden het gaat. Zouden die niet nader in de wet moet worden omschreven ? Hoe verloopt de procedure ? Kan Fedasil eenzijdig optreden ? Hoe valt dat alles te rijmen met de praktijk van Fedasil waarbij asielzoekers die na vier maanden opvang een huurcontract kunnen voorleggen, de toestemming wordt verleend om door te stromen naar de OCMW's ? Die praktijk gaat echter in tegen het principe van een correct spreidingsbeleid.

Het volgende voorbeeld toont dat aan.

Een asielzoeker verlaat na vier maanden het opvangcentrum omdat hij een huurcontract kan voorleggen voor een woning in dezelfde gemeente. Bijgevolg moet het OCMW van die gemeente aan die asielzoeker een leefloon uitkeren of zijn huur betalen, ondanks het feit dat zij reeds een opvangcentrum op haar grondgebied heeft. Dat druist volledig in tegen het principe van de billijke spreiding.

Spreekster is van oordeel dat de voorgestelde hervorming er niet toe mag leiden dat de gemeentebesturen die reeds zware inspanningen leveren, extra zwaar worden getroffen.

Artikel 165

Mevrouw Pehlivan verklaart dat asielzoekers sinds de vorige legislatuur recht hebben op materiële hulp. Het aanzuigeffect van die maatregel liet echter niet lang op zich wachten. Het werd zelfs versterkt toen OCMW's de materiële hulp gaandeweg omzetten in financiële hulp. Indien besloten zou worden terug te keren tot het systeem van de financiële steun, valt te vrezen dat ons land weer overstelpt zal worden door asielzoekers en dat de vertraging in de behandeling van hun dossiers op termijn weer de vraag zal doen oplaaien naar een grootscheepse regularisatie van mensen zonder papieren.

Daarbij komt dat vooral de OCMW's van de grote en kleine steden het zwaarst zullen worden belast. Er is wel een spreidingsplan dat elke stad en gemeente verplicht haar verantwoordelijkheid op te nemen maar het is onmiskenbaar dat de vlucht naar de grote steden zich ook bij illegalen voordoet. De OCMW's van de steden, die al een omvangrijk takenpakket hebben, bijvoorbeeld inzake kansarmoede, worden daardoor extra onder druk gezet. Spreekster wenst te weten of de regering maatregelen overweegt om de OCMW's in staat te stellen die bijkomende lasten te dragen.

Mevrouw Lanjri verwijst naar de inleidende uiteenzetting waarin de staatssecretaris heeft verklaard dat er geen verplichte plaats van inschrijving is wanneer een bepaalde termijn van opvang overschreden is. De nadere regels daartoe dienen nog in een koninklijk besluit te worden vastgesteld. Het is spreekster echter volkomen onduidelijk wat de draagwijdte is van de onder het 1º beoogde wijziging. In de memorie van toelichting staat dat er geen verplichte plaats van inschrijving is. Bovendien moet nog een koninklijk besluit worden opgesteld om dit te regelen.

De derde wijziging voorgesteld in artikel 165 stelt dat er geen verplichte plaats van inschrijving is. Er worden in de memorie van toelichting een aantal hypothesen voorgesteld. Ten eerste is het mogelijk dat asielzoekers niet in een opvangcentrum of in een lokaal opvanginitiatief terechtkomen. Het kan dus gebeuren dat men hen geen opvangcentrum toewijst. In welke gevallen zal dit gebeuren ?

Ten tweede kan in bepaalde omstandigheden beslist worden dat de verplichte plaats van inschrijving een OCMW is. In welke omstandigheden zal dit gebeuren ?

Moet in beide hypothesen de Ministerraad toestemming geven, zoals het geval is voor de derde hypothese ? Spreekster vreest dat dit de deur openzet voor de invoering van een financiële steun, zonder dat daar enig spreidingsplan mee gepaard gaat.

De senator wenst een duidelijke opsomming te krijgen van de gevallen waarin kan afgeweken worden van de opvang door Fedasil en onder welke voorwaarden dit kan gebeuren.

Mevrouw Somers stelt vast dat dit artikel de mogelijkheid biedt om een financiële tegemoetkoming te geven. Het is geruststellend dat dit enkel kan in bijzondere omstandigheden en na een beslissing van de Ministerraad. Toch geeft deze maatregel een slecht signaal en zal het een zeker aanzuigeffect veroorzaken. Het mag niet de bedoeling zijn dat deze uitzonderlijke maatregel een structurele oplossing wordt.

De heer Collas is het eens met de opmerking van mevrouw Somers. Het aanwijzen van een OCMW kan geen structurele maatregel zijn. Op de lange termijn zijn andere maatregelen nodig.

