4-1553/3

4-1553/3

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

23 DECEMBER 2009


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER VAN DEN DRIESSCHE


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 4 december 2009 door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 52-2299/1).

Het werd er op 22 december 2009 aangenomen door de plenaire vergadering met 84 stemmen tegen 34 bij 14 onthoudingen.

Het ontwerp werd op 23 december 2009 overgezonden aan de Senaat en dezelfde dag nog geëvoceerd.

In toepassing van artikel 27.1., tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, die zich diende te buigen over de Titels 1, 2, 3, 9 en 12, van het wetsontwerp, de bespreking reeds aangevat voor de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 16 en 23 december 2009.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

A. Titels 2. Mobiliteit : inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister

1. Hoofdstuk 1 — Instantie voor de handhaving van verordening (EG) nr. 1371/2007

De verordening (EG) nr. 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer is sinds 3 december 2009 van toepassing op de NMBS-groep en zal vanaf 1 januari 2010 van toepassing worden op andere spoorondernemingen dan de NMBS die internationaal vervoer in België verzorgen. De verordening vereist in principe geen bijzondere maatregel van tenuitvoerlegging in Belgisch recht. Ze staat op zichzelf.

De verordening legt de lidstaten evenwel op de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen, met name in verband met de verplichtingen die ze oplegt, namelijk :

— de aanwijzing van de instantie die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening als bedoeld in verordening 1371;

— de vastlegging van de voor de toepassing van artikel 30, § 2, van verordening 1371 vereiste procedureregels;

— de in artikel 32 van verordening 1371 bedoelde sanctieregeling die van toepassing is in geval van schending van de bepalingen van verordening 1371.

Concreet zal de directeur-generaal van het directoraat-generaal Vervoer te Land van de FOD Mobiliteit en Vervoer belast zijn met de toepassing van verordening 1371; voorts zullen ook ambtenaren uit zijn diensten worden aangewezen om hem te helpen zijn taak uit te voeren.

2. Hoofdstuk 2 — Luchtvaart

Artikelen 9 en 10

De personeelsleden die werken op luchthavens en hun bijgebouwen moeten houder zijn van een luchthavenidentificatiebadge. Die badges worden afgeleverd na veiligheidsverificatie.

De wet van 3 mei 2008 houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen schrijft voor dat de veiligheidsadviezen worden verstrekt door de nationale veiligheidsoverheid. Er werd in een overgangsperiode voorzien om borg te staan voor de continuïteit : de directeur-generaal Luchtvaart wordt tijdens die overgangsperiode gemachtigd om die veiligheidsadviezen verder af te leveren. Het einde van die overgangsperiode, aanvankelijk voorzien voor einde 2007, werd tweemaal uitgesteld met een jaar.

In het artikel 10 van het wetsontwerp wordt bepaald dat die overgangsperiode nog met een jaar wordt verlengd. Volgens het advies van de diensten die in deze instantie zijn samengevoegd, zou de werkbelasting die uit een dergelijke bevoegdheid voortvloeit te hoog liggen om de continuïteit van de aflevering van de adviezen te garanderen, wat een essentieel aspect is om de veiligheid te kunnen verzekeren op Belgische luchthavens, rekening houdende met de internationale verplichtingen op dat gebied.

Met artikel 9 wordt ook de wettelijke basis gecreëerd om over te stappen van de huidige overgangsregeling naar een permanente wettelijke regeling inzake de uitvoering van veiligheidsverificaties en de verstrekking van veiligheidsadviezen in het kader van de aflevering van luchthavenidentificatiebadges.

Artikelen 11 tot 14

Als gevolg van de politiehervorming werd een wettelijke basis voor de uitvoering van de beveiligingstaken van de luchthaveninspectiediensten en van de luchtvaartinspectie verankerd in de wet van 1999 en haar uitvoeringsbesluiten. Tot op heden is die wettelijke basis uitsluitend voorhanden voor de luchthaven Brussel-Nationaal.

