4-1115/1

4-1115/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

15 JANUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de afschaffing van het automatisch ten laste leggen van de eisende partij van alle kosten in geval van eenzijdige aanvraag tot echtscheiding

(Ingediend door de heer Philippe Mahoux)


TOELICHTING


Met de afschaffing van het begrip schuld werd door de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding het tot dan toe bestaande stelsel fundamenteel gewijzigd.

Zo bepaalt artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek nu dat de echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is.

De aanvraag tot echtscheiding kan gezamenlijk worden gedaan door de twee echtgenoten (artikel 229, § 2) maar ook « door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding » of wanneer ze « tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek » (artikel 229, § 3).

Wat de procedure betreft, bepaalt artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek :

« Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten verdeeld onder de partijen wanneer de echtscheiding is uitgesproken op grond van artikel 229, §§ 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer de echtscheiding uitgesproken is op grond van artikel 229, § 1, kan de rechter echter anders beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.

Ze worden ten laste gelegd van de eisende partij wanneer de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek. »

Met andere woorden, in het geval van een eenzijdige vordering tot echtscheiding, worden de kosten van het geding volledig ten laste gelegd van de eisende partij.

Volgens de toelichting bij de artikelen van het wetsontwerp betreffende de hervorming van de echtscheiding, dat op 15 maart 2006 door de regering bij de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend, was deze oplossing gerechtvaardigd omdat « het (...) logisch (is) dat de partij die de echtscheiding vordert zonder grond, soms tegen het advies in van zijn partner, de kosten draagt » (1) .

Sedert de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat is de toepassing van dit artikel van groot belang aangezien de rechtsplegingsvergoeding — die nu geregeld wordt door artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek — bijgevolg steeds verschuldigd is door de echtgenoot die eenzijdig de echtscheiding vorderde op basis van artikel 229, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek.

De toepassing van deze regel zette drie verzoekers die een echtscheiding aanvroegen op grond van artikel 229, § 3, ertoe aan om de rechtbanken van eerste aanleg te Turnhout, Gent en Antwerpen te vragen een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof.

Samengevat voeren de drie verzoekers aan dat er geen enkele objectieve reden is om de eisende partij die bij een procedure op grond van artikel 229, § 3, de echtscheiding vordert, tot alle gerechtskosten te veroordelen louter omdat die partij het initiatief tot die procedure heeft genomen.

Ze benadrukken dat de wetgever door de goedkeuring van artikel 1258, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, opnieuw een vermoeden van schuld heeft ingevoerd, terwijl de nieuwe echtscheidingswet precies tot doel had de schuldloze echtscheiding tot stand te brengen.

De toepassing van dit artikel lijkt immers op een financiële sanctie voor de echtgenoot die eenzijdig de echtscheiding vordert en die steeds verondersteld wordt de « schuldige » te zijn.

De gevolgen van deze regel zijn zwaar, want zoals een van de partijen opmerkt, is het te betalen bedrag, gelet op het nieuwe stelsel van de rechtsplegingsvergoeding, voortaan 1 200 euro voor geschillen die betrekking hebben op niet in geld waardeerbare vorderingen.

Aan het Hof werd dus de vraag gesteld of de regeling vervat in artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek een schending van artikel 11 van de Grondwet is, door het feit dat enkel bij de echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, de kosten steeds ten laste worden gelegd van de eisende partij, daar waar deze kosten bij de andere vormen van dezelfde echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting, tussen de partijen kunnen worden omgeslagen.

In arrest nr. 137/2008 van 21 oktober 2008, stelt het Grondwettelijk Hof dat uit het gevoerde onderzoek voortvloeit dat het in het geding zijnde verschil in behandeling niet redelijkerwijze wordt verantwoord en dat bijgevolg artikel 1258, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 26 van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.

Eén van de mogelijke opties om het evenwicht te herstellen is de schrapping van het tweede lid van artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek en de invoering van het principe dat de kosten steeds verdeeld worden over de partijen ongeacht op welke wijze de echtscheiding wordt aangevraagd (gezamenlijk of eenzijdig).

Deze oplossing gaat evenwel voorbij aan de feitelijke realiteit dat de echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, de uiting is van de wil van één enkele persoon, — die in strijd is met die van zijn of haar echtgenoot —, zodat het onrechtvaardig lijkt om de verweerder de financiële last te laten dragen van een procedure die hij niet gewenst heeft en waarin hij niet in het ongelijk werd gesteld, zoals bepaald in artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek.

Het lijkt dus billijk op de echtscheidingsprocedure op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek de regel van de compensatie van de kosten toe te passen van artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek.

Aldus zal de eisende partij de kosten voor de inleiding van de procedure dragen en kan ze de helft daarvan niet terugvorderen van de verweerder. De rechtsplegingvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek moet door geen van beide partijen betaald worden.

Philippe MAHOUX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1258, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de woorden « ten laste gelegd van de eisende partij » vervangen door de woorden « omgeslagen over de partijen ».

15 december 2008.

Philippe MAHOUX.

(1) Stuk Kamer, nr. 51-2341/1, 2005-2006, blz. 30.