4-1514/1 | 4-1514/1 |
25 NOVEMBER 2009
Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, ook « het Verdrag van New York » genaamd, werd op 20 november 1989 gesloten. België heeft het op 4 december 1990 ondertekend en het is in 1992 in ons land in werking getreden. Het Belgische parlement vertaalde deze internationale bekommernis door in 2005 de wet op de Internationale Samenwerking te wijzigen. « Eerbied voor de rechten van het kind » werd aldus het vierde sectoroverschrijdende thema van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Andere internationale teksten erkenden reeds de noodzaak van een specifieke bescherming van het kind, zoals de Verklaring van Genève inzake de rechten van het kind van 1924, de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, en de Verklaring van de rechten van het kind, aangenomen door de Verenigde Naties in 1959. Maar het Verdrag inzake de rechten van het kind vormt de werkelijke grondslag van de kinderrechten op wereldniveau, omdat het bijna alle landen ter wereld verenigt rond eenzelfde wil om het kind te beschermen en te erkennen als een individu dat rechten heeft.
Het Verdrag put inspiratie uit verschillende rechtsstelsels en culturele tradities. Het bepaalt de essentiële rechten en vrijheden die de regeringen moeten naleven. De grondslag ervan is het respect voor de waardigheid en de waarde van elk individu, ongeacht zijn ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, opvattingen, afkomst, fortuin, geboorte of capaciteiten, en is dus op ieder mens waar ook ter wereld van toepassing. Deze rechten gaan gepaard met de verplichting voor zowel de regeringen als de individuen om geen inbreuk te maken op de rechten van de anderen. Deze normen zijn onderling afhankelijk van elkaar en ondeelbaar.
In vierenvijftig artikelen en twee optionele Protocollen somt het Verdrag de fundamentele rechten op van alle kinderen ter wereld : recht op overleven, recht om zich in de mate van het mogelijke te ontwikkelen, recht om beschermd te worden tegen schadelijke invloeden, mishandeling en uitbuiting, en om volwaardig deel te nemen aan het familiale, culturele en maatschappelijke leven. Bovendien bepaalt het dat het kind bijzondere bescherming en zorg moet genieten, alsook een aangepaste rechtsbescherming wegens zijn fysieke en intellectuele onrijpheid. Het verklaart ook dat het kind integraal deel moet kunnen uitmaken van de samenleving.
Het Verdrag stelt principieel dat het hoger belang van het kind in alle beslissingen die hem aangaan de belangrijkste overweging moet zijn. Het bevestigt de essentiële rol van de ouders in de opvoeding, de veiligheid en bescherming van het kind; wanneer het kind deze steun moet ontberen, moeten de Staten hulp verlenen aan de ouders en personen die ervoor verantwoordelijk zijn.
Hoewel de Staat zich niet willekeurig mag inmengen in het privé- en gezinsleven van het kind, moet hij indien nodig optreden in bepaalde gevallen als verwaarlozing of mishandeling. Het Verdrag erkent ook het recht van het kind om zijn mening te uiten over aangelegenheden die hem aanbelangen, om betrokken te worden bij beslissingen die hem aanbelangen, natuurlijk rekening houdend met zijn leeftijd en rijpheid. Het doel is om het kind geleidelijk aan zelfstandiger te laten worden.
De vier grondbeginselen van het Verdrag zijn :
— niet-discriminatie;
— voorrang aan het hoger belang van het kind;
— recht op leven, overleven en ontwikkeling,
— respect voor de mening van het kind.
Om praktische redenen worden de rechten van het kind in drie categorieën onderverdeeld : bescherming, voorzieningen en participatie. Alle rechten die het Verdrag erkent zijn verbonden met de menselijke waardigheid en de harmonieuze ontwikkeling van elk kind. Het Verdrag beschermt de rechten van kinderen door normen te bepalen op het vlak van gezondheidszorg, onderwijs en juridische, burgerlijke en sociale diensten. Het voorziet ook in specifieke rechten voor bijzondere categorieën van kinderen, zoals gehandicapten, vluchtelingen, soldaten, ...
Door te aanvaarden de verplichtingen van het Verdrag na te komen, verbinden de regeringen zich ertoe de rechten van het kind te verdedigen en te waarborgen, en om daarvoor verantwoording af te leggen voor de internationale gemeenschap. De verdragsluitende landen zijn verplicht om maatregelen en een beleid uit te stippelen en uit te voeren dat rekening houdt met het hoger belang van het kind.
Alle landen van de wereld (honderddrieënnegentig), behalve Somalië en de Verenigde Staten, hebben het Verdrag geratificeerd.
Op 25 mei 2000 werden twee optionele aanvullende Protocollen toegevoegd aan het Verdrag. Het eerste, dat op 18 januari 2002 in werking is getreden, betreft de kinderhandel, -prostitutie en -porno. Het werd door honderdzesentwintig landen geratificeerd. De landen verbinden zich er onder meer toe om deze daden als misdrijven te bestempelen, ze strafrechtelijk te vervolgen, en de slachtoffers ervan te beschermen. Het tweede Protocol, dat op 12 februari 2002 in werking is getreden, betreft de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten; het werd door honderdtwintig landen geratificeerd. De Staten verbinden zich er onder meer toe om vrijwillige dienstneming onder de 16 jaar te verbieden, en om maatregelen te treffen om de rekrutering van kinderen van minder dan 18 jaar door niet-staatsgebonden gewapende groepen te beletten.
Het Verdrag beschikt over een controle-orgaan, het VN-Kinderrechtencomité, dat toezicht houdt op de toepassing en de tenuitvoerlegging van het Verdrag en de Protocollen door de verdragsluitende landen.
