4-1010/2 | 4-1010/2 |
26 NOVEMBER 2008
I. INLEIDING
Dit verslag betreft twee wetsontwerpen, waarvan het ene volgens de facultatief bicamerale procedure moet worden behandeld (stuk Senaat, nr. 4-1010/1), en het andere volgens de verplicht bicamerale procedure (stuk Senaat, nr. 4-1011/1). Beide verslagen zijn door de regering eerst in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nrs. 52-1491/1 en 52-1492/1).
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft beide wetsontwerpen op 20 november 2008 aangenomen. Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid werd aangenomen met 78 tegen 4 stemmen bij 42 onthoudingen; het wetsontwerp tot wijziging van artikel 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 werd eenparig door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen.
Zij zijn naar de Senaat overgezonden op 21 november 2008. Wetsontwerp nr. 52-1010 is op 25 november 2008 geëvoceerd.
De commissie heeft deze wetsontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 19 en 26 november 2008, in aanwezigheid van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID
Artikelen 2 tot 6
U weet dat mijn absolute prioriteit uitgaat naar de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor de hele bevolking. Dit ligt ook in de lijn van het regeringsakkoord. Het is derhalve normaal dat dit wetsontwerp begint met enkele bepalingen die het verbeteren van deze toegankelijkheid beogen :
1. Teneinde toegang tot de gezondheidszorg te geven aan alle niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (N.B.M.V.), worden zij vanaf 1 januari 2008 rechthebbenden. Dit heeft momenteel betrekking op minder dan 20 kinderen, maar ik denk dat het zeer belangrijk is op menselijk vlak.
2. Inzake het vervoer van zieken, een domein waar de verplichte verzekering geneeskundige verzorging nog zwakke punten vertoont, zijn vier verbeteringen voorzien van de mogelijke tussenkomst van die verplichte verzekering :
— algemeen, door vanaf nu de Koning te machtigen om de tussenkomst van de verzekering in verplaatsingskosten uit te breiden tot andere genieters, die door Hem bepaald worden;
— instellen van een tussenkomst in de verplaatsingskosten van de oudere patiënten die in rusthuizen verblijven, van en naar een dagcentrum;
— een nieuwe berekeningswijze, die meer aansluit bij de realiteit, voor de verplaatsingskosten die terugbetaald worden aan de ouders of voogden van een kind dat aan kanker lijdt;
— instellen van een tussenkomst van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging bij de kosten voor het vervoer per ziekenwagen (dienst 100).
3. Als gevolg van de integratie van de « kleine risico's » van het sociaal statuut van de zelfstandigen in de verplichte verzekering geneeskundige verzorging op 1 januari 2008, worden twee wijzigingen aangebracht in de wet inzake de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen :
— opheffen van artikel 37, § 22, dat beoogde om aan de kinderen van de zelfstandigen dezelfde voordelen te verlenen als aan de kinderen van het algemeen stelsel, namelijk het ten laste nemen door de verplichte verzekering van het persoonlijk aandeel voor bepaalde tandheelkundige zorgen;
— afschaffen van de bijdrage verschuldigd door de gepensioneerden en weduwen/weduwnaars die genieten van een pensioen dat overeenstemt met een loopbaan die minder bedraagt dat één derde van een volledige loopbaan, of die als dusdanig beschouwd in het stelsel van het sociaal statuut van de zelfstandigen.
Artikelen 7 tot 9
Hierna komt een reeks technische bepalingen die het mogelijk maken om bepaalde elementen van de procedure van opmaak en monitoring van het Riziv-budget te vereenvoudigen en meer coherent te maken, dit uiteraard zonder aan de fundamentele principes van deze procedures te raken.
Artikel 10
De menselijke genetica kent een explosieve ontwikkeling en heeft een toenemende impact op de preventie, de gezinscounseling en zelfs op de therapie. Het aantal tests en de complexiteit ervan neemt voortdurend toe, de indicaties, het voorschrijven en de interpretatie van de resultaten zijn ook steeds complexer. Het consequent implementeren naar de patiënt, zijn familie en de behandelende arts wordt radicaal.
Deze evolutie maakt dat een terugbetaling per prestatie via de nomenclatuur van de zorgverstrekkingen onaangepast is voor de prestaties die uitgevoerd worden door de centra voor menselijke genetica. Er is derhalve vanaf nu voorzien dat de dekking door de verplichte verzekering geneeskundige verzorging voor de prestaties inzake menselijke genetica geregeld is via overeenkomsten tussen het verzekeringscomité van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en de centra voor menselijke genetica.
Artikel 11
Een andere bepaling betreft de opsporingsprogramma's. Dit kan inderdaad essentieel blijken te zijn, onder meer in het kader van de strijd tegen kanker. Bij de toepassing van de opsporingsprogramma's door de Gemeenschappen, bleek dat die eveneens een beroep doen op prestaties die terugbetaald worden in het kader van de verplichte verzekering. De verplichte verzekering geneeskundige verzorging heeft er ten andere alle voordeel bij dat deze programma's georganiseerd worden. Er wordt nu dus voorgesteld om in een wet een mechanisme te voorzien dat het aan het Verzekeringscomité mogelijk maakt om met de bevoegde overheden overeenkomsten af te sluiten voor het betalen van een tussenkomst in dergelijke opsporingsprogramma's.
Artikelen 12 en 13
In een ander domein is er thans in een financieringsmechanisme voorzien voor de laboratoria die als referentiecentra werken voor de prestaties inzake microbiologie : de financieringsovereenkomsten zijn afgesloten door het Verzekeringscomité met de laboratoria die erkend werden in functie van de door de Koning vastgelegde criteria. Het bleek dat men dit systeem in de praktijk niet kon uitwerken, voornamelijk om medische, technische en wetenschappelijke reden. Er wordt derhalve voorgesteld om in een wettelijke bepaling te voorzien voor het instellen van de basis van een koninklijk besluit dat de regels bepaalt volgens welke het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid overeenkomsten kan afsluiten met de laboratoria.
Artikelen 14 tot 17 en 59 tot 60
Inzake de geneesmiddelen bestrijkt het wetsontwerp vier domeinen waar de huidige reglementering aangepast wordt om de toepassing van de bestaande regels te vergemakkelijken.
In de eerste plaats wordt inzake de terugbetaalbare farmaceutische specialiteiten verduidelijkt dat het enige patent waarmee rekening wordt gehouden in het kader van de toepassing van het systeem van de referentieterugbetaling, datgene is dat de voornaamste actieve stof beschermt en bijvoorbeeld niet datgene dat een fabricatieprocédé zou beschermen. Dit vermindert de interpretatieproblemen aanzienlijk en harmoniseert de definities die in de wet gegeven worden voor éénzelfde concept.
Op de tweede plaats worden de regels die moeten toegepast worden door de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen versoepeld, teneinde meer flexibileit mogelijk te maken : het betreft enerzijds het herschatten van de therapeutische waarde van nieuwe terugbetaalde geneesmiddelen, die niet meer beperkt is tot de periode tussen 18 maanden en 3 jaar, en anderzijds de mogelijkheid tot het afsluiten van contracten tussen het Riziv en de farmaceutische bedrijven niet meer te beperken tot alleen het gebruik maken van de techniek van de terugbetaling van een percentage van het zakencijfer. Deze uitbreiding van de mogelijkheden om contracten af te sluiten is onmisbaar, onder meer wanneer de prijs onaanvaardbaar is voor de ziekteverzekering en de firma zijn prijs niet kan of wil verlagen, maar bereid is om de meerkost op de één of andere manier te compenseren.
