4-604/1 | 4-604/1 |
5 MAART 2008
ALGEMENE INLEIDING
Zie de algemene inleiding bij het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk 4-602/1).
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Artikel 2
De terbeschikkingstelling via artikel 60 § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is een maatregel die tot doel heeft om gerechtigden op maatschappelijke integratie te reïntegreren op de arbeidsmarkt. Het OCMW biedt de gerechtigde een tijdelijk arbeidscontract aan. De persoon kan daarna ter beschikking worden gesteld van een organisatie of een project. Als de betrokkene ter beschikking wordt gesteld van een erkend sociale economie-initatief, krijgt het OCMW in kwestie een verhoogde staatstoelage. Jaarlijks kan een OCMW door de federale overheid een contingent toegewezen krijgen met een aantal arbeidsplaatsen waarvoor het OCMW de verhoogde staatstoelage kan ontvangen. De erkenning van de sociale economieprojecten gebeurt vandaag door de federale overheid. Gegeven het feit dat de regio's de sociale economie beleidsmatig aansturen en dienaangaande exclusief bevoegd zijn, is het aangewezen dat de erkenning van de sociale economieprojecten voor de verhoogde staatstoelage in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn door de regionale overheid gebeurt.
Zie ook de toelichting bij artikel 6 van het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk 4-602/1).
Artikel 3
1. De functies van het huidige participatiefonds
Het Participatiefonds werd opgericht door de artikelen 73-85 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen. Het besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds vormt het organiek besluit met betrekking tot dit Fonds.
Het Participatiefonds is een instelling van openbaar nut van categorie C, die historisch is gegroeid uit het Beroepskrediet (BKCP). Het wordt bestuurd door een Raad van Bestuur van 8 personen en een regeringscommissaris. De helft van de bestuurders komt uit de private sector, de andere helft uit de publieke sector. Het Participatiefonds is een openbare kredietinstelling, die in de loop der jaren ook administratieve, technische en financiële diensten is gaan verlenen voor andere, vooral openbare instellingen.
Het beschikt over een 60-tal personeelsleden en had op 31 december 2006 een balanstotaal van ca 333 miljoen EUR en een eigen vermogen van ca 230 miljoen EUR.
Als kredietverstrekker verstrekt het Participatiefonds achtergestelde leningen (Starteo en Optimeo) aan kleine ondernemingen ter aanvulling van kredieten verstrekt door banken, kredietinstellingen, risicokapitaalverstrekkers; streeft het Participatiefonds naar de toekenning van investeringskredieten (Business Angel+ en Privak+) als aanvulling op het risicokapitaal dat privé-investeerders inbrengen; verleent het Participatiefonds de kredieten (startleningen; Plan Jonge Zelfstandigen; Solidaire lening) die worden toegekend aan werkzoekenden en personen die moeilijk toegang krijgen tot het klassieke bankkrediet voor het opzetten van een eigen zaak.
Voorts beheert het Participatiefonds Impulseo, een financieringspakket van het RIZIV voor beginnende of verhuizende huisartsen.
Als dienstverlener verschaft het Participatiefonds onder meer diensten aan volgende derde instellingen : Brussels Waarborgfonds, VZW Belgian Bankers Academy, stichting Proximity Finance Foundation, CVBA Kringloopfonds, Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost, RIZIV (financiering/subsidiering startende huisartsen), CVBA Startersfonds (dit is het financieringsinstrument van het Participatiefonds; obligatielening geplaatst ad 65 miljoen EUR bij ca. 12 500 obligatiehouders).
Sinds november 2005 bestaat in de schoot van het Participatiefonds het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFiK).
Het KeFiK centraliseert informatie en competenties en wil uitgroeien tot een referentiecentrum voor KMO-financiering. Het stelt zijn kennis ter beschikking van de overheid, ondernemers, ondernemersorganisaties, kredietverstrekkers, de academische wereld en de media. Het bestaat uit een adviesorgaan (Wetenschappelijk Stuurcomité) en een permanent secretariaat, dat de projecten coördineert. Het had in 2006 een budget van 765 000 EUR.
Daarnaast is het Participatiefonds ook belast met de implementatie van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein.
