4-767/1 | 4-767/1 |
22 MEI 2008
In oktober 2007 reeds waarschuwde de directeur van de VN-Voedsel- en landbouworganisatie (FAO), Jacques Diouf, ervoor dat indien de landbouwprijzen bleven stijgen, er « voedselrellen » zouden kunnen uitbreken in de ontwikkelingslanden. Jammer genoeg zijn de jongste weken de « straatprotesten » toegenomen als gevolg van de wereldvoedselcrisis die de ontwikkelingslanden zwaar treft. In tegenstelling tot de rijke landen, waar het aandeel van het gezinsinkomen voor voeding schommelt tussen 10 en 20 %, is dat in de ontwikkelingslanden immers 60 tot 90 %. De verschillende betrokken regeringen hebben dan ook dringende maatregelen van conjuncturele aard getroffen om deze crisis het hoofd te kunnen bieden. Volgens de FAO zijn de landbouwprijzen in 2007 immers wereldwijd gestegen met gemiddeld 40 %, en die trend is begin 2008 nog versterkt. Volgens de Wereldbank zijn de prijzen voor de levensnoodzakelijke goederen sedert 2005 met 80 % gestegen.
1. Algemene voedselcrisis in de ontwikkelingslanden
1.1. Afrika en het Midden-Oosten
Het Afrikaans continent is het grootste slachtoffer van de voedselcrisis en er zijn steeds meer voedselrellen tegen de scherpe stijging van de basisvoedselprijzen in tal van Afrikaanse hoofdsteden. De regeringen hebben beslist dringend te reageren en in Ivoorkust, Senegal en Kameroen werden de invoerbelastingen afgeschaft en de BTW verlaagd. Burkina Fasso heeft een parlementaire commissie opgericht tegen het « dure leven », Senegal heeft een nieuw nationaal programma voor zelfvoorziening aangekondigd en Sierra Leone heeft verklaard te mikken op de zelfvoorziening in rijst tegen 2009. Egypte, dat een beroep heeft gedaan op de legerbakkerijen om het hoofd te bieden aan het broodtekort, moest beslissen de uitvoer van rijst vanaf 1 april 2008 voor zes maanden op te schorten, waardoor weer nieuwe problemen rezen, want dat land levert rijst aan Turkije, Syrië, Jordanië en Libanon.
1.2. Azië
Op dat continent wordt meer dan 90 % van de wereldproductie van rijst, een basisvoedingsmiddel voor meer dan 2,5 miljard wereldburgers, geteeld (de helft daarvan alleen al in India en in China). Amper 7 % van de wereldrijstproductie is bestemd voor de uitvoer, de overige 93 % wordt geconsumeerd door de plaatselijke bevolking, terwijl de voorraden het laagste peil bereiken sedert 1976. Het rijsttekort heeft de regeringen aangespoord om conjuncturele maatregelen te nemen : China, India en Vietnam hebben hun uitvoerbelastingen verhoogd, Cambodja heeft alle uitvoer tijdelijk stopgezet, de Filippijnen hebben de invoerbelastingen afgeschaft en Thailand heeft beslist de prijs van zijn rijst op de binnenlandse markt te verminderen met 40 % ten opzichte van de wereldprijs. In deze regio zijn er overigens niet alleen problemen met rijst, maar ook met andere voedingsmiddelen zoals graangewassen en palmolie.
1.3. Latijns-Amerika
Ook Zuid-Amerika wordt getroffen door de voedselcrisis. In Haïti heeft de verdubbeling van de prijs voor rijst in één week in april 2008 geleid tot betogingen met zware gevolgen op politiek gebied. In Mexico is de regering van president Calderon vastbesloten een reeks maatregelen te treffen om de markt van de levensmiddelen en voedingsgewassen te controleren. Zijn anti-crisisplan bevat vooral tijdelijke verlagingen van de kleinhandelsprijs voor producten die veel worden geconsumeerd en overeenkomsten met de grote graanproducenten om de prijsstijgingen te beperken. De Argentijnse regering moest afrekenen met betogingen van grote landbouwgroeperingen als gevolg van de beslissing om de uitvoerbelasting op soja te verhogen.
