4-29

4-29

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 15 MEI 2008 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Belangenconflict tussen het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Vlaams Parlement naar aanleiding van het voorstel van decreet houdende interpretatie van de artikelen 44, 44bis en 62, §1, 7º, 9º en 10º, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 (Vlaams Parlement, Stuk 1163 (2006-2007) - nr. 1 tot 6) (Stuk 4-643)

Bespreking

(Voor het voorstel van advies aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 4-643/2.)

M. Francis Delpérée (cdH), corapporteur. - Je suis amené, avec mon collègue Patrik Vankrunkelsven, à vous faire rapport sur les travaux de la commission des Affaires institutionnelles. Il porte sur un conflit d'intérêts apparu entre le parlement de la Communauté française et le parlement flamand au sujet des dispositions d'un décret flamand entendant interpréter les articles 44, 44bis et 62 d'un autre décret relatif à l'enseignement fondamental. Vous trouverez dans notre rapport écrit une large recension des arguments politiques, juridiques, historiques et pédagogiques qui ont été invoqués par les uns et par les autres. Je voudrais pour ma part faire trois observations.

Tout d'abord, le problème découle de l'existence, dans les communes à facilités de la périphérie bruxelloise, d'écoles francophones qui appliquent les programmes et les méthodes de la Communauté française alors que leurs moyens de fonctionnement sont alloués par la Communauté flamande. Ce partage des responsabilités a-t-il un sens ? S'inscrit-il dans le paysage institutionnel actuel ? Doit-il être corrigé sur des points essentiels ou sur des points de détail ? La proposition de décret répond à ces questions en affirmant clairement la compétence de la Communauté flamande, ce que conteste la Communauté française. Dans une motion, le parlement de cette dernière a considéré en outre que la proposition mettait en cause les accords antérieurs sur la tutelle pédagogique francophone. Il a aussi estimé que la proposition portait atteinte aux facilités linguistiques reconnues dans le domaine de l'enseignement.

Ensuite, l'attention de la commission a été retenue par la question des délais dans lesquels le Sénat doit remettre un avis au Comité de concertation. Vous connaissez les dates. Le 5 mars 2008, le président due Parlement de la Communauté française a informé le président du Sénat que la concertation entre le parlement flamand et le parlement de la Communauté française n'avait pas abouti. La loi prévoit qu'un délai de trente jours commence à courir à partir de cette date, ce qui nous a mené au 5 avril. Il fallait toutefois tenir compte des vacances de Pâques. Votre commission s'est donc inspirée des solutions pratiquées par la Commission de concertation et a considéré qu'il convenait d'ajouter quatorze jours supplémentaires. La commission a donc convenu que le 19 avril était la date limite pour l'examen du conflit par le Sénat. À titre personnel, je ne peux toutefois m'empêcher de relever que nous sommes le 15 mai.

Enfin, nous sommes saisis d'un conflit d'intérêts dans le cadre d'une procédure dont le Sénat est un chaînon entre les parlements concernés et le Comité de concertation composé de membres des gouvernements fédéral et fédérés. Certains de nos collègues n'ont pas manqué de souligner que, derrière le conflit politique, se cachait peut-être une question juridique relative aux compétences de l'État fédéral, de la Communauté française, de la Communauté flamande, du pouvoir constituant et du pouvoir d'interprétation des lois et des décrets. Se posent dès lors ces questions préalables : étions-nous saisis de ce conflit de compétences ? Étions-nous habilités à le déceler ? N'allions-nous pas statuer ultra petita ? Étions-nous compétents pour déterminer l'existence d'un tel conflit ?

Manifestement nous ne nous sommes pas mis d'accord à ce sujet. C'est peut-être une des raisons majeures pour lesquelles nous n'avons pas réussi à nous accorder sur un projet d'avis.

Voilà mes trois observations. Je ne conclus pas, d'abord parce que mon collègue Vankrunkelsven va poursuivre ce rapport oral, ensuite parce que notre rapport ne contient pas à proprement parler de conclusions.

