4-1050/4

4-1050/4

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

16 DECEMBER 2008


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW ZRIHEN


I. INLEIDING

Voorliggend wetsontwerp werd op 24 november 2008 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-1607/1).

Dit ontwerp werd er op 11 december 2008 aangenomen door de plenaire vergadering met 87 tegen 54 stemmen en op 12 december 2008 overgezonden aan de Senaat. Het werd nog diezelfde dag geëvoceerd.

Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie heeft de onderdelen van dit wetsontwerp die naar haar werden verwezen, besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 16 december 2008.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN EN ALGEMENE BESPREKING

A. Titel 1. Algemene bepaling

B. Titel 2. Begroting

a. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister

De heer Wathelet geeft aan dat een aantal van de voorliggende artikelen betrekking hebben op het belangrijke project FEDCOM. Immers, de spreker herinnert eraan dat alle operationele voorwaarden om de begrotings- en boekhoudkundige hervorming samenhangend te doen ingaan, vervuld moeten zijn op de dag van de inwerkingtreding van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat. In het bijzonder kan het nieuwe informaticasysteem voor het boekhoudkundige beheer (FEDCOM) niet vóór 1 januari 2009 worden geïnstalleerd, maar vanaf 1 januari 2009 wordt FEDCOM een realiteit en zullen er twee systemen draaien.

Alleen de vijf FOD's die aan het proefproject hebben deelgenomen (de FOD Kanselarij, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Budget en Beheerscontrole en de FOD Volksgezondheid), zullen in het begrotingsjaar 2009 toegang hebben tot het FEDCOM-platform. De andere FOD's en POD's, alsook de federale politie en Landsverdediging (via interface) zullen op hun beurt toegang krijgen tot FEDCOM na drie installatierondes, gespreid over drie jaar.

De wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat zal in werking treden op 1 januari 2012, en niet op 1 januari 2009. Er wordt evenwel verzocht in drie afwijkingen te voorzien om die bepalingen te kunnen toepassen vanaf het begrotingsjaar 2009 :

1º Voor de stuur-FOD's wordt gevraagd dat de volgende bepalingen op 1 januari 2009 in werking treden :

— Titel II van de wet — bepalingen van toepassing op alle diensten;

— Titel III van de wet — hoofdstuk 1;

— Titel IV van de wet — de jaarrekeningen van de federale Staat;

— Titel V van de wet — de diverse bepalingen betreffende de verjaring van schuldvorderingen, de vervreemding van goederen, de controle op de toekenning en de aanwending van subsidies;

— Titel VI van de wet — de opheffings- en slotbepalingen;

2º Voor de FOD's en de POD's die op 1 januari 2009 geen toegang hebben tot het FEDCOM-platform, wordt gevraagd dat de volgende bepalingen op 1 januari 2009 in werking treden :

— Titel II van de wet — de artikelen 19, 21 en 26 zijn van toepassing op alle diensten;

— Titel III — Hoofdstuk 1;

3º Er wordt gevraagd te anticiperen op een koninklijk besluit dat krachtens artikel 66 moet worden uitgevaardigd om de minister van Financiën in staat te stellen voorschotten te verlenen om bepaalde uitgaven te dekken.

In verband met de voorliggende bepalingen geeft de spreker aan dat de regering gehoor heeft gegeven aan een aantal opmerkingen van het Rekenhof ter zake. Daarom heeft ze onlangs verschillende koninklijke besluiten aangenomen die ertoe strekken het FEDCOM-project beter te kunnen invoeren.

Een volgend gedeelte betreft de bepalingen die tot doel hebben geleidelijk aan uitvoering te verlenen aan de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof.

De algemene regel bestaat erin de wet op 1 januari 2010 in werking te doen treden, behalve voor de FOD's die ter zake proefprojecten uitvoeren, waarvoor de wet op 1 januari 2009 in werking zou treden.

Tot slot geeft de staatssecretaris aan dat de wet van 22 mei 2003 niet expliciet is over de controle van de vastleggingen. Voorgesteld wordt de huidige werking van de controle van de vastleggingen te behouden. Het statuut van de controleurs van de vastleggingen blijft ongewijzigd. Met name inzake administratieve sancties blijven ze justitiabele van het Rekenhof.

Om iedere twijfel weg te nemen, handhaaft het ontwerp van programmawet alle bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 1966 houdende regeling van de controle op de vastlegging van de uitgaven in de diensten van algemeen bestuur van de Staat.

b. Bespreking

De bepalingen geven geen aanleiding tot enige algemene bespreking.

