4-1113/1

4-1113/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

13 JANUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 61/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, teneinde de strijd tegen mensenhandel op te voeren

(Ingediend door de heer Philippe Mahoux)


TOELICHTING


In het begin van de jaren 1990 bogen de Belgische autoriteiten zich over het probleem van de mensenhandel en beslisten ze om een systeem op te zetten om de slachtoffers te beschermen. Het Belgische systeem voor de bestrijding van mensenhandel stoelt op een moeilijk compromis tussen de wens om de slachtoffers te beschermen en toekomstperspectieven te bieden en de noodzaak van een efficiënte strijd tegen de georganiseerde netwerken die verantwoordelijk zijn voor de uitbuiting van deze slachtoffers.

Zo schrijft de Belgische wetgeving voor dat de slachtoffers van mensenhandel of mensensmokkel (1) die willen meewerken met de gerechtelijke autoriteiten en door een specifiek opvangcentrum (2) willen worden begeleid, de status van slachtoffer en een verblijfsvergunning kunnen krijgen.

Wat meer bepaald de verblijfsstatus betreft, heeft Europa via richtlijn 2004/81/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 minimumnormen vastgelegd, die gekoppeld zijn aan de duur van de desbetreffende nationale procedures van de lidstaten, voor de toekenning van verblijfsvergunningen van bepaalde duur aan onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen in het kader van de strijd tegen mensenhandel. Het stelsel wordt als volgt verantwoord : door hun hachelijke of zelfs illegale administratieve situatie durven deze slachtoffers zich meestal niet te wenden tot de autoriteiten van het land waar ze zich bevinden, uit angst om onmiddellijk te worden teruggestuurd naar hun land van herkomst wegens hun verblijfstoestand en uit angst voor represailles door de daders. Anderzijds proberen de autoriteiten van de lidstaten dit fenomeen te bestrijden en de netwerken te ontmantelen. In dit kader kan de informatie die de slachtoffers verstrekken zeer nuttig blijken voor het onderzoek. Om die reden wordt een systeem voorgesteld waarbij de betrokkenen worden aangemoedigd om samen te werken met de gerechtelijke autoriteiten, een systeem dat reeds bestond in verschillende Europese landen, waaronder België.

Aangezien ons rechtssysteem reeds voorzag in maatregelen ten gunste van de slachtoffers, was het de bedoeling het bestaande stelsel dat gunstiger was dan de inhoud van de Europese richtlijn in stand te houden. De nieuwe bepalingen van de wet van 15 december 1980 en meer bepaald de artikelen 61/2 tot 61/5 zijn bijgevolg hoofdzakelijk bedoeld om onze wetgeving in overeenstemming te brengen met de richtlijn.

Hoewel de Belgische wetgeving inzake mensenhandel wordt beschouwd als één van de meest uitgebreide systemen binnen de Europese Unie, vertoont ze desalniettemin nog steeds een aantal lacunes, zoals de regeling inzake het verblijf van de slachtoffers.

De toekenning van bescherming van en bijstand aan de slachtoffers van mensenhandel of een ernstige vorm van mensensmokkel is gekoppeld aan de samenwerking met het gerecht, wat betekent dat om deze status van « slachtoffer van mensenhandel » te verkrijgen, het slachtoffer aan drie voorwaarden moet voldoen : het contact met de vermoedelijke daders van hun uitbuiting verbreken, begeleid worden door een gespecialiseerd centrum en binnen de eventuele termijn van 45 dagen een verklaring afleggen of klacht indienen tegen de uitbuiter.

De procedure bedoeld in de artikelen 61/2 tot 61/5 van de vreemdelingenwet verloopt aldus in vier grote fasen.

In de eerste plaats krijgt het potentiële slachtoffer dat de personen die hem in de mensenhandel hebben doen belanden, heeft verlaten en dat zich tot een gespecialiseerd opvangcentrum wendt, een bedenktijd van 45 dagen. Tijdens deze periode kan het slachtoffer zijn sereniteit terugvinden en vervolgens beslissen om al dan niet verklaringen af te leggen tegen de personen die hem hebben uitgebuit of om zich voor te bereiden op een terugkeer naar zijn land van herkomst.

Wanneer het slachtoffer vervolgens een verklaring heeft afgelegd of klacht heeft ingediend, begint de tweede fase. Het slachtoffer kan dan beschikken over een verblijfsdocument van 3 maanden, op voorwaarde echter dat hij of zij wordt begeleid door een gespecialiseerd opvangcentrum en niet opnieuw contact opneemt met de vermoedelijke daders. Het slachtoffer heeft tevens toegang tot opleiding en werk.

Het verblijf wordt verlengd naar gelang van de evolutie van het onderzoek en op bepaalde voorwaarden, wat het slachtoffer desgevallend in staat stelt een verblijfsvergunning van 6 maanden (BIVR) te krijgen, die wordt vernieuwd tot het einde van de gerechtelijke procedure.

Indien het dossier tot slot voor de rechtbank komt, heeft het slachtoffer de mogelijkheid om een verblijfsvergunning van onbepaalde duur te verkrijgen. Hiervoor moet er ofwel een veroordeling zijn op grond van de wet op de mensenhandel ofwel moet het parket of het arbeidsauditoraat het element mensenhandel in zijn vordering hebben opgenomen.