Les rapporteurs ont fait de leur mieux ; ils avaient esquissé une conclusion en deux phrases ; mais l'ensemble a été rejeté par sept voix contre sept.

Lors de notre dernière réunion, le 30 avril, nous avons voté sur les amendements : un amendement de MM. Van Hauthem et Coveliers, rejeté par douze voix contre deux et trois abstentions ; un amendement de MM. Lambert et Van Nieuwkerke, rejeté par onze voix contre quatre et deux abstentions.

En définitive, la proposition d'avis qui avait été déposée par M. Vandenberghe, Mme Defraigne, M. Collignon et les deux rapporteurs a été adoptée par treize voix contre deux et deux abstentions. Je vous lis cette proposition d'avis.

« À la lumière de la discussion telle qu'elle a été reproduite dans le rapport de la commission nº 4/643-1, la commission propose de ne pas rendre d'avis motivé au comité de concertation visé à l'article 31, §1er, de la loi ordinaire de réformes institutionnelles du 9 août 1980. »

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld), corapporteur. - Collega Delpérée heeft al een overzicht gegeven en een paar meer juridische kwesties besproken. Ik zal kort een drietal elementen overlopen die bij de bespreking in de commissie aan bod kwamen.

Tijdens de bespreking werden de decreetgever al dan niet vermeende bedoelingen toegedicht, maar daarvoor verwijs ik naar het verslag. Ik zal het eerder hebben over de problematiek zelf.

Destijds werd tussen de toenmalige federale Nederlandstalige en Franstalige ministers van Onderwijs een overeenkomst, een gentlemen's agreement, gesloten om de inspectie in de bedoelde scholen te regelen. Volgens de Franstaligen is die overeenkomst een verworvenheid en heeft de decreetgever ze doorbroken. Ze vinden dus dat een bestaand evenwicht werd geschonden. De Nederlandstaligen zeggen dat die overeenkomst dateert van vóór de grondwetswijziging en dat de grondwetgever de totaliteit van de bevoegdheden inzake de inrichting van het onderwijs, inclusief financiering en inspectie, heeft overgeheveld. Zij vinden dus dat de overeenkomst niet kon worden gehandhaafd.

Beide taalgroepen hebben gewezen op het pedagogische belang van de inspectie en de specifieke situatie waarin de kinderen in die scholen zich bevinden. Enerzijds volgen ze onderwijs dat wordt ingericht door Vlaanderen, en is enige inspectie veroorloofd; anderzijds komen ze na de basisschool meestal terecht in het Franstalig onderwijs. Het is dus niet onlogisch dat de Franstaligen willen nagaan of beide onderwijsvormen op elkaar afgestemd zijn. In dat opzicht hebben senatoren van beide zijden van de taalgrens met enig ongenoegen vastgesteld dat de twee ministers er niet in geslaagd zijn een akkoord te bereiken over de inbreng van de twee taalgemeenschappen in het Franstalige onderwijs in de randgemeenten met faciliteiten en over de inspectie ervan.

Er werd geen echt duidelijk advies geformuleerd. Er was wel een poging daartoe, volgens de enen verdienstelijk en volgens de anderen veeleer onverdienstelijk, maar het was tenminste een poging om twee standpunten te verzoenen. Er is echter geen meerderheid gevonden voor dit voorstel. Daarom heeft de commissie vastgesteld dat geen gemotiveerd advies kon worden gegeven.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik dank de twee rapporteurs, die op een correcte wijze verslag hebben gedaan van de bespreking in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Ik zal mijn uiteenzetting opdelen in een inhoudelijk deel en een deel over de rol van de Senaat.

Het voorstel van decreet komt er eigenlijk op neer dat het Vlaams Parlement, na tien jaar vruchteloos onderhandelen met de Franse Gemeenschap, het nodig gevonden heeft zich bevoegd te verklaren om de organisatie van het onderwijs, de voorwaarden voor erkenning en bijgevolg het subsidiëren van het basisonderwijs in Vlaanderen ook toe te passen op de acht Franstalige basisscholen in de rand.