C. Titel 3. Mobiliteit en vervoer

1. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister

De staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, legt uit dat het eerste hoofdstuk betrekking heeft op de luchtvaart en op Belgocontrol. Bij zijn oprichting in 1998 kreeg Belgocontrol de gebouwen en terreinen van de Regie der Luchtwegen, waaronder met name het Communicatie Centrum Noord (CCN), om zijn administratieve diensten in onder te brengen in het centrum van Brussel. Intussen heeft Belgocontrol zijn diensten samengebracht op zijn vestiging in Steenokkerzeel en werd het gebouw verkocht met een grote meerwaarde. Na controle van de financiën van Belgocontrol legt de Staat aan Belgocontrol een verplichte bijdrage van 10 miljoen euro op vanwege de meerwaarde gerealiseerd bij de verkoop van het gebouw Communicatie Centrum Noord (CCN), te storten uiterlijk op 31 december 2008. Dit ontwerp bevat daartoe de wettelijke grondslag.

Een tweede hoofdstuk handelt vervolgens over de oprichting van een Fonds betreffende de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de Exploitatie van de Luchthaven Brussel-Nationaal. België is door de Europese Commissie in gebreke gesteld wegens het ontbreken van budgettaire onafhankelijkheid van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer. Om verdere stappen van de Europese Commissie tegen België te voorkomen, is het noodzakelijk om de kredieten voor de personeelsuitgaven en de werkingskosten van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de Exploitatie van de Luchthaven Brussel-Nationaal te isoleren. Tot nog toe waren de werkingskosten geïntegreerd in het geheel van de werkingskosten van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Inzake hoofdstuk 3, het gecombineerd vervoer per spoor, legt de staatssecretaris uit dat de subsidiëring van het gecombineerd vervoer bestaat sedert midden 2005.

Op basis van een analyse uitgevoerd door een consultant, wordt een nieuw stelsel voorgesteld voor de subsidiëring van :

— het tussenhavenlijk vervoer,

— het binnenlands spoorvervoer,

— de nieuwe internationale spoorwegverbindingen.

Het zal worden toegepast van 2009 tot 2012 met een kostprijs van 25 miljoen euro per jaar, dus een totale kostprijs van 100 miljoen euro.

De volumes van het tussenhavenlijk vervoer maken dat de subsidie per kist de helft bedraagt van de subsidie voor het binnenlands spoorvervoer.

Het nieuwe subsidiëringsstelsel (25 miljoen euro per jaar) is jaar na jaar degressief. Er wordt gerekend op het « volume »-effect om het krediet op te gebruiken. Het systeem is degressief zodat het tegen 2012 ten einde loopt en de sector geleidelijk aan zonder financiële steun kan werken.

Het Vlaams Gewest en de Antwerpse haven ijveren voor subsidiëring van het tussenhavenlijk vervoer. Als tegemoetkoming aan Antwerpen zal de regering in haar uitvoeringsbesluit een mechanisme voorstellen waarmee het vervoer binnen de haven in rekening wordt gebracht voor de berekening van de subsidie voor het internationaal spoorvervoer.

Het laatste hoofdstuk strekt ertoe de wet van 19 december 2006 te wijzigen. De nationale veiligheidsdienst — de DVIS in België — beschikt momenteel over een dotatie van 2 890 000 euro voor personeels- en werkingskosten, die wordt gefinancierd door een inhouding bij de drie ondernemingen van de NMBS-groep.

Vanaf 2009 plant de DVIS een uitbreiding van zijn activiteiten en bijgevolg van zijn personeelsformatie, van 25 naar 34 VTE, waardoor de totale kostprijs zal oplopen tot 3 761 000 euro en dus een bijkomende financiering van 871 000 euro zal vergen.

Er wordt voorgesteld deze bijkomende kosten volledig te financieren via nieuwe bijdragen van de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen.

b. Bespreking

De voorliggende bepalingen hebben geen aanleiding gegeven tot enige bespreking.

D. Titel 4. Energie

Inleidende uiteenzetting door de minister van Klimaat en Energie

De minister van Klimaat en Energie licht toe dat het in de voorgestelde hoofdstukken 1, 2, 4, 5 en 6 gaat over de forfaitaire verlagingen van 105 euro voor stookolie, aardgas en elektriciteit voor gezinnen met een belastbaar netto-inkomen van minder dan 26 000 euro per jaar en over de financiering van die verlagingen door de oprichting van 2 begrotingsfondsen. Die zullen worden gestijfd respectievelijk via een fonds voor het passief BP1/BP2 en het werkingskapitaal van Belgoprocess en door federale belastingen op de elektriciteit. Die laatste zullen worden geïnd via de transportnetwerkbeheerder (Elia), die daartoe bijkomende administratieve kosten mag aanrekenen die gemaximeerd eventueel zullen zijn.

