4-739/4

4-739/4

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

28 MEI 2008


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)


Evocatieprocedure (1)


VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW SCHELFHOUT


I. Inleiding

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-1012/1). Het werd op 8 mei 2008 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 99 tegen 16 stemmen bij 30 onthoudingen. Het werd op 9 mei 2008 overgezonden aan de Senaat en op 14 mei 2008 geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergadering van 21 mei 2008 in aanwezigheid van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, mevrouw Marie Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden en mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid.

II. Inleidende uiteenzettingen

1. Inleidende uiteenzetting van de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Titel IV. — Volksgezondheid

Het wetsontwerp voorziet het uitstellen van de datum van inwerkingtreding van de wet inzake de patiëntenmobiliteit, die op 1 juli in werking moest treden. Het blijkt immers dat met name artikel 104ter van de wet op de ziekenhuizen problemen oplevert inzake de uitvoering ervan. Het vastleggen van het budget voor de buitenlandse patiënten die niet onder toepassing van het in artikel 87, eerste lid, beoogde Europese reglement vallen, vereist dat er een budget is en bijkomende ziekenhuisgegevens die tot op heden niet beschikbaar zijn.

Enerzijds is het supplementaire budget nog niet voorzien. Anderzijds zullen de ziekenhuisgegevens die een berekening mogelijk maken pas eind 2008, begin 2009 beschikbaar zijn. Gelet op het feit dat de inwerkingtreding van de wet klaarblijkelijk tot juridische onzekerheid zou leiden, stelt dit artikel de inwerkingtreding van de wet uit tot een door de Koning te bepalen datum en voegt het de mogelijkheid in om een gedeeltelijke inwerkingtreding uit te voeren.

Het tweede hoofdstuk heeft tot doel aan de in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen bedoelde geneeskundige commissies de middelen te geven om de taken die hun bij wet zijn opgedragen correct uit te voeren. Bovendien worden hun via de wet nieuwe taken toegewezen, taken welke die commissies, bij gebrek aan terzake bevoegde organen, nu reeds uitoefenen met de middelen waarover zij beschikken.

Met andere woorden, dit hoofdstuk geeft aan de geneeskundige commissies de nodige instrumenten om erop toe te zien dat patiënten kwaliteitsvol verzorgd worden door geneeskundigen die lichamelijk, psychisch, moreel en wettelijk geschikt zijn om hun beroep uit te oefenen.

De belangrijkste van die wijzigingen zijn opgenomen in de wet houdende niet dringende diverse bepalingen, maar inmiddels kan het Parlement zich uitspreken over de opheffing van het schorsend karakter van het beroep voor die commissies.

Het wetsontwerp stelt de inwerkingtreding uit van de nieuwe reglementering betreffende zuurstof, om de brede reflectie die over dat wat speciale product is aangevat bij het geneesmiddelenagentschap, het technisch comité van het RIZIV en de FOD Volksgezondheid, tot een goed einde te kunnen brengen.

Tot slot bevat de laatste afdeling een belangrijke hervorming van het a posteriori controlevisum van het voorschrijven van geneesmiddelen. Deze hervorming werd onderhandeld in de schoot van de Commissie geneesheren-ziekenfondsen en beoogt voornamelijk het concentreren van de controles op de voorschrijvers die een bepaalde drempel overschrijden van voorschriften die niet conform zijn met de regels die uitgevaardigd werden voor het voorschrijven van farmaceutische specialiteiten binnen deze categorieën. Het wetsontwerp verduidelijkt eveneens de vastlegging van deze drempels en de controle-indicatoren.

Titel V. Sociale Zaken

Het eerste en ook het laatste hoofdstuk beogen de inning van de bijdragen door de RSZ te verbeteren.

De uitvoering van het jongste centraal akkoord wat de resultaatgerelateerde niet-recurrente voordelen betreft, voorzag immers in de betaling van de solidariteitsbijdrage bij de betaling van het vierde kwartaal. Dat deed, zowel voor de RSZ als voor de werkgevers, een probleem rijzen als een werknemer ondertussen de onderneming had verlaten. Daarom wordt voorgesteld dat die bijdrage betaald wordt in het kwartaal tijdens hetwelk het voordeel werd toegekend.

Een betere inning van de bijdragen wordt ook verwezenlijkt via het mechanisme van de zogenaamde vierde weg, dat aan de optredende notarissen en gerechtsdeurwaarders de verplichting oplegt vragen te stellen aan de instellingen die de bijdragen innen als ze goederen verkopen. Vastgesteld moet worden dat dit mechanisme onwerkbaar is als de akten van vervreemding aanleiding geven tot een rangregeling. Om te voorkomen dat de instellingen die de socialezekerheidsbijdragen innen, tijd en geld verliezen, omvat deze titel een bepaling die analoog is met die welke op fiscaal vlak werd uitgevaardigd om de werkbaarheid van het systeem in stand te houden.