In de huidige situatie is het zo dat de Vlaamse Gemeenschap wel de hele zaak betaalt en bevoegd is om getuigschriften af te leveren, maar niet kan bepalen wat de erkenningsvoorwaarden zijn of wat in de leerplannen staat, laat staan om daar inspectie op uit te oefenen.

Dit dossier sleept al zo'n dertig jaar aan. Volgens het decreet is de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor die Franstalige scholen, net zoals voor alle andere Vlaamse scholen, de erkenningsvoorwaarden op te leggen en de inspectie daarvan te doen, op basis waarvan die scholen dan kunnen worden erkend en gesubsidieerd.

Als we de motivering lezen bij het belangenconflict dat het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft ingeroepen, vallen twee dingen op.

Ten eerste heeft de Franse Gemeenschap het over het fundamentele recht om in de eigen taal onderwijs te genieten.

Ten tweede stelt de Franse Gemeenschap zich, zoals bij alle belangenconflicten, op als de vertegenwoordiger van alle Franstaligen in heel België en niet, zoals institutioneel geregeld, van de Franstaligen in Wallonië en in Brussel.

De Franse Gemeenschap stelt ook dat de overeenkomst die destijds binnen de unitaire Belgische regering gesloten werd tussen de minister bevoegd voor het Nederlandstalig onderwijs en de minister bevoegd voor het Franstalig onderwijs - het zogenoemde gentlemen's agreement waarnaar de heer Vankrunkelsven verwijst - nog altijd van kracht is.

Ik wil de Franstaligen in de Senaat toch aanraden om de memorie van toelichting bij het decreet eens goed te lezen. Daarin worden alle institutionele aspecten behandeld. Daarin wordt uitgebreid uitgelegd dat Vlaanderen wel degelijk bevoegd is voor de organisatie, de erkenning en de subsidiëring en dus bijgevolg ook voor de inspectie van het Franstalig onderwijs in de rand. Er wordt ook de vloer aangeveegd met die `protocollen', waarvan sommige zelfs nergens terug te vinden zijn. Doordat in 1988 de bevoegdheid inzake onderwijs volledig aan de gemeenschappen is overgedragen, vervalt die vroegere overeenkomst en is ze niet meer in overeenstemming met de Grondwet.

Heel de discussie in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden ging eigenlijk over de vraag wie bevoegd is voor die basisscholen in de rand. Naar mijn aanvoelen heeft het Vlaams Parlement terecht gezegd dat de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is.

De heer Delpérée zal het ongetwijfeld niet met mij eens zijn, maar volgens mij is er een groot onderscheid tussen artikel 127 en artikel 129 van de Grondwet. De Franstaligen voeren altijd aan dat bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap over die scholen inhoudt dat de Vlaamse Gemeenschap op termijn kan verhinderen dat er in de rand Franstalig onderwijs gegeven wordt. Dat is manifest niet waar, al zou Vlaams Belang dat wel graag hebben.

Artikel 127 van de Grondwet bepaalt de bevoegdheid inzake onderwijs en zegt heel duidelijk dat de raden van de Vlaamse en de Franse gemeenschap het onderwijs regelen, met uitsluiting van de begindatum van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's en de pensioenregeling. Het zijn dus de gemeenschappen die op hun grondgebied bevoegd zijn voor de organisatie, de erkenning, de inspectie en de subsidiëring van het onderwijs.

Artikel 129 van de Grondwet regelt de taal waarin dat onderwijs wordt gegeven. Dat artikel zegt dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor het regelen van de taal inzake bestuurszaken en onderwijs, met uitzondering van het onderwijs in de faciliteitengemeenten.

