4-71

4-71

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 2 APRIL 2009 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van mevrouw Myriam Vanlerberghe aan de minister van Justitie over «het commercieel draagmoederschap» (nr. 4-721)

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Mijn vraag vloeit voort uit de discussie die gisteren in de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale aangelegenheden plaatsvond over het draagmoederschap. De voorbije jaren waren er verschillende gevallen van commercieel draagmoederschap, die in de pers bijzonder veel aandacht kregen. De verontwaardiging van de samenleving en van alle politieke partijen was telkens zeer groot en daarom dienden verschillende partijen wetsvoorstellen in om het commerciële draagmoederschap te verbieden.

Eerst was er de stelling dat commercieel draagmoederschap niet apart moest worden verboden, maar dat men meteen ook een oplossing voor medisch draagmoederschap, dus zonder betaling, wilde regelen. Groot was echter mijn verbazing toen ik gisteren drie senatoren-juristen hoorde verklaren dat commercieel draagmoederschap op dit ogenblik al strafbaar is, omdat de strafwet commerciële handel met het menselijk lichaam verbiedt. Erger nog is dat mensen via de media de indruk krijgen dat iets wel kan, terwijl eminente juristen in de Senaat nu zeggen dat dit helemaal niet klopt.

Mijnheer de minister, is commercieel draagmoederschap volgens de huidige Belgische wetgeving al dan niet verboden? Als dat inderdaad zo is, vind ik dat dit aan de bevolking duidelijk moet worden gemaakt. Als dat niet zo is, vind ik dat we hier dringend werk van moeten maken, om een herhaling van het baby D-drama te voorkomen. Ik zou graag begrijpen waar het in deze materie op staat en zou graag hebben dat de minister ja of neen antwoordt op mijn vraag.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Mevrouw Vanlerberghe maakt het mij moeilijk. Allereerst maakt ze een onderscheid tussen de senatoren en de senatoren-juristen. Vervolgens vraagt ze of ik ja of neen wil antwoorden op de vraag of commercieel draagmoederschap kan. Uit mijn uiteenzetting zal blijken dat dit niet evident is.

Ik benader die vraag uiteraard vanuit strafrechtelijke hoek.

Het is inderdaad niet uitgesloten dat zou kunnen worden verwezen naar verschillende strafbaarstellingen van het Strafwetboek om het commercieel draagmoederschap te vervolgen en te veroordelen. Jammer genoeg zijn die verwijzingen nooit helder en duidelijk in een ja of een neen om te zetten. Het is dus zeker niet ja in alle gevallen. Het is evenmin neen in alle gevallen.

De wetgeving op de mensenhandel biedt mogelijkheden. Vóór de wet van 10 augustus 2005 waren de handel en smokkel zonder enig onderscheid strafbaar gesteld op grond van het (vroegere) artikel 77bis van de vreemdelingenwet van 1980. De grensoverschrijding en de vreemde, niet Belgische nationaliteit waren in het geval van het slachtoffer vereist.

In de zaak van baby D., die verkocht werd aan een Nederlands echtpaar, en waarvan de feiten dateren van vóór 2005, was het kind Belgisch.

De verkoop van een menselijk wezen is gedeeltelijk strafbaar gesteld in het Belgische recht sinds de goedkeuring van de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepaling met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers.

De nieuwe kwalificatie van mensenhandel, bedoeld in art. 433quinquies van het Strafwetboek, vereist niet langer de twee voornoemde voorwaarden. Zij wordt gekenmerkt door een aantal gedragingen waaronder de verkoop van een persoon, diens werving, huisvesting of vervoer. De verkoop wordt strafbaar gesteld in de bewoordingen `de wisseling of de overdracht van de controle over een persoon' overgenomen uit het kaderbesluit inzake mensenhandel van 2002 van de Europese Unie. Het verkopen van een persoon aan een inrichting of aan een ander persoon `met het oog op uitbuiting' is strafbaar op grond van mensenhandel, zelfs als nog geen werving, vervoer, opvang of huisvesting heeft plaatsvonden.

De draagwijdte van het misdrijf mensenhandel is echter beperkt door een limitatieve lijst van uitbuitingsdoeleinden. De nieuwe strafbaarstelling legt de nadruk niet langer op het begrip `misbruik' van het slachtoffer, maar op de `uitbuiting' ervan, overeenkomstig de Europese en internationale instrumenten. Die doeleinden zijn: seksuele uitbuiting, uitbuiting van bedelarij, werk in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, orgaanhandel en dwangarbeid. Aan het algemene principe worden dus heel wat voorwaarden toegevoegd. Om de wet op de mensenhandel te kunnen toepassen, moet er een vorm van uitbuiting zijn.