Inzake kinderbijslag bestond er rechtsonzekerheid betreffende de persoon die verantwoordelijk is voor de aansluiting bij een kinderbijslagfonds, wanneer de bezoldiging van de werknemer door een derde werd betaald. Door de aansluiting ook ten laste te leggen van de derde die de bezoldiging betaalt, verdwijnt deze rechtsonzekerheid.

De afdeling betreffende de socio-professionele wederopname beoogt het mogelijk te maken dat het lange overleg dat bezig is tussen de verschillende sectoren van de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de ziekteverzekering niet wordt tenietgedaan als gevolg van het ophouden van de aan de Koning verleende machtigingen. Gelet op het belang van deze coördinatie om tot een geslaagde professionele wederopname te komen, is het noodzakelijk dat men het aan de verschillende sectoren mogelijk maakt om inzake deze coördinatie tot een resultaat te komen.

2. Inleidende uiteenzetting van de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid

Mevrouw Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, geeft toelichting bij de artikelen 57 en 58.

Artikel 57 is erop gericht een ongelijke behandeling tussen werknemers en zelfstandigen inzake de toepassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen mannen en vrouwen weg te werken.

Artikel 58 wijzigt de wetgeving betreffende de sociale kennisgevingen om te vermijden dat deze bepalingen onwerkzaam worden in bepaalde omstandigheden ingevolge de laatste evoluties in de rechtspraak inzake fiscale kennisgevingen.

3.  Inleidende uiteenzetting van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen

Mevrouw Joëlle Milquet, minister van Werk, legt uit dat de artikelen 60 tot 71 van Titel VII « Werk » van het wetsontwerp hoofdzakelijk een technisch doel hebben.

Artikel 59 strekt ertoe in de wet de definitie te verankeren die het Hof van Cassatie van het begrip « belangrijkste kostwinner » heeft geformuleerd, teneinde komaf te maken met de rechtsonzekerheid waartoe de vigerende omschrijving leidt.

Ook de artikelen 60 en 61 beogen uiteenlopende interpretaties te voorkomen met betrekking tot de datum waarop de verwijlintresten van rechtswege worden toegepast, te weten te rekenen van de datum van ontvangst van de stukken ter staving.

Artikel 63 is erop gericht het tijdstip aan te passen waarop het loon dat overeenstemt met het jaarlijks toegestane aantal overuren kan worden uitbetaald, alsmede het mogelijk te maken dat een deel van dat toegestane aantal uren op zaterdag wordt gepresteerd. Die bepalingen berusten op een overeenkomst met de sociale partners.

Artikel 64 voorziet in een bijsturing van de definitie van het begrip « werkdag », alsook in een aanpassing van de sancties ten aanzien van ondernemingen die de bepalingen inzake de indienstnemingsquota voor jonge werknemers niet in acht nemen.

De bepalingen van de artikelen 65 en 66 hebben betrekking op het Fonds voor Bestaanszekerheid, en beogen te waarborgen dat de voordelen gratis zijn voor alle rechthebbenden, ongeacht of zij al dan niet lid zijn van een vakbond.

In de artikelen 67 en 68 wordt bepaald dat de luchthavens van Luik en van Charleroi veiligheidstaken mogen uitbesteden aan privéondernemingen, overeenkomstig de afwijking waarom het Waals Gewest heeft verzocht.

Artikel 69 beoogt de diverse interpretaties over de toekenning van intresten op het brutoloon van de werknemers op elkaar af te stemmen.

III. Artikelsgewijze bespreking

Artikelen 29bis en 29ter (nieuw)

Amendement nr. 8

Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 4-739/2), dat ertoe strekt om in titel IV, een hoofdstuk 4 in te voegen dat de artikelen 29bis en 29ter omvat, luidende als volgt :

« Art. 29bis. In het artikel 90, § 2, van de » wet van 7 augustus 1987 op de ziekenhuizen wordt een punt e) toegevoegd :

« e) wanneer de opname geschiedt voor een patiënt die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en dit vanaf de achtste dag van de ziekenhuisopname geteld per kalenderjaar. »

Art. 29ter. § 1. In artikel 138, § 2, van dezelfde wet wordt in het tweede lid na de woorden « (en d) » de woorden « (en e) » toegevoegd.

§ 2. In artikel 138, § 4, van dezelfde wet wordt in het eerste lid na de woorden « en d' de woorden « (en e) » toegevoegd. »

Mevrouw Vanlerberghe licht toe dat dit amendement betrekking heeft op de honorariumsupplementen, waarvan vooral de oudere patiënten het slachtoffer zijn. Het amendement wil dan ook het aanrekenen van supplementen voor patiënten van 65 jaar of ouder die langer dan een week in het ziekenhuis verblijven. Vanzelfsprekend zou het wenselijk zijn om de honorariumsupplementen volledig af te schaffen, maar vermits dit op vandaag niet onmiddellijk mogelijk blijkt, is het toch belangrijk vooral de ouderen hiervan reeds te vrijwaren. Spreekster benadrukt dat deze groep van de bevolking het moeilijk heeft om tegen een betaalbaar tarief een hospitalisatieverzekering af te sluiten.

