4-887/4

4-887/4

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

7 MEI 2009


Voorstel van resolutie met betrekking tot de problematiek van de huishoudelijke economie


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES LIJNEN EN VIENNE


I. INLEIDING

Het voorstel van resolutie met betrekking tot de problematiek van de huishoudelijke economie is ingediend op 29 juli 2008. Overeenkomstig artikel 86, § 4, van het reglement van de Senaat heeft het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen besloten om op eigen initiatief een advies te verstrekken aan de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden. Dit advies werd aangenomen tijdens de vergadering van het Adviescomité van 11 december 2008 (zie stuk Senaat, nr. 4-887/2).

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft dit voorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 24 maart en 5 en 7 mei 2009, in aanwezigheid van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen. Tijdens de vergadering van 24 maart 2009 heeft de indiener van het voorstel van resolutie haar inleidende uiteenzetting gegeven (hoofdstuk II van dit verslag) en besprak de commissie het advies van het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen (hoofdstuk III). Tevens besliste zij om het advies in te winnen van de dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat, dat men terugvindt als bijlage bij dit verslag.

Tijdens de vergaderingen van 5 en 7 mei 2009 werden het voorstel van resolutie, samen de amendementen die hierop werden ingediend, besproken. De vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen heeft eveneens haar standpunt uiteengezet.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft het geamendeerde voorstel van resolutie ten slotte aangenomen tijdens haar vergadering van 7 mei 2009.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING

Mevrouw Smet verklaart dat de resolutie werd ingediend omdat er geen duidelijke visie bestaat omtrent de toekomst van de beroepen in de huishoudelijke economie. In het verleden heeft men getracht om het beroep te professionaliseren, eerst via de PWA's, daarna via een sociaal statuut dat weinig wordt toegepast, en nu via het systeem van de dienstencheques. Het resultaat blijft echter dat het om een beroep gaat dat weinig aanzien geniet, werkt met verbrokkelde werktijden en nog steeds niet echt een volwaardig statuut heeft. De professionalisering is dus heel moeilijk, hoewel dit in het verleden wel vaak is kunnen gebeuren in de ziekenzorg, de bejaardenverzorging, de kinderopvang en dergelijke. De huishoudelijke arbeid is echter het laatste bastion waarmee dit niet is gelukt terwijl de gezinnen hiervoor vaak een beroep moeten doen op een derde persoon. Er is ook niet echt een toekomstvisie voorhanden voor dit type van werk, bij de minister van Werk noch bij de sociale partners.

In afwachting van de bespreking van het voorstel van resolutie in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat, heeft het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen reeds een verslag met aanbevelingen gepubliceerd over deze aangelegenheid. Jammer genoeg beperkt dit verslag zich echter tot de problematiek van de dienstencheques, terwijl mevrouw Smet had gehoopt dat men in de gedachtewisseling met de minister van Werk en de sociale partners verder had kunnen gaan. Spreekster had dan ook voorgesteld om enkele studies te laten verrichten over huishoudelijke arbeid in het algemeen.

III. BESPREKING VAN HET ADVIES VAN HET ADVIESCOMITE VOOR GELIJKE KANSEN TUSSEN VROUWEN EN MANNEN

A. Toelichting van het advies van het Adviescomité

Mevrouw Lijnen, die rapporteur is van de besprekingen in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, verwijst naar het advies dat werd uitgebracht op 11 december 2008 en waarin zowel vaststellingen als aanbevelingen werden opgenomen (zie stuk Senaat, nr. 4-887/2, p. 31 e.v.). Deze vaststellingen en aanbevelingen zijn geïnspireerd op de hoorzittingen die het Adviescomité heeft georganiseerd en op een gedachtewisseling. Het advies werd dan ook unaniem aanvaard door het Adviescomité.

Vaststellingen

A. Het Adviescomité stelt vast dat de sector van de huishoudelijke economie een belangrijke en omvangrijke sector is. Er bestaat evenwel weinig actueel cijfermateriaal en onderzoek over deze sector, haar omvang en haar werkneemsters.

B. Het Adviescomité constateert dat er een belangrijke evolutie is in het statuut van de huishoudelijk werkster. België heeft, eerst met het PWA-stelsel en vervolgens met het stelsel van de dienstencheques, een belangrijke en goede stap genomen in de richting van een legaal circuit voor de huishoudelijke economie.

C. Ondanks zijn objectief om langdurig werkzoekenden te activeren, was één van de minpunten van het PWA-systeem dat het de werkloosheidsval in stand houdt. Immers, regulier werken wordt financieel oninteressant. Het stelsel van dienstencheques daarentegen kan voor zwartwerkers en thuisblijvers, die niet aan het officiële arbeidsleven participeren, een opstap naar het reguliere arbeidscircuit betekenen. Alhoewel de doorstroming tot nu toe ook beperkt is. Het regeerakkoord stelt : « na uitvoering van de maatregel tot integratie van PWA-arbeiders voor huishoudelijke hulp van minder dan 50 jaar die niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn (33 %), zal de regering onderzoeken of de PWA-arbeiders maximaal in het dienstenchequesysteem kunnen worden opgenomen om hen een job aan te bieden ».

D. Het Adviescomité neemt kennis van het feit dat de sector van de huishoudelijke economie een belangrijke rol heeft ten overstaan van vrouwen, zowel voor werknemers als gebruikers. Werknemers in de huishoudelijke economie zijn haast uitsluitend vrouwen en huishoudelijke hulp in het kader van de dienstencheques wordt vaak gebruikt door vrouwen om de combinatie werk en gezin mogelijk te maken. Daartegenover stelt het Adviescomité vast dat een aantal consumenten weigerachtig staat tegenover het engageren van mannelijke poetshulp.

E. Het Adviescomité is van mening dat om het systeem van dienstencheques duurzaam te houden, er niet alleen nood is aan voldoende werknemers, maar dat ook het ondernemerschap in de sector moet worden gestimuleerd. De rol van het vrouwelijk ondernemerschap, in het bijzonder in de dienstenchequeondernemingen, moet bovendien worden onderstreept.

F. Het Adviescomité stelt vast dat de sociale partners in het kader van de dienstencheques, en meer specifiek in paritair subcomité 322.01, aandacht hebben voor de situatie van de dienstenchequewerkneemster. In overleg werken zij aan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de dienstenchequewerkneemster.

G. Het Adviescomité stelt vast dat bedrijven extralegale voordelen voornamelijk toekennen in de vorm van maaltijdcheques, gsm en bedrijfswagen, maar helaas geen rekening houden met het evenwicht tussen gezins- en beroepsleven.

H. Het Adviescomité stelt vast dat er aanpassingen en verbeteringen worden doorgevoerd aan het stelsel van de dienstencheques. De kostprijs van de dienstencheque voor de gebruiker zal stijgen naar 7,50 euro, maar de nettokost voor de gebruiker blijft nog steeds erg competitief in vergelijking met het zwarte circuit. Ondanks deze aanpassingen blijft het stelsel van de dienstencheques een belangrijke kost voor de overheid. Evenwel behoeft de berekening van de terugverdieneffecten een verdere verfijning.

I. Het dienstenchequesysteem biedt jobkansen aan laaggeschoolden. Het Adviescomité stelt vast dat een aantal ondernemingen binnen het stelsel van de dienstencheques meer aandacht zouden kunnen besteden aan de begeleiding en opleiding van de dienstenchequewerknemers. Er moet blijvend werk worden gemaakt van een professionalisering van het beroep huishoudelijk werk(st)er.

J. Het Adviescomité stelt vast dat alleenstaande ouders of tweeverdieners met kinderen nood hebben aan flexibele kinderopvang. De flexibele kinderopvang met dienstencheques in Vlaanderen kende daarentegen geen succes, omwille van te strikte criteria, een te beperkte doelgroep en klein budget.