Ook andere technische beperkingen worden uit de regels gehaald om van start te gaan met de groepsgewijze herzieningen, in het kader van louter technische wijzigingen of met het oog op een toename van de coherentie van bepaalde reglementaire teksten.
Tot slot een aanpassing die alleen tot doel heeft om een verkeerde interpretatie te vermijden wordt ook aangebracht aan de « Kiwi-reglementering » : nu zou men nog rechtmatig uit de huidige teksten kunnen concluderen dat elke groepsgewijze herziening die gedeeltelijk in gang gezet is om budgettaire redenen kunnen interpreteren als dat dit exclusief via de « Kiwi-procedure » moet gebeuren en niet via de klassieke procedure kan. Deze beperkende interpretatie is vanaf nu dus niet meer mogelijk.
De derde aanpassing betreft artikel 73, § 2, dat sedert 2006 mimimumpercentages aan generieke of « goedkope » voorschriften instelde voor de geneesheren en voor de tandartsen. De Koning beschikt thans over de bevoegdheid om het percentage aan te passen. Het artikel is aangevuld, om te bepalen dat deze aanpassing alleen zal gebeuren na advies van de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen, teneinde rekening te houden met de realiteiten op het terrein, en na overleg in de Ministerraad.
Tot slot brengt het vierde artikel enkele louter technische wijzigingen aan, betreffende de heffingen op het jaarlijks zakencijfer die verschuldigd zijn door de farmaceutische bedrijven : men verduidelijkt dat het wel degelijk het gehele zakencijfer is, dus zowel in openbaar als in ziekenhuismilieu, waarmee rekening gehouden wordt om de verschuldigde bijdrage te berekenen.
In de artikelen 59 en 60 voorziet het wetsontwerp eveneens in een bijkomende uitzondering voor de verplichte prijsverlagingen voor specialiteiten waarvan de actieve stof sedert meer dan twaalf jaar wordt terugbetaald. De wet laat thans een uitzondering toe voor de specialiteiten waarvan de actieve stof beschermd is door een patent. Men voegt een uitzondering toe voor de specialiteiten die ingeschreven zijn in klasse 1, met andere woorden die erkend werden als zijnde « echt innoverend ». Het is immers onlogisch om hiervoor aanvankelijk een hogere prijs toe te staan als gevolg van de grote therapeutische waarde, om die prijs enkele maanden later te doen verminderen.
Ze krijgen dus van rechtswege een uitzondering, die een einde neemt ofwel wanneer een andere specialiteit met dezelfde meerwaarde terugbetaald wordt, ofwel wanneer de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen van mening is dat er geen echte therapeutische waarde is, en in ieder geval na maximum 6 jaar. De uitzondering kan reeds vanaf 1 juli 2008 van toepassing zijn.
Artikel 18
Het ontwerp gaat verder met het wijzigen van artikel 64 van de wet geneeskundige verzorging en uitkeringen, zodat de entiteiten « zorgprogramma's » er vanaf nu in kunnen worden opgenomen en dat de prestaties die er geleverd worden ook kunnen genieten van de tussenkomst van de verzekering, in zoverre deze entiteiten de adequate erkenning verkregen.
Artikelen 19 tot 21
In het ontwerp is ook een reeks bepalingen ingevoegd betreffende de sociale statuten van de zorgverstrekkers (artsen, apothekers, tandartsen en kinesisten). Deze artikelen beogen voornamelijk het in concrete vorm brengen van een belangrijk punt van het akkoord geneesheren-ziekenfondsen, dat bepaalt dat het Riziv bij een geconventioneerde arts die de overeengekomen tarieven niet respecteert, de premies die aan hem gestort werden in het kader van het sociaal statuut kan terugvorderen.
Artikelen 23 tot 30
Het wetsontwerp bevat een belangrijk hoofdstuk dat de hervorming en de herwaardering beoogt van het statuut van de adviserend geneesheer.
De adviserend geneesheer vervult een sleutelopdracht bij het toepassen van de verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen. Deze opdracht, die een functionele onafhankelijkheid meebrengt, rechtvaardigt het feit dat de adviserend geneesheren over een bijzonder juridisch statuut beschikken.
De verzekeringsinstellingen hebben thans ongeveer 280 adviserend geneesheren in dienst (VTE). Indien men naar het leeftijdsprofiel kijkt (ongeveer 40 % van de adviserend geneesheren is ouder dan 50 jaar), blijkt duidelijk dat men in de loop van de komende jaren een belangrijke inspanning zal moeten leveren voor de noodzakelijke vervangingen, zeker gelet op de problemen die zich thans inzake aanwervingen voordien. Een geüpdatet en aantrekkelijk concept dringt zich dus op, ook gelet op de groeiende complexiteit van de opdracht.
De fundamentele elementen van het statuut van de adviserend geneesheren ondergaan weinig wijzigingen, naast de instelling van een accreditatiesysteem.
Ik ben echter van mening dat het belangrijk is om inspanningen te leveren, teneinde de functie aantrekkelijker te maken : door de opdrachten van de adviserend geneesheren te updaten en door hen voldoende ondersteuning te garanderen.
Teneinde tot een optimale synergie te komen van de controle-activiteiten en een uniforme toepassing mogelijk te maken van de wetgeving, wordt een Hoge Raad van geneesheren-directeurs ingesteld.
Gelijklopend met deze hervormingen zal er eveneens een financiële herwaardering van het statuut toegepast worden, via een aanpassing van de bestaande barema's die vastgelegd zijn bij koninklijk besluit.
Artikelen 31 tot 46
Hierna volgt een reeks bepalingen die de verbetering beogen van enkele technische elementen van de wet betreffende de responsabilisering van de zorgverleners. Deze wet werd twee jaar geleden in belangrijke mate hervormd en de uitvoering ervan moet via enkele verbeteringen nog wat vlotter verlopen. Na enkele maanden bleek dat die verbeteringen nodig waren voor het uitvoeren van de aanvankelijk gestemde maatregelen.
Artikel 47
Het ontwerp voorziet ook om een einde te maken aan de rechtsonzekerheid die ontstond door het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 december 2005, betreffende de beslissing tot terugvordering van ten onrechte betaalde prestaties in geval van een vergissing begaan door een instelling van sociale zekerheid met een publiek of een privaat karakter.
Artikelen 48 tot 49
In het kader van de GVU-wet worden daarenboven technische wijzigingen aangebracht in het kader van de implementatie van het SEPA-systeem (single Euro payments area).
