4-90

4-90

Belgische Senaat

Handelingen

VRIJDAG 16 OKTOBER 2009 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Voortzetting van de bespreking van de verklaring van de regering

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In de regeringsverklaring wordt terecht veel aandacht besteed aan de economische crisis. In de verklaring wordt eraan herinnerd dat een werkgroep werd opgericht om conclusies te trekken uit de werkzaamheden van de gemengde parlementaire commissie die de financiële crisis heeft onderzocht, en uit de aanbevelingen van het Lamfalussycomité. De werkgroep heeft zich in de eerste plaats geconcentreerd, zoals de eerste minister heeft gezegd, op drie fundamentele kwesties: de invoering van een zogenaamde crisiswet, de hervorming van de toezichtstructuur en een betere consumentenbescherming. De crisiswet moet de operationele bevoegdheden van de overheid preciseren en waar nodig verruimen. De overheid heeft inderdaad als eerste opdracht de financiële stabiliteit te verzekeren, maar daarvoor moet ze over de nodige instrumenten beschikken. Op dit aspect van de regeringsverklaring wil ik dan ook graag ingaan, ook al omdat ik kennis heb genomen van de recente persberichten over de Fortiszaak en de juridische afwikkeling ervan.

De Fortiszaak illustreert de specifieke juridische leemtes bij een acute bankcrisis. Natuurlijk kan men zich bij de talrijke lekken in de pers de vraag stellen of er strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de schending van het beroepsgeheim en het geheim van het onderzoek, of moet ik zeggen le secret de Polichinelle. Over dit concrete punt wil ik geen beoordeling geven, maar ik stel meer algemeen wel vast dat de hele Fortiszaak verdient vanuit een bredere juridisch-maatschappelijke invalshoek te worden bekeken.

De toenmalige commentaren, suggestieve opmerkingen en impliciete beschuldigingen aan het adres van premier Leterme en minister Vandeurzen werden na het arrest van het hof van beroep te Brussel in december 2008 een politiek feit van betekenis. Het was de aanleiding, na tussenkomst van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, voor het ontslag van de regering Leterme, nadat eerst de minister van Justitie, de heer Vandeurzen, meende ontslag te moeten nemen. Wanneer een gerechtelijke uitspraak of een gerechtelijk optreden politieke en algemeen maatschappelijke gevolgen heeft, wordt het automatisch een politiek feit, dat in het parlement ter beoordeling komt. Wij kunnen echter enkel spreken op grond van lekken, die we echter niet kunnen laten voorbijgaan aangezien er voortdurend over wordt gesproken.

Over de individuele schuldvragen kan op geen enkele wijze een uitspraak worden gedaan. De politieke weerslag van wat is gebeurd en de vraag of er al dan niet de juiste politieke conclusies worden getrokken behoren tot op vandaag wel tot het free speech-recht van elk parlementslid en derhalve kan de beoordeling van de Fortiszaak niet alleen worden beoordeeld vanuit een strafrechtelijk, privaatrechtelijk of vennootschapsrechtelijk standpunt.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). - Ik voel me enigszins aangesproken omdat ik de Fortiscommissie in de Kamer heb voorgezeten. De commissie heeft zich nooit uitgesproken over individuele schuldvragen. Dat was ook niet haar opdracht. De belangrijkste opdracht van de commissie was na te gaan of er een schending van de scheiding van de machten heeft plaatsgevonden, met andere woorden of er ongeoorloofde contacten tussen het gerecht en de politiek zijn geweest. Er werden contacten in die zin vastgesteld. Ook uit het gerechtelijk onderzoek van onderzoeksrechter Heimans bleken er contacten te zijn geweest. Die contacten hadden ook betrekking op leden van de oppositie. De Fortiszaak is met andere woorden inderdaad niet enkel te herleiden tot een juridische kwestie. Er zijn twee aspecten aan de Fortiszaak verbonden. In de eerste plaats is het de bedoeling na te gaan in welke mate er een schending van de scheiding der machten is geweest? Op dat punt heeft de commissie duidelijk geantwoord dat er aanwijzingen voor een schending waren. Voor het overige is het onderzoek van onderzoeksrechter Heimans een puur juridische zaak, die los staat van de politiek, waaruit blijkt dat sommige magistraten inderdaad doelbewust lekken hebben georganiseerd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb niets gezegd over de werking van de onderzoekscommissie in de Kamer. Mijn opmerkingen betroffen de reacties meteen na het arrest in de Fortiszaak. Onmiddellijk werd politieke beïnvloeding gesuggereerd. De tv-camera's stonden op het bordes van de Kamer het snelrecht ten aanzien van CD&V'ers te filmen. Snelrecht is nooit recht, maar tv-journalisten stelden meteen de vraag of de ministers geen ontslag moesten nemen. Dat leek me meer een politieke lynchpartij dan wat anders. Dat de scheiding der machten wordt besproken is terecht, maar het kwam er toen op neer dat de regering ontslag moest nemen omdat een politiek complot werd gesuggereerd, omdat de uitvoerende macht al of niet rechtstreeks wou verhinderen dat een arrest in de Fortiszaak nadelig zou zijn voor de Belgische staat. Dat is samengevat de teneur van het verhaal en dat verhaal heeft door het optreden van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en van de eerste voorzitter van het Hof van beroep een zekere geloofwaardigheid gekregen. Er werd onmiddellijke een sanctie geëist. Snelrecht dus, maar snelrecht is geen recht, en politiek snelrecht nog veel minder. Als we puur naar de feiten kijken, moeten we dus vaststellen dat een regering ontslag moest nemen op grond van suggesties en impliciete beschuldigingen zonder dossier.