Aanbevelingen

1. Het Adviescomité vraagt de regering om bijkomend onderzoek te verrichten naar het fenomeen huishoudelijke economie. Meer specifiek is er nood aan bijkomende informatie omtrent het zwartwerk in de sector en de samenstelling van de populatie van werkne(e)m(st)ers tewerkgesteld in de huishoudelijke economie.

2. Het Adviescomité vraagt de regering en de sociale partners een actuele definitie en integrale visie te ontwikkelen over het huishoudelijk werk. Daarnaast moet in overleg met de sociale partners verder werk worden gemaakt van een meer duurzame en meer rechtszekere omkadering en financiering van het stelsel van de dienstencheques.

2bis. Om een duidelijk en volledig beeld over de kostprijs van dienstencheques te krijgen, vraagt het Adviescomité de regering werk te maken van een verfijning van de berekening van de terugverdieneffecten, waarbij ook rekening wordt gehouden met criteria als de vermindering van de uitkeringen en meerontvangsten in de personenbelasting ingevolge indirecte jobcreatie en met de meerontvangsten in de vennootschapsbelasting ingevolge investeringen van dienstenchequeondernemingen.

3. Het Adviescomité vraagt de regering de mogelijkheid te voorzien dat dienstencheques worden aangewend voor buitenschoolse kinderopvang, in combinatie met licht huishoudelijk werk.

4. Het Adviescomité vraagt de regering de georganiseerde kinderopvang voor werkende alleenstaande ouders en voor de werkende tweeverdieners zo flexibel en betaalbaar mogelijk te maken. Daarnaast moet flexibele kinderopvang via dienstencheques dienen voor de uitbouw van buitenschoolse kinderopvang aan huis, voor en na school. Wat de uitbreiding van het toepassingsgebied van dienstencheques tot klein tuinonderhoud betreft, vraagt het Adviescomité de regering deze mogelijkheid te onderzoeken met inachtname van de bekommernis dat deze uitbreiding niet mag leiden tot oneerlijke concurrentie ten aanzien van bestaande bedrijven in de sector van het tuinonderhoud.

5. Het Adviescomité vraagt de regering de mogelijkheid te onderzoeken om de werknemers via de ondernemingen extralegale voordelen toe te kennen die toelaten het gezins- en beroepsleven beter te combineren.

6. De regering wordt gevraagd om het ondernemerschap van vrouwen te ondersteunen in het verlenen van diensten aan gezinnen, waaronder de dienstenchequeondernemingen, evenals de instroom van mannelijke werknemers in het stelsel van dienstencheques te bevorderen.

B. Bespreking van het advies van het Adviescomité

Mevrouw Vienne laakt het gebrek aan cijfers in deze aangelegenheid. Het is dus positief dat men een studie vraagt die meer klaarheid moet brengen. Het aantal mensen dat in de sector van de huisarbeid werkt moet eerder makkelijk op te sporen zijn, zodat men een zicht krijgt op de omvang en ook het zwartwerk in kaart kan brengen. Het voorstel van resolutie draagt in die zin zeker de goedkeuring weg van mevrouw Vienne.

Mevrouw Vienne is het eveneens eens met de vaststellingen en aanbevelingen van het Adviescomité voor gelijke kansen tussen vrouwen en mannen. In het bijzonder vestigt zij de aandacht op de hoegrootheid van de terugverdieneffecten, op het belang van meer juridische zekerheid voor de omkadering en financiering van het stelsel van de dienstencheques en de jaarlijkse evaluatie.

Verder benadrukt mevrouw Vienne dat het zeer inopportuun zou zijn om het stelsel van de dienstencheques uit te breiden naar de kinderopvang. Het lijkt haar belangrijker om het bestaande juridische statuut voor de onthaalmoeders verder af te werken en te vervolledigen en de sector van de kinderopvang in het algemeen te versterken zodat een betere combinatie mogelijk is tussen het werk en het gezin. In dat verband zou de uitbreiding van het stelsel van de dienstencheques naar kinderopvang de kwaliteit ervan naar beneden halen. In dat geval zouden de betrokken dienstenchequewerkneemsters immers een specifieke opleiding hiervoor moeten genieten en de ervaring leert dat de dienstenchequebedrijven nu reeds veel te weinig inspanningen inzake opleiding doen. Los daarvan merkt spreekster op dat, anders dan in het stelsel van de diensencheques, de kost van de kinderopvang gebonden is aan het inkomen van de betrokkene. Een heel aantal gezinnen zou aldus uitgesloten kunnen worden van de kinderopvang wanneer dit via de dienstencheques zou worden georganiseerd.

Mevrouw Zrihen vindt het belangrijk om aandacht te besteden aan de huishoudelijke economie, vermits dit ook kadert in de bredere aanpak van de combinatie tussen werk en gezin waarover de commissie reeds een verslag publiceerde (zie stuk Senaat, nr. 4-944/1). Zij is het eens met de vorige spreekster dat de eisen die aan kinderopvang worden gesteld zeer specifiek zijn en een vorming veronderstellen die niet wordt aangeboden aan werknemers in het kader van de dienstencheques. Men dient er eveneens over te waken dat, indien het stelsel van de dienstencheques zou worden uitgebreid naar tuinonderhoud, deze werknemers niet in concurrentie treden met de KMO's die reeds actief zijn in de sector en worden geconfronteerd met tal van moeilijkheden.

Verder is spreekster geen voorstander van het toekennen van dienstencheques als extralegaal voordeel. Dit zou immers enkel ten goede komen aan een bepaalde categorie van werknemers die aldus een extra fiscale stimulans zouden krijgen om een beroep te doen op dienstenchequewerknemers, bovenop de reeds bestaande fiscale aftrekbaarheid, terwijl een andere groep in de samenleving nu reeds niet kan genieten van deze fiscale aftrok omwille van de geringe hoogte van het inkomen. Deze groep mensen zou aldus extra gediscrimineerd worden, terwijl het blijkt dat zij precies meer een beroep zouden moeten kunnen doen op de voordelen van de dienstencheques.

Mevrouw Zrihen drukt erop dat bijkomend cijfermateriaal vanzelfsprekend welkom is maar niet mag leiden tot de stigmatisering van bepaalde groepen in de samenleving. Ten slotte is zij het eens met de vraag om de huishoudelijke economie te definiëren, vermits dit kan leiden tot het verfijnen van andere voorstellen met betrekking tot deze aangelegenheid.

Mevrouw Tilmans dankt de indienster voor het voorstel van resolutie en de degelijke toelichting ervan. De sector van de huishoudelijke arbeid is alomtegenwoordig in de samenleving. Er is nog heel wat werk te verrichten om deze sector in kaart te brengen en te reglementeren. Spreekster sluit zich dan ook aan bij de vaststellingen en aanbevelingen van het Adviescomité voor de gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Spreekster is wel degelijk voorstander van een uitbreiding van de dienstencheques naar de buitenschoolse kinderopvang, weliswaar met die precisering dat het gaat om kleine kinderen tot 3 jaar en dat enkel personen met een specifieke opleiding deze taak op zich kunnen nemen. Er is immers een schrijnend gebrek aan plaatsen in de buitenschoolse kinderopvang, hetzij thuis of in andere initiatieven of structuren. Men moet aan deze vraag tegemoet komen en dit kan onder meer door de uitbreiding van het stelsel van de dienstencheques.