Die maatregel strekt ertoe Elia toe te staan de federale bijdrage te factureren aan de DNB's, die ze op hun beurt doorrekenen aan de leveranciers, die ze zelf aan de eindgebruikers doorrekenen. Daarbij houden ze rekening met de verlagingen voor de ondernemingen via sectorakkoorden en met bepaalde vrijstellingen voor klanten die groene elektriciteit kopen (die niet bijdragen tot het Kyotofonds of tot het kernuitstapfonds).

Het doel van deze bepaling uit hoofdstuk 3 betreffende de verbetering van het wettelijk kader van forfaitaire kortingen op gas en elektriciteit, zoals deze reeds bestaan sinds 1 juli 2008, is het versterken van de wettelijke basis van het bestaande stelsel en het beantwoorden van de opmerkingen van de commissie voor het privéleven met betrekking tot het uitwisselen van geïnfomatiseerde gegevens tussen de FOD Economie, het Rijksregister, de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de FOD Financiën.

Gezien het bijzondere statuut van het IRE, wordt in hoofdstuk 7 voorgesteld de Koning in staat te stellen om bij een besluit vastgesteld in de Ministerraad, alle mogelijkheden in verband met extra budgetten vast te stellen ten belope van 9,6 miljoen euro.

Het voorgestelde hoofdstuk 8 betreft een btw-rechtzetting van APETRA via een toewijzingsfonds dat zal worden opgericht door de FOD Financiën. De btw die APETRA thans op de bijdragen betaalt zal via een toewijzingsfonds opgericht bij de FOD Financiën teruggeven worden aan APETRA omdat het gaat om een dubbele betaling van btw (die btw is immers al eens doorgestort door de petroleumhandelaren). In dit verband vinden er reeds voorbereidende vergaderingen plaats om te komen tot een protocol tussen de administraties Energie, Financiën en APETRA.

Een laatste hoofdstuk heeft betrekking op de repartitiebijdrage (dat zijn de 250 miljoen euro) en de uitbreiding van de taken en de bevoegdheden van de CREG. Bedoeling is ten laste van SYNATOM een verplichting van openbare dienst in het leven te roepen zodat die onderneming aan de Staat de 250 miljoen euro voorschiet die naderhand van de kernexploitanten zullen worden gerecupereerd.

Aan die twee elektriciteitsproducenten zal ook een verplichting van openbare dienst worden opgelegd, met name de 250 miljoen euro betalen aan SYNATOM.

Dankzij dat bedrag zal de Staat zijn energiebeleid kunnen financieren, de bevoorradingszekerheid van ons land kunnen versterken, de ongebreidelde stijging van de energieprijzen kunnen bestrijden en de concurrentie op de zogenaamde vrijgemaakte markt kunnen verbeteren.

Voorts kent dit hoofdstuk aan de CREG nog ruimere bevoegdheden toe voor het opsporen en vaststellen van overtredingen, zodat ze haar taak van monitoring van de werking en van de prijzen op de energiemarkt correct kan vervullen. Dat zal de CREG in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de bijdrage van 250 miljoen euro niet wordt verhaald op de factuur van de eindgebruikers.

b. Bespreking

De heer Collas stelt vast dat voorliggende bepalingen er onder andere toe strekken om een federale bijdrage op de elektriciteit in te voeren die eigenlijk reeds bestaat. Is het de bedoeling dat de transportnetwerkbeheerder die zal innen ? Wat is de bedoeling van deze nieuwe aanpak ? Welke voordelen kan die bieden ? Is het de meest eenvoudige manier om deze gelden dan toe te wijzen aan een begrotingsfonds ? Waaraan zullen vervolgens de middelen van dat begrotingsfonds worden toegekend ?

De voorzitter vraagt in welke mate de forfaitaire vermindering van 105 euro voor stookolie, aardgas en elektriciteit voor gezinnen met een belastbaar netto-inkomen van minder dan 26 000 euro per jaar rekening houdt met de prijsdaling van de olieprijs die recent op de wereldmarkt heeft plaatsgevonden. Is deze maatregel nog wel relevant ? Welke is de maatschappelijke nood op dit ogenblik ?

