4-724/2

4-724/2

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

16 JANUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 44.569/1 VAN 27 NOVEMBER 2008


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 16 mei 2008 door de voorzitter van de Senaat verzocht hem van advies te dienen over een voorstel van wet « tot wijziging van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst », heeft het volgende advies gegeven :

STREKKING VAN HET VOORSTEL VAN WET

Het om advies voorgelegde voorstel van wet strekt tot het vervangen van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.

Het huidige artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 bepaalt dat, wanneer bij de verzekering geen begunstigde is aangewezen of wanneer de aanwijzing geen gevolgen kan hebben of herroepen is, de verzekeringsprestatie is verschuldigd aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap.

De voorgestelde vervanging van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 beoogt, ingeval er geen echtgenoot of descendenten tot de erfenis worden geroepen, de eventuele testamentaire erfgenamen het voordeel van de verzekering te laten genieten in plaats van de wettige erfgenamen in een verre lijn. Indien meer personen testamentair worden bevoordeeld, wordt de verzekeringsprestatie volgens de voorgestelde bepaling evenredig verdeeld in verhouding tot het testamentaire erfdeel van elk van hen.

ONDERZOEK VAN DE TEKST

Artikel 2

1. In vergelijking met de bestaande bepaling, wordt in het voorgestelde artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 niet gerefereerd aan het geval waarin « de aanwijzing van de begunstigde geen gevolgen kan hebben of herroepen is ». Vraag is of de verenging van het toepassingsgebied van artikel 107 van de voornoemde wet, die hieruit voortvloeit, effectief bedoeld is. Indien dat niet zo is, moet de voorgestelde bepaling op dat punt worden aangevuld. Indien dat wel de bedoeling is, verdient het aanbeveling enige uitleg daaromtrent op te nemen in de toelichting.

2. De voorgestelde regeling geldt enkel ingeval « de erfenis noch aan de echtgenoot noch aan de afstammelingen in de neerdalende lijn toevalt ». Dit voorbehoud heeft kennelijk tot doel de reservataire erfgenamen te beschermen. Wat dat betreft, dient er evenwel op te worden toegezien dat die bescherming alle categorieėn van reservataire erfgenamen omvat of dat, wanneer dat niet het geval is, er een redelijke en objectieve verantwoording bestaat waarom de ene categorie van reservataire erfgenamen op dat punt een verschillende, minder voordelige behandeling geniet dan andere categorieėn van reservataire erfgenamen, zijnde in dit geval de echtgenoot en de afstammelingen in de neerdalende lijn. Bij gebrek aan dergelijke verantwoording zou de voorgestelde regeling immers op gespannen voet komen te staan met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.

Er moet worden vastgesteld dat het in het voorgestelde artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 gemaakte voorbehoud niet ten goede komt aan alle categorieėn van reservataire erfgenamen. Zo wordt in de voorgestelde bepaling alvast geen melding gemaakt van de ascendenten bedoeld in artikel 915 van het Burgerlijk Wetboek, in de hypothese dat er geen kinderen zijn. Indien het de bedoeling is om het voorbehoud in het voorgestelde artikel 107 uitsluitend te laten gelden ten aanzien van sommige categorieėn van reservataire erfgenamen, met uitsluiting van andere categorieėn, zou daarvoor in de toelichting best een verantwoording worden opgenomen.

3. Aan het einde van het voorgestelde artikel 107, eerste lid, van de wet van 25 juni 1992, wordt bepaald dat het uit te keren verzekeringsbedrag « in verhouding tot het testamentaire erfdeel van elk van (de testamentaire erfgenamen) evenredig verdeeld wordt ». Dergelijke redactie lijkt erop te wijzen dat in de voorgestelde bepaling uitsluitend algemene, en geen bijzondere legatarissen worden beoogd. Het verdient aanbeveling om, indien dat de bedoeling is, zulks duidelijker tot uitdrukking te brengen in de voorgestelde bepaling.

4. Het voorgestelde artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 zou meer toegankelijk en makkelijker leesbaar zijn indien de verschillende hypothesen die erin worden geregeld beter werden onderscheiden en in afzonderlijke leden of zinnen zouden worden opgenomen. Zoals immers de voorgestelde bepaling is geconcipieerd, worden erin diverse hypothesen tegelijk geregeld, waarbij het niet steeds gemakkelijk is om met voldoende nauwkeurigheid uit te maken in welke hypothese men zich bevindt en wat de daarop toepasselijke regel is. Dat noopt de stellers van het voorstel daarenboven tot het gebruik van woorden als « in voorkomend geval », die op zich de onduidelijkheid in de hand werken. Om dat te verhelpen geeft de Raad van State, afdeling wetgeving, het hierna volgende tekstvoorstel ter overweging, uiteraard mits dat beantwoordt aan de bedoeling van de stellers van het voorstel. In het tekstvoorstel worden immers reeds de in dit advies geformuleerde opmerkingen 1 tot 3 bij artikel 2 verwerkt.

Het voorgestelde artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 zou kunnen luiden als volgt :

« Wanneer bij de verzekering geen begunstigde is aangewezen of wanneer de aanwijzing geen gevolgen kan hebben of herroepen is, is de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de verzekeringnemer.

Bij overlijden van de verzekeringnemer is in de gevallen bedoeld in het eerste lid, of indien de aanwijzing de wettige erfgenamen betreft, de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de wettige erfgenamen. Indien de verzekeringnemer evenwel een testament heeft opgesteld en de erfenis niet aan de reservataire erfgenamen toevalt, is de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de algemene legatarissen, waarbij het uit te betalen bedrag evenredig verdeeld wordt in verhouding tot de waarde van het testamentair erfdeel van elk van hen ».

De kamer was samengesteld uit

De heer M. Van Damme, kamervoorzitter,

De heren J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden,

De heer M. Tison, assessor van afdeling wetgeving,

Mevrouw A. Beckers, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.

De griffier, De voorzitter,
A. BECKERS. M. VAN DAMME.