Het Kinderrechtencomité werd in 2003 opgericht. Het is samengesteld uit achttien onafhankelijke deskundigen uit verschillende landen. Het vergadert drie maal per jaar in Genève om periodieke verslagen te bestuderen. Het deelt opmerkingen mee aan elke Staat en formuleert aanbevelingen. Het kan ook verslagen vragen over de tenuitvoerlegging van de aanvullende Protocollen. Bovendien publiceert het algemene opmerkingen die bestemd zijn voor alle Staten wanneer het de aandacht wil vestigen op een bepaald punt of een kwetsbaardere categorie van kinderen (kinderen met een handicap, geplaatste kinderen, alleenstaande buitenlandse kinderen, delinquente kinderen, ...).
Door het Verdrag en de twee Protocollen te bekrachtigen heeft België zich ertoe verbonden om zijn eigen wetten in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het Verdrag. Het is dus verplicht om al zijn wetten die verband houden met de kinderrechten te screenen en te wijzigen wanneer zij niet in overeenstemming zijn met het Verdrag, en om in voorkomend geval nieuwe wetten te stemmen.
Het lijkt dus belangrijk om ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van het Verdrag te herinneren aan het belang ervan en aan de centrale plaats die het moet innemen in ons beleid en onze dialoog met derde landen.
Philippe FONTAINE. Sabine de BETHUNE. Dominique TILMANS. Bart TOMMELEIN. Olga ZRIHEN. |
De Senaat vraagt de regering om ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van het Verdrag inzake de rechten van het kind :
1. meer rekening te houden met de naleving van de rechten van het kind in het identificeren, het uitvoeren en de follow-up van de activiteiten in de vijf concentratiesectoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking (opleiding, gezondheid, landbouw en voedselveiligheid, basisinfrastructuur en maatschappijopbouw);
2. onze initiatieven op het vlak van het bevorderen, beschermen en realiseren van de rechten van het kind te laten aansluiten bij die van andere donoren, zowel op Europees als op internationaal niveau;
3. het genderaspect in het beleid inzake kinderrechten op te nemen;
4. bijzondere aandacht te schenken aan kinderen in gewapende conflicten; toe te zien op de naleving van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad betreffende de toestand van kinderen in conflictsituaties;
5. de organisatie aan te moedigen van opleidingen voor alle betrokkenen inzake internationaal humanitair recht, de bescherming, de rechten en het welzijn van kinderen in gewapende conflicten, alsook de demobilisatie en re-integratie van kindsoldaten, met inachtneming van de genderdimensie;
6. de omzetting van het Verdrag in nationale wetgeving en de bekrachtiging en omzetting van de optionele Protocollen van het Verdrag aan te moedigen;
7. te wijzen op de relevantie van de slotopmerkingen en van de algemene opmerkingen van het Kinderrechtencomité en op de tenuitvoerlegging van deze besluiten;
8. bijzonder belang te hechten aan kwetsbare kinderen, aidspatiënten, straatkinderen, wezen, gehandicapten;
9. de naleving van de kinderrechten op te nemen in de politieke, sociale en culturele dialoog met de partners;
10. onze partnerlanden aan te moedigen om de naleving van de kinderrechten op te nemen in hun beleidsdoelstellingen en actieplannen, in overeenstemming met de andere donoren;
11. de Staten te vragen Verdrag nr. 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen, betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid, waaronder alle vormen van slavernij, kinderhandel, lijfeigenschap door schuld, dwangarbeid, gedwongen of verplichte rekrutering van kinderen voor gewapende groepen, gebruik van kinderen voor prostitutie of pornografie, voor drugshandel en werk dat de gezondheid en de veiligheid van kinderen bedreigt;
12. de regeringen van de Verenigde Staten en Somalië aan te moedigen om het Verdrag inzake de rechten van het kind te ondertekenen;
13. de uitvoering te stimuleren van de aanbevelingen van het derde Wereldcongres tegen seksuele uitbuiting van kinderen en jongeren (Rio de Janeiro, november 2008);
14. de bescherming en ontplooiing van gehandicapte kinderen centraal te stellen in het beleid;
15. eraan te herinneren dat economische, sociale en culturele rechten in crisistijd een noodzaak en een essentiële te realiseren doelstelling zijn;
16. aangepaste bescherming te bieden aan kinderen binnen hun gezin, en de deelname van kinderen aan de besluitvorming aan te moedigen, familiale betrekkingen te verbeteren, de sociabiliteit van kinderen aan te moedigen en preventief op te treden tegen alle vormen van geweld en vervreemding binnen het gezin en de familie, en het gedeelte en de bepalingen betreffende de opleiding te versterken;
17. de deelname van kinderen aan het openbare leven aan te moedigen, door hen systematisch te betrekken bij het nemen van beslissingen die hen aanbelangen;
18. ervoor te zorgen dat in de onderwijsprogramma's begrippen worden opgenomen als wederzijds respect, verdraagzaamheid, vrede, niet-discriminatie en gelijkheid van man en vrouw, ook in conflictgebieden;
19. ervoor te zorgen dat kinderen toegang krijgen tot degelijke gezondheidszorg;
20. de organisatie aan te moedigen van bewustmakingscampagnes die aansturen op een nultolerantie voor schadelijke praktijken als vrouwelijke genitale verminking.
20 oktober 2009.
Philippe FONTAINE. Sabine de BETHUNE. Dominique TILMANS. Bart TOMMELEIN. Olga ZRIHEN. |