Het Participatiefonds heeft een samenwerking opgezet met het Europese Investeringsfonds (EIF, filiaal van Europese Investeringsbank). Tussen 1999 en 2007 is 190 000 000 EUR gewaarborgd door het EIF.
2. Voorgestelde hervorming
Overeenkomstig artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen de gemeenschappen en de gewesten in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen oprichten of kapitaalsparticipaties nemen. Het decreet kan bovendien aan voornoemde organismen rechtspersoonlijkheid toekennen en hun toelaten kapitaalsparticipaties te nemen. Overeenkomstig artikel 6, § 1, VI, 1º van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn de gewesten bovendien bevoegd inzake het economisch beleid.
De gewesten zijn bijzonder actief in de risicokapitaalmarkt, met het oog op de bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.
Bij arrest nr. 11/86 van 25 februari 1986, besliste het Grondwettelijk Hof dat het Participatiefonds past binnen de federale bevoegdheid inzake kredietpolitiek.
Met het oog op een meer homogene bevoegdheidsverdeling is het aangewezen het Participatiefonds te regionaliseren.
2.1. Beperking functies
Onderhavig voorstel strekt ertoe de kredietverlenende activiteit van het Participatiefonds volledig te beëindigen. Het gaat meer bepaald over de kredietverstrekking (startlening en alle andere « normale » leningen : Starteo, Optimeo, Solidaire lening, BA+, Pricav+) en begeleiding van starters (inclusief het Plan Jonge Zelfstandigen). Het fonds blijft ook belast met de wet van 3 december 2005 met betrekking tot de inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen. Anderzijds blijft het Participatiefonds wel instaan voor het beheer van de reeds afgesloten kredieten. Daarnaast behoudt het Participatiefonds ook een aantal dienstverlenende functies.
Concreet behoudt het Participatiefonds enkel de volgende functies :
— Beheer KeFiK
— Coördinatie ten aanzien van de Europese instellingen (inzonderheid EIB en EIF)
— Servicing ten aanzien van derde instellingen
— Beheer van de historische kredietportefeuille (lopende en opgezegde kredieten op datum van inwerkingtreding van onderhavig voorstel)
Het Fonds behoudt zijn statuut van financiële instelling van openbaar nut van categorie C, maar wijzigt zijn naam in « Federaal Dienstencentrum « .
2.2. Raad van Bestuur
Momenteel bestaat de raad van bestuur van het Participatiefonds uit acht leden. Vier leden worden voorgedragen door de ministers van Financiën, van Tewerkstelling en Arbeid, van de Middenstand en van Economische Zaken, en vier leden op voordracht van de representatieve middenstandsorganisaties.
Het is aangewezen dat een vertegenwoordiging van de gewesten in de raad van bestuur van het Federaal Dienstencentrum overeenkomstig artikel 92ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, mogelijk wordt.
Het volgende wordt voorgesteld : één vertegenwoordiger per gewest en drie extra bestuurders voorgedragen door de federale overheid. In dat geval is de raad van bestuur als volgt samengesteld : federale overheid : 7; middenstand : 4; gewesten : 3 (totaal : 14).
2.3. Financiële aspecten
De bestaande activiteiten inzake het beheer van KeFiK en de servicing ten aanzien van derde instellingen en de coördinatie ten aanzien van Europese instellingen en het beheer van de historische kredietportefeuille worden gefinancierd uit zijn eigen dienstverstrekkende handelingen, uit de dotatie aan KeFiK en, voor zover nodig, uit de terugbetaling van historische kredieten.
2.4. Gewestelijke instellingen
De gewesten beslissen zelf, op basis van hun eigen bevoegdheden, hoe ze de kredietverleningsactiviteit van het Participatiefonds willen voortzetten of verder ontwikkelen. Uiteraard kunnen zij daartoe een nieuwe entiteit oprichten of bestaande entiteiten aanpassen.
Desgewenst kan een akkoord gesloten worden waarin nadere regels worden uitgewerkt omtrent de verhouding tussen het Participatiefonds en de gewestelijke instellingen. Dit akkoord kan onder meer betrekking hebben op de volgende elementen :
— de vennootschapsrechtelijke verhouding tussen het federaal Fonds en de gewestelijke instellingen (aandeelhouderschap en bestuurders),
— de servicing,
— de IT back office,
— de overdracht van personeel,
— de funding,
— de contacten met de Europese instellingen (inzonderheid EIB en EIF).
