4-224/1

4-224/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

1 OKTOBER 2007


Wetsvoorstel houdende organisatie van het Nationaal Contactpunt inzake internationaal ethisch ondernemen en tot wijziging van de wet van 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 23 april 2004 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-649/1 — 2003/2004).

A. Situering van ethisch ondernemen

Sociaal verantwoord ondernemen heeft de jongste jaren heel wat opgang gemaakt. Onder druk van tal van maatschappelijke, economische en milieufactoren vestigen steeds meer Europese bedrijven beleidsmatig de aandacht op hun sociale verantwoordelijkheid. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de stijgende verwachtingen van de publieke opinie ten aanzien van de rol van bedrijven in onze geïndustrialiseerde wereld, enerzijds, en in de ontwikkelingslanden, anderzijds. De publieke opinie gaat er tevens van uit dat multinationale ondernemingen dezelfde normen hanteren, hier als in de ontwikkelingslanden. Ethisch ondernemen wordt steeds meer beschouwd als een investering voor de toekomst en niet als een onkostenpost.

Ethisch ondernemen is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. Door hun sociale verantwoordelijkheid te nemen doen bedrijven meer dan wettelijk van hen verwacht wordt : ze investeren in menselijk kapitaal en in het milieu. In de geïndustrialiseerde wereld treden bedrijven steeds meer zelfregulerend op. Onder druk van de publieke opinie houdt men steeds meer rekening met sociale, ethische en milieunormen. Bovendien zitten die bedrijven vaak geprangd in een dwingend wetgevend kader waaraan ze zich uiteraard moeten houden.

In tal van derdewereldlanden worden dezelfde wettelijke minimale normen niet gehaald omwille van een gebrek aan duidelijke staatsstructuur, corruptie, conflict, ethische, sociale en milieunormen die minder stringent zijn. Vooral in conflictgebieden komen bedrijven in een ethisch vacuüm terecht. Bijgevolg moet in landen waar het aan gepaste voorschriften ontbreekt, alles in het werk worden gesteld om een geëigend regelgevend of wettelijk kader te ontwikkelen dat als uitgangspunt voor sociaal-verantwoorde activiteiten kan dienen. De vraag rijst uiteindelijk of multinationale bedrijven, gelet op de sociale, economische en juridische context ter plaatse, al dan niet voldoende in staat zijn om zelfregulerend op te treden in ontwikkelingslanden. In welke mate kan dan een internationaal afdwingbaar kader soelaas bieden ?

B. Internationaal kader voor ethisch ondernemen

De sociale verantwoordelijkheid van multinationale bedrijven is groot. Waar ze ook ter wereld optreden moeten zij die dragen ten aanzien van de plaatselijke gemeenschappen waar zij operationeel zijn. Sociale verantwoordelijkheid is immers nauw verbonden met mensenrechten, wat overigens vaak leidt tot politieke, juridische en ethische dilemma's. Het is nochtans voor bedrijven niet altijd eenvoudig om een duidelijke scheidingslijn tussen de eigen verantwoordelijkheden en die van de overheid te trekken en na te gaan of hun zakenpartners hun basiswaarden delen. Dit probleem is voor de multinationale ondernemingen nog groter in conflictlanden of landen waar de mensenrechten op grote schaal worden geschonden. Ook corruptie, die volgens de Cotonou-overeenkomst als een belangrijk obstakel voor de ontwikkeling van derdewereldlanden wordt beschouwd, kan moeilijk door één bedrijf alleen bestreden worden.

De bedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden kunnen terugvallen op een aantal internationaal aanvaarde gedragscodes, zoals de « OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen », de « Tripartite verklaring over de principes betreffende de multinationale ondernemingen » en het sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie. Die gedragscodes zijn evenwel omwille van hun vrijblijvend karakter in de meeste gevallen niet sanctioneerbaar.

