4-98

4-98

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 3 DÉCEMBRE 2009 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Demande d'explications de M. John Crombez au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la commission des sanctions du conseil de surveillance de la CBFA» (nº 4-1233)

M. le président. - M. Melchior Wathelet, secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra.

De heer John Crombez (sp.a). - Door de recente crisis en de daarmee gepaarde gaande volatiele markten blijkt de wet op de handel met voorkennis weer belangrijk.

In een aantal zaken rijst de vraag of er geen handel met voorkennis is gebeurd. Die hebben betrekking op de gebeurtenissen van oktober 2008, maar bijvoorbeeld ook op een onderzoek naar overheidsmanager Didier Bellens en een naar staatssecretaris Schouppe. De CBFA is een onderzoek gestart naar een paar honderd bankiers en mensen uit de omgeving van de regering.

De wet op de handel met voorkennis is belangrijk omdat het een preventieve wet is. Hoe minder handel met voorkennis, hoe beter. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik vaststelde dat de sanctiecommissie, die eigenlijk instaat voor de afronding van dit soort zaken, momenteel niet kan optreden omdat het mandaat van haar leden verstreken is.

Vandaar een paar concrete vragen.

Klopt het dat het kabinet Financiën al begin dit jaar op de hoogte was van het feit dat de sanctiecommissie opnieuw moest worden samengesteld om de continuïteit in de behandeling van zaken rond handel met voorkennis te kunnen garanderen?

Zo ja, waarom is de commissie dan niet vóór 1 juli opnieuw samengesteld? Omdat die commissie niet kan functioneren liggen de procedures al vijf maanden stil!

Is de regering intussen gestart met de procedure om de sanctiecommissie opnieuw samen te stellen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. - Ik lees het antwoord van minister Reynders.

Ook ik heb in de pers gelezen dat op 1 juli 2009 het mandaat is verstreken van de leden van de sanctiecommissie die binnen de raad van toezicht van de CBFA is opgericht. Volgens de pers zou dat de sanctiecommissie vleugellam maken. Ik ben blij met de vraag omdat ze me de gelegenheid geeft om op die bewering te reageren.

Eerst en vooral klopt het niet dat alle mandaten van de leden van de raad van toezicht en dus ook van de sanctiecommissie van de CBFA, zijn verstreken. Sinds 1 juli 2009 zijn wel de mandaten verstreken van twaalf leden die in 2003 werden benoemd. Het mandaat van de voorzitter werd in 2007 hernieuwd en de twee overige leden werden in 2007 benoemd. Het zesjarige mandaat van die twee leden is dus nog niet verstreken. Dat is niet zonder belang zoals verder zal blijken.

Ten tweede, zoals de heer Crombez wel kan vermoeden, heb ik niet gewacht op artikelen in de pers om me te bekommeren over die benoemingen die overigens zoals het hoort in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd. Zolang echter de krachtlijnen van de hervorming van het toezicht niet bekend waren, konden de mandaten die verstreken waren, niet worden hernieuwd.

Het zou immers niet redelijk en ook niet gerechtvaardigd geweest zijn twaalf andere leden van de raad van toezicht van de CBFA te herbenoemen voor een periode van zes jaar terwijl de mogelijkheid bestond dat een deel van de opdrachten van de CBFA overgedragen zou worden aan de Nationale Bank van België. In dat verband herinner ik eraan dat de regentenraad van de NBB slechts tien leden telt, niettegenstaande de vele opdrachten van de bank en niettegenstaande het feit dat de bank na de hervorming bijna 2000 personeelsleden zal tellen. Dat is tien keer meer dan bij de CBFA. Het voorontwerp van wet dat het banktoezicht hervormt, werd nog geen tien dagen geleden in eerste lezing goedgekeurd door de Ministerraad.

Ten derde, de sanctiecommissie is samengesteld uit de voorzitter van de raad van toezicht van de CBFA en zes leden van die raad van toezicht die door deze laatste zijn aangeduid. Het mandaat van vier van de zes leden van de sanctiecommissie die in 2003 werden benoemd, is op 1 juli 2009 verstreken. Het mandaat van de voorzitter werd hernieuwd in 2007 en de twee overige leden werden benoemd in 2007.

Dat is niet zonder belang, aangezien artikel 48, paragraaf 6, derde lid, van de wet van 2 augustus 2002 bepaalt dat de huidige sanctiecommissie geldig kan beraadslagen wanneer twee van haar leden en haar voorzitter aanwezig zijn. De bewering dat de sanctiecommissie vleugellam zou zijn gemaakt, klopt dus niet. Om redenen van rechtszekerheid heb ik echter voorgesteld de vier leden van de raad van toezicht die ook lid zijn van de sanctiecommissie, te herbenoemen zodat de plenaire vergadering van de sanctiecommissie operationeel is, in afwachting van de inwerkingtreding van de bepalingen die de structuur en de samenstelling van die sanctiecommissie zullen wijzigen. Die bepalingen zijn opgenomen in het wetsontwerp dat in eerste lezing werd goedgekeurd door de Ministerraad en momenteel in behandeling is bij de Raad van State.