Artikelen 50 tot 52
Het ontwerp bevat eveneens belangrijke bepalingen inzake de referentiebedragen, die het afschaffen beogen van de ongerechtvaardigde praktijkverschillen voor gestandaardiseerde medische en chirurgische prestaties in de ziekenhuissector. Zo wijzigt het artikel 56ter van de GVU-wet, waarmee het systeem van de referentiebedrag in 2002 werd ingevoerd. Dit systeem beboet financieel en a posteriori de ziekenhuizen die praktijken hanteren waarvan geoordeeld wordt dat ze, vergeleken met een standaard, abnormaal duur zijn, en heeft op termijn tot doel om tot een wijziging te komen van het gedrag van de zorgverleners.
Het in 2002 ingevoerde systeem werd fel bekritiseerd, onder meer inzake de toepassingsmodaliteiten, en werd hierdoor meerdere malen gewijzigd, maar het werd vooral nooit concreet toegepast zonder dat er een duidelijke beslissing kwam over de vraag inzake het terugvorderen of het niet-terugvorderen van de vorige systemen.
Er moesten in 2008 dus twee problemen worden opgelost :
1. Hoe het systeem wijzigen om de doelstelling, namelijk het verminderen van de discrepantie van de praktijken tussen de ziekenhuizen, beter te bereiken, zoals het regeringsakkoord van 20 maart 2008 bepaalt ?
2. Welke houding nemen we aan ten aanzien van de terugvorderingen en onder meer die van de jaren 2003 tot 2005 die niet tijdig werden uitgevoerd ?
Het ontwerp geeft antwoord op deze twee vragen. Het steunt op drie pijlers :
1. Intrekking van het systeem 2003-2005 => niet-terugvorderen van de bedragen in verband met de verblijven 2003-2005, zowel wegens de verstreken tijd, als wegens het niet-pertinent zijn van het aanvankelijke systeem, dat onvoldoende gericht was (hetgeen de wetgever trouwens erkende door het in 2006 zelf te verbeteren);
2. Effectieve toepassing van het systeem 2006-2008 (terugvordering van de bedragen in verband met de verblijven 2006-2008);
3. De wijziging van het systeem vanaf 2009.
Het voorstel ligt in de lijn van de regeringsverklaring en is evenwichtig :
1. De niet-teruggevorderde bedragen (2003-2005) waren niet discriminerend en beoogden quasi alle ziekenhuizen (Brussel, Vlaanderen en Wallonië). Dit systeem haalde dus niet de nagestreefde doelstelling en de terugvorderingen zouden met meerdere jaren achterstand gebeurd zijn, hetgeen ernstige praktische problemen zou opgeleverd hebben;
2. Het systeem zal toegepast worden vanaf 2009 (dus zonder achterstand) voor de gegevens 2006-2008;
De aanpassing van het huidige systeem (waarvan de toepassingsmodaliteiten het voorwerp van kritiek zijn door alle betrokken actoren) wordt voorgesteld om beter de doelstelling van het doen verdwijnen van de discrepanties te behalen, met het oog op de verbetering van de prestaties en de kwaliteit van de zorg. De aanpassing integreert de voorstellen die gedaan werden door de multipartite, waarin de verschillende actoren vertegenwoordigd zijn : zo integreert bijvoorbeeld het vergelijkingsysteem thans de pre-operatorische onderzoeken die ambulant gebeurden en is er voortaan een jaarlijks feedbacksysteem voorzien, zodat de ziekenhuizen en de zorgverstrekkers één en ander kunnen « rechtzetten ».
Artikel 53
In een totaal ander register werden op 1 januari 2008 de kleine risico's voor de zelfstandigen geďntegreerd in de verplichte verzekering gezondheidszorg. Een aantal situaties, die reeds voor 1 januari 2008 aan het licht kwamen en die ook na deze datum nog bestaan, scheppen echter problemen. Het betreft onder meer situaties waarbij er een link bestaat tussen de prestaties, ofwel omdat het aantal prestaties beperkt is, ofwel omdat het gaat over een geheel van prestaties, waarvan een deel werd toegekend voor de integratie van de kleine risico's. Het betreft eveneens gevallen waarbij de tussenkomst van de verplichte verzekering alleen kan toegekend indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden voor de integratie van de kleine risico's. De Koning krijgt hier de bevoegdheid om deze situaties te regelen.
Artikel 54
Als gevolg van het sociaal akkoord van 4 juli 1991, kregen de rusthuizen een bedrag van 2 frank per forfait, dat integraal aan de vakverenigingen moest gestort worden. De commerciële sector weigerde dit te doen en er werd hen een alternatief voorgesteld : met betrekking tot de periode 1992 tot 2002 konden ze de vakbondspremie op een rekening storten bij de Deposito- en Consignatiekas.
Sedert 2002 stelt dit probleem zich niet meer, want de vakbondspremie wordt door het RIZIV rechtstreeks aan de diverse vakbondsfondsen gestort.
Er staat een bedrag van 4 024 097 euro op de rekening van de Deposito- en Consignatiekas.
Artikel 54 voorziet een wettelijke basis, zodat het RIZIV dit bedrag kan recupereren.
Artikel 55
De kostprijs voor de loonharmonisering, voortkomend uit de sociale akkoorden van 2000 en 2005 wordt thans gefinancierd via een systeem van voorschotten, dat niet meer voldoende overeenstemt met het huidige systeem van de financiering van de rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen.
Artikel 55 voorziet een wettelijke basis voor het aanpassen en integreren van de financiering van de financiële harmonisering, als een specifiek onderdeel bij de forfaitaire financiering van de rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen.
Artikelen 56 tot 57
In de wet was niet expliciet bepaald dat het Intermutualistisch Agentschap, dat de gegevens met betrekking tot de permanente steekproef ter beschikking stelde van verscheidene instellingen, zelf gebruik kan maken van de gegevens van de steekproef. De hier voorgestelde wijziging geeft aan de Koning de bevoegdheid om, met een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het Intermutualistisch Agentschap te beschouwen als gebruiker van de gegevens van de steekproef op dezelfde wijze als de andere instellingen die door de wet worden bedoeld.
Artikel 58
Elkeen die de sociale MAF geniet, ontvangt ook de verhoogde tussenkomst van de verzekering. Met echter een uitzondering in het kader van de huidige reglementering : bepaalde kinderen met een handicap hebben, wegens hun handicap, recht op de verhoogde tussenkomst van de verzekering. Momenteel genieten alleen de kinderen die wegens hun handicap verhoogde kinderbijslag ontvangen van de MAF zonder controle van de inkomsten.
Deze overgangbepaling is aangepast vanaf het toekenningsjaar 2008 van de MAF en wordt uitgebreid tot de kinderen met een handicap die voldoen aan de medisch-sociale voorwaarden om recht te hebben op de verhoogde kinderbijslag, maar die daar niet effectief van genieten.
De maatregel past in het kader van een administratieve vereenvoudiging en maakt het gebruik op grote schaal mogelijk van elektronische getuigschriften voor het toekennen van bijkomende rechten in de verplichte verzekering voor kinderen met een handicap.
Artikelen 61 tot 62
Sedert 1 januari 2008 zijn de zelfstandigen eveneens verzekerd voor de kleine risico's door toepassing van de wet van 26 maart 2007. Aangezien er nu maar één enkel stelsel van verplichte verzekering gezondheidszorg meer bestaat voor alle situaties waarbij moet bepaald worden bij welke titularis een persoon ten laste moet worden aangesloten, werd vanaf 1 januari 2008 ook het principe van de vrije keuze ingesteld.