Er is dus een duidelijk onderscheid tussen de bevoegdheid van de gemeenschappen voor de organisatie en dus ook de subsidiëring van het onderwijs, wat in casu, zoals het decreet stelt, een Vlaamse bevoegdheid is, en de taal waarin dat onderwijs gegeven wordt, waarvoor de Vlaamse gemeenschap in de randgemeenten niet bevoegd is. Dat blijft een federale bevoegdheid, tenzij de wetgeving op dat punt met een bijzondere meerderheid, tweederde meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep, wordt gewijzigd.

De Vlaamse Gemeenschap is dus inderdaad bevoegd. Ik was geschokt sommigen in de commissie te horen zeggen dat de ministers van beide gemeenschappen maar eens moesten samen zitten en het geschil bijleggen. Zij vonden ook dat het decreet niet bijdraagt tot een oplossing van het probleem. De onderhandelingen tussen beide gemeenschappen duren echter al meer dan tien jaar. De opeenvolgende Vlaamse onderwijsministers, Van den Bossche, Vanderpoorten en Vandenbroucke hebben telkens onderhandeld met de opeenvolgende onderwijsministers van de Franse Gemeenschap. Ze kwamen telkens terug naar het Vlaams Parlement met de mededeling dat men aan de andere kant van de taalgrens geen oplossing wil en dat de Franse Gemeenschap beweert dat zij bevoegd is voor de leerplannen en de inspectie en dat de Vlaamse Gemeenschap mag betalen. Degenen die beweren dat het decreet geen oplossing biedt, hebben het verkeerd voor. Het decreet is precies het resultaat van de houding van de Franse Gemeenschap die tien jaar lang geen oplossing wou.

In 2002 heeft het Vlaams Parlement bijna unaniem - uiteraard met uitzondering van de heer Van Eyken - een resolutie goedgekeurd waarin duidelijk staat dat de subsidiekraan dichtgaat als er niet vlug een overeenkomst komt. Het gaat hier om een subsidiestroom tussen tien en twaalf miljoen euro per jaar. De vergelijking met het Vlaamse schooltje in Komen gaat niet op. Daar wordt het Vlaamse leerplan gevolgd, maar in weerwil van alle afspraken die ooit werden gemaakt, is het ook de Vlaamse overheid die betaalt. De Franse Gemeenschap vond het niet nodig dat schooltje te subsidiëren.

Ik vind het nogal logisch dat het Vlaams Parlement in het decreet basisonderwijs bepaalt dat alle elementen die in aanmerking komen voor de erkenning - de inspectie, de subsidiëring - ook van toepassing zijn op de acht Franstalige scholen in de randgemeenten. Wat ons betreft, is er dus geen belangenconflict.

Dat de Senaat beslist geen advies te geven, zou wel eens een unicum kunnen zijn. Toen de Franse Gemeenschap een belangenconflict inriep over het wetsvoorstel inzake Brussel-Halle-Vilvoorde en de Senaat aan het Overlegcomité een gemotiveerd advies moest geven, stelde Vlaams Belang inderdaad voor geen advies te geven. Dat werd toen weggelachen. Nu was er in eerste instantie geen advies, was er zelfs geen tekst waarin stond dat geen advies wordt gegeven. We zouden kunnen zeggen dat, dankzij Vlaams Belang, het dossier naar de commissie is teruggezonden. Daar heeft de meerderheid een advies goedgekeurd waarin staat dat de commissie geen advies kan of wil geven. Dat is dan toch wel het einde van de rol van de Senaat als verzoener tussen de twee gemeenschappen. Als de Senaat er niet in slaagt advies te geven, is zijn rol uitgespeeld.

Wij hebben een amendement ingediend waarin we de motivering van CD&V-N-VA overnemen. In de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden ging de discussie niet zozeer over de vraag of de belangen zijn geschaad, want dat is een politieke vraag. De Franstaligen beweerden wel dat Vlaanderen niet bevoegd is om de leerplannen op te leggen, de inspectie te organiseren en de erkenningscriteria vast te leggen.