In verband met het IRE wenst de spreker te vernemen welke de huidige toestand is van de radio-isotopen. Is het probleem in de bevoorrading intussen opgelost ?

De minister van Klimaat en Energie verduidelijkt dat het voorgestelde systeem voor de bijdrage op de elektriciteit niet het huidige bestaande systeem wil vervangen, maar dat het enkel wil tegemoetkomen aan opmerkingen die het Rekenhof ter zake heeft geformuleerd. Immers, tijdens de periode 2006-2007 werd 17 miljoen euro die geïnd had moeten zijn, niet ontvangen. Na analyse werd duidelijk dat het huidige inningssysteem veel te gedecentraliseerd is opgesteld en het is om hieraan tegemoet te komen dat de voorgestelde bepalingen, waarbij Elia coördinator van de inning wordt, werden opgesteld. Voor de consumenten die in het verleden reeds correct hun bijdrage betaalden, heeft deze maatregel geen enkel effect.

Wat de vraag van de heer Beke over de maatschappelijke relevantie van de forfaitaire vermindering van 105 euro betreft, herinnert de minister eraan dat er bijvoorbeeld voor stookolie een minimumprijs van 0,56 euro per liter werd bepaald. Enkel indien de prijs van de stookolie daarover gaat, is er een tegemoetkoming voorzien. Momenteel is de marktpijs voor stookolie lager en is het stookoliefonds niet meer actief. Echter, het is de bedoeling om vanaf 2009 in een minimale tegemoetkoming te voorzien om een discriminiatie tussen de verschillende bevoorradingsmanieren, namelijk gas, stookolie en elektriciteit, te voorkomen. Spreker verklaart dat de vraag over de maatschappelijke relevantie van een dergelijke tegemoetkoming zeker gesteld mag worden. Op basis van de gemiddelde prijzen echter is de kostprijs van de gemiddelde factuur de laatste jaren met 300 euro gestegen. In dit kader is de overheidstussenkomst van 105 euro dus zeker relatief.

In verband met het IRE geeft de minister aan dat de instelling onlangs de toestemming heeft verkregen om de productie van isotopen opnieuw op te starten. Momenteel zijn er geen indicaties van mogelijke problemen. Spreker verduidelijkt nog dat de voorgestelde kapitaalinjectie aan het IRE zal vermijden dat er thesaurieproblemen zullen optreden. In dit kader wordt opgemerkt dat ook het SCK een dergelijke kapitaalinjectie zal kunnen genieten. Voorstellen worden hier nog ingewacht.

De heer Collas is verheugd over de tegemoetkoming voor het IRE. Ons land beschikt immers over een belangrijke kennis in verband met deze materie en het is belangrijk, ook al is de spreker eigenlijk een stevige voorstander van hernieuwbare energie, dat deze behouden blijft en wordt gevaloriseerd.

De minister merkt nog op dat naar de energiebevoorrading en energiemix toe een groep experts werd aangesteld die op basis van vier belangrijke verslagen die hierover de laatste jaren werden opgesteld, een consensus zal opstellen over de te volgen weg.

E. Titel 8. Financiën

Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën

De staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën, licht kort de artikelen die onder de bevoegdheid van Financiën ressorteren, toe.

1) Hoofdstuk 1 — Woon-werkverkeer

Momenteel worden de terugbetalingen van de reiskosten voor woon-werkverkeer, anders dan met het openbaar vervoer of met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd, vastgesteld op 125 euro vóór indexering. Ze zullen worden verdubbeld en opgetrokken tot 250 euro. Na indexering zal dit bedrag dus waarschijnlijk op 350 euro worden vastgesteld, naargelang van de indexeringscoëfficiënt die weldra voor het aanslagjaar 2010 zal worden bepaald.

2) Hoofdstuk 2 — Strijd tegen de fiscale fraude

Ter versterking van de strijd tegen de fiscale fraude worden de aanslag- en verjaringstermijnen inzake inkomstenbelastingen en btw in geval van fraude met twee jaar verlengd. Voortaan beschikt de belastingadministratie over een termijn van zeven jaar ingeval van fraude.

3) Hoofdstuk 3 — Betere inning

De bestaande compensatiemaatregel tussen de inkomstenbelastingen en de btw wordt uitgebreid naar het geheel van belastingen of niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de inning en de invordering worden verzekerd door de FOD Financiën. Deze uitbreiding kadert in de verdere modernisering van de inning en invorderingsprocessen waarbij een « balans van vorderingen en schulden » wordt gecreëerd, die voor de belastingplichtige een globaal overzicht van zijn schulden en vorderingen tegenover de FOD Financiën zal geven.