De heer Beke meent dat de doelstelling van dit amendement zeer terecht is en verwijst naar een wetsvoorstel dat hieromtrent in de vorige legislatuur werd ingediend maar evenwel nooit werd besproken.

Mevrouw Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, merkt op dat er vandaag reeds bepalingen die chronisch zieken beschermt tegen de aanrekening van honorariumsupplementen en die dezelfde doelstellingen hebben als het amendement.

Bovendien verwijst zij naar de overeenkomst in de Commissie geneesheren-ziekenfondsen, die door de vorige regering werd bekrachtigd, waarin een aantal afspraken werden gemaakt met betrekking tot deze problematiek. Het is belangrijk dat een eventuele regeling kan steunen op een consensus tussen de actoren op het terrein en het lijkt dan ook wenselijk om de onderhandelingen tussen de betrokken partijen zoveel als mogelijk kansen te geven.

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 33

Amendement nr. 9

Mevrouw Vanlerberghe en mevrouw Temmerman dienen amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 4-739/2), dat tot doel heeft het artikel 33 te doen vervallen. Er wordt, omwille van de politieke toestand, een uitstel van 2 jaar gevraagd om deze maatregel te laten in werking treden. De indieners van het amendement vinden dit niet correct ten opzichte van de personen met een arbeidsongeschiktheid.

Amendement nr. 9 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 58bis (nieuw)

Amendement nr. 10

Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. 10 (stuk Senaat nr. 4-739/2) in, dat strekt om een artikel 58bis in te voegen in titel VI, hoofdstuk VI.

Artikel 58 vervangt artikel 23ter, § 3, van het koninklijk besluit van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Die wijziging impliceert dat artikel 23ter, § 4, ook moet worden gewijzigd om te verwijzen naar de termijn bedoeld in § 3, vierde lid, en niet naar § 3, derde lid. Dat is het doel van amendement nr. 10.

Mevrouw Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, geeft toe dat de tekst een fout bevat. Omdat er een nieuw lid wordt ingevoegd, is de verwijzing naar het derde lid niet meer correct. Ze stelt voor het probleem met een technische correctie te verhelpen.

Mevrouw Vanlerberghe is het met die oplossing eens.

Amendement nr. 10 wordt ingetrokken.

Artikel 62

Amendement nr. 11

Mevrouw Vanlerberghe dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 4-739/2), dat in artikel 62 de verwijzing naar artikel 119 wenst te vervangen naar artikel 59. Deze verwijzing is immers manifest onjuist vermits er geen artikel 119 in het wetsontwerp is.

Mevrouw Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, meent dat het hier gaat om een technische correctie.

Mevrouw Vanlerberghe kan hiermee instemmen.

Amendement nr. 11 wordt ingetrokken.

IV. Stemmingen

De artikelen 22 tot 34 en de artikelen 57 tot 70, die aan de commissie voor de Sociale Aangelegenheden werden toegewezen, worden in hun geheel aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag is goedgekeurd met eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Els SCHELFHOUT. Nahima LANJRI.

Behoudens onderstaande tekstcorrecties zijn de teksten van de door de commissie aangenomen artikelen dezelfde als die overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 52-1012/15)


Door de commissie voorgestelde tekstcorrecties :

1) Art. 58

Dit artikel wordt vervangen als volgt :

« Art. 58. — In artikel 23ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005 en laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

2º § 3 wordt vervangen als volgt :

« § 3. Wanneer de in paragraaf 1 bedoelde akte verleden is, geldt de in § 2 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de schuldenaar van de inninginstelling van socialezekerheidsbijdragen en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is deze bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen.

Onverminderd de rechten van derden, is de notaris, wanneer de in § 1 bedoelde akte verleden is, gehouden, onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de schuldenaar van de inninginstelling in handen van de inninginstelling van de socialezekerheidsbijdragen te storten, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, ten belope van het bedrag van de schuldvorderingen waarvan hij in kennis werd gesteld in uitvoering van paragraaf 2.

Daarenboven, indien de aldus voor beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal der sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, de inninginstellingen van de bijdragen daarover inlichten, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte :

1º door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de sociale zekerheid;

2º door elk ander middel waardoor de informatie kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer de informatie niet overeenkomstig 1º kan worden verzonden.

Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte niet tegen de inninginstellingen van sociale-zekerheidsbijdragen ingeroepen worden, indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen na de verzending van de in het vorige lid bedoelde inlichting.

Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen van de inninginstellingen van socialezekerheidsbijdragen die ter uitvoering van paragraaf 2ter kennis werden gegeven, alle niet-ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in het tweede lid voorziene termijn beslag wordt gelegd of verzet wordt aangetekend. »

2º in § 4 worden de woorden « de in § 3, derde lid, bedoelde termijn » vervangen door de woorden « de in § 3, vierde lid, bedoelde termijn ». »

2) Art. 62

De woorden « artikel 119 » worden vervangen door de woorden « artikel 59 ».


(1) Spoedprocedure (artikel 80 van de Grondwet). Beslissingen van de parlementaire overlegcommissie : nr. 4-82/5.