4-1115/3

4-1115/3

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

4 FEBRUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de afschaffing van het automatisch ten laste leggen van de eisende partij van alle kosten in geval van eenzijdige aanvraag tot echtscheiding


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEER DELPÉRÉE


I. INLEIDING

Onderhavig wetsvoorstel valt onder de facultatief bicamerale procedure en werd op 15 oktober 2008 in de Senaat ingediend.

De commissie voor de Justitie heeft het onderzocht op haar vergaderingen van 21 januari en 4 februari 2009, in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL

De heer Mahoux onderstreept dat voorliggend wetsvoorstel er komt na arrest nr. 137/2008 van 21 oktober 2008 van het Grondwettelijk Hof, dat geoordeeld heeft dat de kostenregeling van artikel 1258, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, ongrondwettelijk was. Bij een echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting na een eenzijdige aanvraag (artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek), moet de partij die de echtscheiding aanvraagt alle kosten dragen.

De indiener stelt voor aan die discriminatie, waarop het Grondwettelijk Hof heeft gewezen, een einde te maken door de regel toe te passen van het omslaan van de kosten, zoals bepaald in artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Swennen steunt het voorliggende wetsvoorstel en sluit zich aan bij de motivering ervan. Spreker weet uit de praktijk dat de huidige regeling vaak wordt ervaren als staande haaks op het rechtsgevoel dat is ontstaan na de invoering van de schuldenloze echtscheiding.

Daarenboven lijkt de bestaande bepaling een persoon die zich nestelt in de feitelijke scheiding en aldus weigert mede te werken aan een akkoord of onderlinge toestemming, te honoreren. Dit is niet compatibel met de « akkoordcultuur » en de fundamentele principes die door de wetgever in de vorige legislatuur werden vooropgesteld bij de nieuwe echtscheidingswetgeving.

Voorliggend voorstel kan aldus worden beschouwd als de afwerking van de eigenlijke geest van de nieuwe wetgeving inzake echtscheiding.

Mevrouw Taelman beaamt dat een probleem is ontstaan naar aanleiding van het arrest nr. 137/2008 van 21 oktober 2008, waarbij wordt gesteld dat het in het geding zijnde verschil in behandeling tussen §§ 1 en 3 van artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek niet redelijkerwijze wordt verantwoord en dat bijgevolg artikel 1258, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.

Spreekster verwijst ter zake ook naar een wetsvoorstel ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers door de dames Lahaye en Van Cauter (St. Kamer, nr. 52-1706/01). Hier wordt een andere oplossing geboden door artikel 1258, tweede lid, aan te vullen met de woorden « behoudens andersluidende overeenkomst of wanneer de rechter anders beslist ... »

Spreekster meent dat voorliggend wetsvoorstel dat de regel van de compensatie van de kosten toepast van artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek, niet volledig tegemoetkomt aan de kritiek van het Grondwettelijk Hof. Aldus blijft een verschil in behandeling bestaan tussen een echtscheiding op grond van artikel 229, § 1, en op grond van artikel 229, § 3. De vraag rijst of een eenvoudige oplossing zou kunnen worden geboden door de echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, onder de toepassing te brengen van artikel 1258, eerste lid.

De heer Mahoux denkt dat de hele samenleving cultureel gezien van oordeel is dat er geen verschil mag zijn tussen beide echtscheidingsprocedures. Spreker kan het eens zijn met het idee tot één enkele procedure inzake de kosten te komen, zoals de dames Lahaye-Battheu en Van Cauter voorstellen (zie stuk Kamer nr. 52-1706/01). Zijn wetsvoorstel is tevens een poging tegemoet te komen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof door een tussenoplossing te verdedigen, aangezien in de tekst geen sprake meer is van een verliezende partij.

De heer Delpérée wist niet dat ook in de Kamer een tekst was ingediend. Het kan interessant zijn beide voorgestelde oplossingen met elkaar te vergelijken alvorens een standpunt in te nemen.

De heer Vankrunkelsven meent dat het goed zou zijn de verschillende mogelijkheden naast elkaar te leggen en af te toetsen.

De staatssecretaris voor Gezinsbeleid staat achter de doelstelling van het wetsvoorstel dat ertoe strekt tegemoet te komen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 oktober 2008. Hij vraagt bedenktijd om het voorliggend wetsvoorstel te kunnen vergelijken met de tekst die in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend.

