4-721/1 | 4-721/1 |
29 APRIL 2008
I. Inleiding
Tijdens haar vergadering van 29 april 2008 heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden de heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor de strijd tegen de armoede, de gelegenheid gegeven om een uiteenzetting te houden over zijn algemene beleidsnota inzake bestrijding van de armoede. Deze uiteenzetting vindt men terug in hoofdstuk II van voorliggend verslag. Vervolgens vond in de commissie een gedachtewisseling plaats over deze aangelegenheid, die wordt weergegeven in hoofdstuk III.
II. Uiteenzetting van de staatssecretaris
A. Inleiding
We zijn ons hier allen van bewust dat de armoedebestrijding een zeer belangrijke uitdaging is voor onze maatschappij. Het doel kan alleen bereikt worden dank zij de mobilisatie van veel actoren, van gans de federale regering maar ook van Gewesten en Gemeenschappen zonder de lokale machten te vergeten, met name de OCMW's de maatschappelijke werkers en de verenigingen en hun vrijwilligers.
Het was een keuze van degenen die het regeerakkoord hebben onderhandeld om de bevoegdheid « armoedebestrijding » aan een staatssecretaris te geven. Het is dus geen « subbevoegdheid ».
Uit deze keuze blijkt dat de regering van dit doel een prioriteit wil maken : wanneer het beleid terzake door een regeringslid wordt gevoerd, is men er zeker van dat er regelmatig aan wordt gewerkt.
Het gaat om een multidimensionele problematiek waarbij verschillende, of zelfs alle bevoegdheidsniveaus betrokken zijn, van de gemeenten tot Europa.
Armoede blijft een stuitend probleem in ons land, dat nochtans een « welvarend » land is. Één Belg op zeven loopt een hoger « risico » op armoede.
Hoewel de armoedegraad in België (14,7 %) iets lager ligt dan het Europese gemiddelde (16 %) en hij al drie jaar (sinds het onderzoek van start ging) gelijk blijft, gaat het hier nog steeds om een belangrijk percentage. In België leven er zowat 1 500 000 personen in armoede. Concreet betekent dit dat 14, 7 % van de bevolking niet over een inkomen van 860 euro per maand beschikt voor een alleenstaande, of 1 805 euro per maand voor een gezin bestaande uit twee volwassenen en twee kinderen.
Het risico op armoede ligt hoger bij vrouwen (15,6 %) dan bij mannen (13,7 %). Het is ook hoger voor oudere mensen (65+) (23,2 %). Hier ziet men een forse stijging in vergelijking met 2005 (20,6 %).
De armoede bij kinderen van 0 tot 15 jaar (14,8 %) en bij jongeren van 16 tot 24 jaar (16,5 %) is daarentegen gedaald in vergelijking met 2005. De armoedegraad was toen 18,6 % voor kinderen en 17,3 % voor jongeren. Dit zijn hoopgevende cijfers, die ons aanmoedigen om de strijd tegen de armoede voort te zetten.
Gelukkig kunnen wij in België rekenen op een goede sociale bescherming, waardoor de gevolgen van de armoede voor onze burgers beperkt blijven. Zonder sociale bescherming (sociale zekerheid en maatschappelijke integratie) zou 42 % van de bevolking in ons land in armoede leven !
Eerst en vooral dienen dus de systemen voor sociale bescherming versterkt te worden en het regeerakkoord bevat grote plannen op dat gebied.
In het kader van de begroting 2008 (1/3 van de marges, 100 miljoen op 300 miljoen), worden de laagste werknemers- en zelfstandigenpensioenen met 2 % opgetrokken en dit geldt ook voor de minimumuitkeringen voor invaliden en de inkomensgarantie voor ouderen. Ook wordt erop gelet dat de uitkeringen welvaartsvast worden en dat de gezondheidszorg, dankzij de groeinorm van 4,5 % voor de uitgaven op het vlak van die zorg, alsmaar toegankelijker wordt.
Tot slot is ook de welvaartsvastheid van de maatschappelijke uitkeringen die vallen onder de sociale zekerheid en de maatschappelijke integratie gegarandeerd.