In ons amendement stellen wij zeer eenvoudig dat er eigenlijk geen belangenconflict, maar wel een bevoegdheidsconflict wordt ingeroepen. Zoals de CD&V-N-VA-fractie menen ook wij dat de Senaat aan het Overlegcomité een advies moet overhandigen waarin hij vaststelt dat de discussie over de bevoegdheid gaat. Als het decreet wordt goedgekeurd, kan de Franse Gemeenschap zich wenden tot het Grondwettelijk Hof. Dat zal dan moeten bepalen welke overheid bevoegd is voor de organisatie, de erkenning en de inspectie van het onderwijs in de Franstalige scholen in de rand.

Het lijkt misschien een contradictie, maar uiteindelijk is het onze fractie die erop aanstuurt dat de Senaat zijn rol zou vervullen. De meerderheid zal waarschijnlijk beslissen dat de Senaat geen advies uitbrengt. En dan is de rol van de Senaat als verzoener van de gemeenschappen uitgespeeld.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Het onderscheid tussen een bevoegdheidsconflict en een belangenconflict is natuurlijk niet waterdicht. Een van de problemen waarmee de Senaat wordt geconfronteerd als hij zich over een belangenconflict moet uitspreken, is dat hij het bevoegdheidsconflict niet precies kan situeren. Er kan conceptueel een onderscheid worden gemaakt tussen een betwisting over een bevoegdheid en de schending van een belang door de uitvaardiging van een maatregel binnen zijn bevoegdheid. Desalniettemin kan een belangenconflict ook worden ingeroepen tegen een maatregel die een bepaalde overheid binnen de uitoefening van haar bevoegdheid uitvaardigt.

De heer Van Hauthem stelt terecht dat een advies te verkiezen is boven geen advies. Ik geef er echter de voorkeur aan geen advies te geven dan een verkeerd advies te geven.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Wij nemen in ons amendement gewoon uw voorstel over. U kunt dat onmogelijk een verkeerd advies vinden.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Het advies moet worden verleend met het oog op de oplossing van het belangenconflict. Het advies mag zich niet beperken tot een herhaling van de standpunten van deze of gene partij.

De CD&V-N-VA-fractie was bereid uit te gaan van de klassieke lezing dat het territorialiteitsbeginsel voor het taalgebruik en het onderwijs werd ingevoerd door de verschillende taalwetten en de staatshervormingen. De aanwezigheid van Franstalige scholen in faciliteitengemeenten doet vanzelfsprekend geen afbreuk aan dat territorialiteitsbeginsel. Dat blijkt uit het feit dat het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap die Franstalige scholen subsidieert. Het is volgens mij dan ook normaal dat de inrichtende en subsidiërende overheid, ook al behoort ze tot een ander taalregime, op een of andere wijze controle kan uitoefenen op de eindtermen en de organisatie van dat onderwijs.

Indien er dan toch een gezamenlijke tekst moest worden opgesteld, dan zou daarin volgens ons minstens moeten worden vermeld dat er tussen de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap een betwisting over de bevoegdheid bestaat en dat de Senaat dat bevoegdheidsconflict niet kan oplossen. We kunnen de verschillende standpunten weliswaar herhalen, maar geen oplossing aanreiken. Voor het overige zijn we van oordeel dat het binnen de bestaande bevoegdheidsverdeling wenselijk is dat de twee bevoegde gemeenschapsministers overleg plegen.

Het Vlaams Parlement signaleert dat er tien jaar lang inspanningen zijn gedaan om tot een vergelijk te komen, maar dat men in een impasse is terechtgekomen en dat ze deze poogt te onderbreken. Wij blijven bij ons standpunt dat het evident om een Vlaamse bevoegdheid gaat. Het onderwijs was een van de eerste materies die werden geregionaliseerd, met respect voor de faciliteiten, maar de regionalisering van het onderwijs was wel algemeen en zonder uitzondering. Het is toch niet overdreven dit vast te stellen. Binnen die bevoegdheid moet er volgens CD&V-N-VA met de andere minister overlegd kunnen worden over de concrete voorwaarden om in de andere cultuur het eigen project van de Vlaamse Gemeenschap te realiseren. Tot nog toe is dat niet gelukt en uiteindelijk zal het bevoegdheidsconflict moeten worden opgelost door degene die volgens de Grondwet en de wetten een dergelijk geschil moet beslechten.