2.5. Startersfonds
Het Startersfonds werd als financieringsfiliaal van het Participatiefonds opgericht op basis van artikel 74, § 4, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Deze bepaling werd uitgevoerd middels het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot vaststelling van de oprichtingsmodaliteiten van het financieringsfiliaal van het Participatiefonds genaamd « Startersfonds » bedoeld in artikel 74, § 4, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
De statuten van het Startersfonds dateren van 16 mei 2003 (Belgisch Staatsblad 12 juini 2003).
Op basis van het koninklijk besluit van 2 april 2004 tot vaststelling van de modaliteiten waaronder de obligatielening van het Startersfonds wordt uitgegeven, werd een obligatielening van 65 miljoen EUR uitgegeven die in 2009 dient terugbetaald te worden.
Het Startersfonds, dat mede instaat voor de financiering van de kredietverleningsactiviteit van het Participatiefonds, verliest zijn federale bestaansreden wanneer de kredietverlenende activiteit van het Participatiefonds wordt afgeschaft. Aangezien de uitstaande obligatielening ten belope van 63 000 000 EUR in 2009 dient te worden terugbetaald, is het logisch het Startersfonds ten laatste op dat moment op te heffen. Een beslissing zal op dat moment moeten genomen worden en op vraag van de gewesten zal het Startersfonds een nieuwe obligatielening kunnen uitgeven.
Artikel 4
Zie de toelichting bij artikel 3.
Artikelen 5 en 6
Zie de toelichting bij artikel 3.
Ingevolge de naamswijziging van het Participatiefonds is het nodig te verwijzen naar « Federaal Dienstencentrum » » in plaats van naar « Fonds » of « Participatiefonds ».
Artikel 7
Zie de toelichting bij artikel 12 van het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk 4-602/1).
Artikelen 8 tot 12
Zie de toelichting bij artikel 28 van het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk 4-602/1).
Artikel 13
De financiering van het eerste Beliris deelfonds, voorzien door de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, en van het nieuwe derde deelfonds, wordt in de toekomst structureel gewaarborgd door bepalingen in de bijzondere wet.
Zie de toelichting bij artikel 29 van het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk 4-602/1).
Artikel 14
De datum van inwerkingtreding is dezelfde als de datum bepaald door het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk 4-602/1).
Hugo VANDENBERGHE Philippe MONFILS Paul WILLE Philippe MOUREAUX Johan VANDE LANOTTE Francis DELPÉRÉE Marcel CHERON Freya PIRYNS. |
TITEL I
Algemene bepaling
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II
Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Art. 2
In artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden de woorden « de initiatieven die door de minister bevoegd voor sociale economie zijn erkend », vervangen door de woorden « de initiatieven in het kader van de sociale economie die zijn erkend door het bevoegde gewest ».
TITEL III
Wijzigingen van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen
Art. 3
Artikel 73, leden 1 en 2 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen worden vervangen als volgt :
« Art. 73. — De naam van het Participatiefonds, opgericht op 31 december 1992 als openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, wordt gewijzigd in « Federaal Dienstencentrum », hierna « het Dienstencentrum » genoemd.
Het Dienstencentrum wordt bestuurd door een raad van bestuur van veertien leden die zijn benoemd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit voor een termijn van zes jaar, zeven op voordracht van de ministers van Financiën, van Tewerkstelling en Arbeid, van de Middenstand en van Economische Zaken, vier op voordracht van de representatieve middenstandsorganisaties, één op voordracht van de Vlaamse regering, één op voordracht van de regering van het Waalse Gewest, en één op voordracht van de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De Raad van bestuur telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden. »
Art. 4
In artikel 74, van dezelfde wet, wordt § 1 vervangen door een § 1 die luidt als volgt :
« § 1. — Het Dienstencentrum heeft, onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die de Koning bepaalt, de volgende opdrachten :
1º Het leveren van administratieve en technische verrichtingen voor rekening van instellingen die onder andere als doel hebben de toegang van natuurlijke en rechtspersonen tot het beroepskrediet te vergemakkelijken hiertoe filialen op te richten.