De invoering van de vrije keuze als principe zou kunnen leiden tot minder standvastigheid bij de aansluiting van de personen ten laste. De vrije keuze houdt eveneens in dat de keuze kan worden herzien. Wanneer de betrokken titularissen niet bij dezelfde verzekeringsinstelling zijn aangesloten, is een intermutualistische uitwisseling van gegevens noodzakelijk, zodat de persoon ten laste alle rechten kan genieten.
Het instellen van de vrije keuze in hoofde van de leden kan op deze manier soms ook negatieve gevolgen hebben. Zolang er geen keuze is gemaakt, mag men in geen geval overgaan tot een inschrijving; vanaf het moment dat de inschrijving kan geregeld worden, gaat die echter in met terugwerkende kracht tot op de datum waarop de voorwaarden om een persoon ten laste te zijn werden vervuld.
Er wordt derhalve voorgesteld om opnieuw voorrangsregels in te voeren voor de inschrijving van personen ten laste van een titularis.
Artikelen 63 tot 72
Meerdere bepalingen van het ontwerp hebben verder betrekking op het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Naast technische preciseringen, zoals het invoegen van een definitie van de begrippen « patiënt » en « gezondheidszorg », identiek met die welke reeds in de wet betreffende de rechten van de patiënt staan, wordt ook de rol van de provinciale geneeskundige commissies versterkt.
Die worden inderdaad bevoegd voor het intrekken van het visum van een zorgverlener indien die het voorwerp is van een strafrechtelijke veroordeling, die onverenigbaar is met het uitoefenen van heel of een deel van zijn beroep. Deze maatregel ligt in het verlengde van de maatregelen die tijdens deze regeerperiode reeds genomen werden met het oog op het verbeteren van de efficiëntie van de beslissingen van de geneeskundige commissies inzake het intrekken van de visums.
Artikelen 73 tot 76
Het ontwerp brengt ook enkele aanpassingen aan inzake de Nationale Raad voor Verpleegkunde, die de Federale Raad voor Verpleegkunde wordt, teneinde rekening te houden met de institutionele evolutie van het land.
De samenstelling van de Raad is aangepast, teneinde de vertegenwoordiging van de verpleegkundigen te verbeteren : zo zorgt men voor de aanwezigheid van verpleegkundigen die over een basiskwalificatie beschikken, maar progressief eveneens over verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepstitel of van een bijzondere beroepskwalificatie.
De Federale Raad voor Verpleegkunde weerspiegelt op deze wijze de evolutie naar meer specialisaties en zorgt tegelijk voor een globale visie van de verpleegkundige zorg. Men voegt tevens 4 leden toe die de zorgkundigen vertegenwoordigen, rekening houdend met de besluiten van 12 januari 2006, die de delegatie toelaten van bepaalde verpleegkundige handelingen aan de geregistreerde zorgkundigen.
Tot slot is de erkenningscommissie voor de verpleegkundigen niet meer ingesteld binnen de Federale Raad voor Verpleegkundigen, maar geďntegreerd in de FOD Volksgezondheid, met het oog op het garanderen van een grote onafhankelijkheid tussen de instanties die bevoegd zijn inzake de verpleegkunde.
Artikelen 77 tot 78
Het beroep van hulpverlener-ambulancier moet in België dringend worden gereglementeerd en ook worden erkend door het te integreren in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, dit enerzijds om het beroep van hulpverlener-ambulancier te beschermen en anderzijds om de functie van hulpverlener-ambulancier te definiëren en een wettelijk kader vast te leggen voor de aan die functie gekoppelde activiteiten, een kader dat meer in het bijzonder door de Koning moet worden bepaald.
Artikelen 79 tot 80
Het ontwerp introduceert verder een bepaling inzake administratieve vereenvoudiging voor de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, alsook een bepaling die een vereenvoudiging beoogt van de overdracht van gegevens tussen het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening en de centra van het eenvormig oproepstelsel.
Artikelen 81 tot 83
Wat betreft de bevoegdheid van het Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, is de levering van gassen aan patiënten een aangelegenheid die een aantal technische handelingen vergt op het vlak van installatie en onderhoud van de apparatuur, evenals op het vlak van het geven van de nodige instructies aan de patiënt met het oog op een goed en veilig gebruik. In deze context wordt een certificering voorzien van de personen, die de apparatuur voor de levering van gassen aan de patiënt zullen installeren, onderhouden en de nodige instructies geven met betrekking tot een adequaat gebruik van gas, en dit op basis van criteria die voornamelijk kwalificatie en kwaliteit betreffen.
Deze regeling inzake certificering beoogt zowel een efficiënte behandeling van de patiënt als zijn veiligheid, voornamelijk gelet op het brandgevaar. Een strafrechtelijke sanctie voor elke miskenning van deze regeling wordt voorzien. Deze regels zullen in werking treden op een door de Koning vastgestelde datum.
Artikel 84
Een andere wijziging heeft tot doel twee preciseringen op te nemen in de wet inzake experimenten op de menselijke persoon.
Ten eerste worden retrospectieve studies uitgesloten uit het toepassingsveld. Het gaat om studies waarbij men het verleden analyseert, gebruik makend van medische en administratieve gegevens en waarbij de persoon niet betrokken is.
Ten tweede wordt voorzien in een vereenvoudiging van de procedure voor studies die verband houden met de evaluatie van de kwaliteit van de activiteit van beroepsbeoefenaars zoals bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78; meer bepaald gaat het om studies die worden gevoerd door een federale overheidsdienst of een instelling van openbaar nut. Het principe van de voorafgaande geďnformeerde toestemming voor dit soort studies wordt vervangen door een zogenaamd opting out systeem; dit betekent dat elkeen zich kan verzetten tegen deelname aan de bedoelde studie.
Artikel 85
Tot slot wordt aan het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten de mogelijkheid gegeven om toelagen te kunnen verlenen. Deze bevoegdheid wordt beperkt aangezien de tegemoetkoming strikt beperkt is tot het dekken van de reële kosten. Bovendien mag enkel een maximum van 80 % van de toelage a priori worden betaald.
Men beoogt hier eigenlijk aan het Agentschap actiemiddelen te bieden die in het verleden aan het Directoraat-generaal Geneesmiddelen werden geboden. Deze laatste verleende inderdaad regelmatig toelagen. Hieronder wordt onder meer verstaan de toelage die wordt verleend aan het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie dat het Directoraat-generaal Geneesmiddelen bijstond en doorgaat het Agentschap bij te staan in zijn opdracht inzake informatie over het geneesmiddel.
III. BESPREKING
Mevrouw Durant maakt zich zorgen over de uitbreiding van de taken van de adviserend geneesheren, die een grotere rol krijgen in de keuze van de behandeling of de re-integratie van de mensen. Men zou rekening moeten houden met de mening van de artsenverenigingen die niet erg voor die wijzigingen te vinden zijn. De keuze van de behandeling valt immers onder de bevoegdheid van de behandelend geneesheer, terwijl de adviserend geneesheer een advies geeft over de toestand van de persoon. Is er geen risico dat er verwarring ontstaat tussen controle en begeleiding ?