Aangezien er geen akkoord was om die diverse gemodereerde standpunten in één conclusie naar voren te brengen, is onze fractie van oordeel, zoals bij de wooncode, dat we geen advies moeten uitbrengen. Op die manier maken we duidelijk dat er twee standpunten zijn en dat uiteindelijk een andere instantie dan de Senaat zal moeten trancheren.

Mme Christine Defraigne (MR). - Je souhaite m'exprimer car, dans ce débat, nous entendons surtout des voix flamandes. Certaines remettent de l'huile sur le feu, ce qui démontre une volonté de provocation et de remise en question des facilités.

Ce débat a déjà eu lieu plusieurs fois en commission, et on sait les trajets que les avis et les non-avis ont pu faire et les péripéties de la précédente séance plénière.

La façon de dire qu'il n'y a pas d'avis est peut-être aussi un avis en soi. Je pourrais peut-être partager le sentiment de M. Vandenberghe lorsqu'il dit qu'il vaut mieux ne pas donner d'avis que donner un avis erroné. En soi, le fait de ne pas donner d'avis est une façon de situer le débat à l'endroit naturel où il doit avoir lieu, c'est-à-dire au sein du comité de concertation où l'on peut estimer que les deux ministres de l'Enseignement pourront se rencontrer pour trouver une solution.

On sait aussi que le problème est plus large et que c'est une façon de poser en filigrane le problème de BHV. Ce conflit d'intérêts devra être résolu dans le cadre d'une solution politique négociée, ce que personne n'ignore ici, et devra passer, d'une manière ou d'une autre, par la résolution de BHV. Cette question des écoles de la périphérie, qui a fait partie du quasi accord de 2005, a aussi été abordée dans les négociations de BHV.

La question que nous devons nous poser est de savoir si, oui ou non, non votons les conclusions de la commission des Affaires institutionnelles, à savoir qu'il n'y a pas d'avis. C'est la solution du bon sens. Chacun sait très bien en quels termes elle se pose.

Notre groupe se prononcera en faveur des conclusions de cette commission.

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a+Vl.Pro). - Ik wil het hebben over de feiten. Het eerste feit is dat de Senaat zich niet bekwaam voelt om een duidelijk advies te formuleren. De Senaat is nochtans een reflectieforum voor dergelijke conflicten. We gaan ervan uit dat de Senaat advies geeft, maar in feite is het geen advies. De Vlaamse partijen in de commissie en in de plenaire vergadering zijn niet consequent. Dat geldt in de eerste plaats voor CD&V-N-VA want zij hebben ons amendement verworpen. N-VA was nochtans in het Vlaams parlement op 13 december 2007 voorstander van dit voorstel van decreet. Nu stel ik vast dat zij het sp.a+Vl.Pro-amendement gewoon verwerpen. Open Vld heeft wat meer schroom en onthoudt zich bij de stemming. De Franstaligen stemmen tegen.

Ik wil hier vooral wijzen op de hypocrisie van het CD&V-N-VA-kartel. Iedereen die me kent weet dat ik geen communautaire scherpslijper ben, maar een dergelijke kwestie is nogal hallucinant en surrealistisch. We zijn in een tijdperk gekomen waarbij de sp.a+Vl.Pro de grote Vlaamse voortrekkers zijn geworden in de Senaat. Dat is de wereld op zijn kop. Ik sta volledig achter het voorstel van decreet van het Vlaams Parlement dat eenparig werd aangenomen.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Het heeft wel tien jaar geduurd om de Vlaamse socialisten in het Vlaams Parlement daarvan te overtuigen.