Wat is nu de stand van zaken over de beleidsnota betreffende de armoedebestrijding ?
Deze beleidsnota verduidelijkt de richtlijnen van de regering inzake armoedebestrijding zoals ze zich ertoe heeft verbonden in het Regeerakkoord met een zeer precieze werkmethodologie van nauw overleg -dat me ook noodzakelijk lijkt-; evenals een zeer strikt werkschema.
Dit is een vertrekpunt om het parlementaire werk aan te vatten, dat overigens vorige week al begonnen is met verduidelijkingen, voorstellen, tegenvoorstellen, ..., een hele reeks elementen en discussieonderwerpen die de rijkdom van het parlementaire werk uitmaken.
De algemene beleidsnota is dus wel degelijk een vertrekpunt dat, zoals elk vertrekpunt, zijn weg moet afleggen en, indien nodig, onderweg moet worden verbeterd. De staatssecretaris ziet erop toe dat elk constructief, redelijk en coherent element kan worden geïntegreerd in het proces dat het mogelijk moet maken deze uitdaging samen aan te gaan. Hij denkt uiteraard aan de contacten die hij de eerstvolgende dagen zal hebben met de actoren op het terrein, OCMW's, verenigingen, personen die in armoedesituaties leven, maar ook met de parlementsleden en de andere ministers.
B. e beleidsprioriteiten
1) De koopkracht versterken en de sociale uitkeringen verhogen
Concreet, moet de absolute voorrang gaan naar de verhoging van de sociale uitkeringen en van de laagste pensioenen. Leven met 683 euro per maand (dit wil zeggen met het leefloon) wanneer men alleenstaande is, of met 827 euro per maand wanneer men een alleenstaande bejaarde is, dat is uiteraard onvoldoende
We hebben het hier veeleer over « kunnen leven », in plaats van over « kunnen kopen » ...
In het raam van de begroting 2008, zijn een aantal eerste belangrijke beslissingen genomen. De minimumpensioenen worden in juli van dit jaar, buiten de index om, met 2 % verhoogd. Hetzelfde geldt voor de IGO (inkomensgarantie voor ouderen). Voor gepensioneerden zal de solidariteitsbijdrage verlaagd worden. Die inspanning moet geleidelijk aan worden voortgezet.
De ondersteuning van de koopkracht moet echter ook geschieden via de ondersteuning van de lonen en het inkomen van de mensen, en eerst en vooral van diegenen die een laag inkomen of een middeninkomen hebben. Dat is van fundamenteel belang voor hun toekomstige koopkracht, bijvoorbeeld via de pensioenrechten.
De regering wil zoveel mogelijk rekening houden met het sociaal overleg. De sociale gesprekspartners zijn overeengekomen het interprofessioneel gewaarborgd minimuminkomen op 1 oktober 2008 nogmaals met 25 euro te verhogen en begin september het debat aan te vatten over een nieuw interprofessioneel akkoord, waarbij de regering zich er reeds toe heeft verbonden de voorstellen te ontwikkelen die door de sociale partners worden gedaan inzake de verhoging van de minimuminkomens en de grotere structurele verlaging van de sociale bijdragen voor de lage inkomens, door in voorkomend geval het begrip « lage inkomens » uit te breiden.
Tevens moet de fiscaliteit beter worden aangewend om de lonen op te trekken. Wat dat betreft, dient men ervoor te zorgen dat bij voorrang concrete maatregelen worden getroffen voor wie een laag inkomen of een middeninkomen heeft.
Een baan hebben blijft het beste middel om voor bestaanszekerheid te zorgen voor zichzelf en zijn gezin, maar dat is geen absolute waarheid (meer).
Uit allerlei studies en kencijfers blijkt dat een baan hebben een bescherming is tegen het risico op armoede, en a contrario dat wie werkloos is een groter risico op armoede loopt.
Maar hier duikt het verschijnsel van de « working poor » op. Dat heeft die naam gekregen omdat het in het Verenigd Koninkrijk omvangrijk is geworden, vooral in grootsteden zoals Londen, waar de werknemers van de « middengroep » een tweede baan moeten hebben, na de werkdag, om het hoofd boven water te houden, omdat ze het risico lopen in een toestand van armoede te belanden en er dus niet in te slagen de eindjes aan elkaar te knopen, hoewel ze een voltijdse, betaalde baan hebben.