De minister antwoordt als volgt op de diverse aangehaalde problemen.

— Meervoudige asielaanvragen.

De staatssecretaris wijst erop dat uit de cijfers die de Dienst Vreemdelingenzaken voor 2009 heeft meegedeeld blijkt dat 30 % van de ingediende asielaanvragen afkomstig zijn van personen die reeds verscheidene opeenvolgende asielaanvragen hebben ingediend. Er is een gemiddelde van vijf opeenvolgende aanvragen.

Er worden maatregelen voorgesteld om het misbruik van de procedure te bestrijden. Met meervoudige aanvragen wil men vaak het recht op opvang van de aanvrager, die bovendien op die manier legaal op ons grondgebied verblijft, verlengen.

Het ontwerp beperkt het aantal aanvragen dat kan worden ingediend niet. Maar wanneer er na twee aanvragen geen nieuwe elementen zijn, bestaat er geen automatisch opvangrecht meer. In de praktijk gebeurt het heel zelden dat een derde asielaanvraag tot een gunstig resultaat leidt. Het wetsontwerp voorziet bijgevolg in de mogelijkheid diegenen die manifest misbruik maken van de procedures de opvang gedeeltelijk te ontzeggen.

De minister acht die maatregel evenwichtig en verantwoord. Hij wijst erop dat het opvangrecht slechts vanaf de derde aanvraag wordt onderbroken indien de nieuwe asielaanvraag niet aan het CGVS wordt overgezonden. Het is niet de taak van de opvangstructuren toe te staan dat mensen die een negatief antwoord hebben gekregen eeuwig blijven. Dat is in het nadeel van diegenen die voor het eerst aankomen en geen plaats meer vinden in de opvangcentra.

— Verplichte plaats van inschrijving.

De staatssecretaris wijst erop dat voorliggend wetsontwerp de regeling van de « bijzondere omstandigheden », waarin de wet van 12 januari 2007 voorziet en die toestaat dat er geen verplichte plaats van inschrijving wordt aangewezen, niet wijzigt.

Zo kan Fedasil, wanneer een vrouw de toelating vraagt om zich bij haar man te voegen en met hem samen te leven in de gemeente waar hij verblijft, geval per geval en soms op verzoek van het OCMW, code 207 voor de verplichte plaats van inschrijving schrappen of geen opvangcentrum toewijzen.

Wat de problematiek van het spreidingsplan betreft, herinnert spreker eraan dat het om mensen ging die sinds 2007 in de centra zitten. De spreiding vond plaats op grond van de vier criteria die sinds 1999 zijn vastgelegd. Voorliggend ontwerp voorziet in de eventuele mogelijkheid om tot een nieuw spreidingsplan over te gaan op basis van een verslag van het Agentschap en een beslissing van de Ministerraad.

De staatssecretaris denkt niet dat die maatregel catastrofale gevolgen zal hebben voor de financiën van de OCMW's, zoals sommigen hebben verkondigd. Hij wijst erop dat het in het aflopende spreidingsplan 42 om 611 gevallen ging, die over alle gemeenten werden verspreid aan de hand van de gekende criteria.

De gemeenten waar zich een opvangcentrum bevindt, moeten geen asielzoekers opvangen. De andere doen dat aan de hand van vooraf gekende criteria (rijkdom, aantal inwoners, aantal opgevangen vreemdelingen). Er wordt eveneens rekening gehouden met het aantal personen in een LOI. Spreker herinnert er ten slotte aan dat de federale overheid de kosten voor de opgevangen mensen voor 100 % terugbetaalt.

— Verlenging van de materiële hulp.

De staatssecretaris benadrukt dat het om mensen gaat die hier illegaal verblijven en die het bevel hebben gekregen om het grondgebied te verlaten. In dergelijke situatie is het dan ook logisch dat Fedasil slechts na nauwgezette controle verlenging van de opvang toekent. Het ontwerp beoogt vier welomschreven situaties (bijvoorbeeld zwangerschap of leerplicht) en voorziet in duidelijke criteria op grond van de rechtspraak en de huidige praktijk. Dat zal Fedasil helpen bij de beoordeling van de aanvragen tot verlenging van de materiële hulp.

— Overgang van materiële steun naar financiële steun

De regering heeft destijds een keuze gemaakt voor materiële steun en voor opvang in opvangstructuren of -centra. Het is niet de bedoeling dat principe op losse schroeven te zetten en terug te keren naar een systeem van automatische financiële steun voor asielzoekers.

