4-1563/3

4-1563/3

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

19 DECEMBER 2009


Wetsontwerp tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW SCHELFHOUT


I. Inleiding

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 7 december 2009 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-2314/1).

Het werd op 17 december 2009 door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 110 tegen 22 stemmen en dezelfde dag overgezonden aan de Senaat.

De Senaat heeft het wetsontwerp geëvoceerd op 18 december 2009.

De commissie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 18 en 19 december 2009.

II. Inleidende uiteenzetting van de heer Pieter De Crem, minister van landsverdediging

Dit wetsontwerp heeft drie doelstellingen :

— het creëren van de vrijwillige militaire inzet;

— het aanpassen van bepalingen inzake de rendementsperiode;

— het aanpassen van bepalingen inzake de vrijwillige opschorting van de prestaties.

De oprichting van de vrijwillige militaire inzet

De invoering van de vrijwillige militaire inzet (EVMI) beoogt een win-winsituatie.

Enerzijds verlaagt de EVMI de drempel om voor Defensie te kiezen, in het bijzonder voor laaggeschoolde jongeren. Zo biedt hij jongeren een gelegenheid die hen tijdens deze crisis op de arbeidsmarkt vaak ontzegd wordt.

Via de EVMI kunnen jongeren zich integreren in een professionele structuur, waarbij hun aandacht wordt getrokken op discipline, persoonlijke verantwoordelijkheid, groepsgeest, wederzijds respect en doorzettingsvermogen. Deze jongeren kunnen vervolgens hun eerste professionele ervaring doen gelden, ofwel binnen Defensie aangezien in een doorgang tot het aanvullend kader wordt voorzien, ofwel in om het even welke andere toekomstige job.

Anderzijds biedt die vrijwillige militaire inzet een nieuwe aanvullende piste voor Defensie in het kader van de verjonging van de leeftijdspiramide, aangezien hij zich richt tot een jong publiek dat tot nu toe niet door Defensie werd benaderd. Dankzij dat engagement zal de band leger-natie ook terug aangehaald kunnen worden en kan Defensie aan een beter imago werken.

Laten we nu overgaan tot de concrete inhoud van het ontwerp.

De vrijwillige militaire inzet wordt ingevoerd voor drie personeelscategorieën. Voor het kader duurt die militaire inzet maximum vier jaar. Voor de vrijwilligers maximum drie jaar.

De betrokkenen tekenen in voor een basisengagement van twee jaar, vervolgens kan dit worden verlengd met wederdienstnemingen per zes maanden.

De leeftijdslimiet om te solliciteren is 25 jaar. Voor de officieren werd de maximumleeftijd echter op 27 jaar gebracht, rekening houdend met de hogere diplomavereisten. De postulant vrijwilliger moet namelijk voldaan hebben aan de leerplicht, de postulant onderofficier moet in het bezit zijn van een diploma hoger secundair onderwijs en de postulant officier moet een bachelor-diploma hebben.

De postulanten worden gerangschikt rekening houdend met de chronologische volgorde van hun inschrijvingen en de uitgedrukte voorkeur voor de gevraagde functies.

De vrijwillige inzet begint met de vorming, deze is identiek aan de professionele vorming van de andere militairen die dezelfde functie uitoefenen. Concreet begint deze vorming met een militaire basisvorming die wordt gevolgd door een gespecialiseerde professionele vorming. De vorming wordt op haar beurt gevolgd door een stageperiode van 3 maanden. Rekening houdend met de noodzakelijke training dat een operatie voorafgaat betekent dit dat een inzet in operatie ten vroegste mogelijk is na ongeveer 1 jaar.

Gedurende de zes eerste maanden ontvangen deze militairen een soldij van ongeveer 7 euro. Tijdens deze periode genieten zij van gratis voeding, logement, kledij, uitrusting en openbaar vervoer voor woon-werkverkeer. De toekenning van de soldij is verenigbaar met het recht op gezinsbijslag, gewaarborgde gezinsbijslag en het behoud van de hoedanigheid van werkzoekende of uitkeringsgerechtigde werkzoekende.