De sinds 1976 bestaande OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen maken een onderdeel uit van de Verklaring inzake internationale investeringen en multinationale ondernemingen. Het gelijknamige OESO-Comité « Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen » (CIME) besloot in 1998 een aanvang te nemen met een algehele herziening van de richtlijnen, niet alleen inhoudelijk maar ook qua toepassingsmodaliteiten. Verschillende lidstaten zagen in de richtlijnen de mogelijkheid om de problematiek inzake het ethisch verantwoord ondernemen in het buitenland aan de orde te stellen. Op die manier worden gelijke regels voor bedrijven gehandhaafd en concurrentievervalsing voorkomen. Op 27 juni 2000 werd de herziening van de richtlijnen afgesloten met de aanvaarding in de OESO-Ministerraad.

C. Belgisch kader

Het voorstel beoogt om binnen het kader van de Belgische wetgeving een aanzet te geven om de internationaal aanvaarde ethische codes afdwingbaar te maken. In eerste instantie wordt ervoor gekozen dat de Belgische overheid zelf een soort van voorbeeldfunctie zou geven, wanneer ze als economische actor in een maatschappelijke of multinationale context optreedt. Concreter, wanneer multinationale bedrijven overheidssteun ontvangen, wordt voorgesteld om die nieuwe principes in de wet op de Nationale Delcrederedienst te verankeren. Verzekeringsrisico's zullen enkel nog door Delcredere gedekt worden in de mate dat de betrokken onderneming de ethische codes naleeft. De niet-naleving ervan wordt zo een uitsluitingsgrond in de polis. Delcredere moet, vooraleer de raad van bestuur een beslissing neemt, de verzekeringsaanvraag door een nieuw op te richten Raadgevend Ethisch Comité voor multinationale ondernemingen laten onderzoeken. Teneinde belangenvermenging te voorkomen, krijgen de zes vertegenwoordigers van de deelstaten binnen de raad van bestuur van Delcredere slechts een raadgevende stem. Hun plaats wordt ingenomen door vertegenwoordigers aangewezen door niet-gouvernementele organisaties met een bijzondere ervaringsdeskundigheid op het vlak van ethisch ondernemen. Bij niet-naleving, corruptie of herhaalde overtreding van de ethische codes door een multinationaal bedrijf worden de door de wetgever voorziene sancties toegepast.

Ten tweede kiezen wij ervoor het Nationaal Contactpunt (NCP), ter uitvoering van de OESO-richtlijnen, te versterken. Immers, de NCP's werden, in het kader van de OESO, als mechanisme in het leven geroepen om de toepassing van de ethische richtlijnen voor multinationale ondernemingen te « bewaken ». Vergelijkend onderzoek leert ons dat, in tegenstelling tot België, een aantal andere OESO-landen consequent gebruikmaken van die instrumenten, welke wij via de eigen wetgeving afdwingbaar willen maken. Concreet impliceert dit de toepassing van een aantal bepalingen opgenomen in de « Beslissing in de OESO-Ministerraad betreffende de werking en de organisatie van de Nationale Contactpunten ». Daartoe zal het Belgisch Nationaal Contactpunt in het kader van de transparantie zijn jaarlijks verslag niet alleen bij het CIME indienen maar eveneens bij het Parlement, en ook een aantal duidelijke procedures volgen inzake vragen en klachten van maatschappelijke organisaties of individuele burgers. De rol van het Nationaal Contactpunt inzake informatieverstrekking moet duidelijker ingevuld worden, naar analogie met het Canadese of Nederlandse Nationaal Contactpunt.

De ideale optie blijft uiteraard het afdwingbaar maken van de OESO-richtlijnen op internationaal niveau. Bij niet-naleving is sanctioneerbaarheid in het internationaal recht het logische gevolg. Dit voorstel is daartoe een eerste aanzet. Via diplomatieke weg moet onze regering dit op Europees en internationaal niveau aankaarten en verder ontwikkelen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Deel I : Nationale Contactpunten

Artikel 2

Bij de herziening van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen bepaalde de OESO-Ministerraad met zijn beslissing van 27 juni 2000 dat de Nationale Contactpunten verplicht worden tot een jaarlijkse rapportage aan het OESO-Comité « Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen (CIME) » (1) .

