4-81

4-81

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 25 JUIN 2009 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet de loi spéciale modifiant l'article 26 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage (Doc. 4-12)

Discussion générale

M. Francis Delpérée (cdH), rapporteur. - Voici un an, le 26 juin, nous avons adopté une proposition de loi spéciale modifiant l'article 26 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, aujourd'hui appelée Cour constitutionnelle. Il s'agissait d'une proposition déposée par MM. Vandenberghe et Van den Brande.

Le texte adopté a été transmis à la Chambre des représentants, qui l'a elle-même soumis à l'avis de la section de législation du Conseil d'État. Ce dernier n'a pas formulé de remarques de fond, mais a émis trois observations de forme auxquelles la Chambre des représentants a été sensible.

Tout d'abord, il a relevé une discordance manifeste entre les textes français et néerlandais, la version française insistant bien sur le fait que le contrôle de constitutionnalité devait avoir lieu avant le contrôle de conventionnalité. La version néerlandaise ne rendant pas compte de ce même ordre de priorité, la Chambre a par conséquent souhaité que le mot « eerst » soit inscrit dans le texte néerlandais de la loi.

Ensuite, la préoccupation essentielle est de savoir comment concilier contrôle de constitutionnalité et contrôle de conventionnalité. Quel ordre de priorité faut-il instaurer ? Le Conseil d'État a fait observer que la notion de conventionnalité était peut-être un peu trop étroite, que le droit conventionnel renvoyait certainement à la Convention européenne des droits de l'homme, aux Pactes des Nations unies, à la Charte européenne des droits fondamentaux, mais, pris à la lettre, ne rendait pas compte du « droit européen dérivé ». Un deuxième amendement a donc été adopté par la Chambre des représentants pour tenir compte non seulement du droit international, mais aussi du droit européen dans ses différentes dispositions.

Enfin, la Chambre des représentants a estimé qu'il était utile de mieux distinguer les exceptions au principe de priorité et des amendements ont également été introduits à ce sujet.

Notre commission des Affaires institutionnelles a pris connaissance du texte de la Chambre des représentants et a marqué son accord sur ces amendements. Le texte a été adopté à l'unanimité des membres de la commission.

Je me permets maintenant, à titre personnel et au nom de mon groupe, de souligner l'importance de ce projet de loi spéciale qui est à l'examen. Nous allons faire oeuvre pionnière. Plusieurs États européens nous regardent, nous lisent et nous écoutent.

Ce mardi matin, j'ai été auditionné par la commission des Lois de l'Assemblée nationale française pour traiter de cette question. En effet, le gouvernement français se propose de suivre notre exemple.

Il s'avère donc que ce projet de loi spéciale retient la meilleure attention de nos partenaires européens. Dans ces conditions, ai-je envie de dire, votons sans hésiter en faveur du texte qui nous est proposé. Cela assurera la paix judiciaire, cela contribuera à l'édification de l'État de droit.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank collega Delpérée voor het verslag dat hij naar voren heeft gebracht. In het verslag staat inderdaad dat de amendementen die de Kamer na advies van de Raad van State heeft goedgekeurd, juridisch-technisch zijn en dat ze dus de fundamentele opties van het wetsvoorstel dat oorspronkelijk in de Senaat werd ingediend, niet wijzigen. In de eerste lezing in de Senaat namen we het standpunt in dat bij een samenloop van grondrechten het materiële criterium, en niet het formele, moet primeren en dat, wanneer in substantie de schending van een fundamenteel recht wordt ingeroepen, op de rechter de verplichting rust om in voorkomend geval ambtshalve na te gaan of er een samenloop van grondrechten in het geding is, ook al werpt de partij dat zelf niet op.

Tijdens een discussie in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden vorig jaar werd het argument aangehaald dat indirect door een aantal leden van het Hof van Cassatie en de Raad van State werd opgeworpen, namelijk dat, wanneer in substantie de schending van het grondrecht wordt ingeroepen, de verplichting tot het stellen van de prejudiciële vraag ingaat tegen artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek en tegen artikel 2 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948, dat de rechtspleging regelt voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Een amendement dat was ingediend om dit standpunt te verdedigen, werd uitdrukkelijk door de commissie verworpen en kwam dus in openbare vergadering bij de daaropvolgende behandeling niet meer ter sprake.

Het is de substantie die telt en in de mate dat men zegt dat er tegenstelling mogelijk is tussen artikel 26, §4, van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof en de ingeroepen bepaling, artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 2 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948, moeten we aanvaarden dat artikel 26, §4, hier beschouwd wordt als een lex specialis, die zo nodig voorrang krijgt op de geciteerde andere artikelen. Dat is ook de bedoeling van de wetgever.

De andere, technische opmerkingen die ik wilde maken, worden weergegeven in het verslag dat collega Delpérée zojuist heeft toegelicht. Ik besluit dat we vandaag over een zeer belangrijk wetsontwerp stemmen, ook al blijkt dat niet naar buiten uit.

Door de goedkeuring van deze tekst wordt een einde gemaakt aan een betwisting die jaren heeft gesluimerd in de diverse rechtscolleges. Nu is er opnieuw rechtszekerheid, die ertoe moet leiden dat toetsing van de wetten en de andere normen aan de grondwettelijke, fundamentele rechten en vrijheden op een zo professioneel mogelijke wijze gebeurt, met het oog op de eenheid van de rechtspraak, die door het Grondwettelijk Hof wordt verzekerd.

Ik hoop dat de Senaat dit ontwerp van bijzondere wet eenparig zal goedkeuren.

-La discussion générale est close.