Tevens strekt het wetsontwerp ertoe om het loon van de adviserend geneesheren te verhogen, om hun beroep aantrekkelijker te maken en het gebrek aan adviserend geneesheren te verhelpen. Maar nu reeds verdient een adviserend geneesheer tussen 25 en 40 % meer dan een huisarts en is er een tekort aan huisartsen. Dat is een problematisch aspect en de senator meent dat het voorlopig uit het wetsontwerp moet worden gelicht, om hierover overleg te plegen met de artsenverenigingen.
Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Onkelinx antwoordt dat er zeker geen tekort aan adviserend geneesheren zou bestaan indien zij werkelijk 25 tot 40 % meer verdienden dan de huisartsen. De kloof tussen huisartsen en adviserend geneesheren is integendeel almaar breder geworden, omdat de loonschalen van de adviserend geneesheren niet aan de index gekoppeld zijn. Het ligt voor de hand dat ze minder verdienen dan huisartsen, aangezien ze loontrekkenden zijn en in een vast werkrooster werken en hun arbeidslast lager is. Men moet niettemin opletten voor het verbreden van de kloof tussen beide artsencategorieën, die heel veel wervingsproblemen doet rijzen.
Niemand betwijfelt het belang van de bijdrage van de adviserend geneesheer aan het stelsel, met name bij de goedkeuring en de follow-up van de behandelingen en de voorschriften. Als de schaarste van adviserend geneesheren zou aanhouden, dan zou dat enorme problemen en vertragingen in de controle veroorzaken.
Eigenlijk strekt de hervorming ertoe de adviserend geneesheren een kwalitatief belangrijker rol te geven. De eerste invalshoek is de omscholing op het gebied van de vergoedingen. De adviserend geneesheer heeft niet alleen een controlerende rol, maar begeleidt ook de mensen die arbeidsongeschikt zijn. Die artsen staan op de eerste lijn en zijn ongetwijfeld het best geplaatst om die mensen bij te staan en te helpen bij hun re-integratie op de arbeidsmarkt.
De tweede invalshoek is de ziekteverzekering. Over de rol van de adviserend geneesheren in die context bestaat er geen dubbelzinnigheid. Niemand wil de adviserend geneesheren op het vlak van de behandeling zien treden en zich zien bemoeien met de individuele relatie tussen arts en patiënt. Het leek evenwel belangrijk een reeds bestaande toestand te bevestigen, namelijk dat de ziekenfondsen hun patiënten een hoeveelheid informatie van medische of therapeutische aard bieden. Die informatie gaat niet over de individuele behandeling maar over de gelijkwaardigheid van bepaalde keuzes, zoals die van generische geneesmiddelen. De adviserend geneesheer is het best geplaatst om dergelijke taak te vervullen.
Tot slot is over de tekst niet overlegd met de Vereniging der Belgische Omnipractici (VBO-GBO), omdat hij de huidige rol van de adviserend geneesheer ten opzichte van de behandelend geneesheer in geen enkel opzicht verandert.
Mevrouw Durant sluit zich volledig bij de intentie van de regering aan, ze betwist geenszins de belangrijke rol die de adviserend geneesheer kan spelen in zijn functie van adviseur, maar ze betreurt de dubbelzinnigheid van de tekst, die terecht de argwaan van de huisartsen kan wekken.
Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Onkelinx merkt op dat ze de VBO-GBO geregeld ontmoet en dat die vereniging geen enkele opmerking heeft gemaakt over het wetsontwerp. Tegen eHealth daarentegen zijn zowel de BVAS als de VBO-GBO geregeld ten strijde getrokken, zelfs bij overlegrondes die over andere zaken gingen.
De minister herinnert er ook aan dat, indien het tekort aan adviserend geneesheren niet snel wordt aangepakt, de huisartsen het eerste slachtoffer zullen zijn. De administratieve last van het werk van de adviserend geneesheren zou immers op hun schouders kunnen terechtkomen. Bovendien zijn de geplande financiële investeringen volstrekt niet in het nadeel van de huisartsen.
De heer Brotchi heeft enige bedenkingen en zou garanties willen in verband met artikel 84 van het wetsontwerp.
Wanneer aan het vereiste van de voorafgaande en op basis van voldoende informatie gegeven toestemming van de patiënt wordt geraakt, is het gerechtvaardigd dat heel wat mensen zich zorgen maken en om meer uitleg vragen. Spreker geeft opnieuw uiting aan die bezorgdheid om de mensen gerust te stellen die hem erop wezen dat bepaalde garanties uit de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, zouden kunnen wegvallen.
Artikel 84 van het voorliggend wetsontwerp stelt meer bepaald voor om retrospectieve studies uit te sluiten uit het toepassingsgebied van de wet van 7 mei 2004.
Aangezien hijzelf met die lange procedures wordt geconfronteerd, spreekt de idee om nodeloze administratieve formaliteiten achterwege te laten, de heer Brotchi wel aan. Hij begrijpt echter niet goed waarom die garanties voor patiënten gewoonweg wegvallen bij retrospectieve studies die hen betreffen. Indien een retrospectieve studie immers enkel het verleden analyseert op basis van beschikbare gegevens, impliceert ze toch indirect onderzoek op de menselijke persoon. De Nationale Raad wees op de gevolgen van die uitsluiting voor patiënten : artikel 84 zou ertoe leiden dat de patiënt niet de waarborg heeft dat het ethisch comité een positief advies heeft gegeven over die studie en het ontneemt de patiënt het voordeel van de foutloze verzekering die bij de wet van 7 mei 2004 wordt opgelegd.
Welke garanties krijgen patiënten voortaan op dat vlak als de wet van 7 mei 2004 niet meer van toepassing is ? Hoeveel informatie zal een patiënt krijgen over dit soort studie ?
Artikel 84 van het wetsontwerp stelt ook een vereenvoudiging voor van de procedure voor experimenten die verband houden met een doelstelling inzake kwaliteit van de activiteit van de beoefenaars van gezondheidszorg en die plaatsvinden op initiatief van een federale overheidsinstelling, een instelling van openbaar nut of een orgaan dat in de schoot hiervan is opgericht. Het gaat meer bepaald om het RIZIV, het KCE of het college van geneesheren dat de kwaliteit van de medische activiteit in de ziekenhuizen evalueert.
Concreet is die vereenvoudiging in de parlementaire voorbereiding gerechtvaardigd door de idee dat « het absoluut noodzakelijk is dat bedoelde initiatieven niet kunnen worden gehinderd door procedures of voorwaarden die minder relevant zijn voor niet-interventionele studies of experimenten. ».
Meer bepaald bij verkennende studies van deze instanties, wordt het principe van de voorafgaande toestemming van de deelnemer of zijn vertegenwoordiger, vervangen door een « opting-out »-systeem, wat betekent dat elkeen zich tegen de deelname aan bedoeld experiment kan verzetten.