Gelukkig is de toestand bij ons minder katastrofaal, ook al heeft volgens de vergelijkende Europese statistieken 4,2 % van de actieven een inkomen onder de armoededrempel. We merken het goed in onze contacten met de burgers : de Belgische gezinnen komen niet meer rond met één enkel inkomen, en steeds vaker is het zelfs met twee inkomens moeilijk om de eindjes op het einde van de maand aan elkaar te knopen.
Het ABVV heeft daarover een studie gemaakt en de cijfers die het vorige week bekendmaakte, kunnen tellen. Samen met zijn collega Marie Arena heeft de staatssecretaris voorzitter Rudy De Leeuw en secretaris-generaal Anne Demelenne op het kabinet uitgenodigd voor een gesprek over de resultaten van hun studie en de prioriteiten die hun vakbondsorganisatie rond die problematiek stelt.
Die ABVV-studie, die tot stand kwam aan de hand van een telefoonenquête bij meer dan 1 000 personen die representatief zijn voor de actieven, toont overtuigend aan dat de koopkracht steeds meer onder druk komt, niet alleen in gezinnen met slechts een inkomen (alleenstaanden en eenoudergezinnen), maar ook in gezinnen met twee inkomens.
De enquête leidt tot de zorgwekkende vaststelling dat 35 % van de ondervraagden zegt het moeilijk te hebben met de kosten voor de opleiding van de kinderen en dat één gezin op twee zich niet enkele extra's kan veroorloven, zoals vakantie, een film, een uitstapje, enz. Financiële armoede veroorzaakt « sociale armoede », met het risico op isolement en aantasting van de sociale banden.
De complexiteit van de problematiek van de koopkracht blijkt echter duidelijk uit de kloof tussen de Europese statistieken, die op een bepaald inkomenspeil gebaseerd zijn (60 % van de inkomensmediaan — dat is 860 euro/maand voor een alleenstaande en 1 805 euro/maand voor een gezin) en waaruit blijkt dat 4,2 % van de werknemers arm is, en de perceptie van diezelfde werknemers, van wie er ongeveer 20 %, op diezelfde basis, meent zich in een toestand van armoede te bevinden. Dat probleem verdient dat er grondig over wordt nagedacht.
Niet alleen het inkomenspeil bepaalt de koopkracht. Een andere factor is de hoogte van de prijzen en van de kosten voor levensonderhoud, en de perceptie daarvan kan sterk schommelen.
Uit de cijfers blijkt hoe moeilijk sommigen het hebben om de eindjes aan elkaar te knopen in ons land.
Die dagelijkse realiteit waarmee heel veel mensen worden geconfronteerd, zet de staatssecretaris ertoe aan alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk een ambitieus plan tot stand te brengen ter bestrijding van de armoede, waarvoor nu reeds bilaterale inspanningen zullen worden geleverd, aangezien dergelijk actieplan de medewerking vergt van alle betrokken departementen.
2) De aanvullende hulp
Het debat moet worden gevoerd over de andere vormen van aanvullende hulp die de leefloontrekkers kunnen krijgen. Er moet vooral worden nagedacht over wat men soms de « aanvullende voordelen » noemt, of ze nu tot de bevoegdheid van de federale overheid dan wel van de gewesten en gemeenschappen behoren : verhoogde terugbetalingen, kosteloos openbaar vervoer in bepaalde omstandigheden, bepaalde kortingen of vrijstellingen van kosten. Soms verschilt de hulp sterk van OCMW tot OCMW.
Die aanvullende hulp is onmisbaar voor de betrokkenen. Zelfs een verhoging van het leefloon met 10 % is ontoereikend om zelfstandig te leven. Het is evenwel belangrijk na te denken over meer complementariteit tussen de sociale uitkeringen en die aanvullende hulp. Er moet ook worden nagedacht over een soepelere overgangsregeling voor wie niet langer aan de toekenningsvoorwaarden voor die hulp voldoet. In bepaalde gevallen komt dat voor hen neer op een echte werkloosheidsval. Door weer een baan te vinden, kan iemand met een uitkering van vandaag op morgen alle aanvullende voordelen verliezen, doch op het einde van de maand slechts enkele euro's meer overhouden dan met de uitkering die hij daarvoor ontving.