In sommige OESO-lidstaten is de transparantie in het kader van de jaarlijkse rapportage vrij groot. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland en Canada, hebben een website op het internet waar dit verslag aan het CIME voor eenieder vrij consulteerbaar is.

Daarom wil dit voorstel de verplichte jaarrapportage aan het CIME in het kader van transparantie en in het licht van de kernopdrachten van het Nationaal Contactpunt namelijk zichtbaarheid, toegankelijkheid, heldere procedures en het afleggen van verantwoording uitbreiden, met name door het gelijktijdig indienen van dit rapport bij het Parlement.

Artikel 3

Een van de belangrijkste taken van een Nationaal Contactpunt, zoals omschreven in de beslissing van de OESO-Ministerraad met betrekking tot de richtlijnen voor multinationale ondernemingen, betreft de verspreiding van de voornoemde richtlijnen onder het bedrijfsleven. Alle middelen, inclusief online-informatie moeten daartoe aangewend worden.

Een groot aantal OESO-lidstaten tracht zoveel mogelijk aan deze bepalingen te voldoen. Zo beschikken momenteel 27 OESO-lidstaten over een website waar bedrijven, maar ook sociale partners, NGO's, diplomaten en anderen, de nodige informatie kunnen vinden. Sommige lidstaten maken ook gebruik van andere informatiemiddelen. Zo heeft de Canadese overheid haar NCP de opdracht gegeven een brochure betreffende de richtlijnen op te stellen en die te verspreiden onder bedrijven, vakorganisaties en NGO's.

Op die wijze wil de Canadese overheid bekomen dat de richtlijnen door eenieder erkend worden als internationaal ethisch instrument. Ook andere middelen, zoals de aanwezigheid op (inter)nationale fora, gremia en congressen van het bedrijfsleven, worden aangewend.

In België daarentegen kent het NCP een sluimerend bestaan. Vele bedrijven en middenveldorganisaties kennen het bestaan ervan niet of amper. Dit toont meteen aan dat het NCP tekortschiet in zijn informatieve taak om de richtlijnen te « promoten ». Daarom beoogt dit voorstel een wettelijke invulling te geven aan de informatieplicht van het NCP, zoals in feite voorzien werd in bijgevoegde beslissing van de OESO-Ministerraad bij de richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

Artikel 4

Aangezien de OESO-richtlijnen vrijblijvend zijn en bijgevolg tot op heden niet afdwingbaar zijn, kunnen maatschappelijke organisaties en bedrijven met betrekking tot de naleving ervan enkel een vraag stellen of een klacht indienen bij de Nationale Contactpunten. Conform de beslissing van de OESO-Ministerraad van 27 juni 2000 heeft dit NCP enkel een adviserende en bemiddelende rol in deze. Enkel het resultaat mag openbaar gemaakt worden.

Met dit artikel wenst het voorstel deze procedure wettelijk te verankeren en de modaliteiten ervan vast te leggen.

Artikel 5

Momenteel zijn er in het Nationaal Contactpunt slechts twee mensen tewerkgesteld. Dit voorstel wil een concrete en wettelijke invulling geven aan het NCP. Het zij duidelijk dat dit beperkt aantal mensen geenszins volstaat om het uitgebreide takenpakket in te vullen (verspreiding en bevordering van de naleving van de richtlijnen, consultaties met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en andere maatschappelijke geledingen, beantwoorden van vragen met betrekking tot de richtlijnen van bovengenoemde organisaties, van individuele burgers en andere Nationale Contactpunten). Ook de opmaak van een jaarverslag en de uitbouw van een website noodzaken de verdere structurele uitbouw van het NCP. Daarom beoogt dit voorstel via een koninklijk besluit de organisatie en de werking van het NCP verder te regelen.