Mevrouw Lijnen verwijst naar haar wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, teneinde het dienstenchequesysteem uit te breiden tot onthaal van minderjarigen en een combinatie van kinderopvang en thuishulp van huishoudelijke aard (stuk Senaat, nr. 4-891). Zij stelt voor dat de problematiek van de uitbreiding van de dienstencheques naar kinderopvang wordt gekoppeld aan de bespreking van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Lanjri feliciteert de indienster van het voorstel van resolutie met haar jarenlange inzet inzake gelijke kansen en met de concrete voorstellen die zij terzake doet. Voorliggend voorstel van resolutie vraagt dan ook terecht aan de regering om onderzoek te doen en cijfergegevens te verzamelen en werk te maken van een volwaardig statuut voor de huishoudelijke arbeid. Het voorstel van resolutie vormt één geheel en uit de bespreking blijkt dat hiertegen weinig bezwaren worden ingebracht.

De vaststellingen en vooral de aanbevelingen van het Adviescomité voor gelijke kansen tussen vrouwen en mannen daarentegen gaan heel wat verder, zeker omdat ze wellicht ook betrekking hebben op aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoren. Zij stelt voor om de bespreking van de aanbevelingen van het Adviescomité die verder gaan dan het federale niveau los te koppelen van de bespreking van het voorstel van resolutie, op basis van het advies van de dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat.

Mevrouw Lijnen is eveneens voorstander van de uitbreiding van het stelsel van de dienstencheques naar buitenschoolse kinderopvang, met dien verstande dat het niet haar bedoeling is om het werk af te nemen van de onthaalmoeders. Vaak worden ouders geconfronteerd met kleine, maar schoolgaande kinderen die in voor- en naschoolse opvanginitiatieven dienen te verblijven met alle stresssituaties vandien, zowel voor de ouders als voor de kinderen. De uitbreiding van de dienstencheques naar dergelijke opvang zou een oplossing bieden voor heel wat ouders met jonge kinderen. Spreekster is het ermee eens dat voor de opvang van heel kleine kinderen een specifieke opleiding vereist is die wellicht niet verenigbaar is met het stelsel van de dienstencheques.

Mevrouw Vienne wijst erop dat de buitenschoolse opvang een aangelegenheid is die tot de bevoegdheid behoort van de gemeenschappen. Los daarvan merkt zij op dat vrijwel alle scholen voor- en naschoolse opvang organiseren. Ook tijdens de vakantieperiodes worden allerhande initiatieven ontplooid, veelal door verenigingen. Volgens spreekster is er dan ook niet echt een probleem.

Op het federale niveau bestaat er een erkend, geprofessionaliseerd en statutair geregeld beroep van opvang. Dit statuut is zeker voor verbetering vatbaar en daaraan wordt op dit ogenblik ook gewerkt, onder meer onder druk van tal van manifestaties. Het lijkt mevrouw Vienne dan ook niet erg zinvol om enerzijds dit statuut te verbeteren maar aan de andere kant het beroep open te stellen voor werknemers in het stelsel van de dienstencheques. Wanneer men deze poort zou open zetten, zal wellicht ook de ganse sector van de familiale hulp in een later stadium toegankelijk worden gemaakt voor dienstencheques. Dit kan volgens spreekster niet de bedoeling zijn. Zij meent dat de dienstencheques enkel voor huishoudelijke hulp kunnen worden gebruikt en dit is ook de draagwijdte van het voorstel van resolutie zoals het thans ter bespreking voorligt.

Mevrouw Tilmans herhaalt dat er zich op het terrein ernstige problemen voordoen inzake de opvang van schoolgaande kinderen. De politieke wereld moet hierover nadenken en oplossingen zoeken.

Mevrouw Smet nodigt de minister van Werk uit om een stand van zaken te geven inzake de akkoorden die werden gemaakt tussen de federale overheid en de gemeenschappen met betrekking tot de kinderopvang en over de dienstencheques. Zij wenst eveneens te vernemen welke de visie is van de minister inzake de evolutie van de huishoudelijke economie. Welke richting gaat dit uit : blijft men bij het stelsel van dienstencheques met een zware subsidiëring door de overheid en fiscale aftrekbaarheid door de gebruikers, of is er een andere evolutie mogelijk ?

Mevrouw Lijnen wijst erop dat kinderopvang een cruciaal element is in de combinatie tussen arbeid en gezin. Elke overheid — op federaal én op gemeenschapsniveau — heeft hier een belangrijke verantwoordelijkheid en moet deze opnemen.

Zij ontkent niet dat het stelsel van de dienstencheques een belangrijke kostprijs heeft, maar dit geldt eveneens voor allerhande themaverloven en de uitbreiding daarvan. Ook hier is een belangrijke afweging en evaluatie nodig. Spreekster wijst erop dat de uitbreiding van themaverloven er in de praktijk toe leidt dat vrouwen meer en meer thuis blijven, daar waar de dienstencheques vrouwen juist de gelegenheid bieden om actief te zijn op de arbeidsmarkt. Dit element moet zeker een rol spelen bij de evaluatie.

Mevrouw Zrihen wijst op de zware verantwoordelijkheid van diegenen die kinderen opvangen. Wanneer men kijkt naar het niveau waarop de arbeid nu wordt verricht in het kader van de dienstencheques, kan men niet anders dan ernstige vragen stellen bij de vorming die aan de betrokken werknemers wordt aangeboden. Dit doet het ergste vrezen voor wanneer dienstencheques zouden worden uitgebreid naar kinderopvang.

Mevrouw Durant is het evenmin eens met het voorstel om het gebruik van dienstencheques ook mogelijk te maken voor buitenschoolse kinderopvang. Dit zou immers neerkomen op een belediging van alle personen die zich, vaak vanuit het verenigingsleven, inzetten voor de opvang van kinderen. Daarbij gaat het om mensen die hiervoor een professionele opleiding hebben gekregen; hun werk kan niet zomaar door eender wie worden opgenomen. De buitenschoolse kinderopvang moet dan ook op worden georganiseerd als een collectieve dienst die openstaat voor eenieder en die niet via dienstencheques of een ander individueel betaalmiddel kan worden aangeboden.

Mevrouw Van Ermen wijst erop dat in sommige, accute situaties een dringende opvang soms nodig is. Dit kan niet zomaar op een collectieve wijze worden georganiseerd en dat soort van uitzonderlijke opvang kan perfect worden georganiseerd via dienstencheques.

Mevrouw Lanjri wijst erop dat het voorstel van resolutie met betrekking tot de problematiek van de huishoudelijke economie, dat thans wordt besproken, veel ruimer is dan de problematiek van de uitbreiding van de dienstencheques naar buitenschoolse kinderopvang. Zij stelt dan ook voor om dit specifiek debat niet te mengen met de bespreking van het voorstel van resolutie.

IV. STANDPUNT VAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN WERK EN GELIJKE KANSEN

Mevrouw Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, wil eerst en vooral senator mevrouw Smet en het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen danken voor hun werk. Het voorstel van resolutie en het verslag van het adviescomité zijn immers beide diepgaand en rijk.

Het voorstel van resolutie wijst op het belang van huishoudelijke arbeid en op zijn ontwikkeling als gevolg van de sociologische veranderingen waarmee onze samenleving geconfronteerd wordt.

Zo werd de huishoudelijke arbeid geleidelijk aan meer uitbesteed. In die context is het belangrijk dat men probeert de huishoudelijke arbeid een status en een wettelijk kader te geven. Zoals uit het voorstel van resolutie blijkt, heeft de overheid verscheidene maatregelen genomen om te pogen de huishoudelijke arbeid uit het zwarte circuit te halen en die werknemers een status te geven. Men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar de reglementering betreffende de dienstboden, vervolgens is het PWA-systeem ontstaan, dat geleidelijk aan vervangen werd door het systeem van de dienstencheques, dat in 2004 werkelijk is gestart op federaal niveau.

Volgens de minister is het systeem van dienstencheques zeker niet perfect en moet het nog worden verbeterd. Het blijft niettemin het beste systeem dat tot dusver op poten werd gezet om werknemers die huishoudelijke hulp verlenen bij particulieren een volledige status te geven.