De staatssecretaris wenst oplossingen te vinden zoals die welke onlangs door de vorige minister van Sociale Zaken Rudy Demotte werden gevonden, inzake het behoud en de degressiviteit van het recht op verhoogde kinderbijslagen bij arbeidshervatting.
3) Huisvesting — daklozen
Woonaanbod
Tegen redelijke voorwaarden kunnen wonen is een belangrijke factor van bescherming tegen armoede en tegen de moeilijke levensomstandigheden die armoede veroorzaakt.
Er moet met de gewesten, die daarvoor hoofdzakelijk bevoegd zijn, worden gewerkt aan de versterking van het bestaande woonaanbod, vooral van doorgangs-, crisis- en integratiewoningen.
Behalve het woonaanbod, moeten de problemen rond de huurvoorwaarden weer op de agenda worden gezet en zowel de vastgoedeigenaars, die terecht wensen dat hun verhuurde goed gerespecteerd en goed gebruikt wordt, als de huurders, die voldoende kwaliteitswoningen willen kunnen huren tegen transparante voorwaarden, moeten hierbij worden betrokken.
Het Steunpunt armoedebestrijding van armoede heeft in de vorige zittingsperiode daarrond gewerkt. Dat werk moet worden voortgezet, om in overleg tot nieuwe, evenwichtige voorstellen te komen, waardoor vraag en aanbod beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
De daklozenproblematiek
Er moet speciaal aandacht worden besteed aan toestanden van extreme armoede. Als voorbeeld geeft men de daklozenproblematiek. Het aantal daklozen in België wordt volgens het European Observatory on Homelessness (Feantsa) op 17 000 geraamd.
Dat is één van mijn prioriteiten, waarbij ik aansluiting zoek bij de actiemiddelen van de gewesten ! De opvang van daklozen in het algemeen, en dus ook van minderjarigen, is een geregionaliseerde materie.
Er bestaat een installatiepremie voor daklozen die weer een woning betrekken. Momenteel bedraagt die eenmalige premie 911 euro. Maar wie denkt dat het geven van een woning aan een dakloze de juiste en enige maatregel is die moet worden genomen, miskent de realiteit. Naast het feit dat die mensen geen « dak boven hun hoofd hebben », zijn ze psychosociaal ontredderd. Er zijn dus ook psychosociale begeleidingsmaatregelen vereist. De extreme bestaansonzekerheid doet vaak mechanismen van solidariteit, van samenhorigheid ontstaan, ook met huisdieren. Wanneer men van vandaag op morgen een woning kan betrekken, kan dat een eenzaamheidsprobleem met zich brengen. Er moet dus met dat aspect rekening worden gehouden bij de aanpak van de maatschappelijke integratie van de daklozen in België. Dat betekent dat men de OCMW's en de vele verenigingen die in die sector actief zijn, moet ondersteunen.
Vrouwen en armoede
Vrouwen worden extra getroffen door armoede. Vooral alleenstaande moeders hebben het bijzonder moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Het armoederisico voor kinderen in éénoudergezinnen blijkt er hoog te liggen (29 % volgens een rapport van Kind en Gezin uit 2006).
Het onderhoudsgeld waar deze vrouwen vaak recht op hebben wordt al te dikwijls niet betaald door de onderhoudsplichtige ex-echtgenoot.
Om hieraan tegemoet te komen werd DAVO opgericht, de Dienst voor Alimentatievorderingen die ervoor moest zorgen dat het onderhoudsgeld dat door de rechter werd bepaald, ook daadwerkelijk wordt uitbetaald. Uit de evaluatieverslagen blijkt dat deze dienst totaal onderbenut wordt.