Mijnheer Tommelein, u moet ons wel toestaan erop te wijzen dat er een probleem is gerezen in een strafdossier en in een strafonderzoek. Nochtans breng ik die zaak niet terug tot een strafzaak, want door het ontslag van de regering is het een politieke zaak geworden.

Zelf vind ik dat de Kamer of sommige Kamerleden de rust te weinig hebben bewaard. Ik viseer niet de onderzoekscommissie, maar de feiten zouden wel eens kunnen aantonen dat het Belgische politieke milieu blijk heeft gegeven van een gebrek aan sereniteit, aan loyaliteit om de werkelijke toedracht van die zaak onder ogen te nemen. Dat stel ik vast.

Dat heeft natuurlijk andere consequenties. Indien het juist is dat we de Fortiszaak en de parlementaire activiteiten en dus het probleem van de scheiding der machten niet mogen terugbrengen tot een juridische kwestie, mogen we ons wel afvragen - ik vraag me dat alleszins af - of de procedure voor het hof van beroep te Brussel beantwoordt aan de vereiste van een onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak. Die vraag is mijns inziens terecht!

Het hof van beroep te Gent zal het strafrechtelijk aspect beoordelen en ik druk me dus in de voorwaardelijke wijs uit, alhoewel ik zie dat de media daarover regelmatig berichten. Indien het strafrechtelijk onderzoek niet aantoont dat er sprake was van een complot, met andere woorden als het aantoont dat het verzoekschrift tot heropening van de debatten is ingediend omdat, zoals de onderzoekscommissie stelt, daartoe reeds vroeger was beslist en dat er dus wel een samenloop is van data, maar niet van besluitvorming, dan beantwoordt het verzoekschrift tot heropening der debatten aan alle wettelijke vereisten en dan kan het hof geen complot inroepen om er niet op in te gaan. Volgens de wet had het hof er dan moeten op ingaan, maar het is er niet op ingegaan omdat het ervan uitgegaan is dat er sprake was van een complot. Dat stelt ons voor een groot juridisch probleem.

Ik spreek geen oordeel uit, noch een strafrechtelijk, noch een ander, maar na een jaar spreek ik hierover voor het eerst in het openbaar en heb ik het recht om daarover vragen te stellen.

De vraag rijst of de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van de rechtspraak gewaarborgd was. Dat is de essentie van het vertrouwen in de magistratuur. Magistraten moeten zich onafhankelijk en onpartijdig opstellen. Uit de innoverende rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens weten we dat de onpartijdigheid twee dimensies heeft die de publieke opinie dikwijls verwart. Ten eerste is er de subjectieve onpartijdigheid, de vooringenomenheid, het partijbelang, de haat of de vijandschap tegenover een of andere partij. Ten tweede is er de objectieve onpartijdigheid, waarnaar het Hof te Straatsburg verwijst in de zaak Delcourt t. België uit 1970 met het adagium Justice must be seen to be done. Dat betekent dat lang voor de media dat thema aansneden, het Hof heeft beklemtoond dat rechtspraak ook een kwestie van perceptie is. De perceptie van onpartijdigheid moet aanwezig zijn.

Ik lees in de media wat ik lees, maar ik druk me nogmaals uit in de voorwaardelijke wijs. Indien de voorzitter van de betrokken kamer - de heer Tommelein heeft erop gealludeerd - na het vellen van het arrest 40-maal gedurende 1 000 minuten met de heer Van der Maelen zou hebben getelefoneerd om het arrest uit te leggen, dan rijst er een ernstig probleem.