De nieuwe wet omschrijft mensenhandel als volgt: `(...) de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of overdracht van de controle over hem, teneinde ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen (...)'.

De verkoop van een kind met het oog op een adoptie valt daar niet onder.

De wet van 2005 werd immers aangenomen om de Belgische regelgeving in overeenstemming te brengen met de internationale instrumenten van de VN, de Raad van Europa en de Europese Unie inzake mensenhandel.

Op internationaal vlak was het bij de aanvang van de werkzaamheden van de VN met betrekking tot het Protocol van 2000 inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder de vrouwenhandel en kinderhandel, aanvullend bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, de bedoeling om die doeleinden in de omschrijving van mensenhandel op te nemen. Men is van dat idee afgestapt en men heeft zich geconcentreerd op de meest verspreide vormen van uitbuiting teneinde de onderhandelingen vlotter te doen verlopen.

De Europese instrumenten hebben bijgevolg de constitutieve elementen van het misdrijf inzake mensenhandel uit het vermelde VN-protocol overgenomen, zonder ze verder te bespreken.

De vraag of het wenselijk is de strafbaarstelling van mensenhandel tot nieuwe doeleinden uit te breiden, zal worden besproken in het kader van de evaluatie van de wet van 2005. Die opdracht zal de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid in samenwerking met de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel vervullen. Die cel omvat met name vertegenwoordigers van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en het expertisenetwerk mensenhandel van het College van procureurs-generaal. Aangezien mensenhandel een belangrijk probleem is, moeten minstens die twee instellingen worden geraadpleegd.

De regelgeving inzake mensenhandel is met andere woorden niet rechtstreeks van toepassing. We hebben de Europese en internationale regelgeving overgenomen. Onze regelgeving zou kunnen worden gewijzigd. Tot op vandaag is dat niet het geval, tenzij er bijzondere, bijkomende elementen zijn. In de klassieke adoptieproblematiek zijn die elementen niet aanwezig.

Er zijn een aantal andere mogelijkheden, zoals 391quater en 391quinquies van het Strafwetboek. Op grond van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie is in het Strafwetboek een hoofdstuk ingevoegd met de titel `Misdrijven en wanbedrijven inzake adoptie'. In die artikelen staan definities die soms kunnen worden toegepast, maar niet in het dossier van baby D.

Artikelen 361, 362 en 363 gaan over de verwisseling van kinderen. Ook die artikelen konden in dit dossier niet worden toegepast, maar ze zijn wel belangrijk in het debat.

Ik ben tot besluit dus geneigd om eerder negatief te antwoorden. Indien men een heldere en eenvoudige wetgeving wil, moet de bestaande wetgeving worden uitgebreid. De huidige wetgeving biedt volgens mij geen eenduidige oplossing. Ik zeg dat onder voorbehoud, want deze kwestie moet met veel eminente juristen en professoren verder worden overlegd. Uiteraard zullen de senatoren het laatste woord hebben.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Ik weet niet wie volgens minister De Clerck het laatste woord heeft, de senatoren-juristen of de andere senatoren. Dat zal een wezenlijk verschil zijn.

De minister geeft dus aan dat de meeste senatoren-juristen die gisteren hebben gesproken het bij het verkeerde eind hadden. Het valt me op dat de minister het over mensenhandel en adoptie heeft. Gisteren ging het daar helemaal niet over, maar wel over de verkoop en commercialisering van delen van het menselijke lichaam. Misschien moet de minister maar eens contact opnemen met senatoren-juristen zoals de heer Delpérée.

Het valt mij op dat de minister geen uitsluitsel kan geven. Wel is duidelijk dat er een nieuwe wetgeving moet komen. Verder uitstel en een zoektocht naar een ruime context omdat de commercialisering eigenlijk geen probleem zou zijn, kan volgens de minister niet.

De reclame, het aanbieden en alles wat voorafgaat aan de geboorte van de baby moeten wel wettelijk worden geregeld omdat er ter zake volstrekt geen regelgeving bestaat.

Ik had liever een duidelijk ja of neen gehoord, maar blijkbaar is dat niet mogelijk.

De voorzitter. - U hebt uw spreektijd overschreden.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - De minister heeft een zeer lang antwoord gegeven. Gisteren hebben de senatoren-juristen ook zeer lang gesproken.