Op die manier heeft het systeem van de dienstencheques de oorspronkelijke verwachtingen ruimschoots overtroffen :

1. Wat het scheppen van banen betreft : de doelstelling om tegen einde 2007 25 000 banen te scheppen werd ruim overtroffen, aangezien er in de loop van 2007 87 000 mensen in het systeem hebben gewerkt.

2. Ook wat het verzoenen van het gezins- met het beroepsleven betreft.

3. Tot slot wat de regularisering van het zwartwerk betreft.

Niettemin is het systeem van dienstencheques verre van perfect en moet het worden verbeterd. Het is een nog relatief recente regeling, aangezien ze minder dan vijf jaar geleden echt is gestart.

Daarom is de minister het eens met een groot aantal vaststellingen en aanbevelingen van het verslag van het Adviescomité over het voorstel van resolutie van mevrouw Smet. De meeste aanbevelingen gaan overigens over thema's waarrond zij momenteel werkt.

De grote projecten waaraan zij werkt om te proberen het systeem te verbeteren en bijgevolg om antwoorden te vinden op de ontwikkeling van de huishoudelijke arbeid in onze samenleving, zijn de volgende.

1) Eerst en vooral, een betere kwaliteit van de dienstenchequebanen.

Dat is geen aspect waaraan in de verslagen veel aandacht wordt besteed. Het blijkt nochtans essentieel voor de handhaving van het systeem met inachtneming van een reglementering waarin de werknemers gewaardeerd en gerespecteerd worden en waarin de banen duurzaam zijn.

Aldus heeft de minister in het raam van de wet houdende diverse bepalingen van 22 december 2008 op grond van het advies van de sociale partners een aantal maatregelen genomen met het oog op de verbetering van de kwaliteit van de dienstenchequebanen, door het opheffen van de meeste afwijkingen van de arbeidsovereenkomstenwet, namelijk :

— De proeftijd van drie dagen voor de contracten van bepaalde duur, waarna de partijen de overeenkomst kunnen beëindigen zonder opzegging of vergoeding;

— De mogelijkheid om bij een overeenkomst van bepaalde duur, de arbeidsovereenkomst eenzijdig te beëindigen met een opzegging van zeven dagen;

— De mogelijkheid om na drie maanden opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur te sluiten. Voortaan zijn de partijen na 3 maanden verbonden door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur;

— Het onderscheid tussen arbeidsovereenkomsten A en B;

— De mogelijkheid af te wijken van een arbeidsduur korter dan drie uur.

De datum van inwerkingtreding van het hoofdstuk over de dienstencheques van de wet houdende diverse bepalingen zal worden vastgesteld in een ontwerp van koninklijk besluit dat de minister deze week bij de Ministerraad zal indienen.

Dat ontwerp van koninklijk besluit zal ook de minimum arbeidsduur per week vermelden, alsook het beginsel van de structurele indexering van de inruilwaarde van de dienstencheques, om de werknemers met dienstencheques een structurele indexering te waarborgen. Het is voor de minister immers heel belangrijk te garanderen dat het loon van werknemers met dienstencheques structureel geïndexeerd wordt, zoals dat voor alle loontrekkenden van het land gebeurt. Het ontwerp van koninklijk besluit zal tot slot de minimum wekelijkse arbeidsduur voor werknemers met dienstencheques bepalen (10u/ 13u).

2) Controle op overtredingen van de regelgeving.

Een ander thema waarrond wordt gewerkt, is dat van het opvoeren van de controle. Het is immers noodzakelijk na te gaan of de regelgeving in acht wordt genomen, meer bepaald wat de arbeidsovereenkomsten betreft. Hiertoe werden in 2008 verscheidene maatregelen getroffen en in 2009 zal dat nogmaals gebeuren. De controles door de diverse diensten van de RVA, de FOD Werkgelegenheid en van de andere inspectiediensten werden overigens beter gestructureerd, opgevoerd en versterkt. Controleren of de regelgeving in acht wordt genomen is in meer dan een opzicht belangrijk, niet alleen om de kwaliteit van de banen te waarborgen, maar ook om de financiële leefbaarheid van het systeem te waarborgen (waarborgen dat de sociale lasten wel degelijk betaald worden, enz.).

3) De financiële leefbaarheid van het systeem

We komen tot een derde thema van de minister, de financiële leefbaarheid van het systeem. Zoals het ook in het verslag van het Adviescomité voor gelijke kansen staat, denkt de minister dat de financiële leefbaarheid van het systeem van groot belang is voor de handhaving en het langetermijnsucces ervan.

De minister van Werk heeft op 2 september 2008 aan de Nationale Bank van België (NBB) gevraagd de jaarrekeningen van de dienstencheque-ondernemingen structureel te analyseren, en wel per ondernemingstype. Op die manier kan de NBB de komende jaren een getrouwer beeld geven van de financiële situatie van de sector. Met die analyses zal men een essentieel hulpmiddel hebben om de juiste inruilwaarde van de dienstencheques te kunnen bepalen, met drie doelstellingen voor ogen : een zo zuinig mogelijk beheer van de overheidsmiddelen, leefbaarheid en rendabiliteit van de sector, inachtneming van de wettelijke en sociale verplichtingen. De Nationale Bank heeft zich bereid verklaard die analyses te maken. Het eerste verslag wordt op het einde van het eerste semester van 2009 verwacht.

De minister maakt wat dat betreft van de gelegenheid gebruik om de link te leggen met aanbeveling 2bis van het adviescomité over de berekening van de terugverdieneffecten van het systeem. De minister beschikt reeds over relatief nauwkeurige gegevens over een aantal terugverdieneffecten. Zo vindt men in het evaluatieverslag van het dienstenchequesysteem voor 2007, dat door Idea Consult werd gemaakt, van bladzijde 114 tot 122 een uitgebreide analyse van de bruto kostprijs van het systeem en zijn terugverdieneffecten.

Zo werd de bruto kostprijs van het systeem in 2007 op 745,2 miljoen euro geraamd :

— 633,2 milljoen euro staatsinterventie in de waarde van de DC;

— 21,1 miljoen euro personeelskosten voor het systeem;

— 90,9 miljoen euro voor de kostprijs van de fiscale aftrekbaarheid.

Op die 745,2 miljoen euro telde men 296 miljoen euro directe terugverdieneffecten :

— 138,5 miljoen euro minder werkloosheidsuitkeringen voor de werknemers met DC;

— 108 miljoen euro opbrengsten aan sociale bijdragen van de werknemers met DC;

— 49,5 miljoen euro opbrengsten aan personenbelastingen van de werknemers met DC.

In de studie van Idea Consult wordt er ook op gewezen dat er een aantal indirecte terugverdieneffecten zijn die niet in rekening worden gebracht : ontvangsten in de vennootschapsbelasting, BTW-ontvangsten op de consumptie van de werknemers met DC, ontvangsten van sociale bijdragen en personenbelasting van de indirecte werkgelegenheid, van bijvoorbeeld al het personeel dat de werknemers met dienstencheques begeleidt, besparingen voor de gemeenschap omdat bejaarden langer thuis blijven, enzovoort.

Wanneer men het dienstenchequebudget voorbereidt, berekent de RVA eveneens de terugverdieneffecten inzake de vermindering van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, de ontvangsten inzake sociale lasten, enz.

(In oktober 2008 was het bedrag voor DC in 2009 bijvoorbeeld begroot op 989 miljoen euro waarvan, voor de RVA, 220 miljoen euro terugverdieneffecten (337 miljoen euro minder werkloosheidsuitkeringen — 71 miljoen euro activeringsmaatregelen — 46 miljoen euro IGU).