Mocht de regering ervoor kiezen over te gaan naar financiële steun, dan kan dat niet gelden voor de nieuwe asielzoekers. Die oplossing kan slechts worden aangewend in uitzonderlijke omstandigheden en mits de asielzoekers harmonieus over het hele grondgebied worden gespreid.

Mevrouw Lanjri heeft van minister Courard vernomen dat de Ministerraad expliciet de afwijkingen moet goedkeuren. Artikel 165 bepaalt dit evenwel enkel voor de categorie voorzien in het 3 en niet voor de twee andere categorieën. Dit betekent ofwel dat het artikel verkeerd werd geformuleerd, ofwel dat de Ministerraad slechts in bepaalde gevallen een afwijking moet goedkeuren. Spreekster zou er de voorkeur aan geven indien expliciet werd bepaald dat de Ministerraad voor alle categorieën expliciet afwijkingen met goedkeuren.

Een tweede opmerking betreft de opheffing van code 207, die volgens de minister op vrijwillige basis zou gebeuren, wat reeds gebeurd is voor de personen die in het land zijn sinds voor de procedure van 2007. Mensen die hier pas zijn, kunnen ook op vrijwillige basis naar een gemeente gaan van hun keuze indien zij een huurcontract kunnen voorleggen. In dat geval wordt het spreidingsplan niet toegepast waardoor deze personen vaak terecht komen in de gemeenten waar er reeds opvangcentra zijn. Bovendien is het niet steeds duidelijk welk OCMW bevoegd is. Het OCMW van de gemeente waar de persoon is gedomicilieerd in een opvangcentrum of het OCMW van de gemeente waar de persoon effectief woont ? Op dit ogenblik zou dat het het OCMW zijn van de gemeente waar de persoon gedomicilieerd is, waardoor deze gemeente tweemaal de factuur gepresenteerd krijgt : een eerste keer omdat zij een opvangcentrum op haar grondgebied heeft, een tweede maal omdat zij het leefloon moet betalen van personen die er gedomicilieerd zijn, maar er niet meer wonen. Mevrouw Lanjri hoopt dat de minister duidelijkheid zal scheppen in dergelijke situaties.

VII. TITEL XIII — BINNNENLANDSE ZAKEN (art. 186-194)

A. Inleidende uiteenzetting door de minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Annemie Turtelboom

Artikel 186

De wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector heeft de beginselen van de richtlijn 93/104/EG in Belgisch recht omgezet, gecoördineerd door de richtlijn 2003/88/EG.

Deze wet is van toepassing op de arbeidsrelatie van statutaire of van contractuele aard in de overheidsector. Deze personen zijn geen werknemers in de zin van de wet en zijn evenmin vrijwilligers in de zin van de wet betreffende het vrijwilligerswerk. Zij genieten een sui generis statuut dat hen uitsluit van het toepassingsgebied van de wet van 14 december 2000. De vrijwilligers van de brandweerdiensten en van de civiele bescherming zijn gedurende de dag werknemers, ambtenaren of zelfstandigen en bieden in hun vrije tijd hun diensten aan ten gunste van de maatschappij door vrijwillige brandweerman of vrijwillig personeelslid van de civiele bescherming te worden.

De door de vrijwilligers van de brandweerdiensten en van de civiele bescherming uitgevoerde opdrachten, die bijna 2/3 van de leden van de brandweerdiensten en bijna 70 % van de personeelsleden van de civiele bescherming vertegenwoordigen, zijn van essentieel belang om de civiele veiligheid in ons land te garanderen.

In onze buurlanden, Frankrijk en Nederland, vallen de vrijwilligers ook niet onder het toepassingsgebied van de wetgeving betreffende de arbeidstijd. Om in België de situatie te verduidelijken teneinde een einde te stellen aan talrijke vraagstellingen hieromtrent en bijgevolg aan de gecreëerde veronderstelde rechtsonzekerheid, is het noodzakelijk onze wet te interpreteren.

Om te antwoorden op de opmerkingen van de Raad van State, dient te worden onderstreept dat de doelstelling van de voorgestelde bepaling als voorwerp heeft om het toepassingsgebied van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in openbare sector te verduidelijken.

Een specifiek reglementair kader zal uitgewerkt worden om de organisatie van de arbeidstijd van de vrijwilligers van de openbare brandweer en van de operationele eenheden van de civiele bescherming te regelen, aangezien de vermelde wet van 14 december 2000 niet het aangepaste reglementair kader is.

Artikelen 187 tot 194

Deze artikelen brengen wijzigingen aan twee dringende en belangrijke onderwerpen.