Daar tegenover staat dat de luchthaveninspectiediensten van de regionale luchthavens nog niet over een voldoende juridische basis beschikken voor de uitvoering van hun beveiligingstaken (fouillering van passagiers, toegangscontrole, ...) en hun toezichtstaken op het vlak van veiligheid. Het voorliggende ontwerp van wet voorziet daarom in een uitbreiding van de wettelijke basis tot de luchthaveninspectiediensten op de regionale luchthavens.

Het ontwerp voorziet ook in een link tussen het directoraat-generaal Luchtvaart als « Appropriate National Authority » en de verschillende luchthavens door middel van de invoering van een mandaat van adjunct-hoofdinspecteur van luchthaveninspectie. Die link is vereist om tegemoet te komen aan de Europese regelgeving.

B. Titel 3. Energie : Inleidende uiteenzetting door de minister van Klimaat en Energie

1. Ten einde juridische zekerheid te verschaffen aan de oprichting en de werking van de ombudsdienst voor energie, stelt men dat de collegiale voorwaarden geen beletsel vormen in het geval en zolang dat er slechts een ombudsman in functie is, hetzij omwille van het feit dat de andere ombudsman nog niet is benoemd, hetzij om andere redenen van tijdelijke afwezigheid van een van de ombudsmannen.

Op die manier kunnen de noodzakelijke administratieve handelingen en rechtshandelingen gesteld worden voor de feitelijke organisatie en dagelijkse werking van de ombudsdienst, zoals de toewijzing van overheidsopdrachten, de aankoop van materiaal, de aanwerving van personeel, het opstellen van een huishoudelijk reglement, het formaliseren van afspraken met de verschillende operatoren en diensten, het opmaken van een jaarlijks begrotingsvoorstel, ...

2. Bij een arrest van 29 oktober 2009, verklaart het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat België tekort is gekomen aan de verplichtingen die haar zijn opgelegd in het kader van de richtlijn 2003/54 van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, door aan de Koning en niet aan de CREG de bevoegdheid voor het bepalen van de determinerende elementen voor de berekening van de tarieven toe te kennen, wat betreft de uitbreiding van de installaties of de nieuwe installaties voor het vervoer van elektriciteit, erkend als van nationaal of Europees belang.

Dankzij het voorstel van wijziging, is er dus voorzien dat, op voorstel van de CREG, de Koning de methodologie kan definiëren met betrekking tot de bepaling van de afschrijvingen en de billijke marge van dit soort investeringen en dat de CREG het tariefvoorstel van de netbeheerder, uitgewerkt voor deze investeringen, op basis van het totaal inkomen goed-of afkeurt.

3. De laatste bepaling in het wetsontwerp bekrachtigt, zoals voorzien door de wet van 29 april 1999, het koninklijk besluit van 21 oktober 2008 ter vaststelling van de bedragen bestemd voor de financiering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 voor de periode 2009-2013, dat verschenen is in het Belgisch Staatsblad op 22 december 2008 en in werking is getreden op 1 januari 2009.

C. Titel 9. Middenstand : Inleidende uiteenzetting door de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid

Dit hoofdstuk heeft tot doel de wet van 26 juni 1963 in overeenstemming te brengen met de artikelen 7 en 51, eerste lid, van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij de richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië. Dit werd over het hoofd gezien bij de eerdere omzetting van de richtlijn.

Bij de omzetting van het voornoemde artikel 7 bij de wet van 21 november 2008 tot omzetting van de richtlijnen 2005/36/EG en 2006/100/EG en tot wijziging van de wetten van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect en 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten, is niet voorzien in een jaarlijkse verlenging van de verklaring indien de dienstverrichter voornemens is om gedurende dat jaar in België tijdelijke of incidentele diensten te verrichten. Deze jaarlijkse verlenging is echter van belang zodat de bevoegde autoriteit er zich van kan vergewissen dat er een verzekeringsdekking of een soortgelijke individuele of collectieve vorm van bescherming van de beroepsaansprakelijkheid is.