Deel II : Wijziging van de wet op de Nationale Delcrederedienst

Artikel 6

Op basis van deze nieuwe wetsbepaling kan de Nationale Delcredere weigeren dekking te verlenen bij niet-naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de Tripartite IAO-verklaring voor multinationale ondernemingen. De Belgische overheid moet immers het goede voorbeeld geven in haar rol van verzekeraar van risico's op het gebied van uitvoer, invoer en investeringen in het buitenland door Belgische ondernemingen. Daarom kan de Nationale Delcrederedienst enkel nog effectief waarborg verlenen voor allerhande internationale handelstransacties voor zover de betrokken onderneming de IAO- én de OESO-richtlijnen heeft nageleefd. Het niet-naleven ervan wordt zo een uitsluitingsgrond in de polis van Delcredere. Enkel ondernemingen die correct hebben gehandeld, kunnen een politiek of commercieel risico via Delcredere en dus met overheidsmiddelen effectief laten verzekeren.

Uiteraard kan Delcredere geen risico's accepteren, indien op het ogenblik van het afsluiten van een verzekeringspolis blijkt dat de betrokken onderneming de richtlijnen reeds heeft geschonden. Delcredere kan bijgevolg op basis van deze nieuwe wetsbepaling weigeren dekking te verlenen.

Op die wijze creëert Delcredere de voorwaarden voor een duurzaam economisch beleid waarbij het enkel nog investeringen dekt die een positieve bijdrage leveren tot de lokale economie. Daardoor wordt het bijvoorbeeld verboden om HIPC-landen nog kredieten te verstrekken voor de oorlogsindustrie.

Artikel 7

Aangezien de overheid een voorbeeldfunctie heeft om het geld van de gemeenschap op een ethische, sociale en milieubewuste manier aan te wenden, moet de Delcrederedienst elk dossier, vooraleer dit voor te leggen aan de raad van bestuur, laten toetsen aan de voornoemde richtlijnen door een nieuw op te richten Raadgevend Ethisch Comité voor multinationale ondernemingen.

Hiermee komt dit voorstel tegelijkertijd tegemoet aan de lacune die in het beleid van Delcredere ontstaan is door het besluit van de raad van bestuur op 9 september 2003 om voor militaire zaken alleen de louter verzekeringstechnische aspecten van de kredietverzekering te onderzoeken. Voortaan zal de raad van bestuur zich enkel moeten uitspreken over de economische aspecten, waarbij men rekening zal moeten houden met het bindend advies van het Raadgevend Ethisch Comité voor multinationale ondernemingen.

Artikel 8

Ethisch ondernemen vormt in toenemende mate een aandachtspunt in het internationaal en nationaal beleid. Tot op heden bestaan er verschillende internationale ethische codes voor multinationale ondernemingen. Die zijn evenwel niet afdwingbaar.

België wil een stap verder zetten en als voorbeeld functioneren voor omliggende landen door een Raadgevend Ethisch Comité voor multinationale ondernemingen op te richten. Teneinde de Delcrederedienst op ethisch, sociaal en milieuvlak te adviseren inzake het toekennen van waarborgen aan ondernemingen, is het raadzaam een onafhankelijk en gespecialiseerd orgaan met adviserende functie op te richten. Dit orgaan kan eveneens als algemeen kenniscentrum fungeren, met bijzondere knowhow inzake ethisch ondernemen.

Het comité heeft dus zowel een adviserende als een informatieve taak.

Gelet op de specifieke functie van het comité, wordt binnen het comité voorzien in de aanwezigheid van academici, enerzijds, en NGO's met bijzondere « terreinervaring », anderzijds.