Ook wil de minister vermelden dat ze de prijs voor de gebruiker heeft verhoogd tot 7,5 euro, of 5,25 euro met fiscale aftrekbaarheid, om de twee volgende doelstellingen te combineren : (1) de kwaliteit van de contracten van de werknemers verbeteren door hun de indexering van hun loon te verzekeren, maar ook (2) de financiële leefbaarheid van het systeem waarborgen.

4) De toegankelijkheid van het systeem.

Nu komt de minister tot een vierde belangrijk thema, de toegankelijkheid van het systeem. Op het begrotingsconclaaf in 2008 heeft men de regering voorgesteld een systeem in te stellen waardoor de lage inkomens die geen belastingen betalen eveneens de belastingverlaging van 30 % op de prijs van de dienstencheques konden genieten. De regering heeft die vraag geaccepteerd. Hierdoor krijgen personen met een laag inkomen gemakkelijker toegang tot het systeem van de dienstencheques en verdwijnt de onrechtvaardigheid dat mensen met een laag inkomen meer betaalden voor hun dienstencheques dan de hoogste inkomens. Op die manier betaalt iedereen vandaag een nettoprijs van 5,25 euro, hetzij via fiscale aftrek, hetzij via belastingkrediet.

Bovendien heeft de minister een budget van 1,7 miljoen euro verkregen om bepaalde, kwetsbaardere groepen te helpen toegang te krijgen tot de dienstencheques. Het ontwerp van koninklijk besluit wordt voorbereid. Het idee is vooral de eenoudergezinnen met een laag inkomen te kunnen helpen, de sterk afhankelijke mensen of de bejaarden die de IGO genieten, die wegens hun laag inkomen ongetwijfeld moeilijker gebruik kunnen maken van de dienstencheques.

5) De uitbreiding van dienstencheques

De vierde aanbeveling van het Adviescomité gaat over de uitbreiding van dienstencheques voor buitenschoolse kinderopvang. Dit is tevens een punt waar de minister momenteel hard aan werkt.

Het is trouwens eveneens een aanbeveling van de Europese Commissie, die in haar Europees economisch herstelplan dat eind november 2008 werd gepubliceerd, het volgende vermeldt : « De lidstaten dienen ook de invoering te overwegen van innovatieve oplossingen zoals dienstencheques voor huishoudelijke taken en kinderopvang ».

Voor de minister hebben de gezinnen momenteel zeker een behoefte aan buitenschoolse opvang waaraan op dit moment onvoldoende wordt tegemoetgekomen. Het gaat om een belangrijke bron van werkgelegenheid.

Een systeem met dienstencheques zou een oplossing kunnen zijn om tegemoet te komen aan deze behoefte van de gezinnen. Tegelijkertijd wordt er werkgelegenheid gecreëerd en worden situaties van zwartwerk geregulariseerd. Er moet evenwel een reeks voorwaarden worden nageleefd.

Zo zou men met name moeten werken met structuren die reeds actief zijn in de kinderopvang en bijgevolg ook uitsluitend met structuren die erkend zijn door Kind en Gezin en het ONE. Dit is essentieel om de opleiding, de bekwaamheid van de werknemers en de kwaliteit van de contacten te garanderen. Bovendien zou het de bedoeling zijn nieuwe banen te creëren en de dienstverlening voor gezinnen en eenoudergezinnen te versterken zonder in concurrentie te treden met bestaande diensten. Vandaag voorziet de buitenschoolse kinderopvang in collectieve opvang tot 17.30u (Franse Gemeenschap) of 18u (Vlaamse Gemeenschap). Hier zou het gaan om kinderopvang na 17u (of 18u — te bekijken met de gemeenschappen).

Hoe dan ook moet een dergelijk systeem worden uitgewerkt in overleg met de gemeenschappen en de sectoren. De minister heeft de sectoren in dat verband meermaals ontmoet, teneinde de grote lijnen van eventuele nieuwe banen voor buitenschoolse opvang af te bakenen. Er moet nog overleg met de gemeenschappen worden georganiseerd.

Een soortgelijk systeem dat is gebaseerd op dat van de dienstencheques is bijgevolg een optie die men momenteel uitwerkt. Er zijn er echter nog andere. Zo is een andere mogelijkheid om te beantwoorden aan de doelstelling om werkgelegenheid te creëren en tegelijk tegemoet te komen aan de behoefte van de gezinnen om te beschikken over buitenschoolse opvangdiensten, een verhoging van de sociale maribeldotaties om werkgelegenheid te creëren. De diensten die actief zijn binnen de kinderopvang zouden zo een mobiele kinderopvangdienst kunnen openen die bij de ouders thuis op de kinderen komt passen.

In het verslag van het Adviescomité is bovendien sprake van de uitbreiding van dienstencheques voor tuinonderhoud. Dit is immers een interessante optie om werkgelegenheid voor mannen te creëren (aangezien 98 % van de werknemers met DC vrouwen zijn). Het kabinet van de minister werkt eveneens rond dit onderwerp. Er is overleg gepleegd met de tuinsector. De sector vreest echter voor oneerlijke concurrentie.

6) Een systeem van dienstencheques in ondernemingen

De zesde aanbeveling van het adviescomité betreft de mogelijkheid voor de werkgevers om de werknemers dienstencheques aan te bieden als extralegaal voordeel.

De minister wil niet verzwijgen dat dit eveneens een optie is waar zij ernstig aan werkt. Deze optie biedt als voordeel dat het de begroting van de Staat aanzienlijk zou verlichten, aangezien de werkgever de huidige bijdrage van de overheid geheel of gedeeltelijk ten laste neemt. Het is dus eveneens een zeer interessante maatregel met betrekking tot de budgettaire impact voor de overheid.

7) De opleiding van de werknemers met DC.

De opleiding van huispersoneel is tevens een belangrijk punt voor de minister. Ook hier deelt zij de mening van het comité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen (aanbeveling 6bis van het adviescomité).

In juli 2007 heeft de regering een fonds opgericht om de initiatieven inzake opleiding van werknemers met dienstencheques te financieren. Er is net een evaluatie van dit fonds gemaakt. Deze evaluatie heeft aan het licht gebracht dat het fonds op dit moment niet voldoende goed functioneert. Zo maken weinig werknemers met DC er gebruik van (tussen 11 en 13 % van alle werknemers met DC hebben een opleiding genoten dankzij het opleidingsfonds dienstencheques) en is het budget verre van uitgeput (in 2007 718 000 euro van 3,5 miljoen euro budget beschikbaar). De minister heeft een ontwerp van koninklijk besluit voorbereid dat ertoe strekt om met name op basis van de aanbevelingen van de commissie opleidingsfonds de werking van het opleidingsfonds te verbeteren. Dit ontwerp van koninklijk besluit wordt momenteel voorgelegd aan het beheerscomité van de RVA.

Dit zijn dus de belangrijkste punten waar de minister momenteel aan werkt.

Ik zou nog enkele punten willen benadrukken met betrekking tot de aanbevelingen of de verslagen alsook tot de vragen die afgelopen week in de commissie werden gesteld.

1) Aanbeveling 6bis van het verslag raadt aan om het systeem jaarlijks te evalueren. De minister denkt ook dat in het kader van een zo belangrijke maatregel als het dienstenchequessysteem het van cruciaal belang is om deze regeling te evalueren teneinde ze te kunnen verbeteren en te controleren. Dat is echter al het geval. Zo wordt sinds 2005 jaarlijks een evaluatie van het dienstenchequessyteem doorgevoerd. Tot op het heden heeft IDEA Consult die evaluatie steeds uitgevoerd. Dit jaar wordt naast een kwantitatieve analyse van de kostprijs, het aantal werknemers, ondernemingen, gebruikers, enzovoort, de nadruk tevens gelegd op een kwalitatieve analyse. Niet alleen bij de gebruikers, maar ook bij de werknemers en de ondernemingen. De minister zal in juni 2009 beschikken over de analyse voor het jaar 2008.