Wat de omzetting van artikel 51, eerste lid, van de richtlijn betreft, dient de procedure te worden aangepast aan de vereisten van de richtlijn.

Om een tijdige omzetting van de richtlijnen te garanderen wordt aan de Koning de macht verleend om de voorschriften van de plichtenleer en het stagereglement, waarvan de inhoud normaliter door de Nationale Raad van de Orde van architecten wordt vastgelegd, op eigen initiatief te wijzigen.

D. Titel 12. Economie en telecommunicatie : Inleidende uiteenzetting door de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

1. Hoofdstuk 1 — Wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten

Het Grondwettelijk Hof heeft op 16 juli 2009 geoordeeld dat de artikelen 83 en 84 van de wet diverse bepalingen die vorig jaar in deze commissie werden goedgekeurd, ongrondwettig zijn omwille van het feit dat zij een discriminatie doen ontstaan tussen de voorwaarden die toepasselijk zijn op bladmuziek (gedeeltelijke of integrale reproductie) en die welke toepasselijk zijn op de andere werken, die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, zoals boeken (gedeeltelijke reproductie).

De artikelen 83 en 84 van de voornoemde wet van 22 december 2008 zijn door het arrest zelf vernietigd, maar de tekst van artikel 22, § 1, 4ºbis van de auteurswet (AW) waarop we terugvallen en die nu momenteel van kracht is, is de tekst die door de wet van 31 augustus 1998 ingevoegd is in de AW. Deze tekst houdt echter onvoldoende rekening met de richtlijn 2001/29/EG betreffende auteursrecht in de informatiemaatschappij, en gebruikt geen terminologie die conform is aan de richtlijn 2001/84/EG betreffende het volgrecht.

De wijzigingen die moeten worden aangebracht aan artikel 22, § 1, 4º bis, om terug conform de richtlijnen te zijn, zijn wel opgenomen in het artikel 133 van de wet van 6 mei 2009. Maar dit artikel kan niet in werking treden omdat het ook spreekt over de toelating tot integrale reproductie van partituren, wat door het Grondwettelijk Hof ongrondwettig werd verklaard.

Daarom wijzigen we hier de tekst van artikel 22, § 1, 4º bis, zoals opgenomen in artikel 133 van de wet van 6 mei 2009 te wijzigen, door de uitbreiding naar de integrale reproductie van muziekpartituren te verwijderen.

2. Hoofdstuk 2 — Wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling

Dit hoofdstuk is bedoeld om de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling in overeenstemming te brengen met de Europese verordening nr. 765/2008.

Deze verordening biedt een Europees reglementair kader voor het functioneren van de accreditatie en is van toepassing vanaf 1 januari 2010.

Een accreditatie is een attest uitgegeven door een derde partij met betrekking tot een instelling die de conformiteit van producten of diensten evalueert, zoals een laboratorium, een keuringsinstelling of een certificatie-instelling. Dit attest wordt toegekend na een audit van de instelling gebaseerd op internationaal erkende eisen zoals de ISO-kwaliteitsnormen. Het betekent het formele bewijs van de competentie van de instelling.

De voorgestelde wetswijzigingen zijn bedoeld om :

— de definities van de Belgische wet in overeenstemming te brengen met deze van de verordening;

— In overeenstemming met de verordening één accreditatie-instelling te voorzien en een effectieve link met de overheid.

BELAC, onder de verantwoordelijkheid van de FOD Economie, is vandaag de enige Belgische accreditatie-instelling.

BELAC heeft ondertussen een 400-tal instellingen geaccrediteerd op verschillende domeinen zoals de keuring van liften, medische labo's, milieubeheer, de voedingssector, ...

De Raad van State had geen opmerkingen bij de tekst.

