4-545/1 | 4-545/1 |
30 JANUARI 2008
Dit wetsvoorstel neemt mits wijzigingen de tekst over van een voorstel dat reeds op 13 juni 2005 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1242/1 - 2004/2005).
Dit wetsvoorstel harmoniseert de wetgeving omtrent het rijden door een vast oranjegeel licht en de standaardisering van de intervallen tussen het aan en uitgaan van verkeerslichten in drie concrete situaties.
Het verbod op het rijden door een vast oranjegeel licht biedt steeds stof voor controverse wanneer dit item in de schijnwerpers staat. En terecht. In de algemene verkeersreglementen staat dat het rijden door een vast oranjegeel licht verboden is, tenzij de bestuurder niet meer op een voldoende veilige wijze kan stoppen en hij het kruispunt kan oversteken zonder de andere weggebruikers in gevaar te brengen. Het inschatten van de situatie en derhalve de verantwoordelijkheid voor de gevolgen worden — zowel penaal als burgerrechterlijk — door de wetgever volledig bij elke bestuurder individueel gelegd. Een wettelijke bepaling zou echter een duidelijke lijn moeten nastreven tussen wat mag en niet mag. Bovendien verhoogt de overheid de onduidelijkheid over de verbodsbepaling in de dagelijkse praktijk. Het vervolgingsbeleid inzake het door rood licht rijden, heeft de hoogste prioriteitsgraad, terwijl het door het oranje rijden quasi nooit wordt vervolgd. Flitspalen registreren enkel roodrijders. Nochtans staan beide overtredingen als zware overtreding van de tweede graad in de wetgeving gecatalogiseerd. Gecombineerd met het feit dat de duur dat het vast oranjegeel licht aanstaat, niet gestandaardiseerd is maar per verkeerslicht bepaald wordt door de verschillende wegbeheerders in dit land, creëert de huidige bepaling omtrent het vast oranjegeel licht meer gevaarlijke situaties met verkeer dat dezelfde richting volgt dan ze wil oplossen met dwarsverkeer. Sommige bestuurders vertragen automatisch bij het naderen van verkeerslichten — ook al staan die op groen licht — om te vermijden dat ze een zware overtreding zouden begaan doordat ze door het vast oranjegeel licht zouden rijden. Anderen rijden gewoon door of versnellen zelfs wanneer het verkeerslicht op oranje springt, dit om net een gevaarlijke situatie te vermijden zoals de algemene verkeersreglementen vragen. Vele mensen weten niet (meer), twijfelen of willen niet aanvaarden dat door een vast oranjegeel licht rijden een zware overtreding is. Deze overtuiging is niet noodzakelijk door een negatieve attitude ingegeven. Naast de duale houding van de overheid, spelen psychologische factoren hierin een rol. De kleur oranje wordt in het onderbewuste over het algemeen niet geassocieerd met een verbod, maar met een waarschuwing, zoals het oranjegeel knipperlicht dat het doorrijden niet verbiedt maar enkel aanmaant tot dubbele voorzichtigheid. Bovendien weet het gezond verstand van de modale bestuurder dat het fysisch onmogelijk is een voertuig op een fractie van een seconde te doen stoppen, terwijl dit wettelijk verwacht wordt op straffe van overtreding. Een bestuurder verwacht een waarschuwingsfase en niet dat een wet het onmogelijke vraagt.
Voorliggend wetsvoorstel wil een antwoord bieden op de vragen omtrent het vast oranjegeel licht en een rustige uniforme verkeersstroom scheppen wanneer driekleurige verkeerslichten op oranje springen. Een rustige uniforme verkeersstroom van bestuurders die dezelfde richting volgen, wordt verkregen door het door het vast oranjegeel licht rijden, te depenaliseren en in plaats daarvan het niet vertragen voor een vast oranjegeel licht in te schrijven als een overtreding. Bovendien verdwijnt de schizofrene situatie voor de overheid (verschil tussen de letter van de wet en de praktijk) en weet de burger waar hij staat.
Om bestuurders steeds en overal de tijd te gunnen voor het aangaan van het rood licht te stoppen en gevaarlijke situaties te vermijden met dwarsverkeer en voetgangers, moeten de intervallen tussen de verschillende kleuren van dezelfde of met elkaar in verbinding staande verkeerslichten worden gestandaardiseerd, wat nu niet het geval is. Dit is mogelijk, omdat er maximaal twee parameters in rekening dienen te worden gebracht : de wrijvingsweerstand van het wegdek, een parameter op basis van de snelheid en/of de af te leggen weg op het kruispunt. Met neerslag of andere vloeistoffen of objecten op het wegdek dient geen rekening te worden gehouden daar de bestuurder wordt verondersteld zijn snelheid aan te passen. Hetzelfde geldt voor de zichtbaarheid van de verkeerslichten, die onder de verantwoordelijkheid valt van de wegbeheerder.
