4-1105/1 | 4-1105/1 |
8 JANUARI 2009
Dat erfenissen een bron zijn van betwistingen en ruzie voor het leven tussen de erfgenamen wordt sinds jaar en dag blijkbaar ervaren als een niet te vermijden fenomeen in onze samenleving.
Uit een recente enquête van de krant De Tijd — bijlage « Netto » (9 juni 2007) blijkt het om ronduit indrukwekkende aantallen geschillen te gaan. Van de tien ondervraagden die ooit al een erfenis verwierven, zijn er niet minder dan vier die daarover woordenstrijd kenden of nog ondervinden met een andere erfgenaam. Net niet de helft wordt dus ten gevolge van een erfenis geconfronteerd met ruzie, welke bovendien in liefst zes van de tien gevallen blijkt te leiden tot een blijvende verbreking van de familiebanden.
De Nederlandse Volkskrant (1 april 2005) berichtte op basis van een onderzoek van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat in ruim een kwart van de families erfeniskwesties ontstaan. De KNB kwam tot die conclusie op basis van een onderzoek bij meer dan honderd leden. Tien procent van de bevraagde notarissen gaf aan dat het bij de helft van de erfenissen tot twisten leidt. Een ander Nederlands onderzoek (Het Volk, 10 april 2007) kwam ook tot de vaststelling dat erfenisverdelingen in een kwart van de families tot ruzie of breuk leidt.
Familietherapeute Else-Marie van den Eerenbemt ondervroeg 1 821 mensen in dat verband. Als men daarbij voor ogen houdt dat de familieleden en rechtstreekse omgeving van de erfgenamen bij wijze van spreken participeren in die ruzies en men er ook nog rekening mee houdt dat zogezegde opgeloste ruzies niet in de cijfers vervat zitten doch wel een blijvende onderhuidse wrevel veroorzaakt hebben, dan is het duidelijk dat erfenissen een bron zijn van verzuring tussen een gigantisch hoog aantal mensen in onze samenleving en blijkbaar ook in Nederland.
De Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen bevestigt de omvang van de erfenisruzies. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal gerechtelijke procedures inzake erfenissen, doch een rondvraag leert dat het niet om bijzonder grote aantallen gaat omdat de erfgenamen na een relatief korte periode of na jarenlang geruzie opteren voor de afhandeling, het zekere boven het onzekere verkiezen, een lange en kostelijke gerechtelijke procedure willen vermijden en tegelijkertijd een punt willen zetten achter een pijnlijke ervaring van kommer en kwel, ergernis en andere ellende. Toch doet deze vaststelling niets af aan het feit dat het geschetste kwaad van de onherstelbare geslagen wonden een brede maatschappelijke realiteit is : die van de vele vechterfenissen.
In de volksmond wordt de oorzaak ervan al snel geklasseerd als een gevolg van veelal opgekropte wrijvingen die al lang in familieverband sluimeren en aan de oppervlakte komen bij het openvallen van de erfenis. Diezelfde volksmond stelt dat geld en hebzucht altijd wel doen vechten. Ongetwijfeld bevatten die stellingen een kern van waarheid.
Andere verklaringen van de (toenemende) erfenisruzies zijn volgens de geciteerde Nederlandse onderzoeken divers van aard en zijn stellig van toepassing als verklaring van heel wat vechterfenissen in ons land : mondiger burgers, lossere familiebanden, een algemene « verruwing » van onze samenleving, een groeiend aantal stiefoudersituaties en nieuwsamengestelde gezinnen in het algemeen, het ontbreken van een testament.
Uit een grondige studie van ons erfrecht blijkt daarnaast een andere onthutsende waarheid : onze wetgeving inzake erfrecht is de oorzaak van heel veel erfenisruzies, mede omdat ze achterhaald is — wegens nog afstammend uit de napoleontische tijd — of omdat die wetgeving onduidelijk is of ronduit van aard om ruzie te veroorzaken. Niemand zal tegenspreken dat het de plicht is van de wetgever om elke onderdeel in het erfrecht dat aanzet of verplicht tot vechterfenissen te schrappen of te veranderen. Maar er is meer, de uitdaging moet groter zijn : waarom geen bepalingen in ons erfrecht opnemen die bewust preventief ruzies voorkomen ? Zo een wetgevende vernieuwing moet hand in hand gaan met een algemene modernisering van ons erfrecht, die voluit oog heeft voor een heel nieuwe maatschappelijke werkelijkheid.
Onderhavig voorstel is onderdeel van een reeks wetsvoorstellen die in dat verband een effectieve trendbreuk willen realiseren.
Artikel 870 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de erfgenamen bijdragen in de schulden en lasten van de erfenis naar evenredigheid van wat zij ontvangen.
Een element van die schulden en lasten betreft de kosten verbonden aan de vereffening en verdeling van de nalatenschap.
In de huidige stand van de wetgeving kan je bij de vereffening en verdeling bij een nalatenschap zowat alles betwisten — zelfs de meest evidente zaken — en het laten aanslepen. Bij wijze van spreken : één erfgenaam van de vijfentwintig erfgenamen kan lustig de verkoop van een huis tegenhouden, zéér lang, met alle truken van de foor, de kosten van de procedure komen toch automatisch ten laste van de massa van de nalatenschap en worden gedeeld door alle erfgenamen.