4) Hoofdstuk 4 — Dochteronderneming van een bevaki

Dit hoofdstuk heeft tot doel toe te laten dat een dochteronderneming van een bevaki die geen openbaar beroep doet op het spaarwezen als een bevaki wordt aangemerkt.

Een dergelijke dochterbevaki zou de vorm moeten aannemen van een institutionele beleggingsvennootschap met een vast aantal rechten van deelneming, zoals bedoeld in artikel 102 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

5) Hoofdstuk 5 — Wijziging van de programmawet van 27 december 2004 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit

Dit hoofdstuk maakt het mogelijk om het op 31 december 2007 opgeheven cliquetsysteem opnieuw in te stellen met ingang van 1 januari 2009 voor een maximumbedrag van 28 EUR/1000 liter voor ongelode benzine 95 en 98 RON en 35 EUR/1000 liter voor gasolie voor gebruik in voertuigen.

6) Hoofdstuk 6 — Bekrachtiging van een koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2 van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit

Dit artikel onderwerpt aan de wettelijke bekrachtiging het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

b. Bespreking

De heer Beke verklaart dat de strijd tegen de fiscale fraude enerzijds uit de juiste regelgeving bestaat, maar dat anderzijds de organisatie zodanig moet worden afgestemd dat de controle gemakkelijk kan gebeuren. Anders hebben aanpassingen zoals ze hier worden voorgesteld, weinig zin.

In verband met de aanpassing van het woon- werkverkeer en het optrekken van het fiscaal vrijgestelde bedrag tot 250 euro, geeft de voorzitter aan dat het optrekken van dit bedrag gebeurde in een context van stijgende olieprijzen en vanuit het oogpunt dat hiervoor een compensatie moest gebeuren. In welke mate houdt deze redenering in de huidige marktomstandigheden stand ? Past deze maatregel in het huidige interprofessioneel akkoord en de maatregelen die daar werden voorgesteld ?

De heer Clerfayt stelt dat de maatregel van het optrekken van de vrijstelling ook moet gezien worden als een maatregel om de koopkracht van de werkenden te ondersteunen. Ook in de huidige marktomstandigheden is deze doelstelling meer dan ooit belangrijk. Wat vervolgens de interprofessionele onderhandelingen betreft, merkt de staatssecretaris op dat er momenteel nog geen akkoord is bereikt.

In verband met de eerste opmerking van de voorzitter, wenst de spreker te verduidelijken dat de regering een studie over effectiviteit van de fiscale controle heeft aangevraagd. De resultaten ervan zullen worden afgewacht.

De heer Daras wenst te vernemen hoe de in hoofdstuk 4 voorgestelde maatregel 50 miljoen aan bijkomende ontvangsten kan opleveren. Immers, volgens de inlichtingen van de spreker heeft een goed beheerde Bevaki geen belastbare basis. Hoe is deze opbrengst dus mogelijk wanneer men het fiscaal gunstige statuut uitbreidt tot de dochterondernemingen ?

De heer Clerfayt verklaart dat de opbrengst van de maatregel wordt gegenereerd door het gegeven dat vennootschappen een exittaks moeten betalen wanneer ze het statuut van een bevaki wensen aan te nemen. De opbrengst van deze belasting wordt op ongeveer 50 miljoen euro geschat.

F. Titel 9. Zelfstandigen, KMO's en voedselveiligheid (partim)

Hoofdstuk 7. Wijziging van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein

a. Inleidende uiteenzetting door de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid

Artikelen 212 tot 225

De minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid verklaart dat de naar deze commissie verwezen artikelen wijzigingen betreffen aan de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein.

Immers, reeds snel na de inwerkingtreding van de wet kwamen er heel wat moeilijkheden en onvolkomenheden aan het licht en het is de bedoeling om hieraan te remediëren. De voorgestelde maatregelen situeren zich op verschillende vlakken :

1. Het bedrag van de vergoeding wordt verhoogd naar 70 euro per vergoedingsdag Het bedrag van 44,2 euro per dag, dat naar analogie met de vergoeding voor economische werkloosheid werd bepaald, was te ontoereikend opdat de zelfstandige zijn verplichtingen zou kunnen nakomen.