2) Het voorstel van resolutie van mevrouw Smet zegt dat minister Milquet in haar beleidsnota voorstelt om het PWA-systeem te ontmantelen.

De minister wenst te benadrukken dat dit helemaal niet klopt. De vorige overgangsregering heeft enkel beslist om een einde te maken aan de overgangsperiode voor de PWA-werknemers jonger dan 50 jaar zonder gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Minister Milquet heeft dit engagement van de interimregering nageleefd. Er moet echter op worden gewezen dat deze beslissing tot afschaffing enkel is genomen omdat het systeem van de dienstencheques bestaat voor huishoudelijke hulp. Het systeem van dienstencheques is immers een systeem dat voor mensen jonger dan 50 jaar en zonder gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voordeliger lijkt, aangezien de werknemer een echte arbeidsovereenkomst geniet met meer rechten inzake sociale zekerheid.

De minister denkt integendeel dat de PWA's nog een belangrijke rol te spelen hebben en moeten worden gestimuleerd om meer mogelijke activiteiten te ontwikkelen (tuinonderhoud, kinderopvang, opvang van zieken, enz.). Binnen enkele weken wordt bovendien een ontwerp van koninklijk besluit voorgesteld dat het aantal mogelijke PWA-werkuren per maand voor bepaalde activiteiten wil verhogen, teneinde meer flexibiliteit in de organisatie van het werk mogelijk te maken en seizoensgebonden pieken op te vangen, zonder echter het maximum aantal PWA-uren per jaar te verhogen.

3) Mevrouw Smet had gevraagd hoe men de evolutie van huishoudelijk werk zag en of het DC-systeem al dan niet moet worden voortgezet. Voor de minister moet het dienstenchequessysteem worden voortgezet. Het biedt huispersoneel een echte arbeidsovereenkomst in het kader van een drieledige relatie : werkgevers, werknemers, gebruikers. Dit kader blijkt de werknemer een betere status te bieden dan de regelgeving rond huispersoneel die geldt sinds de jaren 1970.

Men stelt trouwens vast dat het aantal contracten voor huispersoneel dat is onderworpen aan de sociale wetgeving aanzienlijk is gedaald sinds het bestaan van het systeem van dienstencheques. Zo is het aantal gedaald van 4 042 personen in 2003 tot 1 478 in 2007 (bron : FAO). Men dient deze cijfers niettemin met een korrel zout te nemen. Het gaat immers om een te korte periode om er daadwerkelijk een tendens uit af te leiden.

Aantal contracten voor huispersoneel op 31/12 (wet van 1971) — Nombre de contrats gens de maison au 31/12 (loi de 1971) Onderworpen — Assujettis
2007 1 478
2006 2 996
2005 3 370
2004 3 617
2003 4 042

4) Tot slot heeft mevrouw Smet een vraag gesteld over de akkoorden tussen de federale overheid en de gewesten of gemeenschappen met betrekking tot het dienstenchequessysteem dat in de Vlaamse Gemeenschap werd gelanceerd voor kinderopvang voor eenoudergezinnen (ter info : dit systeem werd begin 2009 afgeschaft). De minister wil mevrouw Smet laten weten dat dit systeem enkel werd ingevoerd door de Vlaamse Gemeenschap (en los van de federale overheid). Over dit systeem bestond bijgevolg geen enkel specifiek akkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen.

5) Wat het advies van de dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat betreft, wenst de minister de volgende opmerkingen te maken.

In tegenstelling tot wat het advies beweert is de vorming van de werknemers die onder het stelsel van de dienstencheques zijn tewerkgesteld geen aangelegenheid van de gemeenschappen. De vorming van werknemers in de ondernemingen wordt geregeld via de verschillende fondsen die worden beheerd door de paritaire comités. Naar aanleiding van een ontwerp van koninklijk besluit in verband met de opleidingsfondsen voor de dienstenchequewerknemers, heeft de Raad van State op geen enkel ogenblik opgemerkt dat de federale overheid zich zou begeven op het terrein van de gemeenschappen

Ook het standpunt dat de erkenning van dienstenchequebedrijven een gemeenschapsaangelegenheid is kan niet worden bijgetreden. Dit standpunt nog zou kunnen worden aanvaard wat betreft de kwaliteitsbewaking van de dienstverlening in het kader van de bijstand aan personen. Maar men moet onderstrepen dat de erkenning van dienstenchequebedrijven enkel betrekking heeft op de reglementering inzake arbeidsrecht en op de storting van sociale en fiscale bijdragen. Het standpunt van de dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat moet in die zin dan ook worden genuanceerd.

V. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

A. Consideransen

Amendement nr. 4

Mevrouw Delvaux dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om in de consideransen punt K te doen vervallen. Zij meent dat dit punt immers betrekking heeft op de dienstencheques en voorbij gaat aan de inspanningen van de minister van Werk om de kwaliteit van de werkgelegenheid in het stelsel van de dienstencheques te verbeteren.

B. Dispositief

Amendement nr. 5

Mevrouw Vienne dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om in de inleidende zin van het dispositief van het voorstel van resolutie, na de woorden « verzoekt de federale regering », de woorden « om in samenspraak met de deelstaten » in te voegen.

Amendement nr. 1

Mevrouw Lijnen wenst, rekening houdend met de vaststellingen en aanbevelingen van het Adviescomité voor gelijke kansen tussen vrouwen en mannen enerzijds, en anderzijds met de standpunten van de verschillende fracties in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, enkele amendementen toe te lichten.

Zij dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om in het dispositief, na punt 3, een nieuw punt in te voegen, luidend als volgt :

« een duidelijk en volledig beeld over de kostprijs van dienstencheques te krijgen. Daarom moet werk gemaakt worden van een verfijning van de berekening van de terugverdieneffecten, waarbij ook rekening wordt gehouden met criteria als de vermindering van de uitkeringen en meerontvangsten in de personenbelasting als gevolg van indirecte jobcreatie en met de meerontvangsten in de vennootschapsbelasting als gevolg van investeringen van dienstenchequeondernemingen. »

Amendement nr. 8

Mevrouw Delvaux dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat beoogt om in punt 4 van het dispositief van het voorstel van resolutie de woorden « huishoudelijk werk te erkennen » te vervangen door de woorden « het nut na te gaan van de erkenning van huishoudelijk werk ».

Amendement nr. 6

Mevrouw Vienne dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om punt 5 van het dispositief van het voorstel van resolutie te vervangen als volgt :

« de sociale gesprekspartners uit de sector hierbij te betrekken, en de sociale partners op te roepen de nodige aandacht aan de problematiek van de huishoudelijke arbeid te besteden ».

Mevrouw Vienne verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Amendement nr. 2

Mevrouw Lijnen dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om in het dispositief, na punt 5, een nieuw punt in te voegen, luidend als volgt :

« het ondernemerschap van vrouwen te ondersteunen in het verlenen van diensten aan gezinnen, waaronder de dienstenchequeondernemingen, evenals de instroom van mannelijke werknemers in het stelsel van dienstencheques te bevorderen. »

Amendement nr. 3

Mevrouw Lijnen dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om in het dispositief, na punt 6, een nieuw punt in te voegen, luidend als volgt :

« in overleg met de sociale partners dienstenchequeondernemingen aan te moedigen jobkansen te creëren voor kansengroepen, initiatieven te nemen voor de competentieontwikkeling van hun medewerkers en te investeren in vorming en opleiding van hun personeel. Tevens wordt de regering gevraagd via controles en jaarlijkse evaluaties toe te zien op de naleving van deze beleidsintenties. »

Mevrouw Vienne is het eens met de draagwijdte van het initiële voorstel van resolutie maar meent dat dit geen goede gelegenheid is om het debat over de dienstencheques aan te gaan. Zij stelt voor dat dit element uit de bespreking wordt gehouden.

