4-52

4-52

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 11 DECEMBER 2008 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Bart Martens aan de minister van Klimaat en Energie over «de verplichte bijmenging van biodiesel» (nr. 4-598)

Vraag om uitleg van de heer Bart Martens aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de verplichte bijmenging van biodiesel en de impact op de Belgische landbouw» (nr. 4-599)

De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden antwoordt.

De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - De Europese richtlijn 2003/30/EG van 8 mei 2003 legt doelstellingen op aan de lidstaten van de EU voor de vervanging van fossiele brandstoffen door biobrandstoffen. Artikel 183 van de programmawet van 27 april 2007 voorziet in het verplicht bijmengen van 5% biodiesel bij gewone diesel. Tot vandaag is daarvan echter niets in huis gekomen. De datum van de invoering van deze verplichting dient immers bij koninklijk besluit te worden geregeld. De minister verklaarde in april 2008 dat, als deze verplichte bijmenging niet mogelijk zou zijn, andere mogelijkheden zouden worden onderzocht, zoals het Franse systeem van vermijdbare heffingen op niet-gemengde diesel.

In de beleidsbrief van de minister wordt het volgende gezegd: `Samen met de bevoegde diensten inzake biobrandstoffen, zal binnen het kader van deze Europese richtlijn en binnen het Belgische quotasysteem, zoals ingevoerd door de wetgeving inzake biobrandstoffen, op korte termijn gekeken worden naar een betere toegang tot biobrandstoffen, rekening houdende met de bestaande criteria inzake duurzaamheid van de productie en invoer van de grondstoffen.'

De huidige situatie heeft een nefaste invloed op de industrie, die zich voorbereid had op de productie van biodiesel in ons land. Deze bedrijven investeerden tientallen miljoenen euro's in fabrieken die nu nauwelijks of niet draaien. Indien we niet opletten dreigt hier een economisch drama met honderden werklozen tot gevolg.

Er dreigen ook gevolgen te zijn voor de duurzaamheid van de in België bijgemengde biodiesel. Ons land maakte immers van de totale netto CO2-reductie en van de afstand tussen producent en markt belangrijke criteria voor de selectie van producenten die konden rekenen op vrijstelling van accijnzen. Dit betekent dat een belangrijk aandeel van de bij te mengen biodiesel afkomstig zou zijn van de Belgische landbouw. Indien de Belgische optie in duigen valt omdat de engagementen uit het verleden niet worden nageleefd, lopen we het risico in de toekomst buitenlandse producten te moeten importeren met alle risico's van dien voor de duurzaamheid van het product. Het is bijvoorbeeld niet denkbeeldig dat onze markt overspoeld wordt door palmolie uit gebieden in Zuidoost-Azië waar vroeger regenwoud was.

Maar er is meer: in het kader van het samenwerkingsakkoord over de lastenverdeling tussen de federale Staat en de gewesten nam de Staat een belangrijk deel van de te bewerkstelligen emissiereducties voor zijn rekening. Er werd hierbij verwezen naar de offshorewindturbines op de Noordzee, de werking van Fedesco, maar ook naar de invoering van biobrandstoffen als belangrijke federale maatregelen om voor CO2-reductie te zorgen.

Waar blijft het koninklijk besluit voor de operationalisering van de verplichte bijmenging van duurzame biobrandstoffen? Voor zover een verplichte bijmenging niet zou kunnen, welke alternatieven heeft de minister dan onderzocht om toch tot effectieve bijmenging te kunnen overgaan en welk gevolg werd daaraan gegeven?

Wat is de impact van het uitblijven van maatregelen om de engagementen uit het verleden op het vlak van biobrandstoffen uit te voeren op de federale Kyotoverbintenissen?

Ik had ook nog een vraag aan minister Laruelle over hetzelfde onderwerp. Wat is eigenlijk de impact van het uitblijven van de verplichting tot bijmenging van biodiesel op de Belgische landbouw?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees eerst het antwoord van mevrouw Laruelle.

De verplichte bijmenging van bio-ethanol en biodiesel moet overeenkomstig artikel 183 van de programmawet van 27 april 2007 worden geregeld door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Elk initiatief daartoe moet uitgaan van mijn collega, Paul Magnette, minister van Energie.

De impact op de Belgische landbouw is, door het ontbreken van wetgeving ter zake moeilijk te berekenen, vooral wat biodiesel betreft. Biodiesel wordt inderdaad reeds geproduceerd in België, ongeacht of er al dan niet regelgeving over bestaat.

Ik lees nu het antwoord van minister Magnette.