3. Hoofdstuk 3 — Wijziging van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen

Deze bepalingen beogen een aantal wijzigingen aan de KBO-wet teneinde de wet in overeenstemming te brengen en te voldoen aan bepaalde eisen van de dienstenrichtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006.

Aangezien de datum voor de omzetting van de richtlijn 28 december 2009 is, moeten deze wijzigingen dringend gebeuren.

De begrippen handelsonderneming en ambachtsonderneming werden in dit kader geherdefinieerd.

Een onderneming is voortaan elke entiteit die zich moet laten inschrijven in de KBO. Dit begrip entiteit is veel ruimer dan dit van natuurlijk persoon, rechtspersoon of vereniging, maar ook bijvoorbeeld, overheidsdiensten die financiële autonomie genieten zonder rechtspersoonlijkheid te hebben, moeten zich inschrijven in de KBO.

Een handelsonderneming is voortaan enkel de onderneming die een vestigingseenheid heeft in België. Een handelsonderneming moet zich in die hoedanigheid inschrijven bij een ondernemingsloket naar keuze. In overeenstemming met de « dienstenrichtlijn » moeten dienstverrichters die enkel handelen in het kader van het vrij verrichten van diensten (dit wil zeggen die niet op een duurzame en continue wijze een activiteit in België uitoefenen) zich niet bij een ondernemingsloket inschrijven.

Vandaag al worden enkel de ondernemingen die een vestigingseenheid hebben in België immers in de KBO ingeschreven als handelsondernemingen.

Werven of andere geografische plaatsen met een tijdelijk karakter worden bijvoorbeeld niet beschouwd als een vestigingseenheid.

Voor de ambulante handel wordt de woonplaats van de handelaar die als natuurlijk persoon handel drijft, beschouwd als een vestigingseenheid.

Het begrip ambachtsonderneming wordt ook zo aangepast, namelijk het begrip omvat enkel de ondernemingen die een vestigingseenheid hebben in België.

Ook nog in het kader van de dienstenrichtlijn, wordt de lijst aangepast van de gegevens (contactgegevens/identificatiegegevens zoals website van de onderneming, haar telefoonnummer, haar faxnummer en haar e-mailadres) die moeten worden vermeld bij de inschrijving in de KBO.

Ten slotte krijgen de uittreksels van de KBO bewijskracht, zodat de in België actieve dienstverleners er kunnen gebruik van maken in het buitenland en aldus geen bijkomende stappen moeten ondernemen.

4. Hoofdstuk 4 — Wijziging van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie

De huidige telecomwet van 2005 verbiedt in artikel 33, § 2 het storen van radiofrequenties, op 1 uitzondering na, namelijk penitentiaire instellingen mogen op hun domein stoorzenders gebruiken.

In sommige omstandigheden is het echter van levensbelang om bepaalde frequenties te storen. Gekende voorbeelden zijn gevallen van terrorisme en oorlog. Steeds vaker worden GSMs en afstandsbedieningen immers gebruikt om explosieven tot ontploffing te brengen. Denkt u maar aan de aanslagen in Madrid, maar evengoed aan de beruchte bermbommen in Afghanistan en Irak.

Nu bestaat er apparatuur om frequenties over een relatief beperkte afstand — we spreken over enkele tientallen meters — te storen waardoor GSMs en dergelijke niet meer kunnen fungeren als ontstekingsmechanisme. Deze stoorapparatuur kan bijvoorbeeld worden gebruikt bij het voorbijrijden van konvooien om de ontsteking tijdelijk onmogelijk/onschadelijk te maken op het moment dat het konvooi passeert.

Om onze strijdkrachten toe te laten in België op hun oefenterreinen met dergelijke stoorapparatuur ervaring op te doen alvorens zij in reële omstandigheden zich van deze apparatuur moeten bedienen, wijzigen wij de huidige wet.