Drie concrete situaties verdienen de aandacht. Ten eerste moet het vast oranjegeel licht voldoende lang aanstaan om het aankomende verkeer de mogelijkheid te geven te stoppen. Deze specifieke uniformisering is complementair met de voorgestelde depenalisatie van het door een vast oranjegeel licht rijden. Ten tweede moet elk voertuig dat reglementair een stopstreep en of driekleurig verkeerslicht is voorbijgereden, de tijd krijgen om het kruispunt over te steken vooraleer het licht op groen springt voor het dwarsverkeer. Vooral tragere voertuigen zoals fietsen en landbouwmachines verdienen hier de aandacht. Ten derde moeten voetgangers die bij groen licht het oversteken van de rijbaan hebben aangevat, ook de tijd krijgen de rijbaan over te steken vooraleer het licht op groen springt voor de voertuigen en vice versa. Het hoeft immers niet te verwonderen dat er op dit moment geen sprake is van enige uniformisering : zowel de gemeenten, de provincies, de gewesten als de federale overheid beheren verkeerslichten en stellen de tijdsintervallen naar eigen goeddunken in. Een minimale uniformisering via de algemene verkeersreglementen zoals in dit wetsvoorstel wordt aangereikt, dringt zich op om bestuurders en voetgangers een houvast en een veiliger gevoel te geven en de jungle in het verkeer terug te dringen. In voorliggend voorstel wordt de verantwoordelijkheid in deze bij de wetgever gelegd, die het nadien na samenspraak met de bevoegde personen en organisaties concreet moet uitwerken.
Artikel 2, A)
Artikel 61.1, 2º, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer stelt dat het rijden door vast oranjegeel licht verboden is tenzij de bestuurder niet meer op een veilige wijze kan stoppen en hij het kruispunt kan oversteken zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen. Wegens de redenen aangehaald in de toelichting zijn wij van mening dat deze verbodsbepaling geïnverteerd moet worden. In ons voorstel wordt het rijden door een vast oranjegeel licht toegestaan, maar wordt de aankomende bestuurder wel verplicht zijn snelheid te minderen van zodra het desbetreffende licht is aangegaan. Zo wordt een snelheidsminderende verkeersstroom gecreëerd die uiteindelijk bij rood licht zal stilstaan. De verantwoordelijkheid van de bestuurder voor het inschatten van de veiligheidsrisico's bij het door het vast oranjegeel licht rijden — zoals ze nu expliciet in artikel 61.1, 2º, van het desbetreffende koninklijk besluit is ingeschreven — wordt geschrapt en door het hierna volgende artikel 5 in zekere zin verlegd naar de overheid.
Artikelen 2, B) en C), en 3, B)
De periode tussen het aangaan van het vast oranjegeel licht en het aangaan van het rood licht die nodig is om aankomende voertuigen de tijd te geven te stoppen, is heden niet geregeld in de algemene verkeersreglementen. In extenso is deze periode niet gestandaardiseerd en dus op elk verkeerspunt waar driekleurige verkeerslichten staan, anders. Standaardisatie is mogelijk daar slechts met twee parameters dient rekening gehouden te worden, namelijk een parameter op basis van de maximaal toegelaten snelheid en de wrijving van het oppervlaktemateriaal van het wegdek bij gunstige omstandigheden — bij nat wegdek wordt sowieso verondersteld dat de bestuurder zijn snelheid aanpast. Beide parameters zijn exhaustief zodat de lijst met het aantal noodzakelijke intervallen beperkt blijft en na samenspraak met alle acteurs ten velde kan opgenomen worden in een bijkomend koninklijk besluit. Deze bepaling is complementair met de bepalingen in artikel 2.
Bijkomend zijn er nog twee parallelle situaties die niet an sich iets met de bepaling in artikel 2, A) te maken hebben, maar die wegens de noodzaak aan standaardisering van de verkeerslichtintervallen in dit wetsvoorstel zijn opgenomen.
De periode tussen het aangaan van het rood licht enerzijds en het aangaan van het groen licht voor het verkeer dat uit de dwarswegen komt anderzijds, moet voldoende lang zijn om elk voertuig — dus niet enkel personenwagens maar ook tragere voertuigen zoals fietsen en landbouwmachines — dat door het groen en het vast oranjegeel licht is gereden, de kans te geven om het kruispunt veilig over te steken voordat het dwarsverkeer de toestemming heeft gekregen om door te rijden. Bij de uniformisering van dit en volgend concreet geval moet rekening gehouden worden met twee parameters : een parameter op basis van de snelheid van trage voertuigen en de af te leggen weg over het kruispunt.