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a+Vl.Pro). - Het gaat hier niet om een oorlogsverklaring aan de Franstaligen. Het heeft te maken met bevoegdheden en de bekommernis om de kwaliteit van het onderwijs in de Franstalige scholen te waarborgen, zoals we dat doen in alle Vlaamse gemeenten. Het gaat ook om het recht van ouders en leerlingen op een degelijke begeleiding. Leerlingen moeten ook probleemloos naar het Nederlandstalig secundair onderwijs kunnen overstappen.

Ik wil niet de juridisch-technische argumenten over de bevoegdheden, de territorialiteit en dergelijke, die hier zijn aangehaald, herhalen. Het is duidelijk dat Vlaanderen hier een bevoegdheid uitoefent die ten volle de zijne is. De sp.a+Vl.Pro-fractie blijft dan ook bij haar amendement dat de Senaat van oordeel is dat het belangenconflict over het decreet van de Vlaamse Gemeenschap, uitgeroepen door het Parlement van de Franse Gemeenschap op 13 december 2007, ten onrechte werd uitgeroepen. Zo respecteert de Senaat de bevoegdheid van het Vlaams Parlement.

Ik wijs er terloops op dat we liever hadden gehad dat de bevoegde senaatscommissie zou komen tot een gemotiveerd advies voor het overlegcomité. Het gaat alleen om een advies en niet over een definitieve stemming. En toch hebben de Vlaamse meerderheidspartijen niet de nodige paar seconden moed gehad.

M. Philippe Moureaux (PS). - À notre estime, le problème de l'inspection de cet enseignement a été réglé par ce qui avait été prévu au moment de la fédéralisation de l'enseignement, à savoir le statu quo. Sur ce plan, on comprend la thèse qui dit « on a transféré l'enseignement parce que c'est l'élément qui prévalait », ou la thèse selon laquelle le statu quo a également été prévu pour une série de choses. Je peux en témoigner personnellement puisque j'ai participé, en son temps, à ces négociations.

Si vous le permettez, monsieur le président, je voudrais dire à titre plus personnel que je trouve désolant que nous ne puissions sortir des clichés. C'est sans doute la raison d'une certaine « panne » dans laquelle se trouvent le pays, les communautés et un gouvernement qui essaye tout doucement de survivre. Je vais donc prendre ce dossier comme je pourrais en prendre d'autres, en sortant du climat habituel. Je vais donc certainement déplaire à tout le monde, ce qui n'est pas fait pour me déplaire !

Les francophones disent qu'il est logique, pour des raisons pédagogiques, que des inspecteurs francophones aillent inspecter dans un enseignement francophone. Si l'on part de ce point de vue pédagogique et de l'intérêt des enfants, il faut reconnaître qu'il y a là plus qu'une part de vérité.

D'un autre côté, la Communauté flamande paie ces écoles. Que celle-ci puisse demander d'aller voir si ces écoles fonctionnent bien ne me paraît pas relever de l'indécence absolue.

Si l'on avait la sagesse de partir de ces deux réalités - l'intérêt pédagogique des enfants et un pouvoir subsidiant qui n'est pas de la même culture et qui n'est pas armé pour inspecter convenablement - il y aurait sans doute la voie d'une solution.

Je regrette que l'on n'ait pas pu esquisser ne fût ce que l'idée que l'on pouvait peut-être réfléchir dans ce sens, au sein de notre grand comité de concertation où se retrouvent, j'imagine dans une atmosphère sereine et conviviale, les hommes et les femmes politiques de haut niveau de ce pays.

La sagesse n'étant pas possible, même dans votre haute assemblée, monsieur le président, il faudra bien que nous acceptions de voter un texte qui ne veut rien dire, mais qui est peut-être préférable à un texte qui nous opposerait encore un peu plus. Ce sera toujours avec une pointe de regret parce que, je le répète depuis plusieurs mois, si l'on passait un peu de son temps à essayer de comprendre pourquoi l'autre nous adresse telle demande, on pourrait peut-être enfin avancer un peu.