Gelet op de mogelijke interferentie van de adviezen met beslissingen van de Delcrederedienst, wordt ervoor gekozen deze op te nemen in het comité met adviserende stem. Dit wil zeggen dat de vertegenwoordigers van de federale regering formeel niet kunnen wegen op beslissingen van het comité inzake de uit te brengen adviezen.

Er worden een aantal basisbeginselen verankerd in de wet.

De nadere modaliteiten kunnen door de Koning worden vastgelegd.

Artikel 9

Met dit artikel beoogt dit voorstel het huidige artikel 12 te vervangen door een aangepaste versie van het op een door de Koning te bepalen datum van inwerkingtreding van artikel 455 van de programmawet van 24 december 2002. Dit voorstel houdt rekening met de uitvoering van artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3º, a), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen waardoor elke gewestregering, naast drie vertegenwoordigers van de economische actoren die voorgedragen worden door de federale regering, ook een vertegenwoordiger van de economische actoren kan aanbrengen.

De zes leden en hun plaatsvervangers, voorgedragen door respectievelijk de Vlaamse regering, de Waalse regering en de Brusselse Hoofdstedelijke regering, krijgen nog enkel een raadgevende stem. Hun plaats wordt ingenomen door vertegenwoordigers aangewezen door niet-gouvernementele organisaties met een bijzondere ervaringsdeskundigheid op het vlak van ethisch ondernemen.

Met deze wijziging beoogt dit voorstel belangenvermenging te voorkomen. Het kan immers niet dat voorgelegde dossiers door vertegenwoordigers van de gewesten, die (hoofd)aandeelhouder van bedrijven zijn, tegelijkertijd optreden als verdediger van voorliggende dossiers en als scheidsrechter. Ook in het buitenland is men zich bewust van die problematiek. Zo streeft in Groot-Brittannië het Export Credits Guarantee Department in de « Review of ECGD's Mission and Status » duidelijk naar een voorkoming van belangenconflicten. Men stelt heel duidelijk : « There should continue to be procedures for outside Directors and Council members to avoid conflicts of interest. »

Artikel 10

Dit artikel heeft betrekking op de besluitvormingsprocedure. Het vijfde lid van artikel 13 geeft de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst de mogelijkheid, binnen bepaalde voorwaarden, zijn bevoegdheid te delegeren aan de directeur-generaal of aan de directeuren van de Dienst. Dit voorstel wil evenwel die zogenaamde spoedprocedure afschaffen teneinde een voldoende ethische en verzekeringstechnische controle door de verschillende betrokken partijen in te bouwen.

Artikel 11

Sociale rapportage waarbij men aandacht heeft voor de sociale verantwoordelijkheid komt meer en meer op het voorplan. De overheid neemt steeds vaker initiatieven ter ondersteuning van sociale en milieurapportage bij bedrijven. Zo moeten krachtens artikel 64 van de Franse wet op de nieuwe economische voorschriften bedrijven in hun jaarverslag aandacht schenken aan de sociale en milieugevolgen van hun activiteiten sinds 2001 (beursgenoteerde bedrijven op de eerste markt) en 2002 (andere bedrijven). Ook andere landen zetten hun bedrijven onophoudelijk aan tot sociale rapportage.

De Belgische overheid kan sociale rapportage moeilijk opleggen aan de Belgische (multinationale) bedrijven, indien ze zelf het goede voorbeeld niet geeft. In het kader van een grotere transparantie en de vraag bij de publieke opinie naar meer openheid over sociaal verantwoord ondernemen, wil dit voorstel hieraan tegemoetkomen. Dit sociaal rapport, getoetst aan een aantal internationaal aanvaarde normen, kan op die wijze meer informatie verschaffen over de bedrijven die een beroep doen op de Nationale Delcrederedienst, de gesteunde projecten en de voordelen welke die projecten met zich meebrengen voor de eigen economie alsook voor de landen waar geïnvesteerd wordt.