Tijdens deze eerste zes maanden zijn de betrokkenen nog in vorming en moeten zij beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Daarom kunnen zij hun dienstneming verbreken binnen een termijn van maximum drie werkdagen.

Deze militairen krijgen de mogelijkheid om naar het aanvullingskader over te gaan en zo militair te blijven tot hun pensioenleeftijd. Hierbij dienen de kaderleden te slagen in een taalproef.

Indien zij niet worden opgenomen in het aanvullingskader moeten zij voor een periode van tien jaar in het reservekader dienen na hun vrijwillige militaire inzet.

Wanneer zij zoals andere militairen Defensie verlaten, kunnen delen of hun volledige opleiding gevolgd binnen Defensie worden erkend door de VDAB, FOREM, Bruxelles formation of der Arbeidsambt der deutschsprachigen Gemeinschaft wat hen bijkomende troeven geeft op de arbeidsmarkt.

Aanpassing van de rendementsperiode

De rendementsperiode is de periode die de militairen moeten presteren na het volgen van een vorming erkend in de burgersector maar gevolgd op kosten van Defensie.

Deze periode bedraagt in het algemeen 1,5 keer de duur van de genoten vorming. Indien de militairen tijdens deze periode Defensie wensen te verlaten moeten zij een gedeelte van de vormingskosten terugbetalen.

Het ontwerp brengt wijzigingen aan inzake de rendementsperiode van de luchtverkeersleiders, de piloten en de leerlingen van de Koninklijke Militaire School, en dit gezien de mogelijkheid om die vormingen te laten erkennen in de burgersector.

De vrijwillige opschorting van de prestaties

Het laatste domein behelst de problematiek van vertrek in vrijwillige opschorting van de prestaties van de militairen voor wie een procedure van verschijning voor de militaire commissie voor geschiktheid en reform werd aangevat. De bepaling verduidelijkt vanaf nu dat enkel de militairen die een definitieve beslissing van medische geschiktheid van deze medische commissie hebben gekregen, in vrijwillige opschorting van de prestaties mogen vertrekken.

Al deze bepalingen werden unaniem goedgekeurd door de vakbonden.

Zij werden nadien voorgelegd aan de bevoegde ministers en aan de Raad van State. De meeste opmerkingen van de Raad van State werden gevolgd. Wanneer er gedeeltelijk of volledig geen rekening kon worden gehouden met een opmerking van de Raad van State, werd een verklaring ingevoegd in de memorie van toelichting.

III. Algemene bespreking

De heer Monfils heeft moeite om alle militaire kronkels van dit ontwerp te volgen.

Op korte tijd heeft de minister reeds twee wetten voorgesteld, één over de « gemengde carrière », waarvan men ondertussen is afgestapt, en een andere over de dienst van collectief nut (DCN), die een soortgelijk doel nastreeft, met name het bevorderen van de burgerzin. Ten slotte is er de EVMI, die de twee andere moet opvolgen.

Niet onbelangrijk is dat de Raad van State slechts gedeeltelijk werd geraadpleegd, aangezien de minister de hoogdringendheid heeft ingeroepen voor een aantal bepalingen van het wetsontwerp. Drie vierden van het ontwerp zijn dus niet hoogdringend, maar zij worden nu toch voorgelegd aan het Parlement. Dit compromis om het debat in te korten, is niet aangewezen. Men omzeilt gewoon een mogelijke afkeuring door de Raad van State.

Het zou interessant zijn zich af te vragen hoe de discussie van de minister met beroepsvrijwilligers zou zijn verlopen. Daaruit zou immers gebleken zijn dat zij de houding van de minister verwerpen.

Volgens de heer Monfils is het compromis om het debat in te korten schadelijk voor het debat en voor de toekomst van het leger.

De vraag blijft of dit nieuwe systeem het operationeel plan van het leger efficiënter maakt voor opdrachten in het buitenland. Het enige wat daaruit kan voortvloeien is dat men 300 personen aanwerft die ofwel niet gekwalificeerd zijn, ofwel niet geslaagd als officier. Men wil het aantal militairen verminderen. Het gevolg van deze maatregel is dat oude militairen niets anders meer zullen doen dan de pensioenleeftijd af te wachten. Terwijl het de bedoeling zou moeten zijn om jongeren in operationele functies aan te werven.