2. Wachttijd vooraleer een zelfstandige recht heeft op een vergoeding wordt teruggebracht van 14 dagen naar 7 dagen. Daarbij is de inkomenscompensatievergoeding pas verschuldigd vanaf de achste dag volgend op de sluitingsdatum van de gehinderde inrichting. Spreekster is van mening dat dit systeem rechtvaardiger is dan het huidige. Momenteel is er immers slechts een recht op vergoeding na 14 dagen sluiting en krijgt men dan zijn vergoeding vanaf de eerste dag. Daardoor immers is er een belangrijk verschil in vergoeding tussen inrichtingen die 13 dagen met een sluiting worden geconfronteerd en deze die 15 dagen tot een sluiting overgaan.

3. Hervorming van de financieringsprocedure

De oorspronkelijke financieringsmethode was niet erg geliefd bij de lokale besturen en zorgde voor juridische onzekerheid. Daarom is beslist de finacieringswijze te vervangen en voortaan een beroep te doen op de bouwheren. Bovendien wordt er in bijkomende budgettaire middelen voorzien. De ontwerpbegroting 2009 voorziet immers in een bijkomende dotatie van 1 miljoen euro aan het Participatiefonds met het oog op de hervorming van de wet van 3 december 2005 en de financiering ervan.

4. Aanpassing van de informatieprocedure

De huidige informatieprocedure leek in de praktijk moeilijk toepasbaar en daarom wordt voorgesteld om deze te vereenvoudigen. De informatieplicht blijft evenwel bestaan voor werken die worden uitgevoerd binnen een straal van één kilometer van de betrokken inrichting.

5. Vereenvoudiging van de aanvraagprocedure

Er wordt voorgesteld om de aanvraagprocedure terug te brengen tot twee stappen : enerzijds het verkrijgen van een hinderattest van de gemeente en aanderzijds de indiening van de aanvraag voor vergoeding bij het Participatiefonds, dat op die basis onderzoekt in welke mate de hinder de onderneming van de zelfstandige hindert.

b. Bespreking

De heer Collas vraagt in welke mate de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen de voorbije maanden succes heeft gehad.

De voorzitter is zeer verheugd over de voorgestelde wijzigingen. Hij verwijst in dit kader naar zijn wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein (St. Senaat, 4-988/1), en dat in belangrijke mate dezelfde doelstelling beoogt.

Op de vraag van de heer Collas antwoordt de minister dat er momenteel zo'n 200 zelfstandigen hebben genoten van een inkomenscompensatievergoeding op een totaal van 300 aanvragen, voor een bedrag van ongeveer 300 000 euro.

V. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Artikel 65

De heren Martens en Van Nieuwkerke dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 5) dat ertoe strekt de eerste twee alinea's van het voorgestelde artikel 65 te vervangen opdat de opbrengst van de repartitiebijdrage gevestigd ten laste van de kernexploitanten een andere bestemming zou krijgen. Immers, het bedrag zou niet meer worden besteed om de algemene begroting te spijzen maar het zou wel worden geheralloceerd om de huidige federale bijdrage op gas en elektriciteit te verlagen en ter financiering van de investeringen in energiebesparing. Op die manier immers komt de opbrengst ervan de consument ten goede, die in het verleden ook met zeer hoge energietarieven werd geconfronteerd. Verder verwijst de spreker naar zijn schriftelijke verantwoording.

De heren Martens en Van Nieuwkerke dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 6) dat ertoe strekt de voorgestelde alinea 3 zodanig aan te passen dat de voorgestelde heffing een geregeld geïnde heffing wordt waarbij ook het recurrente bedrag aan de index van de consumptieprijzen wordt aangepast. Spreker merkt hierbij nog op dat het voorgestelde amendement een voorlopige oplossing vormt dat een meer structurele oplossing, namelijk een meer structurele afroming van de windfall profits, niet in de weg zal staan. In die zin kijkt het lid met veel interesse uit naar het voorstel van de heer Van Quickenborne terzake.

De heer Clerfayt, staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën, repliceert dat het globale bedrag van de repartitiebijdrage is voor het jaar 2008 vastgesteld op 250 miljoen euro. Voor het jaar 2009 wordt in hetzelfde bedrag voorzien. Het gaat telkens om een one-shot-operatie, net zoals de in het relanceplan geplande korting van 30 € op de energiefactuur van de verbruikers. In 2009 zal het effect van deze maatregelen worden geëvalueerd.