Artikel 12

Met dit artikel beoogt dit voorstel in een sanctionering te voorzien bij het niet-naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Door dit artikel worden deze vrijblijvende richtlijnen afdwingbaar in de Belgische wetgeving voor bedrijven die een beroep doen op de Nationale Delcrederedienst. Hiermee geeft de overheid niet alleen een voorbeeldfunctie jegens het bedrijfsleven maar ook ten aanzien van de internationale gemeenschap en meer in het bijzonder de lidstaten van de OESO.

Tegelijkertijd wordt ook in een sanctie voorzien bij corruptie, niet alleen tegenover de Nationale Delcrederedienst maar ook jegens buitenlandse ambtenaren in functie.

De sanctionering omvat de intrekking van de kredietgarantie bij een eerste overtreding, de ontzegging van het recht op kredietverlening voor 5 jaar en het verlies van erkenning om opdrachten voor de Belgische overheid uit te voeren (naar analogie met artikel 19 van de wet van 1991 over de erkenning van aannemers en overheidsopdrachten). Beide laatste sancties zijn van toepassing ingeval van herhaalde overtreding of corruptie.

Artikel 13

Artikel 455 van de programmawet van 24 december 2002 vervangt artikel 12 van de Delcrederewet volledig. Maar dit artikel 455 is tot op heden nog niet in werking getreden. Daarom schrapt het voorstel dit artikel.

Sabine de BETHUNE
Wouter BEKE
Els SCHELFHOUT
Elke TINDEMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Het Nationaal Contactpunt, hierna « het NCP » genaamd, dient terzelfder tijd zijn jaarlijks verslag in bij het OESO-comité « Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen » (CIME), enerzijds, en bij de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, anderzijds.

Art. 3

In het kader van de verspreiding, de bevordering en de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, doet het NCP aan actieve sensibilisering.

Dit behelst het voeren van proactieve campagnes gericht op bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties en andere maatschappelijke geledingen, de uitbouw van een website en de terbeschikkingstelling van informatiebrochures op de daartoe geëigende fora, gremia en beurzen.

Art. 4

Het NCP onderzoekt op grond van de door de Koning vast te leggen criteria de aan hem gerichte vragen of klachten. Elke weigering tot onderzoek wordt gemotiveerd. Wanneer de vraag of klacht ontvankelijk is, zoekt het NCP via consultaties met de betrokken partijen een oplossing. Indien er twijfel bestaat over de interpretatie van de richtlijnen, kan het daarbij het advies inwinnen van deskundigen, andere NCP's en het CIME.

In overleg met de betrokken partijen zoekt het NCP een neutrale bemiddelaar die de zaak begeleidt.

Wanneer de partijen niet tot overeenstemming komen, legt het NCP een verklaring af en kan het desgewenst aanbevelingen formuleren over de toepassing van de richtlijnen.

Alle informatie die de partijen in de loop van het onderzoek ter beschikking stellen, is strikt vertrouwelijk. De resultaten van de procedure worden openbaar gemaakt en ter beschikking gesteld op de website van het NCP.

Art. 5

De organisatie en de werking van het NCP worden vastgesteld door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit.

Art. 6

In de wet van 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst, wordt een artikel 4ter ingevoegd, luidende :

« Art. 4ter. Geen risico kan worden geaccepteerd of geen dekking ingevolge de verleende waarborg kan worden toegekend door de Dienst, indien de onderneming die het voordeel van de waarborg wenst te bekomen, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de tripartite IAO-verklaring over multinationale ondernemingen niet heeft nageleefd. »

Art. 7

In dezelfde wet wordt een artikel 4quater ingevoegd, luidende :

« Art. 4quater. Geen risico kan worden geaccepteerd of geen dekking ingevolge de verleende waarborg kan worden toegekend door de Dienst zonder voorafgaand advies van het Raadgevend Ethisch Comité voor multinationale ondernemingen. »

Art. 8

In dezelfde wet wordt een artikel 4quinquies ingevoegd, luidende :

« Art. 4quinquies. § 1. Er wordt een Raadgevend Ethisch Comité voor multinationale ondernemingen opgericht, hierna genoemd « het Comité », met een bijzondere deskundigheid inzake ethisch ondernemen. Het comité heeft een dubbele bevoegdheid : een adviserende en een informerende.