Het is de bedoeling om de inkomensgrenzen op te trekken en de tussenkomsten te verhogen zodat meer alleenstaande moeders hun broodnodige alimentatiegeld kunnen krijgen. De Dienst moet ook veel meer bekend gemaakt worden bij de zwaksten en de administratieve rompslomp moet verminderen.
Senioren en armoede
De Belgische pensioenen behoren tot de laagste van Europa. Het is de ambitie van deze regering om hier een inhaaloperatie in te voeren. Maar daarnaast moet ook gewerkt worden aan de relatiearmoede bij heel wat van onze gepensioneerden. Bij de 65-plussers leeft 12 % in sociaal isolement, en dit percentage stijgt nog naarmate men ouder wordt neemt toe met de leeftijd. Heel wat ouderen vallen in een zwart gat na het overlijden van hun partner, velen zien hun kinderen of kleinkinderen zelden of hebben zelfs geen familie meer. Overal in België worden interessante initiatieven genomen om hier iets aan te doen, zowel door OCMW 's, sociale diensten van gemeenten, als door verenigingen en vrijwilligers.
De staatssecretaris voor Armoedebestrijding beschouwt het als zijn plicht om deze waardevolle initiatieven te ondersteunen en verder te verspreiden. Deze thematiek wil hij aanpakken in nauw overleg met Gewesten en Gemeenschappen.
4) Een coherente weg naar sociale inschakeling
Werken is nog steeds de beste manier om uit de armoede te komen, al is dit niet alleen zaligmakend.
De hulpmiddelen voor sociale inschakeling bestaan wel degelijk, maar als de betrokken personen niet verder worden begeleid, komt men terug bij het beginpunt en heeft de inschakeling in het sociale of beroepsleven niet gewerkt. Hetzelfde geldt voor tijdelijke contracten of de diverse tewerkstellingsmaatregelen.
Men dient na te denken over een echt parcours van sociale en professionele herinschakeling, waarbij aandacht moet worden geschonken aan de continuïteit en de doorstroming op het vlak van de tewerkstellingsmaatregelen, zoals de maatschappelijke integratie en maatregelen van het type « artikel 60 », de doorstroming naar tewerkstellingsmaatregelen zoals doorstromingsprogramma's, APE's en gesubsidieerde contractuelen. Ook moet er een betere toekomst worden geboden aan uitzendkrachten ...
Ook het lokale niveau dient bij dit proces te worden betrokken. De staatssecretaris zal tijdens de komende dagen een gesprek hebben met de vertegenwoordigers van de VVSG (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), de UVCW (Union des villes et des communes de Wallonie) en de VSGB (Vereniging van de stad en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
5) De toegankelijkheid van de gezondheidszorg versterken
De permanente verbetering van de toegankelijkheid tot de gezondheidszorg is uiteraard essentieel. Met de minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken, Laurette Onkelinx, wil de staatssecretaris goed opschieten in de uitvoering van maatregelen die tot doel hebben de terugbetaling van verschillende soorten zorgen te verbeteren, meer bepaald in het kader van de chronische ziekten, of het gebruik van minder dure of generische geneesmiddelen nog meer te bevorderen. De problemen van het remgeld en van de toepassing van het derdebetalersysteem, dat personen die met financiële problemen worden geconfronteerd, de mogelijkheid biedt toegang te kunnen krijgen tot de gezondheidszorg zonder noodzakelijkerwijs geld te moeten « neertellen » vooraleer te kunnen worden terugbetaald, moeten centraal in de debatten over dit onderwerp worden geplaatst. Hetzelfde geldt voor de medische kaart die, net zoals in sommige OCMW's, zou kunnen worden veralgemeend.
6) Energie
De problemen van de energiekosten en van de toegang tot de verwarmingsmiddelen werden aangesneden. Het gaat hier om een fundamenteel probleem dat ik overigens dadelijk zal bespreken met Paul Magnette, de minister van Energie. De rapporten 2005 en 2007 van het Steunpunt Armoedebestrijding bevatten concrete voorstellen. De voorlopige regering heeft reeds zeer belangrijke maatregelen ter zake genomen door het zogenaamde « Stookoliefonds » uit te breiden en door 3 maal zo veel mensen in België de mogelijkheid te bieden er toegang toe te hebben (de maximuminkomens werden op 23 281,93 euro gebracht voor een tegemoetkoming tot 210 euro), en door voortaan te voorzien in forfaitaire hulp voor de mensen, in dezelfde gevallen, die zich met gas of met elektriciteit verwarmen.