2. Het nieuwe beleid inzake landbouw en voedingsgewassen in de ontwikkelingslanden en de stijging van de landbouwprijzen
2.1. De mislukking van het landbouwbeleid van de Wereldbank, het IMF en de WTO
Sedert het begin van de jaren '80 hebben de Wereldbank, het IMF en de WTO, in het kader van structurele aanpassingsprogramma's (SAP) en de vrijmaking van de handel, de ontwikkelingslanden gestimuleerd zich niet langer te concentreren op de teelt van voedingsgewassen, maar eerder op de uitvoer van opbrengstgewassen zoals cacao, katoen, mijnbouwproducten en koffie. Dat systeem was erop gericht de inkomsten van de arme landen uit export te verhogen, waardoor ze hun buitenlandse schuld zouden kunnen aflossen. Dat aanpassingsbeleid had tot gevolg dat de overheden in de arme landen zich niet langer interesseerden voor de landbouwsector, waardoor deze in handen kwam van de markt. Daardoor zijn de arme landen afhankelijk geworden van de inkomsten uit de uitvoer van opbrengstproducten, waarvan de prijzen dertig jaar lang voortdurend gedaald zijn op de wereldmarkt (wat hun schulden nog heeft verhoogd en het industrialiseringsproces heeft afgeremd). Bijgevolg hebben de uitblijvende investeringen in de teelt van voedingsgewassen elke toename van de landbouwproductiviteit belet. De landbouwers en de plaatselijke telers konden bijgevolg niet concurreren met de invoer van voedingsmiddelen, inzonderheid met de door het noorden gesubsidieerde invoer, die de ontwikkelingslanden overspoelde tegen prijzen onder de kostprijs van de plaatselijke producten.
2.2. De stijging van de landbouwprijzen : een combinatie van verschillende factoren
De stijging van de prijs voor landbouwproducten vloeit voornamelijk voort uit 4 factoren :
— De omkering van het systeem dat door de Wereldbank en het IMF ingevoerd werd, aangezien de ontwikkelingslanden door hun zwakke landbouwproductie niet kunnen voldoen aan hun eigen voedselbehoeften en evenmin aan de steeds toenemende vraag van de groeilanden, die geconfronteerd worden met een bliksemsnelle verstedelijking. Volgens de wet van vraag en aanbod hebben de ontoereikende voorraden, te wijten aan het gebrek aan marktregulering, geleid tot een stijging van de landbouwprijzen.
— De klimaatverandering die leidt tot meer droogte en overstromingen, waardoor de oogst wordt vernietigd.
— De teelt voor biobrandstoffen waardoor er minder landbouwgrond overblijft voor de voedselproductie en de speculatie op de graanmarkten toeneemt, terwijl de sterke stijging van de olieproducten de energiefactuur opdrijft.
— De financiële crisis die de investeringsfondsen ertoe aanzet hun speculatief kapitaal te beleggen op de « veilige markten » van de landbouwgrondstoffen. Dat verklaart overigens waarom de prijs voor rijst, na een stijging van 50 % in 2007, tijdens het eerste kwartaal van 2008 steil de hoogte inging.
2.3. Een nieuw handelsbeleid inzake landbouwproducten en voedingsmiddelen
Het verlenen van dringende voedselhulp is onontbeerlijk op korte termijn, maar is slechts een conjuncturele maatregel. Om te breken met het exportbeleid dat sedert de jaren '80 werd gevoerd, moet worden geïnvesteerd in de plattelandsontwikkeling en de voedingsgewassen van de ontwikkelingslanden opdat ze op middellange termijn de winsten van de landbouwproductiviteit kunnen gebruiken om hun economie te diversifiëren en een tertiair en stedelijk industrieel weefsel te ontwikkelen. Zodoende zouden voedselsoevereiniteit en economische ontwikkeling kunnen worden gegarandeerd in deze arme landen. Ook de handel in landbouw- en voedingsgewassen moet overigens worden herzien. Om dat te bereiken mogen we de landbouw niet langer gelijkschakelen met de andere producten van de klassieke en traditionele markt. In geval van schaarste is er immers een groot verschil : de aankoop van een stofzuiger of een wagen kan worden uitgesteld, maar wat de landbouwproducten betreft, kan de « aanpassingsvariabele » ernstige gevolgen hebben en leiden tot hongersnood. De landbouw is dus een specifieke markt die specifieke antwoorden vergt.