Dat is als het ware een vrijbrief voor wie lang aanslepende afhandelingen van erfenissen veroorzaakt. Naar onze mening is het dan ook noodzakelijk dergelijke toestanden tegen te gaan en daarom meer bepaald toe te laten dat de rechter de partij, die bij een erfenis beduidend onterecht de vereffening en verdeling stokken in de wielen heeft gestoken, kan veroordelen tot alle kosten ter zake. De uitdaging om die invalshoek in een wettekst te gieten is allesbehalve eenvoudig. Ondanks het hoge aantal vechterfenissen, zijn er immers weinig erfenissen die uiteindelijk in een gerechtelijke procedure uitmonden. Het overgrote deel van de betwistingen eindigt, zoals hoger reeds geschetst, na vele maanden tot vele jaren ruzie finaal in een akkoord. Omdat de meeste erfgenamen in extremis dan toch kiezen voor een landingspiste waarbij ze hun erfdeel kunnen opstrijken, ook al omdat ze opzien tegen het vervolg van een langdurige gerechtelijke procedure, met alle kosten van dien. Met die realiteit voor ogen rijst dan de cruciale vraag of het zinvol is een wetsartikel in te voegen dat de rechter toelaat om op vraag van één van de partijen één of meer andere partijen te veroordelen tot het geheel of een deel van de kosten van de vereffening en verdeling van de erfenis, omdat zij de afwikkeling daarvan tergend of nodeloos hebben laten aanslepen. Hoewel bij een dergelijke procedure, gelet op de kosten, het sop vaak de kool niet waard is, de mogelijke kosten (onzekerheid) inzake de rechtspleging nog daar gelaten, zijn we toch geneigd een dergelijke procedure voor de vrederechter open te laten. Anderzijds wordt, als er sowieso een procedure gevoerd wordt voor de rechtbank, de mogelijkheid geschapen om de rechter een deel of het geheel van de kosten van de verdeling ten laste van één of meer gedingvoerende partijen te leggen, onder bepaalde omstandigheden. In die optiek wordt in eerste instantie geopteerd om de notaris de opdracht te geven bij de begroting of afrekening van de kosten en lasten verbonden aan de verdeling, rekening te houden met de partij die deze veroorzaakt heeft. Dit betekent tegelijkertijd dat de notaris de taak meegegeven wordt om de partijen in elke stand van het geding te wijzen op overbodige stappen en daar akte van te nemen. Ingeval er betwisting is over de afrekening van de kosten en lasten van de verdeling, zoals voorgesteld door de notaris, kan één van de partijen of de notaris een verzoek richten tot de vrederechter van het kanton waar de nalatenschap is opengevallen. De vrederechter beslist in eerste en laatste aanleg, er is dus geen beroep mogelijk. De notaris geeft in bijlage van het verzoek een verantwoording van het voorstel dat hij aan de partijen gedaan heeft. De vrederechter kan de kosten en lasten van een verdeling ingevolge nalatenschap ten laste van één of meer gedingvoerende erfgenamen leggen indien blijkt dat de procedure en/of afwikkeling van de vereffening en verdeling beduidend nodeloos gerekt is door die partijen. Er wordt hierbij bewust de terminologie « beduidend nodeloos » gehanteerd, om de terechte betwistingen uit te sluiten. De rechter krijgt dus een grote feitelijke beoordelingsvrijheid bij de toepassing van het gestelde principe.
De hogergeschetste nieuwe regeling betreft de hypothese waarin de vechterfenis « minnelijk » afgehandeld wordt, zonder dat de vereffening en verdeling dus volledig afgehandeld wordt voor de rechtbank. Een tweede innovatie in huidig voorstel betreft de mogelijkheid voor de rechter in de rechtbank van eerste aanleg en uiteraard voor de eventuele beroepsrechter, om de volledige kosten verbonden aan de vereffening en verdeling van de nalatenschap ten laste te leggen van de erfgenaam of erfgenamen die beduidend nodeloos kosten veroorzaakt heeft door zijn/haar houding bij de afhandeling van de nalatenschap. Dit gaat een stuk verder dan de wet op de verhaalbaarheid van de erelonen, om dat het een doorbreken is van het bestaande artikel 870 van ons Burgerlijk Wetboek. Ongetwijfeld zal het geheel van de nieuwe regeling ook een belangrijke signaalfunctie hebben en dus een krachtige preventieve werking.
Guy SWENNEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van artikel 2 dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 870 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met vier leden, luidende :
« Indien evenwel een of meer erfgenamen verrichtingen of onderzoeken vraagt die overbodig zijn of de vereffening en verdeling nodeloos laten aanslepen, kunnen de kosten en lasten daaraan verbonden uitsluitend aan hen toegerekend worden.
Elke erfgenaam of de notaris, belast met de vereffening en verdeling, kan de vrederechter van het kanton waar de erfenis is opengevallen verzoeken de kosten verbonden aan de vereffening en verdeling, die het gevolg zijn van het beduidend nodeloos laten aanslepen ervan, uitsluitend ten laste te leggen van de verantwoordelijke erfgenamen.
Bij het verzoek wordt een verklarende nota hieromtrent, op diens initiatief of op verzoek van de erfgenaam, van de notaris gevoegd.
Bij een gerechtelijke vereffening en verdeling beslist de rechter ingeval van het nodeloos laten aanslepen van het dossier welke partij of partijen de kosten daaraan verbonden dragen. ».
Art. 3
Artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juni 2003, wordt aangevuld met de bepaling onder 23º, luidende :
« 23º de verzoeken bedoeld in artikel 870 van het Burgerlijk Wetboek. Hiertegen staat geen beroep open. »
3 december 2008.
Guy SWENNEN. |