7) De strijd tegen de overmatige schuldenlast
De staatssecretaris ziet bijzonder nauwlettend toe op de problematiek van de strijd tegen de overmatige schuldenlast. Hij wil de strijd tegen de overmatige schuldenlast wel degelijk voortzetten, maar hij gaat daarvoor samenwerken met ministers Magnette et Laruelle, die bevoegd zijn voor de consumenten- en prijzenkwesties, en met de gemeenschappen en gewesten, die actief zijn in het kader van de preventie van dit probleem. In de federale regering zal er echter meer bepaald gewerkt moeten worden rond de voorwaarden die de kredieten omvatten, en rond de maatregelen die de mensen met een schuldenlast de mogelijkheid bieden « het hoofd boven water te houden ».
Praktijken van deurwaarders zijn onaanvaardbaar wanneer ze overgaan tot minnelijke invorderingen; ze moeten de regels van de invorderingskantoren volgen. Het Fonds ter bestrijding van overmatige schuldenlast zal eveneens worden versterkt, meer bepaald door de uitbreiding van zijn financieringsbasis.
Zowel de Diensten Schuldbemiddeling binnen de OCMW's als de Verenigingen waar armen het woord nemen, stellen de laatste jaren steeds meer wanpraktijken bij deurwaarders vast. Het gaat dan zowel over bepaalde incassopraktijken als over wantoestanden bij de beslaglegging op goederen.
Deurwaarders begeven zich de laatste jaren meer en meer op het terrein van de minnelijke schuldinvordering waar tot voor kort enkel de incassobureau's actief waren. Daar waar de praktijken van de incassobureau's wettelijk geregeld zijn om bepaalde wantoestanden uit te sluiten (het intimideren van de schuldenaar, het aanbellen laat op de avond, het aanrekenen van overdreven kosten, e.d ...) zijn deurwaarders niet aan deze beperkingen onderworpen.
Het is dringend nodig dat ook deurwaarders zich aan de wettelijke spelregels houden bij minnelijke schuldinvordering, net zoals de incassobureau's zodat schuldenaars niet nog dieper in de schulden geraken omwille van het onterecht aanrekenen van torenhoge vergoedingen voor de deurwaarder.
Ook wat de beslaglegging op goederen betreft (waar de gerechtsdeurwaarders het monopolie op hebben) worden door hulpverleners archaïsche toestanden gesignaleerd zoals onleesbare akten, openbare verkopen waarvan men op voorhand weet dat ze niets opleveren, en dergelijke.
In overleg met de minister van Justitie wil de staatssecretaris nagaan hoe hij hier een oplossing aan kan geven.
Deze elementen moeten ondermeer worden opgenomen in het « actieplan voor de bestrijding van de armoede ».
Dit plan, dat inzake armoedebestrijding de leidraad zal worden van de regering, zal worden opgesteld in overleg en in samenwerking met de verschillende regeringsleden. Elk zal er volgens zijn bevoegdheid toe bijdragen en er zal een strikt tijdschema aan verbonden zijn.
— Van april tot juni : bilateraal overleg met de federale ministers die kunnen meewerken aan de armoedbestrijding, om de concrete beleidsprioriteiten vast te leggen,
— Begin juli : voorstelling van het beleidsplan aan de Ministerraad,
— Juli : voorstelling van het plan aan de interministeriële conferentie.
Dit veronderstelt een gezamenlijke, coherente en daadkrachtige aanpak van de regering. Dit veronderstelt ook dat de deelstaten, elk naar gelang van zijn bevoegdheid en rekening houdend met de bijzondere karakteristieken ervan, verantwoordelijkheid nemen voor de uitvoering van het beleid voor sociale inclusie.