Spreker wenst in de eerste plaats de nadruk te leggen op het feit dat de voorafgaande toestemming het basisprincipe moet blijven bij elk experiment. De wet van 7 mei 2004 zet daartoe richtlijn 2001/20 om waar zij zich rechtstreeks op baseert : in de memorie van toelichting staat dat : « de principeregel deze van de geďnformeerde toestemming is, dat wil zeggen van een geschreven toestemming die wordt overhandigd nadat diverse informatie aan de deelnemer of aan zijn vertegenwoordiger werd verstrekt, ja, er zelfs een contact heeft plaatsgehad tussen de deelnemer en zijn vertegenwoordiger en de onderzoeker (...), ».
Hier krijgt de patiënt informatie over het feit dat zijn gegevens kunnen worden gebruikt en dat hij het recht heeft dit eventueel te weigeren. Indien hij niet weigert, geeft hij toestemming.
Welke garanties biedt dat « opting-out »-systeem ? Hebben de ethische comités niet de volle bevoegdheid om de omvang en de volledigheid van de informatie aan de patiënten te evalueren en hoe die informatie moet worden verstrekt ? Welke overheid wordt er in artikel 84 bedoeld ?
De minister antwoordt dat artikel 84 twee elementen omvat. Voor de retrospectieve studies, die zich baseren op bestaande dossiers en bestaande gegevens — patiëntendossiers, medische dossiers, ... — bestaat er geen twijfel over : de wet is niet van toepassing. Zij verwijst eveneens naar een omzendbrief die door de vorige minister van Volksgezondheid werd verzonden die hierover zeer duidelijk is. Een en ander behoort evenmin tot het toepassingsveld van de Europese richtlijn die aan de basis lag van de Belgische wetgeving. Het gaat hier dus om niets meer dan een bevestiging van een gangbare praktijk die vanaf het begin werd toegepast.
Een tweede element is nieuw en betreft voornamelijk een vereenvoudiging van de procedure en de vervanging van de voorafgaande toestemming door een « opting out-systeem ». Het gaat om experimenten die door de overheid worden georganiseerd, een niet-interventioneel karakter hebben en tot doel hebben om de uitoefening van de gezondheidsberoepen te verbeteren in het kader van een globaal gezondheidsbeleid. Concreet betreft het de werking van de colleges inzake de bevordering en de evaluatie van de kwaliteit van de artsen in de ziekenhuizen. De betrokken patiënten moeten hier wel worden geďnformeerd en kunnen ook hun verzet laten blijken maar hoeven geen voorafgaande, expliciete toestemming te geven. De bedoeling is om dergelijke experimenten werkzaam en realiseerbaar te maken, wat in de huidige stand van de wetgeving niet het geval is. De minister onderstreept evenwel dat het hier om een beperkte toepassing van de wet op de experimenten op de menselijke persoon gaat en dat het centrale ethisch comité zijn bevoegdheid blijft behouden, zonder dat andere ethische comités advies moeten geven.
De heer Ide verwijst naar artikel 2 van het ontwerp dat handelt over de tegemoetkoming in de verplaatsingskosten van de ouders of voogden van een kind dat lijdt aan kanker. Wat echter met ouders van kinderen met andere zware ziektes zoals bijvoorbeeld dialyse ? Dit ontwerp is geschreven in de geest van het kankerplan. Is het de bedoeling om deze maatregel ook uit te breiden naar andere chronische aandoeningen ?
Spreker merkt vervolgens op dat het ontwerp dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend de verplichting om de bijdrage te betalen voor de patiënten die zich aanmelden in een spoedgevallendienst opheft, terwijl volgens een onderzoek van Test Aankoop vaak oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van spoeddiensten. Vreest de minister niet dat de afschaffing van deze bijdrage zal leiden tot nog meer oneigenlijk gebruik van spoeddiensten ? Werd deze bepaling behouden in de tekst zoals hij door de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat werd overgezonden ?
Artikel 9 van het wetsontwerp beperkt het aantal gestandaardiseerde verslagen per jaar tot twee. Wat verstaat de minister onder « gestandaardiseerde verslagen » ?
Artikel 10 geeft aan het Verzekeringscomité van het RIZIV een aangepast instrumentarium om tussen te komen in de kosten van een complexe materie, meer bepaald de centra menselijke erfelijkheid. Over welk instrumentarium gaat het ? Wordt een nomenclatuur geďntroduceerd ? Gaat het om een blanco cheque of een enveloppe ? Over hoeveel geld gaat het ?
De artikelen 12 en 13 handelen over de referentiecentra voor microbiologie. Hoe zal het systeem er dan in de praktijk gaan uitzien ? Zal er worden gewerkt met een openbare aanbesteding ? Voor hoe lang ?
In Afdeling 10 van Hoofdstuk 2 van het wetsontwerp wordt het beginsel vastgelegd dat de aansluiting bij een ziekenfonds niet mag gepaard gaan met het toekennen van materiële voordelen, tenzij met een geringe handelswaarde. De heer Ide meent dat hier waakzaamheid geboden is. Ontvangst van een balpen, een kalender, een proviandtas, allerlei zaken zonder handelswaarde, is in principe niet van dien aard de vrijheid aan te tasten om een mutualiteit te kiezen en is dus geoorloofd. Spreker meent dat dit zeer vaag is. Beter ware dat de minister de richtlijnen van de Controledienst voor de Ziekefondsen overneemt, die stellen dat hebbedingetjes ten aanzien van de eigen leden niet meer dan 20 euro mogen bedragen en dat voor niet-leden dit enkel 10 euro mag bedragen én niet gekoppeld mag zijn aan een lidmaatschap.
Wat de adviserend geneesheren betreft, vraagt de senator zich af in welke mate zij toegang hebben tot de medische gegevens via het e-Health platform.
De heer Ide verwijst vervolgens naar de memorie van toelichting bij artikel 29 (vroeger artikel 32) van het ontwerp, die luidt :
« Krachtens de huidige bepalingen, kan de Koning de verzekeringsinstellingen vrijstelling van terugvordering verlenen voor bepaalde ten onrechte aangerekende verstrekkingen van geringe waarde. In dezelfde geest, zal de Koning ook de regels bepalen, op basis waarvan de verzekeringsinstellingen, in behartenswaardige gevallen en op voorstel van hun geneesheer-directeur, zullen kunnen afzien van de terugvordering. De Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle zal van deze gevallen in kennis gesteld worden. Het betreft een technische wijziging. »
Hij meent dat dit zal leiden tot complete willekeur en vraagt zich af wat de bedoeling is. Het kan toch niet dat een geneesheer-directeur zomaar zaken kan seponeren die onrechtmatig werden aangerekend ? Wat is de draagwijdte van het woord « geringe waarde » ? Dit is geenszins een technische wijziging en mogelijk heeft deze aanpassing verregaande budgettaire gevolgen.
Afdeling 14 van Hoofdstuk 2 handelt over de referentiebedragen. Ook hier spreekt men over « standaardisatie », terwijl spreker de indruk heeft hier iets anders wordt bedoeld dan in artikel 9 van het ontwerp. Wat is de definitie van dit begrip ?
