4-25 | 4-25 |
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V-N-VA). - Ik ben bijzonder blij dat ik de kans krijg deze vraag te stellen, wat overigens niet zo evident was.
In de media is de voorbije weken gewag gemaakt van een weinig transparant netwerk van ondernemingen rond prins Laurent. De prins zou drie ondernemingen hebben opgericht die milieu en energie promoten. Voorts zou de naam van de prins opduiken in het kader van vastgoedbedrijven waarvan er twee uitsluitend gericht zijn op de verkoop en de verhuur van woningen.
De prins zou zelf geen bestuurder of aandeelhouder zijn, maar wel voorzitter van een organisatie die aandelen heeft. Een notaris die wordt genoemd in minder frisse zaakjes, zou de spilfiguur zijn van al die constructies.
Ikzelf wil geen oordeel vellen over genoemde zaken en/of beweringen. Toch vind ik sommige constructies verbazingwekkend. De prins ontvangt jaarlijks een niet onaardige dotatie van 312.000 euro van de gemeenschap, dus van de belastingbetaler.
De prins moet kiezen. Ofwel is hij actief in het bedrijfsleven, en daar is niets oneerbaars aan, maar dan heeft hij geen recht op een riante dotatie. Ofwel onthoudt hij zich van elke commerciële activiteit en alleen in dat geval kunnen we nog praten over de noodzaak en de hoogte van het bedrag dat hij als twaalfde troonopvolger mag ontvangen.
Van de eerste minister verwacht ik vooral duidelijkheid en daarom kreeg ik graag een antwoord op volgende concrete vragen.
Is prins Laurent rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken bij commerciële activiteiten? Heeft de eerste minister hierover contact gehad met de prins? Er wordt gezegd dat burggraaf Davignon te elfder ure een aantal zaken heeft geregeld.
Vindt de eerste minister dat de prins nog een dotatie mag ontvangen?
Moet de wet van 7 mei 2001 over de dotaties aan koningskinderen niet worden verfijnd? Ik pleit daarvoor; volgens mij hebben alleen de Koning en de kroonprins recht op een riante dotatie.
Wat zal de eerste minister ondernemen in overleg met het Parlement?
De heer Yves Leterme, eerste minister. - Dit antwoord is tot stand gekomen na contact met alle betrokkenen in het dossier, met inbegrip van prins Laurent zelf.
De eerste vraag betreft de rechtstreekse of onrechtstreekse betrokkenheid van prins Laurent bij commerciële activiteiten. Prins Laurent is stichter en voorzitter van de raad van bestuur van de private stichting Global Renewable Energy & Conservation Trust (Grect). Het is een stichting zonder winstoogmerk met als doel de internationale promotie van milieubeheerprojecten, de toepassing van duurzame energietechnologieën en de instandhouding van onroerend patrimonium. Die stichting is voor 100% aandeelhouder van de nv REC-Arlon 67 die eigenaar is van drie gebouwen in de Aarlenstraat te Brussel. De eventuele winst die de betrokken vennootschap haalt uit haar commerciële activiteiten, namelijk de verhuur van de betrokken gebouwen, dient voor de financiering van projecten van de Grect die een stichting zonder winstoogmerk is en op haar beurt geen lucratieve activiteiten ontwikkelt. Voor zover de commerciële activiteiten van REC-Arlon 67 dienen voor de financiële ondersteuning van projecten van de stichting is direct winstbejag niet aan de orde.
De Grect is overigens voor 75% medeaandeelhouder van de Compagnie des éoliennes, die eigenaar is van een villa in Italië. De andere 25% van het aandeelhouderschap is in handen van prins Laurent zelf. Dat komt doordat hij voor een derde eigenaar was van de vennootschap die de villa in 2002 heeft gekocht. De stichting beraadt zich momenteel en de komende dagen en weken over haar participatie in de Compagnie des éoliennes. Het is niet uitgesloten dat ze die participatie vervreemdt en de opbrengst gebruikt voor de financiering van de projecten die aansluiten bij het voornoemde maatschappelijk doel. Prins Laurent zal in dat geval eveneens zijn participatie in de Compagnie des éoliennes van de hand doen.
In verband met de dotatie van de prins, herinner ik aan de motivering van de beslissing die de toenmalige regering in 2001 heeft genomen om een jaarlijkse dotatie toe te kennen aan prins Laurent. Dat gebeurde, volgens de verklaringen van de minister van Financiën bij de bespreking van het desbetreffende wetsontwerp, `om een punt te zetten achter de huidige gang van zaken, waarbij prins Laurent een bezoldiging ontving vanuit het Koninklijk Instituut voor het duurzaam beheer van de natuurlijke rijkdommen en de bevordering van de schone technologie', beter bekend als het KINT. Als voorzitter van de Vlaamse regering heb ik trouwens meegewerkt aan een uitklaring van de financiële verhoudingen tussen de Vlaamse regering en het KINT en daar is toen orde op zaken gesteld.
De wet van 13 november 2001 die door Kamer en Senaat is goedgekeurd, bevat geen voorwaarden voor het uitbetalen en het verlenen van de dotatie en stelt ook geen beperkingen aan de aanwending ervan. Juridisch zijn er dus geen beperkingen aan de vrijheid van de leden van de koninklijke familie om bepaalde activiteiten te ontwikkelen. Dat neemt niet weg dat het ontwikkelen van commerciële activiteiten duidelijk onverenigbaar is met het ontvangen van een dotatie.
Wat betreft een eventuele wijziging van de wet van 7 mei 2000 over de dotatie aan de koningskinderen, komt het aan de wetgever toe te oordelen of dat wenselijk is. In dat verband wil ik eraan herinneren dat de Senaat op 18 oktober 2001 heeft beslist om in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden een werkgroep op te richten belast met de voorbereiding van een voorstel over de dotaties ten gunste van de leden van de koninklijke familie. Ik heb geen weet van resultaten die de werkgroep zou hebben bereikt.
Aangezien het parlement uiteindelijk de dotatie toekent, is het ook aan het parlement, indien dat wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, om controle uit te oefenen op de aanwending van de dotatie. Het parlement ontvangt zelf ook een dotatie. Voor de controle daarvan zijn ook geen bijzondere regels voorhanden. Maar indien men bij de uitvoering van de betrokken wet van oordeel zou zijn dat daar controlemechanismen moeten worden ingevoerd, komt het de Kamer en de Senaat toe om ter zake een initiatief te nemen.
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V-N-VA). - Uit het antwoord van de eerste minister leid ik af dat hij het parlement uitnodigt een initiatief te nemen om de wet aan te passen. De wet van 2001 houdt een regeling in voor de huidige volwassen kinderen van de koning. Als er een nieuwe koning komt, moet de wet hoe dan ook worden aangepast.
De heer Yves Leterme, eerste minister. - Ik heb niets toe te voegen aan mijn antwoord. Het parlement moet daarover in wijsheid oordelen.