Een follow-up van dit beleid is uiterst belangrijk. Het door de regering gevoerde beleid inzake armoedebestrijding dient door middel van een instrumentenbord in het oog te worden gehouden. In dit verband moet door de Dienst Armoedebestrijding en de actoren van de sectoren die actief zijn op dit gebied worden samengewerkt, om het « beste werktuig » te ontwikkelen waarmee men kan volgen hoe de acties inzake armoedebestrijding worden opgezet en uitgevoerd.
De « Armoedebarometer » zoals uitgewerkt door de Decenniumdoelen 2017 in Vlaanderen, een samenwerkingsverband van 9 organisaties die armoede structureel willen bestrijden, kan hier zeker een belangrijke bijdrage toe leveren.
Er kan geen beleid zijn als er geen evaluatie is. Dit doel wordt nagestreefd door het beleidsplan van dichtbij te volgen.
C. Europese afspraak
In september 2008 zal België het tweede Strategisch Rapport Sociale Bescherming en Sociale Insluiting, met betrekking tot de periode 2008-2011, moeten overhandigen aan de Europese Commissie. Het Nationaal Actieplan Insluiting 2008-2011 is één van de onderdelen ervan. Dit Nationaal Actieplan Insluiting zal meer bepaald een analyse van de tendensen en van de uitdagingen inzake armoede en sociale uitsluiting in België moeten voorstellen, evenals de acties en maatregelen die door de federale regering en de gefedereerde entiteiten gepland zijn voor de periode 2008-2011 om een beslissende impact te hebben op de uitroeiing van de armoede vóór 2010, overeenkomstig wat is overeengekomen tijdens de Europese Raad van Lissabon in 2000.
De vertrekbasis voor de uitvoering van dit Nationaal Actieplan Insluiting zal het federaal plan armoedebestrijding zijn, waarover ik u zojuist heb gesproken. Er zullen echter 3 Europese prioriteiten naar voren worden geschoven op vraag van de Europese Commissie.
— een correcte en betaalbare woning voor iedereen;
— activering en diversiteit : meer mensen uit risicogroepen aan het werk;
— kinderarmoede : de cirkel van de armoede doorbreken.
Elk van deze prioriteiten gaat gepaard met streefcijfers om de evolutie te sturen. Het nieuw Nationaal Actieplan Insluiting zal rekening houden met de geboekte vooruitgang wat deze prioriteiten en de vooropgestelde streefcijfers betreft.
Tot slot, laten we eraan herinneren dat in 2001 op initiatief van België een eerste Europese Ontmoeting van mensen die in armoede leven, heeft plaatsgehad. Sindsdien hebben andere voorzitterschappen dit initiatief voortgezet : Griekenland, Ierland, Luxemburg, Duitsland, Oostenrijk en, in 2008, Slovenië. Het Sloveense voorzitterschap organiseert de Europese Ontmoeting op 16 en 17 mei 2008.
België heeft zich er steeds voor blijven inzetten, en zal dat ook in de toekomst nog blijven doen, net zoals de Europese Commissie. Deze ontmoetingen ademen de geest van overleg en dialoog met de meest rechtstreeks betrokken actoren, maar, essentiëler nog, ze bieden stof aan de sociale discussie op Europees niveau door verslag uit te brengen over de levenservaring van de mensen.
D. Conclusie
Ten slotte benadrukt de staatssecretaris hoeveel belang hij hecht aan het opstartend overleg over dit fundamentele onderwerp, de armoedebestrijding in België. Hij is bereid om samen met het parlement vooruitgang te boeken in dit belangrijke dossier.
Het Rapport 2007 zal binnen een tiental dagen aan de regering worden voorgesteld.
Tijdens de komende dagen zullen er intensieve contacten worden gelegd met de actoren op het terrein, met de overheidsdiensten en met de talrijke verenigingen die dagelijks de armoede proberen te bestrijden, die wachten en al onze serene en constructieve aandacht verdienen zodat wij hen kunnen helpen de armoedeplaag in te dammen.