Je ne suis ni conservateur ni convaincu qu'il faille maintenir le statu quo. J'ai d'ailleurs fait des déclarations à connotation confédéraliste qui ont fait trembler M. Delpérée.

Et pourtant, la voix de la sagesse est d'apprendre à se comprendre. La voix de la sagesse est de parvenir, pour ces questions très pointues, à des compromis. La voix de la sagesse est de faire un pas en avant pour attribuer beaucoup plus de responsabilités aux communautés et aux régions.

M. Marcel Cheron (Ecolo). - Quand M. Moureaux est sage, je suis toujours un peu inquiet ! Je crois néanmoins qu'il a bien cerné le problème car, après avoir entendu les rapporteurs, nous sommes en droit de nous interroger.

Ces derniers temps, les conflits d'intérêts se multiplient mais celui dont nous débattons est vraiment tortueux. Il porte sur l'inspection pédagogique dans huit écoles de l'enseignement fondamental situées dans des communes de la périphérie bruxelloise et dispensant un enseignement en français pour des francophones. La Communauté flamande subventionne ces écoles sur la base de la répartition de la dotation fédérale et en fonction de la clé « élèves ».

Les élèves, considérés comme des élèves flamands, doivent avoir la possibilité d'accéder à l'enseignement secondaire dans la langue de leur choix.

Le Sénat aurait peut-être dû inviter les deux ministres de l'Éducation à se rencontrer en vue d'aboutir à un accord qui, tout en respectant l'enseignement en français dans ces écoles, adapte les méthodes pédagogiques. Après tout, ces deux ministres ont peut-être des choses plus difficiles à régler dans leur carrière...

En pratique, le Sénat s'est livré à des contorsions byzantines. Nous avons essayé mais, malheureusement, nous avons échoué. À présent, il nous appartient de faire en sorte que le Comité de concertation qui, dans quelque temps, se saisira du dossier, ait lui la sagesse - contrairement au Sénat, malgré la sagesse de certains de ses membres - de demander aux deux ministres de conclure une convention réglant la question de l'inspection pédagogique dans ces écoles.

Il s'agit avant tout d'un problème d'éducation, de méthodes pédagogiques, d'efficacité et de qualité de l'enseignement.

Aujourd'hui, nous n'allons pas nous grandir mais notre « non-avis » vaut mieux qu'un mauvais avis. J'espère que le message sera entendu par le comité de concertation, raison pour laquelle nous voterons ce subliminal « non-avis ».

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a+Vl.Pro). - Bij bepaalde fracties was er in de bevoegde commissie zeker voldoende goodwill. Op basis van het verslag koester ik echter grote twijfels of er aan Nederlandstalige kant wel bereidheid was om tot een oplossing te komen. Dat is heel nefast voor de werking van de Senaat en het ondergraaft de mogelijkheden van het voorstel van decreet om tot een redelijke oplossing te komen.

M. le président. - Il est vrai que récemment, nous avons rendu un avis motivé qui n'a pas véritablement été suivi d'effets.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik wil alleen, net als de heren Moureaux en Cheron hebben gedaan, kort herhalen wat ik in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden al heb gezegd. Het decreet dat de meerderheid van het Vlaams Parlement heeft ingediend, is het resultaat van tien jaar vruchteloos overleg en van vruchteloze pogingen van Vlaamse kant om met de verschillende ministers van de Franse Gemeenschap tot een akkoord te komen. Ik ben dan ook ontroerd door de naïviteit van zij die hier vragen dat deze ministers eens zouden moeten bijeenkomen om een en ander uit te praten en een of andere regeling te treffen. Ze vergeten erbij te zeggen dat de Franse Gemeenschap tien jaar lang alleen maar met een `njet' heeft geantwoord. Dan kan het toch geen verbazing wekken dat het Vlaams Parlement na tien jaar zijn verantwoordelijkheid neemt en duidelijk poneert dat het ook bevoegd is voor de organisatie, de erkenning en de inspectie van die scholen, niet voor hun taalgebruik.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het besluit van de commissie heeft dadelijk plaats.