Defensie is meer dan een instrument voor sociale vooruitgang. Dit zou ten koste van de kwaliteit gaan. Er zijn andere plaatsen waar inactieve personen terecht kunnen, zoals rusthuizen, asielcentra, enz. In dat geval is echter een diploma vereist. De begeleiding die de minister voorstelt, zal veel geld kosten, en het is niet zeker dat dat geschikte nieuwe rekruten zal opleveren. Zal men wel besparen ?

De rekruten krijgen 7 euro soldij en zullen door Defensie gekleed en gehuisvest worden. Dit is geen besparing, omdat het niet efficiënt is. De begeleiding zal duur zijn, maar zonder enig resultaat, aangezien deze nieuwelingen niet geschikt zullen zijn voor militaire acties.

De heer Monfils vraagt zich af wat deze rekruten in het buitenland kunnen doen ? Zij zullen met ongeveer 1500 zijn, naast 35 000 beroepsvrijwilligen. Er zullen hoogstwaarschijnlijk te weinig instructeurs zijn. Na het humanitaire spelletje met de DCN, waarom nog een circuit uitvinden dat niets dan tweederangskandidaten kan opleveren ? Zij mogen in geen geval de « gewone militairen » voorgaan.

Spreker vreest ook dat de « verhuizingen » ten gevolge van het herstructureringsplan voor deze nieuwe categorie niet op dezelfde manier zullen geschieden als voor de gewone militairen wat de keuze van de standplaats betreft.

Volgens de heer Monfils heeft de minister de Raad van State op één punt wel gevolgd, met name de inwerkingtreding (op 31 december 2010). Maar de minister heeft onmiddellijk een andere mogelijkheid geopperd, op een datum na 1 januari 2010. Spreker stelt zich dan ook vragen over de manier waarop de minister het vooropgestelde doel, de vermindering van het aantal militairen, wil bereiken. Het resultaat zal een vermindering van de kwaliteit zijn.

Tot besluit stelt de heer Monfils dat er andere militairen moeten komen en dat een kleiner, operationeel leger meer dan ooit nodig is.

Mevrouw Pehlivan sluit zich grotendeels aan bij het betoog van de heer Monfils. Is het doel van het wetsontwerp om terug te keren naar de betaalde legerdienst of wil men werklozen aan werk helpen ? Zijn de toelatingsproeven en de diplomavereisten afgeschaft ? Welke vooruitzichten hebben de betrokkenen na afloop van de eerste zes maanden ? Is het de bedoeling om ze op operatie te sturen, bijvoorbeeld naar Afghanistan ? Kunnen ze nadien terecht op de reguliere arbeidsmarkt ?

Volgens mevrouw Pehlivan zullen de kosten die voorvloeien uit de toepassing van dit wetsontwerp, in ieder geval de begroting verzwaren.

De heer Van Overmeire merkt op dat het wetsontwerp een poging is om het leger te verjongen, maar spreker sluit zich in dat verband aan bij de opmerkingen gemaakt door de heer Monfils.

Hoeveel personen zullen binnen het toepassingsgebied van dit wetsontwerp vallen ? Zal er in het kader van dit wetsontwerp een rekruteringscampagne gevoerd worden ?

De heer Beke is van oordeel dat dit wetsontwerp een oplossing biedt voor een aantal knelpunten, zoals het rekruteringsprobleem.

De heer Procureur deelt de vrees van de andere sprekers, die denken dat het leger laaggeschoolde jongeren zal rekruteren of een vergaarbak zal worden van werklozen, niet. Het is heel lovenswaardig dat het leger laaggeschoolde jongeren helpt om een betere opleiding te krijgen.

De heer Hellings vraagt op welke termijn de kandidaten die hun vrijwillige legerdienst hebben vervuld, werkelijk in het leger komen. Spreker wenst ook meer uitleg over het genderevenwicht.

De minister wijst er eerst op dat de vrijwillige militaire dienst eigenlijk tegenover de afschaffing van de verplichte militaire dienst staat.

Vervolgens onderstreept de minister dat de EVMI fundamenteel verschilt van de dienst van collectief nut (DCN).

