4-1079/1

4-1079/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

17 DECEMBER 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne en de heer Alain Courtois)


TOELICHTING


De Senaat heeft op 30 november 2005 een wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht (stuk Senaat, nr. 3-450/1) goedgekeurd. Deze tekst, beter bekend onder de naam « Grote Franchimont », werd vervolgens overgezonden naar de Kamer, waar hij te snel in de vergetelheid is geraakt.

Deze grote hervorming was bedoeld om het Wetboek van strafvordering alsook diverse specifieke wetten te actualiseren, teneinde de strafprocedure sneller, doeltreffender en transparanter te maken in de ogen van de burger. Een van de belangrijkste verbeteringen van dit omvangrijke voorstel is dat men een prominente plaats toekent aan de slachtoffers en aan de daders van misdrijven.

Onder de nieuwe bepalingen die in deze tekst staan, kunnen we drie nieuwe rechten terugvinden die worden toegekend aan personen die aangehouden zijn.

Deze rechten zijn :

1º het recht van de persoon die van zijn vrijheid is benomen om een naaste over zijn aanhouding in te lichten of te laten inlichten;

2º het recht van de persoon die van zijn vrijheid is benomen om een onderzoek door een arts van zijn keuze te vragen;

3º het recht van de persoon die gedurende meer dan acht uur van zijn vrijheid is benomen om te vragen dat zijn advocaat of een ambtshalve toegewezen advocaat hem bezoekt.

Deze drie rechten werden toegevoegd aan de lijst van andere reeds erkende rechten van de aangehouden persoon, die tot dan toe opgenomen waren in artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. De « Grote Franchimont »-hervorming had immers tot gevolg dat de procedure met betrekking tot de voorlopige hechtenis niet meer in een specifieke wet moest staan, maar in het nieuwe Wetboek van strafprocesrecht.

De erkenning van deze drie nieuwe rechten ten gunste van de persoon die van zijn vrijheid is benomen alvorens hij eventueel voor de onderzoeksrechter moet verschijnen, kwam tegemoet aan de eisen van het CPT [European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment — Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (van de Raad van Europa)] en van het CAT (Committee Against Torture — Comité tegen Foltering van de Verenigde Naties).

Deze comités hebben België de afgelopen jaren herhaaldelijk aanbevolen om een aangehouden persoon uitdrukkelijk volgende rechten te waarborgen : toegang tot een advocaat, zijn naasten van zijn hechtenis op de hoogte brengen, duidelijke informatie krijgen over zijn rechten, en een onderzoek door een arts van zijn keuze vragen (zie punten 52 tot 56 van het verslag van het CPT aan de Belgische regering, betreffende het bezoek van het CPT van 25 november tot 7 december 2001, en ook punten 18 tot 24 uit de conclusies en aanbevelingen die het CAT heeft aangenomen op 14 mei 2003).

Sinds zijn eerste bezoek aan België in 1993 heeft het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing steeds de nadruk gelegd op het belang van de naleving van de fundamentele waarborgen tegen mishandeling van gedetineerden door de ordediensten. Na afloop van zijn derde periodieke bezoek, acht jaar later, riep het CPT de Belgische autoriteiten op de nodige maatregelen te nemen om de ernstige lacunes die op dat gebied werden vastgesteld, te verhelpen.

De nieuwe wetsbepalingen in de « Grote Franchimont » kwamen tegemoet aan de verwachtingen van deze comités met betrekking tot de naleving van de mensenrechten. Men kan dan ook enkel betreuren dat deze grootscheepse hervorming het wetgevende proces niet tot het einde heeft kunnen doorlopen.

De Hoge Raad voor de Justitie werd verzocht advies te geven over de kwestie tijdens de parlementaire voorbereiding in de commissie voor de Justitie. De Raad stond « over het algemeen gunstig tegenover de invoering van die nieuwe rechten die, zoals de memorie van toelichting aangeeft, tegemoetkomen aan de aanbevelingen van diverse internationale instanties ».

Via ons wetsvoorstel wensen wij dan ook definitief een einde te maken aan deze lacune in ons juridische arsenaal door de personen die na een aanhouding in hechtenis zijn geplaatst eindelijk de hun wettelijk verschuldigde rechten toe te kennen.

Het gaat om persoonlijke rechten die op initiatief van de aangehouden persoon tot uitvoering kunnen worden gebracht.