Het voorliggend artikel creëert met andere woorden, naast de uitzondering die reeds bestond voor de penitentiaire instellingen, een tweede bijkomende uitzondering, ditmaal voor het leger.

In tegenstelling tot wat bepaald is voor de penitentiaire instellingen wordt — om redenen van classificatie en geheimhouding — aan het leger geen verplichting opgelegd om een voorafgaandelijke kennisgevingstermijn van 90 dagen te respecteren.

5. Hoofdstuk 4/1 — Wijziging van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector

Een nieuw hoofdstuk 4.1. wordt ingevoegd in de wet diverse dringende bepalingen.

De Commissie Infrastructuur van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft een meerderheidsamendement unaniem goedgekeurd, dat ertoe strekt om de bijzondere opdrachthouders en externe experts die door de BIPT-raad zou kunnen worden aangeduid, toe te laten eventueel met raadgevende stem de vergaderingen van de Raad bij te wonen. Het artikel beoogt tevens om deze personen aan dezelfde regels te onderwerpen als de BIPT-leden op het gebied van integriteit, onafhankelijkheid en respect voor de vertrouwelijkheid van de informatie die ze bij de uitoefening van hun opdracht ontvangen.

Dit amendement lijkt mij nuttig en geeft de nieuwe Raad van het BIPT de mogelijkheid om desgewenst door een sterke expertise te worden bijgestaan.

6. Hoofdstuk 5 — Erkenning van uitgevers van elektronische maaltijdcheques

De regering heeft in het regeerakkoord van 18 maart 2008 ingeschreven dat zij de inspanningen inzake administratieve vereenvoudiging voor burgers, bedrijven en verenigingen onverminderd voortzet. Zo is ondermeer concreet het engagement genomen om werk te maken van de invoering van de elektronische maaltijdcheque.

Daartoe werd reeds in artikel 12 van de Wet houdende diverse bepalingen van 6 mei 2009 (Belgisch Staatsblad 19 mei 2009) de onbeslagbaarheid van maaltijdcheques (MC's) geregeld.

Voor de invoering van de elektronische MC moet vooreerst de RSZ reglementering worden aangepast. Artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 voorziet in de verhouding tussen werkgever en werknemer in de voorwaarden waaraan gelijktijdig moet worden voldaan om elektronische MC's niet als loon te beschouwen voor het innen van sociale zekerheidsbijdragen.

De regering heeft op 17 juli 2009 in eerste lezing reeds haar goedkeuring gegeven aan het koninklijk besluit dat de voorwaarden vastlegt waaraan gelijktijdig moet worden voldaan om elektronische MC's niet als loon te beschouwen.

Een van de voorwaarden is dat elektronische MC's moeten worden uitgegeven door een erkende uitgever van elektronische MC's. Hoewel deze voorwaarde formeel betrekking heeft op de voorwaarden waaronder elektronische MC's niet als loon kunnen worden beschouwd, is dit aspect gericht tot uitgevers van elektronische MC's en niet tot de werkgevers of de werknemers die hiervan gebruik maken.

Dit hoofdstuk wil dan ook de geëigende rechtsgrond bieden voor de voorwaarden en procedures die door erkende uitgevers moeten worden nageleefd om rechtsgeldig MC's in elektronische vorm uit te geven opdat deze niet als loon worden beschouwd.

Het systeem van maaltijdcheques doet aanzienlijke in geld waardeerbare voordelen circuleren. Jaarlijks circuleren er 250 miljoen papieren maaltijdcheques voor 1,3 miljoen werknemers voor een totale waarde van 1,5 miljard euro. Bij faillissement van een uitgever van maaltijdcheques betekent dit bijgevolg een financieel verlies voor vele werknemers en handelaars. Daarom is het aangewezen om een financiële zekerheid te laten stellen door de uitgevers teneinde het risico van faillissement in te dekken. Dit hoofdstuk biedt daartoe eveneens rechtsgrond.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Titel 9. Middenstand