Volgens de minister biedt de EVMI immers veel betere perspectieven dan de DCN. In feite beantwoordt de EVMI aan een sociale nood. Laaggeschoolden krijgen de kans om een opleiding te volgen bij het leger en kunnen daarna kiezen of ze hun loopbaan in het leger dan wel elders verder zetten.

De DCN, die alleen bestaat bij de diensten van ontwikkelingssamenwerking, duurt 6 maanden en kan met 6 maanden worden verlengd. De bezoldiging van 7 euro is identiek voor de DCN en de EVMI.

Evenwel, jongeren die opteren voor de EVMI en die tijdens de eerste zes maanden van hun opleiding vaststellen dat zij een verkeerde keuze hebben gemaakt, kunnen de EVMI verlaten binnen een periode van drie dagen.

De minister wijst erop dat er zelfs nu jongeren zijn die geen computerklavier kunnen gebruiken. Met die realiteit worden wij geconfronteerd. Hij blijft er dus bij dat voorliggend ontwerp één van de meest sociale is die de regering heeft ingediend. Een goed bestuurde staat moet rekening houden met de sociale realiteit.

Tijdens het debat in de Kamer heeft men overwogen die vrijwillige dienst uit te breiden tot andere domeinen, zoals de gezondheidszorg. De minister is daar niet tegen, maar vindt dat het aan de andere ministers is om die beslissingen te nemen. Bovendien zal men ongetwijfeld bepaalde vereisten moeten optrekken, vooral wanneer men vrijwillige inzet in de gezondheidszorg wenst.

Het oorspronkelijke idee was nooit een tweede militaire dienst of een nieuwe rangschikking in de militaire loopbaan in het leven te roepen. Het doel is steeds geweest de militaire opleiding open te stellen voor jongeren, indien zij slagen voor bepaalde (psychologische en lichamelijke) proeven. Het wetsontwerp vervult dus maatschappelijke noden en lost tegelijk een probleem van rekrutering op. De strijdkrachten worden immers geconfronteerd met een felle afname van hun personeelssterkte, ongeveer 8 000 personen in drie jaar tijd.

Er komt echter vanaf 2012 een groei in de rekrutering, met 1 350 betrekkingen langs de normale weg, buiten de ongeveer 500 boventallige betrekkingen om. Precies voor de rekrutering voor die boventallige betrekkingen kan de vrijwillige legerdienst een kapitale rol spelen.

Op het verzoek van de heer Monfils om meer informatie te krijgen over de wervingscijfers, antwoordt de minister dat het normale wervingscijfer langs de traditionele weg 1 200 betrekkingen bedraagt. In 2009 heeft hij dat aantal met 150 betrekkingen opgetrokken, zodat men tot een totaal van 1 350 vacante betrekkingen komt. Momenteel zijn al die betrekkingen ingevuld. We moeten vaststellen dat er gemiddeld 8 kandidaten per betrekking waren, wat bewijst dat een baan in het leger aantrekkelijk blijft.

Voor 2010 is de vrijwillige militaire inzet goed voor 155 betrekkingen, namelijk 140 vrijwilligers, 10 onderofficieren en 5 officieren. Het totale rekruteringsaantal kan worden opgetrokken wanneer men de drempel van 34 000 betrekkingen wil behouden. Vanaf 2012 moet de rekrutering langs normale weg en langs de vrijwillige militaire inzet worden verdubbeld. Vanaf 2012 wordt de rekrutering met 50 % verhoogd. De rekruteringsdrempel wordt verdeeld tussen de vaste rekrutering en de vrijwillige dienst.

Er is en blijft echter één groot probleem binnen Defensie, de attritie. Hoe kan Defensie het personeel dat een opleiding binnen Defensie heeft genoten, ook effectief houden ? Dit probleem stelt zich vooral tijdens economisch gunstige tijden omdat Defensie niet kan concurreren met de lonen en andere voordelen die de privé sector aanbiedt.

De minister wenst te onderstrepen dat de kandidaten voor de EVMI zeker niet als « kanonnenvlees » mogen bestempeld worden. Integendeel, Defensie geeft jongeren kansen want na een periode van 24 maanden hebben deze jongeren een volledige opleiding genoten en een volledig sociaal statuut ontwikkeld. Het verbaast de minister dan ook ten zeerste dat sommige fracties tegen dit wetsontwerp gekant zijn.