Ik had nooit gedacht dat betrokkene zo kort van begrip was dat hij duizend minuten nodig heeft om een arrest van het hof van beroep te laten uitleggen.

Men zegt: `Het is na het arrest'. Ik beschuldig niemand, ik stel vragen. Ik heb nooit geleerd dat het beroepsgeheim niet telt na het arrest.

Ten tweede: de objectieve partijdigheid - Justice must be seen to be done - kan blijken door het optreden van de rechter na het arrest.

Volgens de rechtspraak van Straatsburg is het niet alleen de schijn van partijdigheid zoals die bestaat bij de belanghebbende partijen die in aanmerking komt, het gaat ook om de vraag of die partijdigheid als zodanig door de publieke opinie wordt ervaren, door de derde als geloofwaardig wordt ondersteund.

Ik sta 43 jaar in het juridisch leven en ik heb het nog nooit meegemaakt dat een magistraat mij om kwart voor zeven 's morgens opbelt om mij een arrest uit te leggen, of dat hij mij daartoe 40-maal opbelt. Ik concludeer daar nu niets uit, maar ik denk dat de Senaat mij steunt in mijn verklaring dat dit minstens ongebruikelijk is en vragen oproept.

Een andere vaststelling is dat een andere raadsheer eveneens contacten zou hebben gehad, met anderen, die eventueel verbonden zijn met andere procespartijen.

Justice must be seen to be done. Het betreft hier de belangrijkste justitiële zaak sedert de overname van de Generale Bank op het einde van de jaren tachtig. Het lot van de belangrijkste financiële zaak in ons land sedert twintig jaar, waarbij 40 000 arbeidsplaatsen op het spel staan, wordt bepaald door een arrest. Is het dan niet raadzaam de grootste voorzichtigheid en de grootste onpartijdigheid en onafhankelijkheid aan de dag te leggen zodat de uitspraak boven elke twijfel verheven wordt en de kwaliteit van de motivering het bewijs is van de onpartijdigheid?

Als men de heropening van de debatten vraagt, wat geweigerd wordt op grond van de complottheorie, terwijl achteraf blijkt dat er geen complot was en de complottheorie toch heeft geleid tot de val van de regering, dan is er inderdaad een probleem van de scheiding der machten, mijnheer Tommelein, maar dan voor ons.

Ik vind ook dat kabinetsleden niet moeten bellen naar magistraten. Ik heb dat nooit gedaan.

Een advocaat pleit, de zaak is in beraad en hij zwijgt. Hij leest het vonnis en gaat in beroep indien hij niet akkoord gaat. Dat zijn de regels. Als advocaat kan je nooit voorzichtig genoeg zijn, maar je hebt een recht van free speech, daarmee kan je alles zeggen, daar ligt je wapen en daarmee moet je het doen.

De CD&V-fractie vindt dat ze de verdere ontwikkeling moet volgen. Wij veroordelen niemand, maar op bepaalde ogenblikken zullen wij in de komende maanden uit dit alles politieke en juridische conclusies moeten trekken.

Ik geef dit voorbeeld om terug te komen tot de verklaring van de eerste minister dat we nood hebben aan een crisiswet, want de regering beschikte niet over een juridisch vangnet om op te treden in een crisissituatie. Het gemeen recht is geen oplossing.

Het faillissement van de bank als aanknopingspunt voor het juridisch optreden is niet opportuun aangezien men het faillissement precies wil verhinderen om de spaarders te beschermen, de financiële stabiliteit en het systeem te verzekeren, enz.

Aangezien alle Europese landen met het probleem geconfronteerd werden, heeft het IMF voorstellen gedaan. Het schuift twee sporen naar voren: ofwel een specifieke bankinsolventieregeling die alle noodzakelijke ingrepen mogelijk maakt, ofwel het gemeen recht. De Fortiszaak is gelopen volgens het gemeen recht en is verkeerd uitgedraaid. Er was geen specifieke wetgeving. Daar moeten we een oplossing voor vinden.