III. Gedachtewisseling
A. Vragen van de leden
Mevrouw Lanjri dankt de staatssecretaris voor de uitgebreide toelichting van het beleidsplan inzake armoede, waarin tal van concrete maatregelen worden voorgesteld. Vanzelfsprekend zal de commissie de uitnodiging van de staatssecretaris om mee te werken aan de uitwerking van het beleidsplan zeker niet naast zich neerleggen. Er zijn immers tal van wetsvoorstellen in de commissie aanhangig die betrekking hebben op de strijd tegen de armoede en wellicht kunnen sommige ervan bijdragen tot de realisatie van het beleidsplan van de staatssecretaris. Hij mag dan ook rekenen op de steun van de commissie bij de uitwerking van zijn plannen, vanzelfsprekend met de kritische houding die eigen is aan de discussies die in de commissie plaatsvinden.
Mevrouw Delvaux meent dat er in de strijd tegen de armoede nog heel wat werk te verrichten is. Wellicht is het niet haalbaar om de armoede in ons land te doen verdwijnen tegen 2010 maar niettemin moet men ambitieus zijn. Daarom stelt spreekster voor dat de regering als doelstelling zou bepalen om de armoede te halveren tegen 2010. De verslagen die inzake armoede regelmatig worden opgesteld dienen nauwgezet te worden opgevolgd en er moeten ook acties gekoppeld worden aan de aanbevelingen die in deze verslagen worden opgenomen, zowel op korte als op lange termijn.
Het lid wijst op het relatief groot aantal kinderen dat in ons land onder de armoedegrens leeft. Zij stelt voor om dit probleem ook als prioritair te beschouwen en om hier precies te bepalen in welke mate men de kinderarmoede wenst terug te dringen.
Spreekster is het eens met diegenen die menen dat het vinden van werk de beste remedie tegen armoede is. Tegelijk moet ook worden erkend dat een overmatige schuldenlast het eveneens onmogelijk maakt om uit de armoede te geraken. Hiervan zou een volledige en gedetailleerde analyse moeten worden gemaakt die het mogelijk maakt om het beleid dat terzake wordt gevoerd te evalueren en zo nodig bij te sturen. Hoe denkt de minister dit te doen ?
Ten slotte wijst mevrouw Delvaux de minister nog op enkele prangende punten in de strijd tegen de armoede, zoals het grote aantal daklozen — naar schatting zo'n 17 000 —, de personen met een handicap die vaak in sociaal isolement verkeren en de noodwoningen waaraan op vandaag een zeer grote nood bestaat.
B. Antwoorden van de staatssecretaris
De staatssecretaris meent dat er voor armoedebestrijding, een actieprogramma op korte, middellange, en lange termijn moet worden opgesteld. Er moeten concrete en tastbare doelstellingen worden geformuleerd. Bovendien moet de situatie van nabij worden gevolgd zodat de impact van de genomen maatregelen jaarlijks kan worden geëvalueerd. Het Armoedebestrijdingsplan moet gepaard gaan met monitoring en een continue evaluatie.
Armoede terugdringen is een transversale bevoegdheid. Het moet een doelstelling zijn van alle overheden samen, in samenspraak met de regionale en lokale overheden en vooral in samenwerking met mensen uit de praktijk.
Statistieken tonen aan dat de kinderarmoede daalt : 14,8 % in plaats van 18,6 % in 2005. De kinderbijslag is een bepalende factor om de financiële situatie van de gezinnen te verbeteren. De vorige regering heeft daartoe initiatieven genomen zoals het toekennen van een schoolpremie. In het regeerakkoord wordt bovendien voorzien in de toekenning van een dertiende maand.
De staatssecretaris stelt ook voor om via de rechten van het kind de vraagstukken rond armoede te duiden. De deelname van kinderen aan het maatschappelijk leven via de kinderopvang of de school, remediëring en gezinsbegeleiding zijn belangrijke elementen.
In december 2006, nam de Senaat een resolutie over kinderarmoede aan (Voorstel van mevrouw Zrihen, stuk Senaat, nr. 3-1629/1) die de staatssecretaris goed wil volgen.
Ten slotte lijkt het hem een uitstekend idee om een evaluatie te maken van de impact die alle algemene beleidsmaatregelen hebben op armoede.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Els SCHELFHOUT. | Nahima LANJRI. |