Men kan enkel vaststellen dat bij de poging om de Europese richtlijn 2004/81/EG trouw om te zetten, de voorwaarden voor de toekenning van tijdelijke verblijfsvergunningen gedurende de hele duur van de procedure voor het gerecht strenger zijn geworden. Wat de laatste fase betreft, werd de mogelijkheid tot definitieve regularisatie behouden, zoals in de vroegere bepalingen ter zake. De Europese richtlijn vermeldt in dat verband dat na het vervallen van de tijdelijke verblijfsvergunning het gewone vreemdelingenrecht van toepassing is.

Teneinde het slachtoffer meer rechtszekerheid te bieden, wil de indiener een automatische definitieve regularisatie invoeren, die onontbeerlijk lijkt, want zonder een dergelijke regularisatie is het moeilijk om de slachtoffers, die soms aanzienlijke risico's hebben genomen door verklaringen af te leggen, aan te zetten om hun medewerking te verlenen in het kader van gerechtelijke onderzoeken. Hoe kan men slachtoffers immers motiveren om mee te werken als ze weten dat het achteraf niet zeker is dat er hun een verblijfsvergunning wordt toegekend en dat ze verplicht zullen zijn naar hun land terug te keren of een regularisatieaanvraag in te dienen op grond van andere elementen ?

Er wordt dan ook voorgesteld een definitieve en automatische regularisatie in te voeren in de twee volgende gevallen : wanneer de verklaring of de klacht van het slachtoffer heeft geleid tot een veroordeling en wanneer de procureur des Konings of de arbeidsauditeur in zijn vorderingen de preventie van mensenhandel of de ernstige vormen van mensensmokkel heeft opgenomen.

Wat daarentegen de gevallen betreft waarbij de zaak wordt geseponeerd of wanneer de daders niet worden teruggevonden, verliezen de slachtoffers officieel hun status van slachtoffers van mensenhandel en kunnen ze geen aanspraak maken op een verblijfsvergunning via alternatieve officieuze praktijken zoals de « STOP »-procedure. Via deze procedure kan het slachtoffer worden geregulariseerd op grond van de mate van integratie en voor zover het slachtoffer gedurende ten minste twee jaar de procedure inzake mensenhandel (zoals hierboven beschreven) heeft gevolgd. Om van deze regeling gebruik te kunnen maken, moet het slachtoffer tijdens deze periode door één van de drie gespecialiseerde opvangcentra zijn begeleid.

Zoals het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding benadrukt, wordt deze procedure niet in twijfel getrokken door de hoofdrolspelers (voornamelijk de nationale opvangcentra die verantwoordelijk zijn voor de hulp aan en begeleiding van de slachtoffers). Integendeel, zij zijn voorstanders van een officiële erkenning van deze procedure en het integreren ervan in de wetgeving (3) .

Teneinde meer rechtszekerheid te bieden aan de slachtoffers voor wie de procedure niet gunstig is geëindigd, dit wil zeggen wanneer de verklaring of de klacht van het slachtoffer niet heeft geleid tot een veroordeling of wanneer de procureur des Konings of de arbeidsauditeur de preventie van mensenhandel of de ernstige vormen van mensensmokkel niet in zijn vorderingen heeft opgenomen, moet de « STOP »-procedure worden opgenomen in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Philippe MAHOUX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 61/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De vreemdeling die het slachtoffer is van het misdrijf bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of het misdrijf bedoeld in artikel 77bis in de omstandigheden bepaald in artikel 77quater, 1º, uitsluitend voor wat de niet begeleide minderjarigen betreft, tot 5º, is van rechtswege toegelaten tot een verblijf van onbepaalde duur indien diens klacht of verklaring heeft geleid tot een veroordeling, of indien de procureur des Konings of de arbeidsauditeur in zijn vorderingen de tenlastelegging van mensenhandel of mensensmokkel onder de verzwarende omstandigheid voorzien in artikel 77quater heeft weerhouden. »;

2º het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« De minister of zijn gemachtigde kan de vreemdeling bedoeld in het eerste lid tot een verblijf van onbepaalde duur machtigen wanneer de zaak wordt geseponeerd of wanneer de dader niet wordt teruggevonden, voor zover de vreemdeling gedurende ten minste twee jaar de procedure bedoeld in de artikelen 61/2 tot 61/4 heeft gevolgd. ».

9 december 2008.

Philippe MAHOUX.

(1) Voor de slachtofferstatus komen in aanmerking : zowel de slachtoffers van mensenhandel in de zin van artikel 433quinquies van het Strafwetboek als bepaalde slachtoffers van mensensmokkel, namelijk de slachtoffers bij wie de omstandigheden inzake transport of behandeling lijken op de situatie van de slachtoffers van mensenhandel en die dus eveneens schendingen van hun fundamentele rechten ondergaan. Het gaat om slachtoffers van ernstige vormen van mensensmokkel bedoeld in artikel 77quater, 1o tot 5o, van de wet van 15 december 1980 (minderjarig slachtoffer (1o); misbruik van de kwetsbare toestand van het slachtoffer (2o); gebruik van listige kunstgrepen, bedreigingen of dwang (3o); het in gevaar brengen van het slachtoffer (4o); blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid van het slachtoffer ten gevolge van het gepleegde misdrijf (5o).

(2) Het gaat om de VZW Sürya voor Wallonië, de VZW Pag-Asa voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de VZW Payoke voor Vlaanderen.

(3) Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. — Rapport Mensenhandel 2006 « Slachtoffers in beeld », blz. 87, kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de databank van slachtoffers mensenhandel, onderzoek uitgevoerd door prof. Dr. Gert Vermeulen.