2º Het onderhouden van contacten met de Europese instellingen, inzonderheid de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, en op vraag van één of meerdere gewesten, het coördineren van hun initiatieven en aanvragen ten aanzien van deze Europese instellingen.
3º Het beheer van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFiK).
4º Het beheer van de lopende en afgesloten kredieten op datum van inwerkingtreding van deze bepaling.
5º Het beheer van de deelnemingen en obligaties die op 31 december 1992 voor rekening van het Participatiefonds worden gehouden en waarop was ingeschreven door de Nationale Kas voor Beroepskrediet op grond van artikel 2, 5º van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, zoals omgewerkt bij koninklijk besluit van 2 juni 1956, of op grond van artikel 77, § 2, 1º van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle- en werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen, alsook alle rechten en verplichtingen die uit deze deelnemingen en obligaties voortvloeien.
6º Het uitkeren van de inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen volgens nadere regels bepaald in de wet van 3 december 2006 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein. »
Art. 5
§ 1. Het opschrift van Hoofdstuk VI van Titel II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« VI. — Federaal Dienstencentrum. »
§ 2. In de artikelen 73, leden 3 tot 8, 74, 75 en 84 van dezelfde wet worden zowel het woord « Participatiefonds » als het woord « Fonds » vervangen door het woord « Dienstencentrum ».
TITEL IV
Wijziging van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992
Art. 6
Artikel 180, 5ºbis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen als volgt :
« 5ºbis. — Het Federaal Dienstencentrum; »
TITEL V
Wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt
Art. 7
In artikel 15 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt :
« Dit artikel is eveneens van toepassing op de inbreuken op de reglementen betreffende de politie over het wegverkeer die bestraft worden met administratieve sancties. »
TITEL VI
Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten
HOOFDSTUK 1
Wijziging van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
Art. 8
Artikel 107 van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen bij de wet van 21 april 2007, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 2
Wijzigingen van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
Art. 9
Artikel 38, § 3quinquies, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, zoals ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, wordt opgeheven.
Art. 10
In artikel 38, § 3, 4º, van dezelfde wet, wordt het getal « 3,80 » vervangen door het getal « 3,85 ».
HOOFDSTUK 3
Wijziging van de programmawet van 27 december 2004
Art. 11
Artikel 48 van de programmawet van 27 december 2004, zoals aangevuld bij de wet van 23 december 2005, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 4
Wijziging van de programmawet van 2 januari 2001
Art. 12
Artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, gewijzigd voor de laatste keer op 27 april 2007, wordt aangevuld als volgt :
« § 14. Vanaf 1 januari 2009 worden de bedragen die jaarlijks worden toegewezen krachtens huidig artikel aan het RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2º van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, verminderd met een bedrag dat overeenstemt met 0,05 pct. van het bedrag van het loon van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 38, § 3, 4º, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. »
TITEL VII
Wijziging van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
Art. 13
Artikel 2, tweede lid, van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt :
« Dit fonds omvat drie deelfondsen, een DEEL I-fonds « Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel », onder meer gefinancierd met de middelen bepaald in artikel 64bis, § 1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en desgevallend door middelen toegekend krachtens artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, een tweede deelfonds « Fonds ter financiering van sommige uitgaven verricht die verbonden zijn met de veiligheid voortvloeiend uit de organisatie van de Europese Toppen te Brussel, gefinancierd met de middelen bepaald in artikel 4, en een derde deelfonds « Fonds ter financiering van het openbaar vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », onder meer gefinancierd met de middelen bepaald in artikel 64bis, § 2 en § 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en desgevallend door middelen toegekend krachtens artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen. ».
TITEL VIII
Slotbepalingen
Art. 14
Deze wet treedt in werking op 1 januari 2009.
4 maart 2008.
Hugo VANDENBERGHE Philippe MONFILS Paul WILLE Philippe MOUREAUX Johan VANDE LANOTTE Francis DELPÉRÉE Marcel CHERON Freya PIRYNS. |