Philippe MAHOUX. Olga ZRIHEN. |
De Senaat,
A. Gelet op de Millenniumdoelstellingen inzake Ontwikkeling (Millennium Development Goals) (MDG) en meer bepaald de eerste (terugdringen van armoede) en zevende doelstelling (ontwikkelen van ecologische duurzaamheid);
B. Gelet op de huidige wereldwijde voedselcrisis die ten dele verband houdt met de stijging van de landbouwprijzen en de voedselrellen die in de ontwikkelingslanden oplaaien;
C. Gelet op het falen van de structurele aanpassingsprogramma's (SAP) die de Bretton Woods-instellingen voorstonden en waarmee de ontwikkelingslanden werden aangemoedigd om de aandacht te verleggen van het telen van voedingsgewassen naar het telen van exportgewassen;
D. Gelet op het gebrek aan informatie over de impact van biobrandstoffen op de landbouw in de wereld en wijzend op de noodzaak om een moratorium in te stellen inzake biobrandstoffen van de tweede generatie die geproduceerd worden uit afval en residu's van biomassa;
F. Gelet op de dringende noodzaak om de handel in landbouwgrondstoffen en voedingsgrondstoffen te reguleren en overwegende dat de Wereldhandelsorganisatie niet over de nodige instrumenten beschikt om die regulering te waarborgen;
G. Overwegende dat voedselsoevereiniteit de enige manier is om ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden over voldoende voedselreserves beschikken om te voldoen aan de basisbehoeften van de lokale bevolking;
H. Gelet op de centrale rol van de overkoepelende landbouworganisaties (Organisations Paysannes — OP) bij de ontwikkeling en de bestendiging van de voedselsoevereiniteit;
I. Herinnerend aan de cruciale rol van pluridisciplinair wetenschappelijk onderzoek om honger in de wereld efficiënter te bestrijden;
Vraagt de regering :
1. het landbouwbeleid te versterken binnen de Belgische Ontwikkelingssamenwerking en de inspanningen voort te zetten om de wettelijk voorgeschreven doelstelling van 0,7 % van het BBP te bereiken;
2. de Wereldhandelsorganisatie te verzoeken haar bevoegdheden inzake handel in landbouwproducten en voedingsmiddelen aan de FAO over te dragen met het oog op een regulering op wereldschaal van de levensnoodzakelijke goederen en de vastlegging van de te volgen koers inzake subsidiebeleid en quota's alsook op de neutralisering van beursspeculatie op landbouwproducten;
3. aan de EU te vragen een duidelijk standpunt in te nemen over biobrandstoffen, dat criteria omvat inzake sociale, ecologische en energetische duurzaamheid. Indien op korte termijn geen precieze Europese criteria worden vastgelegd, wordt een moratorium inzake de productie en de invoer van biobrandstoffen onontbeerlijk;
4. overleg tot stand te brengen of, in voorkomend geval, uit te breiden met de overkoepelende landbouworganisaties (op nationaal niveau), waarin de regionale landbouworganisaties, de federaties, de coöperatieven of unies van coöperatieven, vakbonden of landsbonden van landbouwersorganisaties gegroepeerd zijn;
5. de landbouwersorganisaties financieel of operationeel bij te staan, en te erkennen dat een sociale beweging een aangepast kader vereist en dus voornamelijk de economische en politieke activiteiten van de overkoepelende landbouwersorganisaties te ondersteunen;
6. erover te waken dat het overleg tussen de NGO's, de landbouwersorganisaties en andere donororganisaties regelmatig plaatsvindt en evenwichtig verloopt;
7. de landbouwersorganisaties te steunen en bij te staan in het licht van de nieuwe uitdagingen die ze moeten aangaan (klimaatverandering, private actoren, stijging van de energieprijzen, enz.);
8. meer overleg tot stand te brengen tussen de landbouwersorganisaties uit het Zuiden en België en Europa om in het Noorden nieuwe beleidsopties te kunnen vastleggen waarvan de impact op de ontwikkeling van de landbouw in het zuiden beperkter is (cf. handelsakkoorden, energiebeleid, gemeenschappelijk landbouwbeleid, investeringsbeleid, onderzoek inzake landbouw, streefdoelen en programma's van de internationale financiële instellingen (IFI), enz.);
9. de belangenconvergentie te vergroten van de Belgische en Europese actoren voor meer harmonie tussen het Belgische en Europese niveau en de ontwikkelingslanden;
10. een aanspreekpunt, een referentiepersoon of centraal knooppunt in te stellen bij de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) met het oog op grotere coherentie van het Belgische beleid inzake hongerbestrijding en de interactie van die persoon of groep van deskundigen te bevorderen met de andere diensten van DGOS die in contact staan met de landbouwsector;
11. een beleid van ondersteuning van landbouworganisaties op te starten bij DGOS;
12. het overleg tussen en de programma's van de verschillende donororganisaties in onze partnerlanden te verbeteren en te bevorderen;
13. de oprichting te steunen van een Belgisch platform van actoren die zich bezighouden met de landbouwproblematiek (vereniging, universiteit, overheid, donororganisatie, enz.) met als doel tussen die actoren regelmatig overleg te organiseren teneinde synergie en complementariteit tot stand te brengen en te verbeteren;
14. meer middelen vrij te maken voor onderzoek in dit domein om een pluridisciplinaire benadering te ontwikkelen van een problematiek die raakvlakken heeft met veel verschillende universitaire sectoren (biobrandstoffen van de tweede generatie, ecologie, scheikunde, landbouwkunde, enz.);
15. de reactivering van het Nationaal Forum voor internationaal agronomisch ontwikkelingsonderzoek te bepleiten;
16. in het Federale Parlement een gemengde specifieke commissie « voedselveiligheid » op te richten die samengesteld is uit de Commissies voor de Buitenlandse betrekkingen en Gezondheid en Milieu, de bijzondere Commissie Globalisering en het Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden. Deze gemengde commissie zou de verschillende aspecten behandelen die verband houden met voedselsoevereiniteit en zou het bijvoorbeeld mogelijk maken om de Belgische beleidsverantwoordelijken in internationale instellingen (Wereldhandelsorganisatie, Wereldbank, FAO, IFAD, enz.) te horen, met het oog op vergemakkelijking en rationalisering van het parlementaire werk.
29 april 2008.
Philippe MAHOUX. Olga ZRIHEN. |