De heer Vandenberghe vraagt of hij de voorgestelde wijzigingen juist interpreteert, namelijk dat het zo is dat de minister zelf bij koninklijk besluit de plichtenleer en het stagereglement voor de architecten zal vaststellen omdat de Orde van de Architecten ter zake in gebreke blijft omdat zij intern verdeeld is, en dit om een tijdige omzetting van Europese richtlijnen te garanderen ? Wordt de wet van 26 juni 1963 tot oprichting van een orde van architecten dan gewijzigd ? Spreker herinnert eraan dat de deontologische regels voor de vrije beroepen in de regel bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit moeten worden geregeld en niet bij een gewoon koninklijk besluit. Wat verklaart de keuze van de minister in het voorgestelde artikel 82 van het wetsontwerp ?

De minister antwoordt dat artikel 82 van het wetsontwerp de Koning de mogelijkheid biedt de plichtenleer en het stagereglement van de Orde van Architecten, die bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit bindend zijn verklaard, bij een gewoon koninklijk besluit te wijzigen.

De vraag was of die maatregel, die de Koning machtiging verleent om alleen bepalingen te wijzigen die bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit genomen zijn, gegrond is.

De bedoeling van artikel 82 van de wet diverse bepalingen is de Koning de bevoegdheid te geven om zelf het stagereglement en de deontologie te wijzigen, zonder het initiatief van de Orde te moeten afwachten. Zowel aan het huidige stagereglement, als aan de huidige deontologie werd bindende kracht verleend bij een in Ministerraad overlegd besluit. Een deontologie of stagereglement waaraan geen bindende kracht is verleend, heeft geen uitwerking ten aanzien van de leden, en behoeft daarom geen wijziging. Vandaar dat deze verwijzing naar de formulering in artikel 39 zo werd opgenomen in artikel 82.

B. Titel 2. Mobiliteit

De heer Crombez stelt dat de bepalingen betreffende de ombudsdienst bij het spoorvervoer worden uitgesteld naar een afzonderlijk wetsontwerp. Echter, uit de bespreking die in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd gevoerd, blijkt niet of deze dienst in de toekomst zal worden ondergebracht onder een overheidsdienst (FOD), zoals aanvankelijk de bedoeling was, of dat hij zal kunnen opereren als een onafhankelijke regulator. Kan de staatssecretaris hier enige toelichting bij verschaffen ?

Met betrekking tot het personeel van de luchthavens stelt de spreker vervolgens vast dat er via een besluit overlegd in de Ministerraad inspectiepersoneel naar de regionale luchthavens kan worden overgeplaatst. Welke criteria zullen worden gehanteerd om het personeel over te plaatsen ?

De staatssecretaris bevestigt dat de bepalingen betreffende de ombudsdienst zullen worden behandeld via een afzonderlijk wetsontwerp. Hij verklaart tevens dat daarbij een onderscheid zal worden gemaakt tussen de taken van de regulator enerzijds en van de ombudsman anderzijds. Door deze afzonderlijke behandeling zal de dienstverlening naar de reizigers toe, via de ombudsman, veel nauwkeuriger kunnen gebeuren. De regulator zal daarbij meer taken opnemen met betrekking tot de regelgeving, de werking van de administratie en de werking van het toezicht.

In verband met de tweede vraag verklaart de staatssecretaris dat in eerst instantie vooral de taalaanhorigheid belangrijk is voor een dergelijke overplaatsing. De andere criteria zullen nog met de vakbonden worden overlegd. Het is niet de bedoeling dat er arbitrair, vanuit de administratie zelf, beslissingen worden genomen.

IV. STEMMINGEN

De artikelen verwezen naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden worden in hun geheel aangenomen met 10 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag in de plenaire vergadering.

De rapporteur, De voorzitter,
Pol VAN DEN DRIESSCHE. Wouter BEKE.