Met betrekking tot de verlichting van de energiefactuur van de verbruikers wordt in een korting van 30 euro per gezin voorzien. Daarbovenop komen er voornamelijk fiscale maatregelen waardoor de gezinnen energiebesparende investeringen in hun huizen kunnen recupereren en tezelfder tijd hun energiefactuur kunnen verminderen. In de toekomst zullen er nog maatregelen in die richting worden genomen. De Raad van State heeft daar in zijn advies met betrekking tot de energiekorting trouwens op aangedrongen. Zo worden er momenteel formules van groene lening uitgewerkt met derden-investeerders, die de gezinnen in staat moeten stellen energiebesparende investeringen te doen, zonder dat ze hun persoonlijk budget daar al te zeer voor moeten aanspreken. Aangezien al deze fiscale stimuli zwaar doorwegen op de federale begroting, dient de budgettaire impact ervan door deze programmawet te worden opgevangen.

Bij wijze van intermezzo werpt de heer Beke op dat een andere beleidsoptie erin bestaat deze materie over te hevelen naar de gewesten.

De staatssecretaris merkt op dat die optie de bespreking van deze programmawet overstijgt. Bovendien lost de loutere overheveling van deze bevoegdheid in se niets op. Het probleem wordt enkel verschoven. Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat kredietverlening vooralsnog een federale bevoegdheid is.

Artikel 66

De heren Martens en Van Nieuwkerke dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 7) dat ertoe strekt de producenten die hun bijdrage niet betalen een hogere geldboete op te leggen. Daartoe zou het percentage voor de berekening opgetrokken worden van 2 % naar 5 %.

De heer Clerfayt, staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën, verklaart dat het boetebedrag van 2 % het verschuldigde bedrag met nalatigheidsinterest, niet vervangt. In geval van laattijdige betaling wordt het door de kernexploitant verschuldigde bedrag met 2 % vermeerderd en zal hij dus 102 % dienen te betalen.

Artikel 67

De heren Martens en Van Nieuwkerke dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 8) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel aan te vullen met een § 2. Het is immers de bedoeling om de definitie van dominante markspeler te introduceren in de wetgeving en daarenboven wordt er bepaald dat, op voorstel van de regulator, er maximumprijzen kunnen worden vastgelegd voor de dominante marktspelers. Door deze werkwijze kan immers worden voorkomen dat de repartitiebijdrage ten laste van de kernexploitanten integraal wordt doorgerekend aan de consumenten en dat het verwordt tot een verkapte vorm van belasting aan de consument. De voorgestelde maatregel is bedoeld als overgangsmaatregel die van toepassing is totdat de dominante speler zijn marktaandeel heeft laten afkalven tot beneden de 37 %.

De heer Clerfayt, staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën, verklaart dat indien er zich op de elektriciteitsmarkt prijsproblemen voordoen, dan zal de CREG de regering zeker de nodige aanbevelingen doen.

De heer Martens vraagt of de CREG over voldoende instrumenten beschikt om de prijzen van de producenten te ontleden. Kunnen ze bijvoorbeeld in de prijzen van de leveranciers kijken hoe de prijzen worden bepaald opdat de 250 miljoen euro die nu wordt opgehaald niet in de tarieven zou worden doorgerekend ? Spreker is immers van mening dat dit in de huidige wetgeving niet is voorzien en dat zijn amendement hiervoor een zeer goed alternatief is.

Artikel 67/1 (nieuw)

De heren Martens en Van Nieuwkerke dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 9) dat ertoe strekt de principes van de dominante marktspeler en de maximumprijzen eveneens in te voeren voor de gassector.

Spreker verwijst verder naar zijn toelichting bij amendement nr. 8.

De heer Clerfayt, staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën, verwijst naar zijn antwoord bij het vorige amendement.

Artikel 216/1 (nieuw)

De heren Martens en Van Nieuwkerke dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 10) dat ertoe strekt in een uitkering te voerzien voor zelfstandigen die hinder ondervinden van werken aan het openbaar domein, maar er alles aan doen om open te blijven.Meer algemeen is de spreker van mening dat de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken aan het openbaar domein, eigenlijk een onwerkbaar gedrocht is. Spreker laakt het gegeven dat de regering, via een programmawet, dit gedrocht wenst bij te schaven. Graag was de spreker overgegaan tot een volwaardig parlementair debat hierover, waarna de bepalingen fundementeel zouden kunnen worden herschreven.

Artikel 218

De heren Martens en Van Nieuwkerke dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 12) dat beoogt de wet van 5 december 2005 aan te passen aan het door het vorige amendement voorgestelde principe van gehinderde zelfstandigen die ook bij niet sluiting van een vergoeding kunnen genieten.