Het gemeen recht, met haar faillissementsrecht, optreden van een curator, goedkeuring door de handelsrechtbank en dergelijke, kan evenmin zorgen voor het vereiste snelle optreden. Er is een gemis aan inzicht in het dossier. Er moet dus een keuze gemaakt worden tussen de louter justitiële weg en de politiek-administratieve weg met juridische toetsing, waarvoor ik pleit. Deze geeft aan de overheid de mogelijkheid om de passende maatregelen te nemen zoals curatele, beheer, tijdelijk beheer, overdracht, aandeelhoudersherschikking en kredietverlening. Daarvoor hebben we natuurlijk een wettelijk kader nodig. Ik verheel niet dat er een spanningsveld bestaat tussen het nastreven van het algemeen belang door de overheid op grond van haar zorgvuldigheidsplicht om snel op te treden en de verantwoorde bescherming van de rechten van de aandeelhouders. We hebben dus een specifieke regeling nodig om het hoofd te bieden aan dergelijke crisisscenario's.

Als we kijken naar de wetgeving in Engeland en Duitsland, is het duidelijk dat de urgentie van het optreden in een crisis betekent dat de aandeelhouders bepaalde rechten ten aanzien van de besluitvorming niet meer kunnen uitoefenen. Achteraf moet wel een juridische toetsing mogelijk zijn. We moeten immers voorkomen dat dringende beslissingen, die een zwaar maatschappelijk engagement inhouden van bijvoorbeeld 100 miljard euro, achteraf worden vernietigd. De maatschappelijke schade van een dergelijke besluitvorming is niet te herstellen. We moeten dus voorzien dat er na afloop van de crisis voor de rechtbanken kan worden gedebatteerd over de schade die de aandeelhouders mogelijk hebben geleden. In crisissituaties moet het echter mogelijk zijn dat bepaalde lidmaatschapsrechten van aandeelhouders niet uitgeoefend kunnen worden, maar dat de raad van bestuur of andere organen beslissen.

Op dat punt is de regeringsverklaring zeer positief. Ze kondigt drie wetsontwerpen aan: de hervorming van het financieel toezicht, de crisiswet en de bescherming van de consument ten aanzien van de financiële producten. De vraag rijst of we daarvoor nog aandacht moeten hebben. Toen ik met mijn toespraak begon, had ik de indruk dat de crisis reeds lang voorbij was, want men was opnieuw bezig de klassieke koeien te laten grazen op de herfstweiden.

Mijnheer de voorzitter, u kent ook wel de theorie van Kondratjev, de theorie van de lange golfbewegingen in de economie over zestig of zeventig jaar. Die Russische econoom heeft op grond van de analyse van de economische wetmatigheden tussen de achttiende en het begin van de twintigste eeuw gezegd dat de economie een golfbeweging volgt van zestig tot vijfenzestig jaar, die verloopt volgens de natuurwet, namelijk de vier seizoenen: de lente, de zomer, de herfst en de winter. Vandaag is het herfst, maar volgens de beschrijvingen van Kondratjev zitten we in de winter. De crisis van de jaren 1920 wordt nu vergeleken met die cyclus en als we de theorie van deze econoom toepassen is de financiële winter begonnen in het jaar 2000 en eindigt hij in 2015. Ik wil mijn collega-senatoren geen schrik aanjagen, want ik weet hoe moeilijk het is een parlementair mandaat in te vullen. Ik ben echter ook gerustgesteld, want zelden zijn voorspellingen zo verkeerd als die van economen. We zitten niet aan het einde van de crisis, maar misschien wel aan het begin van het einde. De exit zal noodzakelijk zijn, want de overheden in West-Europa kunnen niet tot 2015 financiële middelen ter beschikking blijven stellen om de economie draaiende te houden. Ik denk dan ook, net als de Europese Commissie en de andere landen, dat we de volgende maanden dringend de noodzakelijke financiële wetgeving met betrekking tot deze drie punten moeten bespreken en goedkeuren. Daarom zijn de werkzaamheden van de opvolgingscommissie zo belangrijk. Het Parlement kan een inbreng doen, want dit is geen partijpolitieke discussie. Ik denk dat én de Fortiszaak en alles wat daarmee samenhangt én de scheiding der machten veel te belangrijk zijn om ze te herleiden tot een partijpolitiek systeem. Ik vind echter dat de Kamer uit de bocht is gegaan en ik ben dan ook tevreden dat we in België nog een tweekamerstelsel hebben, dat er een kamer is die nog rustiger over deze problemen kan debatteren, maar, wat nog belangrijker is, dat er nog altijd een kamer is die opkomt voor de fundamentele rechten, wat de aard van de discussie ook is, wie de discussie ook start. Sommige zaken staan immers boven het partijbelang en die moet men op een bepaald ogenblik voor ogen houden.

(De vergadering wordt gesloten om 12.30 uur.)