Mevrouw Smet begrijpt de opmerking van de vorige spreekster maar heeft geen problemen met de voorgestelde amendementen nrs. 1 tot 3, vermits de inhoud ervan reeds werd opgenomen in het verslag van het Adviescomité voor gelijke kansen tussen vrouwen en mannen, dat unaniem werd goedgekeurd.

Mevrouw Lijnen preciseert dat de door haar voorgestelde amendementen nrs. 1 tot 3 geenszins betrekking hebben op de uitbreiding van dienstencheques naar buitenschoolse kinderopvang of de toekenning van dienstencheques als extralegaal voordeel, waarover aparte wetsvoorstellen zijn ingediend. De vrees van mevrouw Vienne, als zouden de debatten over de huishoudelijke economie en de dienstencheques met mekaar zouden worden vermengd, lijkt haar dan ook ongegrond. Zij herhaalt dat de door haar voorstelde amendementen zijn ingegeven door de vaststellingen en aanbevelingen van het Adviescomité voor gelijke kansen tussen vrouwen en mannen, die eenparig werden aangenomen.

Mevrouw Lanjri stelt voor om in de consideransen te verwijzen naar het verslag van het Adviescomité (stuk Senaat, nr. 4-887/2).

Mevrouw Lijnen kan zich niet vinden in deze suggestie. Zij meent dat de elementen die door de verschillende amendementen worden aangebracht belangrijk genoeg zijn om in het dispositief van de resolutie te worden opgenomen.

Mevrouw Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, wijst erop dat nu reeds een jaarlijkse evaluatie plaatsvindt van de dienstenchequeondernemingen die onder meer betrekking heeft op de inspanningen inzake opleiding. In die zin is de tekst van het amendement nr. 3 enigszins achterhaald. Voor het overige heeft de minister geen probleem met de voorgestelde amendementen, die in het verlengde liggen van het beleid van de regering.

Amendement nr. 7

Mevrouw Vienne dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 4-887/3) dat ertoe strekt om punt 7 van het dispositief van het voorstel van resolutie te doen vervallen, vermits de inhoud ervan reeds werd opgenomen in punt 5, zoals het zal geamendeerd worden door amendement nr. 6.

VI. STEMMINGEN

A. Consideransen

De consideransen A tot J worden aangenomen met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.

Considerans L wordt aangenomen met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

B. Dispositief

Amendement nr. 5 wordt aangenomen met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

De aldus geamendeerde inleidende zin en de punten 1 tot 3 van het dispositief worden aangenomen met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

Amendement nr. 1 wordt aangenomen met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen.

Punt 4 van het dispositief wordt aangenomen met eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 6 wordt aangenomen met eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 2 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Punt 6 van het dispositief wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 3 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 7 wordt aangenomen met eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Het geamendeerde voorstel van resolutie in zijn geheel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag wordt goedgekeurd met eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Nele LIJNEN. Christiane VIENNE. Nahima LANJRI.

BIJLAGE


(Stuk Senaat, nrs. 4-887/1 en 4-887/2)

Advies over de bevoegdheidsverdeling tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten

Inleiding

Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen heeft het door mevrouw Miet Smet ingediende voorstel van resolutie met betrekking tot de problematiek van de huishoudelijke economie besproken en er een aantal aanbevelingen over geformuleerd.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft de dienst Wetsevaluatie gevraagd haar voor te lichten over de problematiek van de bevoegdheidsverdeling betreffende de punten en aanbevelingen in het voorstel en in het verslag van het Adviescomité.

Verzoeken en Aanbevelingen betreffende het voorstel

De stukken

A. STUK 4-887/1 (voorstel van resolutie ingediend door mevrouw Miet Smet) vraagt het volgende :

Verzoekt de federale regering :

1. statistieken over het verschijnsel van huishoudelijke economie te verzamelen en verder onderzoek naar het onderwerp te verrichten;

2. een diepgaand onderzoek in te stellen naar de zwarte huishoudelijke arbeid, inclusief gegevens over het aantal inwoners van enkele nieuwe Europese lidstaten actief in deze sector, alsook naar de kosten en gevolgen voor de inkomsten van de Staat, de arbeidsmarkt en de particulieren;

3. een definitie van huishoudelijk werk uit te werken;

4. huishoudelijk werk te erkennen als een volwaardig beroep en een omvattend statuut hiervoor uit te werken;

5. de sociale partners uit de sector hierbij te betrekken;

6. de bestaande opleidingsmogelijkheden voor de huishoudelijke arbeidsters te evalueren en waar nodig bij te sturen en uit te breiden;

7. de vakbonden op te roepen de nodige aandacht aan de huishoudelijke arbeid te besteden.

B. STUK 4-887/2 (verslag van het Adviescomité voor Gelijke Kansen) formuleert de volgende aanbevelingen :

Aanbevelingen

1. Het Adviescomité vraagt de regering om bijkomend onderzoek te verrichten naar het fenomeen huishoudelijke economie. Meer specifiek is er nood aan bijkomende informatie omtrent het zwartwerk in de sector en de omvang van de buitenlandse werkne(e)m(st)ers in de huishoudelijke economie.

2. Het Adviescomité vraagt de regering en de sociale partners een actuele definitie en integrale visie te ontwikkelen over het huishoudelijk werk. Daarnaast moet in overleg met de sociale partners verder werk worden gemaakt van een meer duurzame en meer rechtszekere omkadering en financiering van het stelsel van de dienstencheques.

2bis Om een duidelijk en volledig beeld over de kostprijs van dienstencheques te krijgen, vraagt het Adviescomité de regering werk te maken van een verfijning van de berekening van de terugverdieneffecten, waarbij ook rekening wordt gehouden met criteria als de vermindering van de uitkeringen en meerontvangsten in de personenbelasting ingevolge indirecte jobcreatie en met de meerontvangsten in de vennootschapsbelasting ingevolge investeringen van dienstenchequeondernemingen.

3. Het Adviescomité vraagt de regering de mogelijkheid te voorzien dat dienstencheques worden aangewend voor buitenschoolse kinderopvang, in combinatie met licht huishoudelijk werk.

4. Het Adviescomité vraagt de regering de georganiseerde kinderopvang voor werkende alleenstaande ouders en voor de werkende tweeverdieners zo flexibel en betaalbaar mogelijk te maken. Daarnaast moet flexibele kinderopvang via dienstencheques dienen voor de uitbouw van buitenschoolse kinderopvang aan huis, voor en na school. Wat de uitbreiding van het toepassingsgebied van dienstencheques tot klein tuinonderhoud betreft, vraagt het Adviescomité de regering deze mogelijkheid te onderzoeken met inachtname van de bekommernis dat deze uitbreiding niet mag leiden tot oneerlijke concurrentie ten aanzien van bestaande bedrijven in de sector van het tuinonderhoud.

5. Het Adviescomité vraagt de regering de mogelijkheid te onderzoeken om de werknemers via de ondernemingen extralegale voordelen toe te kennen die toelaten het gezins- en beroepsleven beter te combineren.

6. De regering wordt gevraagd om het ondernemerschap van vrouwen te ondersteunen in het verlenen van diensten aan gezinnen, waaronder de dienstenchequeondernemingen, evenals de instroom van mannelijke werknemers in het stelsel van dienstencheques te bevorderen.

