4-140/1

4-140/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

10 AUGUSTUS 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit inzake de verjaring

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van het DOC 51-2529/001.

Indien men gelijk krijgt voor de Raad van State, dan moet men daarna nog naar de burgerlijke rechter stappen om schadevergoeding te eisen. Het rechtsherstel door schadevergoeding is immers een subjectief recht en valt dus buiten de bevoegdheid van de Raad van State. (1)

De artificiële tweedeling tussen het objectief contentieux en het subjectief contentieux werd destijds gecreëerd om de ongrondwettigheid van de Raad van State te vermijden. De Raad van State was immers geen rechtbank in de zin van artikel 144 van de Grondwet, maar een administratief rechtscollege. De Raad van State oordeelde echter niet alleen over politieke rechten, maar vooral over de geldigheid van de administratieve beslissingen van de administratieve overheden. Behoorde dit contentieux dan volgens artt. 144-145 Grondwet niet aan de rechtbanken toe ? Eigenlijk wél, maar dit zou de ongrondwettigheid van de Raad van State impliceren. De Raad van State had destijds immers geen eigen grondwettelijke grondslag zoals nu. (2)

Daarom werd de doctrine van het objectief contentieux ontwikkeld. De burgerlijke en politieke rechten bedoeld in artt. 144-145 Grondwet behoren tot het subjectief contentieux, terwijl de Raad van State over het objectief contentieux oordeelde. De Raad van State was dus niet ongrondwettig.

Het onderscheid tussen subjectieve en objectieve rechten is echter artificieel. Er kan geen subjectief recht bestaan zonder dat een objectief recht dit toekent. Subjectieve en objectieve rechten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. (3)

Deze rechtsleer heeft nog elke dag nefaste gevolgen voor de rechtsbescherming :

— al dan niet dilatoir opgeworpen bevoegdheidsgeschillen;

— verschillen in interpretatie tussen de Raad van State en het Hof van Cassatie die moeten beslecht worden via de omslachtige procedure voor conflicten van attributie; (4)

— tijdsverlies doordat men bij gelijk voor de Raad van State, daarna nog naar de burgerlijke rechter moet stappen om schadevergoeding te eisen.

Dit laatste werd onlangs nog schrijnend geïllustreerd door een arrest van het Hof van Cassatie. Tot dusver werd aangenomen dat een administratieve procedure voor de Raad van State, naar analogie van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, de verjaring van de burgerlijke schadevergoeding stuitte.

Het begrip « dagvaarding voor het gerecht » in art. 2244 van het Burgerlijk Wetboek werd immers ruim geïnterpreteerd. Elke akte van rechtsingang die de zaak aanhangig maakt voor het gerecht zou daaronder vallen. Dus ook een verzoekschrift tot vernietiging kwalificeert als « dagvaarding voor het gerecht ». (5)

Het Hof van Cassatie stelde echter recent het tegenovergestelde : (6)

« Het verzoekschrift tot vernietiging van een administratieve handeling voor de Raad van State stuit of schorst de verjaring niet van het recht om voor een burgerlijke rechtbank schadevergoeding te vorderen gegrond op een onrechtmatige overheidsdaad. »

De rechtsleer vraagt zich af hoe de draagwijdte van dit arrest van het Hof van Cassatie moet geïnterpreteerd worden.

Dit arrest zorgt in de praktijk immers voor grote problemen. Beroepen tot vernietiging voor de Raad van State die 8 tot 10 jaar duren, zijn geen uitzondering. Op het einde van de rit kan men dan vernietiging verkrijgen en dan moet men burgerlijk gaan dagvaarden om schadevergoeding te verkrijgen wegens bijvoorbeeld overheidsaansprakelijkheid.

Maar daar wringt net het schoentje : doordat de procedure voor de Raad van State zó lang aansleept, bestaat het risico dat de burgerlijke vordering ondertussen verjaart. Terwijl men er vroeger nog van uit ging dat een procedure voor de Raad van State de verjaring stuitte, wordt die stelling nu door Cassatie onderuit gehaald.

Daardoor zou men voortaan, telkens men een procedure voor de Raad van State opstart, ook ten bewarende titel een burgerlijke procedure moeten opstarten voor de burgerlijke rechtbank. Dit creëert natuurlijk een overbodige overlast voor onze burgerlijke rechtbanken en is proceseconomisch totaal onverantwoord. Bovendien zou de zaak gewoon jaren stilliggen en na 3 jaar waarschijnlijk van de rol worden geschrapt. (7)

De Belgische Staat slaagt er dus niet in de procedures voor de Raad van State op een redelijke termijn af te handelen en als men dan al eens gelijk krijgt, dan zal men die winst nooit kunnen verzilveren wegens verjaring van de burgerlijke vordering.

Hierdoor wordt rechtsherstel de facto onmogelijk gemaakt en voldoet de Belgische Staat zeker niet aan de vereisten van een behoorlijke rechtsbedeling :

« La Cour relève d'emblée que l'article 6 de la Convention oblige les états contractants à organiser leurs juridictions de manière à leur permettre de répondre aux exigences de cette disposition. (...) Elle tient à réaffirmer l'importance qui s'attache à ce que la justice ne soit pas administrée avec des retards propres à en compromettre l'efficacité et la crédibilité. » (8)

Dit voorstel wil de bepalingen inzake verjaring in het Burgerlijk Wetboek en de Wetten op de Rijkscomptabiliteit wijzigen.

