3-2405/2 | 3-2405/2 |
17 APRIL 2007
I. INLEIDING
Het wetsontwerp dat in dit verslag wordt besproken en waarop de optioneel bicamerale procedure van toepassing is, is oorspronkelijk in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als wetsvoorstel, door de heer Philippe Monfils c.s. (stuk Kamer, nr. 51-2967/1). Het werd op 12 april 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 91 tegen 0 stemmen bij 29 onthoudingen en op 13 april 2007 overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het wetsontwerp geėvoceerd op 17 april 2007.
De commissie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 17 april 2007.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN LANDSVERDEDIGING
De minister verwijst naar de wet van 11 april 2003 die de vrijwillige dienst van collectief nut heeft ingevoerd. Onderhavig wetsontwerp is een grondige aanpassing van die wet. Die wet was een beknopte wet die in hoofdzaak bepaalde dat een vrijwillige dienst van collectief nut bij Landsverdediging kon worden verricht. De minister herinnert eraan dat Ontwikkelingssamenwerking eveneens een soortgelijk initiatief heeft genomen.
Voorliggend wetsontwerp is onweerlegbaar een stevig aanknopingspunt voor de ontwikkeling van initiatieven die reeds als proefprojecten zijn opgestart. Zo zijn jongeren die kleine criminele feiten hebben gepleegd in Benin aan het werk om een klas en een slaapzaal af te werken voor dove kinderen, alsook in Burundi, om de laatste hand te leggen aan een huis voor moeder en kind.
De dienst van collectief nut, waarvan de noodzaak erkend is, is vrijwillig. Hij richt zich tot jonge werkzoekenden of tot begunstigden van het leefloon, mannen of vrouwen, tussen 18 en 25 jaar oud en woonachtig in Belgiė. De jongere die tot een dienst van collectief nut wordt toegelaten, krijgt een vorming ter ontwikkeling van zijn burgerzin. Door de functies die de jongere zal uitoefenen en door de opleiding die hij van Landsverdediging krijgt, zal hij zijn kansen om in het arbeidsproces te worden ingeschakeld verhogen. De federale overheidsdienst zal ook de inschakeling in de samenleving stimuleren.
Men wil daarmee jonge werkzoekenden of begunstigden van het leefloon bereiken. Ze zullen een soldij ontvangen die niet hoger kan zijn dan 170 euro per maand. Het uitvoeren van een vrijwillige dienst van collectief nut mag in geen geval nadelige gevolgen hebben. Het statuut van werkzoekende en de eventuele uitkeringen die hij ontvangt blijven vanzelfsprekend behouden. Hetzelfde geldt voor de begunstigde van het recht op leefloon.
Er zijn allerlei opleidingsmogelijkheden : assistent-mechanicien, assistent-metselaar, gids (in Breendonk, in het Koninklijk museum van het leger, ...) en andere, concretere activiteiten in het veld. Er werden met alle bevoegdheidsniveaus akkoorden gesloten om ervoor te zorgen dat de opleidingen gelijkwaardig zijn.
Om die functies uit te oefenen is geen militair verleden vereist en er is evenmin een basisopleiding zoals voor wie bij het leger dienst neemt.
Tot slot onderstreept de minister dat de zaak spoed eist, omdat hij hoopt dat de federale overheidsdienst Landsverdediging vanaf september 2007 meer dan 1 000 jongeren voor die dienst van collectief nut in dienst kan nemen.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Galand vraagt of de opleiding voor jongeren ook voor vrouwen geldt en of ze gepaard gaat met integratie en alfabetisering. Er moet een analyse worden gemaakt om na te gaan of de vrijwillige dienst van collectief nut niet algemeen kan worden toegepast om het mogelijk te maken dat een aantal van die jongeren in de burgermaatschappij worden geļntegreerd via de NGO's.
De heer Lionel Vandenberghe verwijst naar artikel 4, § 4, van het wetsontwerp, over de opleiding van een persoon die is toegelaten tot een vrijwillige dienst van collectief nut en meent dat de jongeren een goede opleiding moeten krijgen. Het kan interessant zijn het begrip « collectief nut » goed te definiėren.
Mevrouw Zrihen vraagt of personen met een zeer hoog scholingsniveau en onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie eveneens tot de opleiding worden toegelaten.
De heer Nimmegeers wijst erop dat de opleiding in een pedagogisch gedeelte moet voorzien, om te voorkomen dat de deelnemers slechts technici zonder enig psychologisch bevattingsvermogen worden. Het zijn juist die mensen die in onze gewelddadige samenleving, in moeilijke situaties, agressief of zelfs gewelddadig gedrag dreigen te vertonen.
Mevrouw Hermans stelt voor de personencategorieėn die de opleiding kunnen volgen uit te breiden tot de jeugddelinquenten.
De minister van Landsverdediging antwoordt dat, wat deelname aan de opleiding betreft, mannen en vrouwen gelijk worden behandeld. Onderdanen van de Europese Unie die in Belgiė wonen, worden eveneens toegelaten. Vergeleken bij de opleiding bij Ontwikkelingssamenwerking, die als veeleer « elitair » wordt omschreven, biedt de opleiding bij Landsverdediging meer zekerheid voor meer bevolkingsgroepen. Het aspect van de vrijwilligheid moet in elk geval behouden blijven, maar men moet zoveel mogelijk mensen pogen te bereiken, ook jeugddelinquenten. Ze verwerven er discipline, maar men moet hun vertrouwen schenken zodat ze zelfstandig beslissingen kunnen nemen. Bovendien kunnen de instructeurs basisopleidingen geven.
IV. STEMMINGEN
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.
De rapporteur, | De eerste ondervoorzitter, |
Olga ZRIHEN. | Lionel VANDENBERGHE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (stuk Kamer, nr. 51-2967/8)