Spreker is in principe niet tegen referentiebedragen maar de Dienst Geneeskundige Controle en Evaluatie weet zeer goed welke ziekenhuizen zich bezondigen aan overconsumptie. Nu worden referentiebedragen ingevoerd en sommige ziekenhuizen zullen dus moeten terugbetalen in geval van overschrijding. Wie betaalt concreet : de ziekenhuizen of de artsen ? Dit zal wellicht leiden tot grote spanningen tussen een beheerraad en een medische raad. In hoeverre is reeds bekend welke ziekenhuizen de referentiebedragen overschrijden ? De gegevens die werden bekendgemaakt voor 2006 lijken spreker zeer chaotisch te zijn. Is men wel goed voorbereid om dit nu te realiseren ? Men spreekt over incentives, maar over hoeveel geld gaat het en wie komt dit geld toe ? Ook hier moet men zich afvragen of het de ziekenhuizen dan wel de artsen zijn die deze incentives ontvangen.
Spreker vraagt zich vervolgens af of de minister van plan is om voor ŕlle gezondheidszorgberoepen Ordes op te richten.
Hoofdstuk 12 van het wetsontwerp betreft de ambulanciers. Heeft spreker het goed begrepen dat het huidige statuut van kracht blijft en er dus geen herwaardering zal komen van dit beroep ? Een betere scholing en betere kwaliteitsnormen zijn echter vereist wanneer men een vergelijking maakt op internationaal niveau.
Ten slotte is spreker verheugd dat de minister voorstelt om het « nationale » kankerplan te vervangen door het « federale » kankerplan.
Mevrouw Van Ermen is het volstrekt oneens met de intentie van de minister om het takenpakket van de adviserend geneesheren uit te breiden en een Hoge Raad voor geneesheren-directeurs op te richten. Deze laatste is volstrekt overbodig omdat hij zich in de plaats wil stellen van de Geneeskundige Dienst voor Evaluatie en Controle en diens takenpakket naar zich toe wil trekken.
Via een wijziging aan artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wil men de mogelijkheid invoeren waarbij de verzekeringsinstellingen de toestemming krijgen om in behartenswaardige gevallen af te zien van de terugvordering van ten onrechte aangerekende verstrekkingen en dit op voorstel van de geneesheren-directeurs die dit overmaken aan de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle.
Wat zijn « behartenswaardige gevallen » ? Indien men dergelijke bepaling wil invoeren zou het beter zijn om een wijziging door te voeren aan artikel 164, zesde paragraaf waarbij de Koning momenteel de mogelijkheid heeft om verzekeringsinstellingen vrij te stellen om bepaalde zeer geringe bedragen terug te vorderen overeenkomstig de modaliteiten en binnen de perken die Hij vaststelt. Mevrouw Van Ermen stelt voor om aan deze zesde paragraaf van het artikel 164 toe te voegen dat de Koning deze mogelijkheid heeft in « behartenswaardige gevallen », eerder dan de bepaling van artikel 29 van het ontwerp aan te nemen.
Mevrouw Van Ermen sluit zich verder aan bij de kritiek van senator Ide op de invoering van referentiebedragen, die slechts spanningen zullen veroorzaken tussen de geneeskundige raad en de beheerraad van een ziekenhuizen. Zij stelt voor om de voorgestelde invoering van artikel 56ter, § 6, en uiteindelijk het volledige artikel 56ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, te schrappen.
Hoofdstuk 14 handelt over het Federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten. Het voorstel waarbij de Koning de reclame aan een controlesysteem onderwerpt negeert de bemerking van de Raad van State (zie stuk Kamer, nr. 52-1492/001, p. 123) waarbij gesteld wordt dat de wetgever bevoegd is voor de essentie van het systeem om reden van mogelijke inbreuk op de vrijheid van meningsuiting (artikel 19 van de Grondwet).
Wat artikel 84 betreft, meent mevrouw Van Ermen dat de aanpassing in artikel 3, § 2, van de wet van 7 mei 2004 inzake de experimenten op de menselijke persoon betekent dat de gegevens in medische dossiers of administratieve dossiers op gelijk welke wijze kunnen gebruikt worden. Deze bepaling dient minstens een link te vertonen met de zogenaamde « privacywet ». Voor zover deze gegevens die betrekking hebben op de gezondheid ook elektronisch verwerkt worden dient ook de link met de wet op het e-Health platform (wet van 21 augustus 2008) te worden gelegd.
De aanpassing in artikel 3, § 3, van de wet van 7 mei 2004 negeert volledig de bemerking van de Raad van State (stuk Kamer, nr. 52-1491/001, p. 71) die stelt dat er een mogelijke inbreuk bestaat op het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Er wordt geen enkele verantwoording gegeven waarom de opgesomde instanties geen toestemming moeten krijgen van de patiënt enkel en alléén omdat er een onderzoek wordt gedaan die betrekking heeft op de kwaliteit van de activiteit.
Mevrouw Lanjri is verheugd dat de minister is ingegaan op haar voorstel om ook kinderen van niet-begeleide minderjarigen het recht op terugbetaling voor medische bijstand te geven. Dit element staat helemaal vooraan in het wetsontwerp en dat is niet meer dan terecht.
Mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, komt niet terug op de opmerkingen betreffende artikel 2, aangezien de commissievoorzitter er al een antwoord op gegeven heeft.
Wat de verplaatsingskosten van de ouders betreft, gaat het hier eigenlijk om een technische wijziging om in de wet duidelijker aan te geven hoe de afstand berekend wordt voor de bijdrage van de ziekteverzekering. Momenteel bestaat deze bijdrage alleen voor kanker, maar in het programma betreffende de chronische ziektes werd 2 miljoen vrijgemaakt voor de verplaatsingskosten in het raam van de verzorging van chronische ziektes. Tijdens de uitvoering van het programma zal er ook worden voorzien in een bijdrage voor andere ziektes.
Artikel 5 werd door een amendement van de regering in de Kamer uit het wetsontwerp gehaald en wordt opgenomen in de programmawet.
De bepaling betreffende de microbiologie (artikel 12) moet de uitvoering van een bestaande tekst mogelijk maken. Het was niet mogelijk om in een koninklijk besluit alle criteria voor de referentielaboratoria op te nemen. De technieken evolueren immers veel te snel. Daarom stelt het wetsontwerp voor om te werken met overeenkomsten tussen het WIV en de laboratoria. Die zullen van onbepaalde duur zijn, maar zij kunnen gemakkelijk worden aangepast aan de technische evolutie.
Wat betreft de voordelen die de ziekenfondsen aan leden of niet-leden toekennen, geldt als criterium de inschrijving. De CDZ-regels betreffen personen in een inschrijvingsprocedure. Men regelt hier zaken die onder de bevoegdheid vallen van de dienst administratieve controle van de RIZIV, wat de inschrijvingsregels betreft. Deze dienst heeft natuurlijk een andere bevoegdheid dan de Controledienst van de Ziekenfondsen.
De heer Ide begrijpt dat de intentie is om een duidelijke tekst op te maken, maar het gaat hier om een zeer vage tekst. Het lijkt hem wenselijk om te verwijzen naar de reglementering die van kracht is voor de Controledienst voor de Ziekenfondsen.
De minister antwoordt dat het hier gaat om verschillende regels die zijn uitgevaardigd zijn door twee verschillende instanties met verschillende bevoegdheden.