1º Het Comité heeft als adviserende taken :

a) het uitbrengen van een bijzonder advies aan de Dienst inzake het toekennen van waarborgen, bedoeld in artikel 1, § 2, 1º tot 4º;

b) het uitbrengen van adviezen inzake aangelegenheden met betrekking tot ethisch ondernemen in het algemeen, op vraag van de minister van Economische Zaken of diens gemachtigde, of op vraag van de Wetgevende Kamers.

2º Het Comité heeft eveneens tot taak inzake materies die tot zijn bevoegdheid behoren :

a) het publiek, de regering, de Wetgevende Kamers en de gewesten in te lichten;

b) een studiedienst en een informatie- en documentatiecentrum op te richten en bij te houden;

c) een jaarlijks en openbaar verslag uit te brengen inzake zijn werkzaamheden.

§ 2. Het Comité bestaat uit tien leden met een bijzondere deskundigheid inzake aangelegenheden van ethisch ondernemen.

De leden worden benoemd door de Koning.

Er wordt voorzien in volgende verdeling :

1º twee leden met een academische vorming;

2º drie leden voorgedragen door niet-gouvernementele organisaties met een bijzondere ervaringsdeskundigheid inzake ethisch ondernemen;

3º drie leden voorgedragen door middens betrokken bij de bevordering van de buitenlandse handel;

4º één vertegenwoordiger van het Nationaal Contactpunt voor multinationale ondernemingen;

5º één vertegenwoordiger van het Federaal Centrum voor conflictpreventie.

De effectieve en plaatsvervangende leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier jaar.

Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen, dat het effectief lid vervangt bij afwezigheid en het mandaat van het effectief lid voltooit bij overlijden of ontslag.

Het lidmaatschap van het Comité is onverenigbaar met een mandaat in een wetgevende vergadering en met een mandaat in een regering of executieve.

De minister van Economische Zaken of diens vertegenwoordiger alsook een vertegenwoordiger van elk gewest, zetelen in het Comité met raadgevende stem.

§ 3. De nadere modaliteiten van de organisatie en werking van het Comité worden bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

Art. 9

Artikel 12 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt :

« Art. 12. § 1. De Dienst wordt geleid door een raad van bestuur, bestaande uit een voorzitter, een ondervoorzitter en achttien leden, allen benoemd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De raad van bestuur is als volgt samengesteld :

1º de voorzitter en de ondervoorzitter alsook drie leden en drie plaatsvervangers worden benoemd door de Koning uit kringen betrokken bij de bevordering van de buitenlandse handel;

2º drie leden en drie plaatsvervangers worden benoemd uit kringen betrokken bij de bevordering van de buitenlandse handel op de voordracht van respectievelijk de Vlaamse regering, de Waalse regering en de Brusselse Hoofdstedelijke regering. Elk gewest draagt een lid en een plaatsvervanger voor;

3º zes leden en zes plaatsvervangers worden benoemd op de voordracht van de ministers bevoegd voor respectievelijk Overheidsbedrijven en Participaties, Economische Zaken, Financiën, Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Deze leden en hun plaatsvervangers vertegenwoordigen in de raad van bestuur de minister die hen heeft voorgedragen;

4º zes leden en zes plaatsvervangers worden benoemd op de voordracht van niet-gouvernementele organisaties met een bijzondere ervaringsdeskundigheid inzake ethisch ondernemen;

5º zes leden en zes plaatsvervangers worden benoemd op de voordracht van respectievelijk de Vlaamse regering, de Waalse regering en de Brusselse Hoofdstedelijke regering. Elk gewest draagt twee leden en twee plaatsvervangers voor. Deze leden vertegenwoordigen met raadgevende stem in de raad van bestuur de regering die hen heeft voorgedragen.