Het eerste betreft een aantal technische wetsaanpassingen nodig ingevolge de nieuwe rol die het sociaal secretariaat van de geïntegreerde politie vanaf 1 januari aanstaande zal spelen. Op die datum start immers de nieuwe loonmotor en worden de bevoegdheden die het CDVU tot op heden had ten overstaan van de politie, door dat secretariaat overgenomen.

Een tweede luik heeft betrekking op de schaalvergroting van zones. In de algemene beleidsnota van 2010 gaf de minister aan daar prioritair werk van te zullen maken. Zij verheugt zich nu al de nodige ontwerpbepalingen te kunnen voorleggen.

De ontworpen bepalingen regelen gedetailleerd de gevolgen van een fusie van politiezones. De minister is ervan overtuigd dat een territoriale schaalvergroting in sommige gebieden zal leiden tot een betere dienstverlening aan de bevolking. Teneinde dergelijke fusies mogelijk te maken, moet de wet op de geïntegreerde politie worden aangepast. Het is uiterst belangrijk te onderstrepen dat er niets zomaar vanuit het federale niveau zal worden opgelegd. De beste fusie is die welke beantwoordt aan een vraag van de betrokken zones, met andere woorden een vrijwillige fusie.

De minister dringt aan op een grondige denkoefening. De zones zullen tot 1 januari 2011 de tijd hebben om desgevallend hun aanvraag tot fusie in te dienen. De formaliteiten daartoe zijn bewust tot een minimum beperkt, zowel qua vraag als afhandeling ervan. De minister zal, samen met de minister van Justitie, waken over de naleving van de wettelijke verplichting tot een minimale gelijkwaardige dienstverlening over het hele land, zoals artikel 3 van de Octopuswet voorschrijft. Het ontwerp bevat ter zake trouwens een aantal waarborgen maar daar zal een schaalvergroting ook toe bijdragen.

B. Algemene bespreking

Artikel 186

Mevrouw Lanjri vraagt hoe ver het staat met het globaal statuut van de brandweer. Het voorliggend ontwerp regelt immers slechts een deelaspect.

De minister antwoordt dat er een stand van zaken en een werkschema is opgemaakt. De bevoegde diensten onderzoeken op dit ogenblik de grote krachtlijnen van dit statuut. Deze werkzaamheden zouden moeten zijn afgerond in de loop van het eerste trimester van 2010. Op grond van dit plan zullen de teksten worden uitgewerkt.

Artikelen 187 tot 194

De heer Collas verwelkomt de mogelijkheid om politiezones op vrijwillige basis samen te voegen.

In de loop van 2010 zal er een denkoefening worden gehouden en hebben de zones tot 2011 fusievoorstellen in te dienen. Hij neemt aan dat die denkoefening niet stopt in 2010.

De minister antwoordt dat de zones een jaar de tijd krijgen om hun voorstellen tot fusie in te dienen. De regering heeft die periode bewust tot een jaar beperkt om de herschikking van het politielandschap in een eenmalige operatie te regelen en dit geen jaren te laten aanslepen. De fusies zullen dan bij koninklijk besluit geregeld worden.

De heer Moureaux waarschuwt voor de gevolgen van dergelijke wijzigingen. Hij herinnert aan de chaotische situatie die er was ontstaan onmiddellijk na de politiehervorming toen alle diensten zich nog moesten aanpassen aan de nieuwe situatie.

VII. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN EN STEMMINGEN

Artikel 165

Mevrouw Pehlivan dient een amedenement in op artikel 165 dat er toe strekt dit op te schrappen (Amendement nr. 7, St Senaat 4-1553/2).

In artikel 165 schuilen, volgens mevrouw Pehlivan, vele gevaren. Zij heeft van de minister begrepen dat de kosten van de dossiers die naar de OCMWs worden doorverwezen voor maatschappelijke dienstverlening, integraal zullen worden terugbetaald. Zij twijfelt er niet aan dat dit inderdaad zal gebeuren maar zal dat ook het geval zijn voor de meerkost ? Deze groep doorverwezen personen heeft begeleiding nodig, en de kost van de begeleiding zal ten laste vallen van het OCMW. Het is de verantwoordelijkheid van Fedasil om te voorzien in voldoende opvangplaatsen maar de minister geeft zelf toe dat er in 2010 nog niet voldoende plaatsen zullen zijn. Dit zal ongetwijfeld zorgen voor veel doorverwijzingen naar OCMW's, met alle extra kosten dat dit met zich mee zal brengen. Haar amendement zou de situatie op dit gebied verduidelijken.

Dit amendement wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1, bij 1 onthouding.

Het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 2.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Nele LIJNEN. Philippe MOUREAUX.