4-1281/1

4-1281/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

20 APRIL 2009


Voorstel van bijzondere wet tot aanduiding van de ontwikkelingssamenwerking als een aangelegenheid waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn met toepassing van artikel 77, laatste lid, van de Grondwet

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s.)


TOELICHTING


Vandaag staat ontwikkelingssamenwerking als thema niet vermeld in artikel 77 van de Grondwet dat de aangelegenheden opsomt die verplicht bicameraal worden behandeld. Bijgevolg valt dit onder de regeling van artikel 78 van de Grondwet, met name de optioneel bicamerale procedure. Op basis van artikel 75, tweede lid, van de Grondwet moet de regering wetsontwerpen die onder deze regeling vallen eerst voorleggen aan de Kamer.

Sinds het begin van dit millennium wordt het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking steeds meer bepaald door de internationale agenda en visie. Bij de hervorming van de Belgische ontwikkelingssamenwerking einde jaren negentig werd hierop reeds geanticipeerd door voor het eerst klare doelstellingen, principes en criteria vast te leggen. De kaderwet van 25 mei 1999 op de internationale samenwerking mag bijgevolg gerust als een mijlpaal beschouwd worden omwille van haar vooruitstrevend karakter. In 2008 heeft de gemeenschappelijke vergadering van de commissies Buitenlandse Betrekkingen van Kamer en Senaat de wet tegen het licht gehouden van de snel evoluerende internationale inzichten inzake ontwikkelingssamenwerking (1) . Na de hoorzittingen concludeerden nagenoeg alle partijen dat de huidige wet een mijlpaal blijft, maar dat een actualisering en verfijning zich opdringt. Daarbij moet doeltreffendheid centraal staan en er rekening gehouden worden met de nieuwe principes van ontwikkelingssamenwerking. Ook de minister van Ontwikkelingssamenwerking is zich daarvan bewust, zoals blijkt uit zijn verklaring in een afsluitende hoorzitting. De wijzigingen van de kaderwet beogen in hoofdzaak « de recente ontwikkelingen op internationaal vlak in de wetgeving op te nemen, met name de Verklaring van Parijs, de Europese Gedragscode en de Millenniumdoelstellingen » (2) .

Dit maakt meteen duidelijk dat de kwalificatie van ontwikkelingssamenwerking als een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, in de feiten een anomalie is.

De reden daarvoor ligt voor de hand. Op grond van artikel 77, eerste lid, 6º, behoort de instemming met internationale verdragen niet alleen tot de verplicht bicamerale procedure maar op basis van artikel 75, laatste lid, worden die, in afwijking van alle andere ontwerpen, bovendien bij de Senaat ingediend. Het is dus gepast te stellen dat de Senaat van de grondwetgever uitdrukkelijk de taak heeft gekregen de eerste rol op te nemen inzake de internationale juridische normen waartoe België zich verbindt.

De kaderwet dient duidelijk als algemeen principekader op basis waarvan talrijke specifieke ontwikkelingssamenwerkingsverdragen met de partnerlanden worden gesloten (3) . Die verdragen fungeren op hun beurt als specifiek kader voor het afsluiten van de indicatieve samenwerkingsprogramma's. Elk van die verdragen moet eerst aan de Senaat worden voorgelegd. Het stemt hiermee overeen ook de kaderwet eerst aan de Senaat voor te leggen en dergelijke handelwijze beantwoordt dan ook beter aan de geest van de Grondwet.

De lijst van artikel 77 van de Grondwet is limitatief maar het laatste lid voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om door middel van een bijzondere meerderheidswet, « andere wetten aan te duiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn ».

Over deze bepaling verklaarde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken in de Kamer het volgende : « Deze lijst van bicamerale wetten kan worden uitgebreid door een wet die moet worden aangenomen met de bijzondere meerderheid van artikel 1, laatste lid (huidig artikel 4, laatste lid), van de Grondwet en die aldus onder het bicamerale stelsel valt. Het is immers best mogelijk dat beide kamers van oordeel zijn dat een bepaalde wetgeving zo fundamenteel is of zodanig de relaties tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten raakt, dat het bicameralisme aangewezen is. De samenleving evolueert immers voortdurend : wat nu nog niet aan één van beide criteria beantwoordt, kan er morgen wel aan beantwoorden. Het is ook mogelijk dat, op grond van een ander criterium, een bepaalde wetgeving best aan het bicameralisme onderworpen wordt. Bovendien hoeft het nadeel van limitatieve lijsten niet te worden verduidelijkt, zeker niet wanneer dergelijke lijsten in onze Grondwet, met haar strakke herzieningsprocedure, worden ingeschreven. » (4)

Verder werd in de parlementaire bespreking op deze bepaling niet ingegaan : het werd terecht gezien als een normale, vanzelfsprekende aanvulling om aan de rigiditeit van de Grondwet tegemoet te komen.

Het ander criterium ligt uiteraard voor de hand en bestaat, zoals eerder vermeld, uit de sterke verwevenheid tussen de ontwikkelingssamenwerking en de internationale verdragen, samen met de eerste rol die de Senaat op dit vlak inneemt.

Meer concreet en aanvullend gelden daarvoor de volgende argumenten.

— Sinds 2000 wordt ontwikkelingssamenwerking niet meer op nationaal vlak bepaald, maar vanuit algemene inzichten zoals de Millenniumdoelstellingen, de EU-Gedragscode en de Verklaring van Parijs. Die lopen thans als een rode draad door het ontwikkelingsbeleid van donoren én ontvangende landen. In het evaluatieverslag van de Senaat ter afsluiting van de hoorzittingen over de kaderwet van 25 mei 1999 kwamen de parlementaire fracties tot diezelfde conclusie. De opname van deze principes in een aangepaste wet op de ontwikkelingssamenwerking kadert dus rechtstreeks in de uitvoering van internationale afspraken.

— De beoordeling van de Belgische ontwikkelingssamenwerking gebeurt nu reeds op basis van de criteria van de OESO. Zonder wijziging aan de kaderwet heeft ons land zich bijgevolg reeds ingeschreven in internationale afspraken ter zake. Dus bij een eventuele wetswijziging kan dit slechts nog meer geëxpliciteerd worden.

— Ontwikkelingssamenwerking is een gedeelde bevoegdheid tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten. Het stemt hier dan ook logisch mee overeen om een hoofdrol toe te bedelen aan de Senaat die met zijn gemeenschapssenatoren de parlementaire vertegenwoordiging vormt van de deelgebieden op het federale niveau.

Sabine de BETHUNE
Philippe MAHOUX
Marleen TEMMERMAN
Luc VAN DEN BRANDE.

VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET


Artikel 1

Deze bijzondere wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Met toepassing van artikel 77, laatste lid, van de Grondwet zijn de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd voor de wetten met betrekking tot de ontwikkelingssamenwerking.

24 maart 2009.

Sabine de BETHUNE
Philippe MAHOUX
Marleen TEMMERMAN
Luc VAN DEN BRANDE.

(1) Stuk Senaat, nr. 4-554/1-3 - 2007/2008.

(2) Stuk Kamer, CRIV 52 COM 308, blz. 2.

(3) Zoals uitdrukkelijk bevestigd in bijvoorbeeld Het wetsontwerp houdende instemming met de algemene Ontwikkelingssamenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Rwanda, ondertekend te Kigali op 18 mei 2004 (stuk Senaat, nr. 3-1928/1 - 2006/2007, blz. 4).

(4) Stuk Kamer, 1992-1993, nr. 894/3, blz. 5.