De minister verduidelijkt dat adviserend geneesheren net als alle andere gebruikers alleen toegang zullen hebben tot eHealth voor toepassingen waarbij zij betrokken partij zijn. Voor geneesmiddelen met een voorafgaande goedkeuring, bijvoorbeeld, moet de huisdokter de aanvraag tot goedkeuring van de behandeling aan de adviserend geneesheer sturen. In dat geval zal de adviserend geneesheer toegang hebben tot eHealth. Vanzelfsprekend zullen adviserend geneesheren net zomin als anderen toegang hebben tot medische dossiers zonder de nodige regels.
Wat artikel 84 betreft, merkt de minister op dat de toepassing van de wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer onveranderd blijft op het vlak van de experimenten op de menselijke persoon. Hetzelfde geldt voor het beroepsgeheim. Ook de goedkeuring van het ethisch comité is en blijft vereist, zij het dat de procedure op dit punt verandert. De voorafgaande toestemming wordt vervangen door een « opting out-systeem ». Men moet vanzelfsprekend wel de betrokkenen verwittigen zodat zij eventueel verzet kunnen aantekenen.
De minister verwijst naar het antwoord dat in de memorie van toelichting werd gegeven op de opmerking van de Raad van State op het vlak van de schending van het gelijkheidsbeginsel. Het toepassingsveld van de uitzonderingsprocedure werd doelbewust zeer beperkt gehouden : het gaat om niet-interventionele studies die door overheidsinstanties worden georganiseerd in het kader van het gezondheidsbeleid, en meer specifiek de uitoefening van de gezondheidsberoepen, en slechts wanneer deze doelstelling niet anders kan worden behaald.
Wat de vraag over artikel 29 betreft, antwoordt de minister dat er geen enkel probleem is. Het artikel betreft gevallen waarin de verzekeraar afziet van een terugvordering. Er wordt een precisering in de wet ingevoegd om te voorzien in de mogelijkheid van de niet-terugvordering van een verstrekking. De verzekeraars krijgen dus de mogelijkheid om in behartenswaardige gevallen af te zien van een terugvordering.
De heer Ide protesteert tegen het feit dat een verzekeringsinstelling zou bepalen of medische overconsumptie al dan niet wordt geseponeerd. Dit is voor hem essentieel.
De minister verduidelijkt dat de verzekeringsinstellingen in de huidige stand van de wetgeving verplicht zijn om tot een terugvordering over te gaan. Er bestaat geen beoordelingsmarge. De voorgestelde tekst is niet bedoeld om de controle te versterken, maar om de rechten van de zorgverleners beter te beschermen.
De gestandaardiseerde auditverslagen worden sector per sector en verstrekkingsgroep per verstrekkingsgroep opgesteld. « Gestandaardiseerd » betekent dat alle RIZIV-diensten hetzelfde soort verslagen gebruiken. De tekst voorziet bovendien in de mogelijkheid om nog slechts twee verslagen op te stellen in plaats van vier, om de administratieve lasten van de RIZIV te verlichten.
Het gaat om zuiver budgettaire verslagen, er komen geen analyses per geval of per verstrekking in voor.
De heer Ide leidt hieruit af dat de standaardisatie, zoals het RIZIV deze beoogt, rekening houdt met het zogenaamde « Omnio-statuut » voor wat de uitgaven betreft. Dit gebeurt nu ook al, maar spreker wijst erop dat dit fout is. Zijns inziens is er slechts één correcte standaardisatie mogelijk, met name dat de kost, bijvoorbeeld voor een heupprotese voor een 45-jarige man zonder antecedenten en zonder medische complicaties, identiek moet zijn ongeacht of deze wordt uitgevoerd in Oostende dan wel in Aarlen. Wanneer er omgevingsfactoren zouden zijn die ertoe leiden dat er op een bepaalde plaats méér heupproteses moeten worden geplaatst, dan kan dit mede in rekening worden gebracht. Dit is échte standaardisatie.
De minister legt uit dat het systeem van de referentiebedragen tot doel heeft om abnormaal geachte praktijken weg te werken. De maatstaf is het referentiebedrag, dat wordt berekend op grond van het nationale gemiddelde van de honoraria in alle ziekenhuizen van het land voor een bepaalde verstrekking. Niet alle pathologieën kunnen in aanmerking genomen worden, omdat zij niet allemaal gestandaardiseerd kunnen worden. Dat is het geval voor veertien chirurgische pathologieën en twaalf medische pathologieën.
De referentiebedragen bestaan sinds 2002. Het wetsontwerp past ze alleen maar aan om ze correct toe te passen, onder meer omdat er kritiek op was. Reeds in 2005 werd het systeem aangepast om zich beter toe te spitsen op de ziekenhuizen.
Door de berekeningswijze moet men rekening houden met een tijdsverschil van drie jaar. Als het systeem in 2009 wordt toegepast, zal het werken met gegevens uit 2006.
Wat betreft de wijze van terugvordering, zal de factuur worden gestuurd naar het ziekenhuis, dat de contacten onderhoudt met het RIZIV. Artikel 50, § 5, 2ş, vereist evenwel een overeenkomst tussen de ziekenhuisbeheerder en de artsen over de terugvorderingswijze. Indien er hierover geen regels zijn, verwijst de wet naar de RIZIV-wet voor een vervangende verdeelsleutel.
Vóór de uitvoering van de wet werd voorzien in preventieve feedback. Zo werd het systeem uitgelegd aan de ziekenhuizen. Deze feedback heeft reeds geleid tot een vermindering met 3 % van de prestaties, terwijl er nog geen sanctie werd opgelegd.
Het wetsontwerp verbetert het stelsel door te voorzien in een jaarlijkse feedback voor alle ziekenhuizen, zodat zij reeds intern kunnen bespreken welke maatregelen zij kunnen nemen om dichter bij de maatstaf te komen.
De bedragen die hoger zijn dan de referentiebedragen voor de jaren 2002 tot en met 2005 zullen niet worden teruggevorderd, aangezien critici erop gewezen hebben dat zij niet voldoende discriminerend waren.
De minister legt uit dat de medische spoedhulp in België het werk is van hulpverleners-ambulanciers. De meeste zijn brandweerlieden, maar anderen zijn vrijwilligers, nog anderen maken deel uit van het Rode Kruis, enz. Het probleem is dat de medische handelingen die zij verrichten niet door een wet gedekt zijn. Het komende koninklijk besluit zal hun werk wettelijk regelen. Daartoe zullen zij opgenomen worden bij de gezondheidsberoepen. Zo kan trouwens ook hun opleiding herbekeken worden.
Het wetsontwerp verandert niets aan hun statuut of hun bezoldiging. De ambulanciers vragen echter om een statuut. De Nationale Raad voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening zal daarom een commissie instellen om hun status te onderzoeken. Deze commissie zal samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van de sector en de deelstaten, en er zullen ook beroepsmensen uit de sector uitgenodigd worden.
IV. STEMMINGEN
Wetsontwerp nr. 4-1010 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
De artikelen 1 en 2 van wetsontwerp nr. 4-1011, en het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Christiane VIENNE. Els SCHELFHOUT. | Nahima LANJRI. |
De door de commissie aangenomen teksten zijn dezelfde als de teksten die de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft overgezonden (zie stuk Kamer, nrs. 52-1491/010 en 52-1492/004)