Ten vierde, bij mijn weten, en in tegenstelling tot wat gesuggereerd wordt, is er op het gebied van marktmisbruik geen achterstand bij de sanctiecommissie. Slechts twee dossiers zouden in afwachting van behandeling zijn. De andere dossiers werden behandeld vóór 1 juli 2009. De dossiers waaromtrent nog een onderzoek loopt, worden momenteel behandeld door de diensten en/of de auditeur van de CBFA, die als onafhankelijk orgaan handelt. Die lopende dossiers werden dus nog niet overgezonden aan de sanctiecommissie, wat niet abnormaal is, aangezien het volgens mijn inlichtingen gaat om onderzoeken naar meer recente feiten.

Ten vijfde, wat de andere activiteiten van de raad van toezicht betreft, is er geen enkele reden om anders te werk te gaan dan vandaag gebeurt. Zoals dat in vele openbare instellingen het geval is, blijft de raad van toezicht van de CBFA zijn taken geldig uitoefenen op grond van het welgekende principe in het administratief recht, namelijk dat van de continuïteit van de openbare dienst.

Zoals ik reeds vermeld heb, zou het niet redelijk en ook niet gerechtvaardigd geweest zijn twaalf personen te herbenoemen voor een periode van zes jaar terwijl iedereen weet dat de opdrachten van de instelling onder meer gewijzigd zullen worden door de overdracht van het prudentieel toezicht naar de Nationale Bank van België. Dat de mandaten niet hernieuwd worden in afwachting van de hervorming betekent dus niet dat de raad van toezicht ondertussen niet kan functioneren.

Ten zesde, ik heb kennis genomen van het voornemen van senator Crombez om een voorstel in te dienen om de CBFA te verplichten de gerechtelijke autoriteiten in te lichten zodra er een onderzoek naar marktmisbruik wordt geopend. Zijn voorstel staat haaks op de huidige praktijk, tot regel verheven in het wetsontwerp dat is goedgekeurd door de Ministerraad, namelijk dat de gerechtelijke autoriteiten moeten worden ingelicht wanneer het directiecomité vaststelt dat er aanwijzingen zijn van een eventueel marktmisbruik, en de auditeur van de CBFA verzoekt een bijkomend onderzoek uit te voeren.

Mijns inziens houdt het voorstel geen rekening met de werkelijkheid en meer bepaald met de wijze waarop een onderzoek naar mogelijke inbreuken wordt gevoerd.

De CBFA onderzoekt gevallen van marktmisbruik uitgaande van signalen of incidenten die zich op de markt voordoen. De onderzoeken zijn dus niet ab initio gericht tegen bepaalde personen en indien ze dat wel zijn, hebben ze betrekking op de universaliteit van de kopers en verkopers gedurende een bepaalde periode. Ik zie niet goed in hoe het feit dat de markttoezichthouder besloten heeft een onderzoek te openen naar de verrichtingen die gedurende een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een bepaald aandeel (het kan gaan om duizenden of zelfs honderdduizenden verrichtingen), van belang kan zijn voor de gerechtelijke autoriteiten, zeker wanneer er nog geen aanwijzingen van een inbreuk zijn. Wanneer het onderzoek echter uitwijst dat er aanwijzingen zijn, is het inderdaad van belang dat de gerechtelijke autoriteiten hierover worden ingelicht, zodat ze kunnen beoordelen of die aanwijzingen bovendien een strafrechtelijke inbreuk kunnen vormen. Dit is de praktijk overeengekomen door het huidige management van de CBFA en die momenteel wordt voorgeschreven door het door de regering goedgekeurde wetsontwerp. In onze buurlanden, en met name in Frankrijk of Nederland, wordt gelijkaardig opgetreden, volgens de specifieke regels die daar gelden.

De heer John Crombez (sp.a). - Ik dank de minister voor zijn antwoord en ook omdat hij al ingaat op een wetsvoorstel dat nog moet worden ingediend!

Het antwoord van de minister komt er in essentie op neer dat de regering over het onderwerp dat ik hier heb aangekaart, een wetsontwerp heeft uitgewerkt en naar de Raad van State heeft verzonden.

Er klopt echter iets niet met het antwoord. Begin dit jaar is aan de minister van Financiën gesignaleerd dat de leden van de sanctiecommissie een probleem zouden hebben met de juridische basis waarop de commissie haar beslissingen zou moeten nemen. De minister heeft toen beslist die kwestie uit te stellen, ook al was er toen in de verste verte nog geen sprake van een regeringsontwerp over de hervorming van het toezicht. De uitleg van de minister over de timing klopt dus niet.

Volgens de minister kan de sanctiecommissie rechtmatig vergaderen met minimaal twee leden. Zo een uitspraak suggereert dat hij zal wachten op de goedkeuring van de wet tot hervorming van het toezicht, om de sanctiecommissie opnieuw volledig samen te stellen. Mag ik hierbij opmerken dat het leden van de sanctiecommissie zijn geweest - en dan zijn niet van de minsten - die aan de alarmbel hebben getrokken omdat ze van oordeel waren dat ze juridisch niet rechtmatig konden vergaderen en beslissen.

Ik heb dan ook een bijkomende vraag. Zal de minister erop aandringen dat de sanctiecommissie wanneer nodig toch beslissingen neemt, ook als ze maar met twee leden zijn? Ik vrees echter dat de minister zal wachten op de goedkeuring van het wetsontwerp om de sanctiecommissie opnieuw samen te stellen. En geen mens weet wanneer die goedkeuring zal plaatsvinden. Nochtans zijn er manieren genoeg om een commissie tijdelijk opnieuw samen te stellen. Dat is zeker belangrijk als men niet weet wanneer de beslissing over het definitieve kader beschikbaar zal zijn.