Op korte termijn werd het gebruik van de duurzaamheidscriteria opgenomen in de Belgische wetgeving. De wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen heeft met name betrekking op de erkenning van productie-eenheden op basis van duurzaamheidscriteria. Deze criteria hebben niet alleen betrekking op de productie-eenheid zelf, maar ook op de bevoorradingsbronnen van biomassa. In artikel 5 van deze wet worden de betrokken indicatoren omschreven, zoals leefmilieu, landbouw, economie en sociale aspecten, en in artikel 6 de duurzaamheidscriteria. De wet van 10 juni voert wel degelijk een promotiebeleid voor erkende biobrandstoffen via lagere accijnzen op mengsels van brandstoffen en erkende biobrandstoffen. Deze aanpak was een stimulans voor de gecentraliseerde productie van biomassa voor energiegebruik in Europa, met een beperkte invoer van samengestelde producten als palmolie en sojaolie. Deze productie vertegenwoordigt minder dan 10% van het volume biomassa dat nodig is voor de productie van erkende biobrandstoffen met het oog op het bereiken van de 5,75%-doelstelling.

Naar aanleiding van de lentetop in 2007 besliste Europa het percentage duurzame energie, met inbegrip van biobrandstoffen, in de transportsector tegen 2020 op 10% te brengen. Deze doelstelling, die noodzakelijk deel uitmaakt van de globale doelstelling van 20% duurzame energie tegen 2020, wordt momenteel geformaliseerd in de Europese richtlijn over duurzame energie. Deze transportdoelstelling houdt verband met het vastleggen van duurzaamheidscriteria voor biomassa. De bepalingen van deze richtlijn voorzien ook in belangrijke stimuli om de opkomst van ketens voor de productie van tweede generatie biobrandstoffen en de ontwikkeling van voertuigen op groene stroom te bevorderen. Elke lidstaat zal over een administratieve structuur moeten beschikken om na te gaan of er overeenstemming is met de criteria van de productieketens van biobrandstoffen. Na de definitieve goedkeuring van de richtlijn zullen wij deze structuur moeten definiëren in overleg met onze collega's van Financiën en Mobiliteit.

Voor de uitvoering van bijzondere maatregelen om de doelstelling tegen 2020 te halen, moeten wij overgaan tot een eerste evaluatie van het aanmoedigingsbeleid van de quota. Deze evaluatie is een verbintenis van de Lente van het Leefmilieu. Mijn administratie heeft meerdere opties bekeken: de quota versterken, overgaan tot een verplicht regime, een taks op niet-bijmenging invoeren zoals in Frankrijk enz.

De Belgische lastenverdelingsovereenkomst voor het halen van de doelstellingen van het Kyotoprotocol voorziet in de uitvoering van federale maatregelen en beleidslijnen op basis van 4,8 Mton CO2-eq per jaar tussen 2008 en 2012. Een van deze maatregelen is effectief de invoering van het quotasysteem voor biobrandstoffen. Wij hebben samen met een externe consultant een onderzoek opgestart om een zicht te krijgen op de reeds genomen maatregelen in het kader van de lastenverdeling, zowel voor biobrandstoffen als voor alle andere beleidsmaatregelen zoals offshorewindmolens, fiscale stimuli voor particulieren, ontwikkeling van vervoer per spoor enz. In juni 2009 zouden wij over de resultaten van dit onderzoek moeten beschikken.

De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden.

In verband met het antwoord van minister Magnette wil ik opmerken dat het aanmoedigingsbeleid, dat in de steigers werd gezet en dat voorziet in een quotum van accijnsvrije biodiesel dat wordt toegekend op basis van een aantal duurzaamheidscriteria die vooruitliepen op die van de Europese Unie, enigszins zijn doel voorbijschiet. Geen van de in ons land geproduceerde biobrandstoffen vindt immers een afzet op onze markt. Vandaag wordt er in België amper of geen biodiesel bijgemengd. Het gevolg is dat we effectief tot een verplichting of een vermijdbare heffing zullen moeten overgaan om tot effectieve bijmenging in ons land te komen. Het gevolg is ook dat de fabrieken die in ons land gebouwd zijn maar voor een derde draaien en dat derde wordt dan nog afgezet op de buitenlandse markt. Dit is toch een grote tekortkoming. Er komt wel een evaluatie, maar ondertussen voltrekken zich wel sociaal-economische drama's, wat ik ten zeerste betreur.

In verband met het antwoord van minister Laruelle, merk ik op dat er inderdaad reeds biodiesel in ons land wordt geproduceerd, maar zoals gezegd slechts op een derde van de capaciteit, wat ontegensprekelijk ook gevolgen heeft voor de landbouw in ons land.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats donderdag 18 december om 10.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 19.20 uur.)