Wat het genderevenwicht betreft, benadrukt de minister dat het voor zich spreekt dat de vrijwillige legerdienst voor zowel mannen als vrouwen is bestemd. Wanneer we trouwens het resultaat van rekruteringen voor bepaalde functies bekijken, bemiddelingsfuncties bijvoorbeeld, zijn het vaker vrouwen die zich kandidaat stellen.

Mevrouw Pehlivan stelt zich nog vragen bij het feit dat men tijdens de eerste zes maanden van de opleiding jongeren op missie kan sturen.

De minister antwoordt dat zij niet op operatie kunnen gestuurd worden vooraleer zij een volledige bijkomende opleiding hebben doorlopen. Dit kan dus onmogelijk binnen de periode van de eerste zes maand zijn.

Mevrouw Pehlivan merkt verder op dat de wet tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut ( wet van 11 april 2003 zoals gewijzigd door de wet van 25 april 2007) jongeren wel degelijk een opleiding bood, zonder ze hierbij in het leger te willen inlijven.

De minister antwoordt dat de jongeren die opteren voor de EVMI, na de opleiding van 30 maand, kunnen toetreden tot het actieve kader; zij zijn hiertoe wel niet verplicht. Bij de vrijwillige dienst van collectief nut werd dit perspectief niet geboden.

Mevrouw Van Lerberghe vraagt welk statuut de jongere heeft na afloop van de eerste zes maand tot na het verstrijken van de periode van 30 maanden.

De minister antwoordt dat na de opleiding van zes maanden, de jongeren onderworpen worden aan het militair statuut en aan dezelfde voorwaarden als alle andere militairen. Na dertig maanden worden ze dan definitief opgenomen in het vast militair kader. De eerste zes maanden ontvangen ze een soldij van 7 euro (bovenop het stempelgeld en kinderbijslag). Na zes maanden ontvangen ze bijvoorbeeld het loon van de militair (wat ongeveer 1 600 euro netto per maand bedraagt) en na dertig maand kunnen ze tot de volwaardig militaire loopbaan toetreden met opbouw van statutaire rechten en promotiekansen.

De heer Monfils herhaalt dat hij voorstander is van een operationeel leger. De jongeren in kwestie, die militairen zullen worden, hebben niet de klassieke weg van een militaire loopbaan gevolgd. Zullen ze goede militairen worden ? Artikel 26 bepaalt : « Per wervingssessie van militairen EVMI bepaalt de minister het aantal vacatures voor operationele functies of steunfuncties aan operaties. ». Waarom voorziet men niet in een stelsel van vrijwillige militaire en burgerlijke inzet ? Het leger heeft iets anders nodig dan mensen die het aantal manschappen in de kazernes opdrijven.

IV. Bespreking van de amendementen

Mevrouw Temmerman dient het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt het artikel 53 aan te vullen met een 4º om de toekenning van de soldij tijdens de vrijwillige militaire inzet verenigbaar te maken met het behoudens,van de hoedanigheid van gerechtigde op het leefloon.

Mevrouw Pehlivan verwijst naar artikel 53 inzake de verenigbaarheid van soldij met sociale uitkeringen. De leeflonen worden hierbij niet vermeld.

De minister legt uit dat hij de intentie had om het wetsontwerp ook toepasselijk te maken op personen die een leefloon ontvangen. De OCMW's hebben evenwel niet de mogelijkheid de controle te verzekeren van personen die een leefloon cumuleren met de vrijwillige militaire dienst. De soldij is niet combineerbaar met het leefloon omdat tijdens de eerste zes maand tal van andere voordelen worden toegekend zoals gratis kost- en inwoon en gratis woon en werkverkeer.

Het amendement nr. 1 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

V. Stemmingen

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag werd goedgekeurd met 12 stemmen tegen 1 stem, bij 1 onthouding.

De rapporteur, De voorzitter,
Els Schelfhout. Marleen Temmerman.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp (zie stuk Kamer, nr. 52-2314/5)