Het instellen van een administratieve procedure voor de Raad van State moet de verjaring van de burgerlijke schadevergoeding stuiten. Verder zou deze geschorst moeten blijven tot er een definitieve uitspraak is.

Artikel 101 gecoördineerde wetten Rijkscomptabiliteit stelt :

« Art. 101. — De verjaring wordt gestuit door een gerechtsdeurwaardersexploot, alsook door een schulderkenning van de Staat.

Het instellen van een rechtsvordering schorst de verjaring totdat een definitieve beslissing is gewezen. »

De overeenkomstige bepalingen in het Burgerlijk Wetboek stellen :

« Art. 2244. — Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting. »

Art. 2248. — De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter gedaan, stuit de verjaring. »

Daarnaast bepaalt de rechtspraak dat wanneer een dagvaarding ingevolge art. 2244 van het Burgerlijk Wetboek de verjaring stuit, die stuiting gedurende het gehele geding blijft voortduren, met andere woorden totdat er een definitieve uitspraak werd gewezen. (9)

Dit komt in feite neer op een schorsing tot er een definitieve beslissing is gewezen. Waarschijnlijk werd deze bijzondere stuitingsvorm door de rechtspraak gecreëerd omdat het B.W. niet in een schorsingsgrond voorziet die geldt tot het einde van het geding, zoals in art. 101, tweede lid gecoördineerde Wetten Rijkscomptabiliteit.

Artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek wordt uitgebreid zodat het uitdrukkelijk ook de administratieve procedures voor de Raad van State omvat.

Men kan zich afvragen of het nodig is te specifiëren dat het gaat om de stuiting van de verjaring van de burgerlijke vordering tot schadevergoeding ten gevolge van het beroep tot vernietiging of schorsing dat door de betrokkene voor de Raad van State werd ingesteld. Aangezien men er vroeger echter van uitging dat onder « dagvaarding voor het gerecht » ook het « verzoekschrift voor de Raad van State » viel, zonder dat hiervoor nadere uitleg vereist was, mogen we er van uitgaan dat een interpretatieve wet volstaat.

In art. 2255 van het Burgerlijk Wetboek wordt in een uitdrukkelijke schorsingsgrond voorzien voor hangende procedures, totdat een definitieve beslissing is gewezen. (10)

Artikel 101 gecoördineerde Wetten Rijkscomptabiliteit wordt uitgebreid zodat het uitdrukkelijk ook de administratieve procedures voor de Raad van State omvat.

In afwachting van de inwerkingtreding van art. 50, § 5 van de Bijzondere Financieringswet, zijn de wetten op de Rijkscomptabiliteit van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappen en gewesten.

Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld als volgt :

« Het verzoekschrift tot schorsing of vernietiging bij de Raad van State vormt burgerlijke stuiting. ».

Art. 3

Artikel 2255 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij wet 14 juli 1976, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 2255. — De dagvaarding of het verzoekschrift bedoeld in artikel 2244 schorst de verjaring totdat een definitieve beslissing is gewezen. ».

Art. 4

Artikel 101 van de op 17 juli 1991 gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit wordt vervangen als volgt :

« Art. 101.— De verjaring wordt gestuit overeenkomstig de artikelen 2244 en 2248 van het Burgerlijk Wetboek.

De verjaring wordt geschorst overeenkomstig artikel 2255 van het Burgerlijk Wetboek. ».

25 juli 2007.

Martine TAELMAN.

(1) Cass. (Ver.K.) 23 maart 1984 (Lakiere/Zoete), Arr. Cass. 1983-1984, 948; R.W. 1984-85, 15, telkens met concl. E. Krings.

(2) Aangezien de Raad van State sinds 1993 in art. 160-161 G.W. is opgenomen, is deze discussie enigszins achterhaald.

(3) Cass. 25 april 1996, P&B 1996, (202) 203; R.W. 1996-1997, 432; zie de conclusie van advocaat-generaal G. Dubrulle, ibid. 1289.

(4) Art. 158 G.W.

(5) Arbrb. Nijvel 4 februari 2000, Soc. Kron. 2002, afl. 2, 63, noot Jacqmain. De arbeidsrechtbank stelt uitdrukkelijk «Het verzoek tot annulatie maakt een dagvaarding in rechte uit in de zin van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek.»

(6) Cass. 16 februari 2006, 1ste kamer.

(7) Art. 730, § 2 Ger.W.

(8) EHRM 29 juli , Bottazzi vs. Italië, overweging 22.

(9) Cass. 13 september 1993, Arr. Cass. 1993, 693.

(10) Alhoewel de «schorsing» voor de Raad van State, geen «definitieve» beslissing is, wordt dit opgelost doordat er steeds een voortzetting van de rechtspleging tot vernietiging moet gevorderd worden (art. 17 gecoörd. W. Raad van State) — Indien de schorsing wordt afgewezen, moet de verzoekende partij binnen 30 dagen de voortzetting verzoeken, zoniet wordt afstand van het geding vermoed. — Indien de schorsing wordt toegekend, kan de afdeling administratie ambtshalve tot vernietiging overgaan indien de verzoeker niet tijdig om de voortzetting verzoekt. — In het geval een schorsing niet gevolgd wordt door een verzoekschrift tot nietigverklaring, wordt de schorsing na het verlopen van de bepaalde termijn onmiddellijk door de afdeling administratie opgeheven. Er volgt dus steeds een «definitieve beslissing».