Artikel 220

De heer Van Nieuwkerke dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-1050/2, amendement nr. 12) dat ertoe strekt de vergoeding in geval van sluiting te verhogen en het dubbele te laten bedragen van de vergoeding voor zelfstandigen die ernstig worden gehinderd maar niet moeten overgaan tot een sluiting. Bovendien is het de bedoeling dat de vergoeding wordt toegekend vanaf de eerste dag van sluiting of van ernstige hinder.

Tot slot merkt de spreker nog op dat er een solidaire bijdrage vanuit de begroting wordt voorzien om deze inkomenscompenstievergoedingen te betalen. Vanwaar komt dat bedrag ? Volstaat dat bedrag om de gerechtigde zelfstandigen geurende 1 jaar van een uitkering te voorzien ? Moet deze dotatie ook de kosten dekken ? Wat indien de dotatie niet volstaat ? Gaat het hier om een gesloten of een open enveloppe ? Wordt er bovendien ook gewerkt aan de preventie van de hinder ?

Wat de 3 hierboven vermelde amendementen betreft, repliceert de heer Clerfayt, staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën, als volgt :

De federale Staat zal vanaf 1 januari 2009 jaarlijks een dotatie van 1 000 000 euro aan het Participatiefonds storten. In het licht daarvan is een evaluatie van het stelsel van de compensatievergoedingen op dit ogenblik voorbarig. Pas na verloop van tijd zal kunnen worden nagegaan of de uitgetrokken dotatie en de hiermee gefinancierde inkomenscompensatievergoedingen toereikend zijn en, in ontkennend geval, of er budgettaire ruimte is om de dotatie op te trekken.

Het voorstel om in een uitkering te voorzien voor zelfstandigen die hun zaak niet wensen te sluiten, maar toch hinder ondervinden, stuit op controleproblemen. Daarom geeft de regering er de voorkeur aan om op dat vlak vooralsnog niet aan het huidige vergoedingssysteem te raken. Eventuele toepassingsproblemen zullen bij de de geplande evaluatie sowieso aan het licht komen. Op dat ogenblik kan dan over een eventuele bijsturing worden beslist.

Een van de indieners van de amendementen, de heer Van Nieuwkerke, is verbijsterd over het feit dat de regering bereid is om voor een dergelijke maatregel belastinggeld op te hoesten. De regeling van de compensatievergoeding brengt voor de zelfstandige een administratieve rompslomp mee die zeer formalistisch is. Zo zijn er sinds de invoering van de regeling op 1 januari 2007 165 aanvragen geweigerd wegens vormgebreken : in 28 gevallen ontbrak het hinderattest van de gemeentelijke administratie; voor 43 dossiers werd de verzendingsdatum niet gerespecteerd; 36 aanvragen werden laattijdig ingediend enzovoort. Daarbij komt dat de zelfstandige zijn zaak moet sluiten om op de vergoeding aanspraak te kunnen maken. Dat gaat in tegen de handelsgeest van elke rechtgeaarde zelfstandige die zijn zaak te allen prijze wenst open te houden. De wet van 3 december 2005 is bijgevolg niets anders dan een lege doos. Daarom zou de overheid er beter aan doen te investeren opdat de zelfstandigen hun zaak open kunnen houden. De amendementen nrs. 5 tot 12 geven daartoe een aanzet. Bovendien is de door de regering beloofde evaluatie over een jaar tijdverlies. De negatieve conclusie staat immers nu al vast.

De heer Van Gaever sluit zich hierbij aan. Hij meent dat zelfstandigen die door openbare werken worden gehinderd, daar achteraf het meeste baat bij hebben. Daarom moet de overheid er enkel voor zorgen dat die hinder zo veel mogelijk beperkt blijft. Bovendien wegen de relatief kleine compensatievergoedingen niet op tegen de kostprijs van de toepassing van de wet van 3 december 2005. Daarom zou ze beter worden opgeheven.

VI. STEMMINGEN

De amendementen nrs. 5 tot 12 worden elk verworpen met 3 tegen 9 stemmen, bij 1 onthouding.

Het geheel van de artikelen verwezen naar deze commissie, zijnde deze opgenomen in de Titels 1 tot 4, 8 en 9 (Hfst. 7), wordt aangenomen met 10 tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Olga ZRIHEN. Wouter BEKE.

De teksten van de door de commissie aangenomen artikelen zijn dezelfde als die overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 52-1607/23 - 2008/2009).