Hetzelfde geldt voor de interactie tussen de driekleurige verkeerslichten en de tweekleurige voetgangerslichten. Een voertuig dat nog voor het aangaan van het rood licht de stopstreep en/of het driekleurige verkeerslicht is voorbijgereden, moet de nodige tijd krijgen om de oversteekstrook voor voetgangers te passeren vooraleer de voetgangers groen licht krijgen. Idem dito voor de voetganger die het oversteken van de rijbaan heeft aangevat vooraleer het rood licht van het tweekleurig voetgangerslicht is aangegaan.
Het is onze mening dat het regelen in de algemene verkeersreglementen van de standaardisering en het afstellen van de verkeerslichten onderling de veiligheid ten goede komt.
Artikel 3, A)
Dit artikel tracht een taalkundige onduidelijkheid in artikel 63.1.2, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 uit de wereld te helpen. Het verbod en de toelating voor voetgangers om « zich op de rijbaan te begeven » van zodra het rood licht, respectievelijk het groen licht van het tweekleurig voetgangerslicht is aangegaan, worden vervangen door het verbod en de toelating om « het oversteken van de rijbaan aan te vatten ».
Artikel 4
Artikel 2 van voorliggend wetsvoorstel heft het verbod om door het vast oranjegeel licht te rijden op. Aan de andere kant wordt het aankomende verkeer verplicht de snelheid te minderen van zodra het vast oranjegeel licht is aangegaan. Dit moet als zodanig worden vertaald in de lijst van zware overtredingen.
Anke VAN DERMEERSCH. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 61 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) de bepaling onder 61.1, 2º, wordt vervangen als volgt :
« 2º vast oranjegeel licht betekent dat het verkeerslicht binnenkort op rood licht springt en waarschuwt de aankomende bestuurder. Het verkeerslicht mag voorbijgereden worden. De aankomende bestuurder is echter verplicht op een voldoende veilige wijze de snelheid te minderen van zodra het vast oranjegeel licht is aangegaan en voor de stopstreep of, zo er geen stopstreep is, het verkeerslicht zelf, stil te staan voordat het rood licht is aangegaan. »;
B) de bepaling onder 61.3.1 wordt aangevuld met het volgende lid :
« De periode tussen het aangaan van het vast organjegeel licht en het aangaan van het rood licht moet zo ingesteld worden dat de aankomende bestuurder voldoende tijd heeft om zich op een voldoende veilige wijze tot stilstand te brengen voordat het rood licht is aangegaan. »;
C) in de bepaling onder 61.3.2 wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd :
« De periode tussen het aangaan van het rode licht enerzijds en het aangaan van het groene licht voor het verkeer dat uit de dwarswegen komt anderzijds, moet voldoende lang zijn om elk voertuig dat door het groen en het vast oranjegeel licht is gereden, de kans te geven om het kruispunt veilig en niet overhaast over te steken. ».
Art. 3
In artikel 63 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) de bepaling onder 63.1.2, wordt vervangen als volgt :
« 2. De lichten van deze tekens hebben de volgende betekenis :
1º rood licht betekent dat het verboden is het oversteken van de rijbaan aan te vatten;
2º groen licht betekent dat het toegelaten is het oversteken van de rijbaan aan te vatten. Als aanwijzing kan het einde van deze toelating door het knipperen van het groen licht worden aangekondigd. »;
B) de bepaling onder 63.1 wordt aangevuld met de volgende leden :
« De periode tussen het aangaan van het rood licht van de driekleurige verkeerslichten enerzijds en het aangaan van het groen licht van de tweekleurige voetgangerslichten anderzijds, moet voldoende lang zijn om elk voertuig dat door het groen en het vast oranjegeel licht is gereden, de kans te geven veilig en niet overhaast door te rijden.
De periode tussen het aangaan van het rood licht van de tweekleurige voetgangerslichten enerzijds en het aangaan van het groen licht van de driekleurige verkeerslichten anderzijds, moet voldoende lang zijn om elke voetganger die bij groen licht het oversteken heeft aangevat, de kans te geven om de rijbaan veilig en niet overhaast over te steken. ».
Art. 4
In artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 september 2005 tot aanwijzing van de overtredingen per graad van de algemene reglementen genomen ter uitvoering van de wet betreffende de politie op het wegverkeer, wordt een 36ºbis ingevoegd, luidende :
« 36ºbis. De snelheid niet minderen bij het naderen van een vast oranjegeel licht. »
5 december 2007.
Anke VAN DERMEERSCH. |