De heer Mahoux merkt op dat het Grondwettelijk Hof afstand neemt van de tekst die in 2007 in het parlement werd goedgekeurd bij de hervorming van de echtscheiding. Toen ging men ervan uit dat de eisende partij een vorm van schuld op zich nam omdat die partij de scheiding aanvroeg. Spreker gaat niet akkoord met die redenering.

Indien men moet kiezen voor een oplossing waarbij de kosten tussen de partijen worden verdeeld, dan ontkent men het feit dat de scheiding op grond van artikel 229, § 3 voorvloeit uit de wil van één persoon die de aanvraag inleidt en dat er geen verliezende partij is in een dergelijke procedure. Er moet echter een oplossing worden gevonden voor de kosten.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Artikel 2

Mevrouw Taelman dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 4-1115/2) dat ertoe strekt de regeling omtrent de verdeling van de gerechtskosten bij een scheiding op grond van artikel 229, § 3 van het Burgerlijk Wetboek onder dezelfde regeling te brengen als bepaald in artikel 1258, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

De heer Mahoux denkt dat dit amendement een gelijke verdeling van de kosten beoogt voor beide partijen. In zijn wetsvoorstel blijven de kosten voor het inleiden van de echtscheidingsprocedure echter ten laste van de eisende partij en beslist de rechter tot een verdeling van de kosten na de situatie van de partijen te hebben geëvalueerd.

Spreker heeft geprobeerd de financiële belangen in te schatten bij een regeling van de kosten voor een echtscheidingsprocedure.

Voor een echtscheiding met onderlinge toestemming bedragen de inleidingskosten 52 euro. Ze bedragen 82 euro voor een echtscheiding op grond van artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek waar 69,5 euro bijkomt voor een verwijzing naar kort geding.

De wet van 27 april 2007 tot hervorming van de echtscheiding beoogde een gelijke behandeling van de partijen. Dat is echter in werkelijkheid niet helemaal het geval wanneer de aanvraag wordt ingeleid door één van de partijen op grond van artikel 229, § 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het feit dat de echtgenoten voor een procedure kiezen op grond van artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek betekent dat er enkele geschillen zijn over de scheiding zelf. Indien dat immers niet het geval zou zijn, zouden de partijen kiezen voor de echtscheidingsprocedure met onderlinge toestemming.

De staatssecretaris voor Gezinsbeleid wijst erop dat het wetsvoorstel dat in de Kamer werd ingediend (stuk Kamer, nr. 52-1706/01) bepaalt dat de rechter beslist hoe de kosten worden verdeeld op grond van de omstandigheden.

Mevrouw Crombé-Berton benadrukt dat dit overeenstemt met het wetsvoorstel van de heer Mahoux.

De heer Mahoux stipt aan dat hij bereid is de tekst op dat punt te verduidelijken.

Mevrouw Taelman denkt dat men ook in het geval moet voorzien waarin de partijen onderling overeenkomen hoe ze de kosten onder elkaar zullen verdelen.

De staatssecretaris voor Gezinsbeleid schaart zich achter die opmerking : de voor de rechter gehomologeerde overeenkomsten kunnen de manier bepalen waarop de kosten worden vereffend : als compensatie, gedeeld of volledig ten laste van de aanvrager.

De heer Mahoux betwijfelt of het vaak voorkomt dat de partijen onderling overeenkomen hoe de kosten zullen worden verdeeld als een echtscheidingsprocedure bij eenzijdig verzoek wordt ingeleid op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek.

De staatssecretaris benadrukt dat heel wat procedures worden ingeleid op grond van de nieuwe echtscheidingsprocedure en dat heel wat overeenkomsten worden gehomologeerd op het ogenblik van de inleiding van de procedure. Die overeenkomsten reiken veel verder dan enkel de verdeling van de kosten.

Na deze bespreking dienen de heer Van Parys c.s. amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 4-1115/2) dat voorstelt artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek te vervangen als volgt : « Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten door de rechter omgeslagen onder de partijen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak ».

De commissie gaat akkoord met die formulering.

V. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Amendement 1 wordt ingetrokken.

Amendement 2 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.


Met dezelfde eenparigheid wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Francis DELPÉRÉE. Patrik VANKRUNKELSVEN.