In de eerste plaats het recht van de aangehouden persoon om een naaste of een derde van zijn hechtenis op de hoogte te brengen. In werkelijkheid wordt er hier enkel een reeds bestaande praktijk in een wet bevestigd.

In beginsel mag de aangehouden persoon zelf telefoneren. Indien echter kan worden gevreesd dat dit telefoongesprek collusie tussen de aangehouden persoon en zijn gesprekpartner tot gevolg kan hebben, belast de magistraat die de vrijheidsbeneming heeft bevolen, de officier van gerechtelijke politie om zelf het telefoongesprek te voeren of het te beluisteren.

Tegenwoordig bestaan er binnen de politiediensten bijzondere opleidingen in psychologische vaardigheden om dergelijke mededelingen te doen.

Het tweede recht dat ten gunste van de aangehouden persoon wordt erkend, biedt hem de mogelijkheid een onderzoek door een arts van zijn keuze te vragen. Het CPT heeft kunnen vaststellen dat er in de praktijk automatisch een beroep werd gedaan op een arts wanneer de gedetineerde uiterlijke verwondingen vertoonde of in staat van dronkenschap en bij een ongeval was betrokken. In de andere gevallen is het bezoek van de arts mogelijk, maar dan op verzoek van de gedetineerde en op zijn kosten. Geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling waarborgt evenwel tot op heden dit recht op toegang tot een arts.

Men zou die toegang bijgevolg moeten garanderen en zoals het wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht bepalen dat de honoraria van de arts in rekening worden gebracht als gerechtskosten indien de aangehouden persoon niet over voldoende financiële middelen beschikt.

De andere « nieuwigheid » is het recht om een advocaat te raadplegen. Aangezien de eerste uren van het onderzoek vaak zeer belangrijk zijn voor het verzamelen van informatie, is de tussenkomst van een advocaat niet wenselijk omdat hij een vertragend of verstorend element zou kunnen zijn bij de eerste onderzoeksdaden, die van primordiaal belang zijn. Om die reden zou men pas na acht uur inverzekeringstelling het recht hebben om een beroep te doen op een advocaat. Deze termijn moet zorgen voor een redelijk evenwicht tussen de behoeften van het onderzoek en de garantie voor de gedetineerde om op de hoogte te kunnen zijn van zijn rechten en plichten.

Tot slot moet de persoon die van zijn vrijheid is benomen ook worden ingelicht over het bestaan van deze rechten. Dit moet worden opgetekend in het proces-verbaal.

Christine DEFRAIGNE.
Alain COURTOIS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) in het eerste lid wordt de bepaling onder 6º vervangen door de bepalingen onder 6º tot 9º, luidende :

« 6º de persoon die van zijn vrijheid is benomen, kan een naaste of bij gebrek aan een naaste een derde naar keuze inlichten over zijn aanhouding aan de hand van het meest geschikte communicatiemiddel. Indien echter kan worden gevreesd dat deze mededeling collusie tussen de aangehouden persoon en zijn gesprekspartner tot gevolg kan hebben, wordt het openbaar ministerie hierover ingelicht en draagt het de officier van gerechtelijke politie op om zelf de mededeling te doen;

7º de persoon die van zijn vrijheid is benomen, heeft het recht een onderzoek door een arts naar keuze te vragen. Indien hij niet over voldoende financiële middelen beschikt, wordt het ereloon van de arts in aanmerking genomen als gerechtskosten;

8º de persoon die meer dan 8 uur van zijn vrijheid is benomen of die in een cel moet overnachten alvorens voor een magistraat te verschijnen, kan verzoeken het bezoek te krijgen van zijn advocaat of van een ambtshalve aangewezen advocaat;

9º van de aanhouding wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal vermeldt :

a) het juiste uur van de effectieve vrijheidsbeneming, met nauwkeurige opgave van de omstandigheden waarin de vrijheidsbeneming tot stand gekomen is;

b) de mededelingen gedaan overeenkomstig de bepalingen onder 4º en 5º, met opgave van het juiste uur en van de beslissingen van de magistraat;

c) de kennisgeving aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, van de rechten bedoeld in de bepalingen onder 6º, 7º en 8º »;

b) het tweede lid wordt opgeheven.

13 november 2008.

Christine DEFRAIGNE.
Alain COURTOIS.