Het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter, de leden en de plaatsvervangers bedraagt vijf jaar; het kan worden hernieuwd. De Koning kan een einde maken aan het mandaat bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dat genomen wordt op de voordracht van de betrokken regering voor de in het 2º en 5º bedoelde mandaten.

§ 2. De raad van bestuur telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden. Wat de voorzitter en de ondervoorzitter betreft, is wanneer de ene Nederlandstalig is, de andere Franstalig. Eenzelfde regeling geldt ten aanzien van de werkende en plaatsvervangende leden voorgedragen door de Brusselse Hoofdstedelijke regering krachtens § 1, 5º.

De werkende en plaatsvervangende leden bedoeld in § 1, 1º, 3º en 4º, tellen eveneens evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

§ 3. Een mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van de raad van bestuur kan niet worden toegekend aan een lid van de Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van de gemeenschaps- en gewestraden, de personen die de hoedanigheid hebben van minister of staatssecretaris of van lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van bestendig afgevaardigde, van burgemeester, schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met meer dan 30 000 inwoners.

Het mandaat van deze personen, verkozen of benoemd in de functies bedoeld in het vorige lid, houdt van rechtswege op bij de eedaflegging of de uitoefening van deze functies.

Slechts één lid van de raad van bestuur mag een ambt uitoefenen in een kredietinstelling of in een handelsvennootschap of een vennootschap opgericht in de vorm van een handelsvennootschap die rechtstreeks of zijdelings een belang van meer dan 25 % in een zodanige kredietinstelling bezit.

§ 4. De Koning bepaalt de bezoldigingen en de vergoedingen die aan de voorzitter, de ondervoorzitter, de leden en de plaatsvervangers worden toegekend. »

Art. 10

In artikel 13 van dezelfde wet wordt het vijfde lid, ingevoegd door de wet van 17 juni 1991, opgeheven.

Art. 11

In artikel 22 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :

« De raad van bestuur maakt eveneens jaarlijks een sociaal verslag op over het beheer van het afgelopen jaar. Daarin toetst ze de genomen beslissingen aan :

— de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen;

— de operationele en milieustandaarden van de Wereldbank;

— de basisconventies van de Internationale Arbeidsorganisatie. »

Art. 12

In dezelfde wet wordt een artikel 23bis ingevoegd, luidende :

« Art. 23bis. Bij overtreding van de in de artikelen 4ter en 4quater bedoelde bepalingen zal de onderneming die een kredietgarantie van de Dienst geniet, bestraft worden met de intrekking van de kredietgarantie.

Bij herhaalde overtreding van de in de artikelen 4ter en 4quater bedoelde bepalingen of bij vaststelling van corruptie ten aanzien van leden van de raad van bestuur of medewerkers van de Dienst of ten aanzien van buitenlandse ambtenaren in functie zal de onderneming die een kredietgarantie geniet, niet alleen deze kredietgarantie verliezen maar ook het recht op kredietverlening voor de duur van 5 jaar ontzegd worden. Tegelijkertijd verliest deze onderneming voor dezelfde periode de erkenning om opdrachten voor de Belgische overheid uit te voeren. »

Art. 13

Artikel 455 van de programmawet van 24 december 2002 wordt opgeheven.

Art. 14

Deze wet treedt in werking op 1 januari 2008.

Sabine de BETHUNE
Wouter BEKE
Els SCHELFHOUT
Elke TINDEMANS.

(1) Decision on the Council of the OECD Guidelines for Multinational Enterprises, adopted by the Council at its 982nd session on 26-27 june 2000.