6bis. Het Adviescomité vraagt de regering om in overleg met de sociale partners dienstenchequeondernemingen aan te moedigen jobkansen te creëren voor kansengroepen, initiatieven te nemen voor de competentieontwikkeling van hun medewerkers en te investeren in vorming en opleiding van hun personeel. Tevens wordt de regering gevraagd via controles en jaarlijkse evaluaties toe te zien op de naleving van deze beleidsintenties.

Synthese van de verzoeken en aanbevelingen

De teksten handelen voornamelijk over « huishoudelijk werk » en het dienstenchequestelsel.

Wat het huishoudelijk werk betreft, wordt aan de regering het volgende gevraagd :

— een diepgaand marktonderzoek;

— een omvattend statuut voor het « beroep » van « huishoudelijke arbeider »;

— een studie over de opleidingsmogelijkheden van huishoudelijke arbeiders;

— de sociale partners hierbij te betrekken.

Wat de dienstencheques betreft, wordt aan de federale regering het volgende gevraagd :

— een berekening van de « terugverdieneffecten » van het stelsel;

— in overleg met de sociale partners, de duurzaamheid en de rechtszekerheid van de organisatie en de financiering van het dienstenchequestelsel waarborgen;

— in overleg met de sociale partners, binnen het stelsel stimulansen inbouwen voor de tewerkstelling van zwakkere groepen en investeren in opleiding;

— het ondernemerschap van vrouwen en de instroom van mannelijke werknemers in het stelsel aanmoedigen;

— het dienstenchequestelsel uitbreiden tot de buitenschoolse opvang van kinderen en klein tuinonderhoud.

De bevoegdheidsverdeling tussen federale Staat, gewesten en gemeenschappen

Wat het huishoudelijk werk betreft

Het opstellen van een statuut is een federale bevoegdheid (arbeidsrecht).

De maatregelen inzake opleiding van huishoudelijke werknemers behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen (artikel 4, 16º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980).

De studies die verricht moeten worden (algemene studie, statistieken, evaluatie van mogelijke opleidingen, ...) behoren tot het wetenschappelijk onderzoek (1) .

Wat dit laatste betreft, zijn de gemeenschappen en gewesten bevoegd in het raam van hun respectieve bevoegdheden (2) . Aangezien huishoudelijk werk valt onder de bijstand aan personen, zijn de gemeenschappen bevoegd.

De wet voorziet ook in de mogelijkheid om vrijwillig of verplicht samenwerkingsakkoorden inzake wetenschappelijk onderzoek te sluiten tussen de federale Staat en de deelgebieden, wanneer de programma's en acties een homogene uitvoering vereisen op nationaal vlak (3) .

Betreffende de dienstencheques

De Raad van State heeft reeds verschillende gedetailleerde adviezen uitgebracht over de kwestie van de bevoegdheidsverdeling met betrekking tot het dienstenchequestelsel (4) .

De Raad van State onderscheidt de volgende beginselen :

— Het dienstenchequestelsel is een federale bevoegdheid aangezien het bedoeld is om de werkgelegenheid te stimuleren. Ook de aspecten arbeidsrecht en sociale zekerheid zijn een federale bevoegdheid.

— De activiteiten waarop de buurtwerken en -diensten betrekking kunnen hebben — thuishulp, kinderopvang, ... —, zijn vormen van bijstand aan personen zoals bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 (bevoegdheid van de gemeenschappen).

— Er moet een subtiel evenwicht tussen de verschillende bevoegdheden worden gehandhaafd :

— Maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid (federale bevoegdheid) kunnen gevolgen hebben in sectoren die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoren (bijstand aan personen), aangezien de bevoegdheid van de federale overheid om een werkgelegenheidsbeleid te voeren zich niet beperkt tot de sectoren waarvoor zij bevoegd is. Daarnaast en aanvullend kunnen de gemeenschappen en gewesten maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid nemen, voor zover deze maatregelen behoren tot het beleid inzake aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn. Zo kunnen de gemeenschappen zorgen voor een kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van het aanbod inzake maatschappelijke hulp.

— In de uitoefening van haar bevoegdheid kan de federale overheid geen maatregelen nemen die de uitoefening van de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten onmogelijk maken of te veel bemoeilijken. Zo moeten de federale maatregelen zich beperken tot het werkgelegenheidsaspect, en mogen zij de toegekende hulp niet ten gronde reglementeren.

— De erkenning van de dienstenchequeondernemingen is een bevoegdheid van de gemeenschappen (5) , aangezien zij betrekking heeft op de inhoud en de vorm van diensten die tot de gemeenschapsbevoegdheden behoren.

Op grond van deze beginselen kan men het volgende besluiten :

Behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid :

— de kwestie van de dienstencheque als extralegaal voordeel (cc IPP);

— de studie over de terugverdieneffecten aangezien zij het gevolg zijn van mechanismen die tot de federale bevoegdheden behoren (sociale zekerheid, IPP, ISOC);

— de maatregelen voor het juridische kader en de financiering van het stelsel;

— de tewerksstellingsstimulansen voor zwakke groepen.

Behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen :

— de investeringen in opleiding;

— de erkenning van de dienstenchequeondernemingen.

Behoren tot « gemengde » bevoegdheden (federale Staat en/of gemeenschappen) :

— de maatregelen ter ondersteuning van het ondernemerschap van vrouwen in het stelsel en van de instroom van mannelijke werknemers, al naargelang de nadruk wordt gelegd op de bevordering van de werkgelegenheid of de verbetering van het aanbod inzake maatschappelijke hulp.

— de uitbreiding van het stelsel van de dienstencheques tot nieuwe vormen van bijstand aan personen. De federale Staat kan het principe ervan bepalen (bevordering van de werkgelegenheid), en de inhoud ervan behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen (bijstand aan personen). Het initiatief kan ook van de gemeenschappen komen, die bevoegd zijn voor maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid in aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn (gezinsbeleid) (6) .

Synthese en besluiten

De verschillende aspecten die aan bod komen in de resolutie behoren hetzij tot de federale bevoegdheid, hetzij tot de bevoegdheid van de gemeenschappen, of zij vormen een gemengde bevoegdheid.

Niets belet de Senaat om in het raam van een resolutie, die een niet-normatief stuk is, de verschillende betrokken parlementen aan te sporen om dit stuk te behandelen, of om aan de betrokken regeringen, met inbegrip van die van de gemeenschappen en gewesten, te vragen dat zij elk binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden de aanbevolen maatregelen treffen, in voorkomend geval na voorafgaand onderling overleg.


(1) Noch de bijzondere wet van 8 augustus 1980, noch de parlementaire voorbereiding verklaren nader wat men bedoelt met « wetenschappelijk onderzoek ». Men kan ervan uitgaan dat dit begrip ook het bestuderen van een aangelegenheid omvat, cf. G. van Haegendoren, De bevoegdheidsverdeling in het federale België, deel 6 — Het wetenschappelijk onderzoek, Die keure, 2000, p. 51).

(2) Bijzondere wet van 8 augustus 1980, art. 6bis, § 1.

(3) Bijzondere wet van 8 augustus 1980, art. 6bis, § 2, 5o, § 3.

(4) Zie onder meer advies 30.519/1, blz. 22 tot 24, van Kamerstuk 50, 1281/001 (tekst die de basis vormt van de wet van 20 juli 2001 die het dienstenchequestelsel heeft ingevoerd); advies 43.689/1 in stuk 52, 0168/002.

(5) Of van het Waals Gewest en de COCOF, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet.

(6) Zoals de Raad van State opmerkt, heeft de federale wetgever uitdrukkelijk het initiatiefrecht van de gemeenschappen ter zake erkend, cf. punten 3.2 en 3.3 van advies 43.689/1, stuk Kamer 52 0168/002. Zie onder andere het decreet van 7 mei 2004 van de Vlaamse Gemeenschap houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang.