3-2438/2

3-2438/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

25 APRIL 2007


Wetsontwerp houdende diverse arbeidsbepalingen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER BEKE


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-3067/1). Het werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 25 april met 127 stemmen bij 4 onthoudingen.

Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 17, 18 en 25 april 2007 in aanwezigheid van de heer Vanvelthoven, minister van Werk.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN WERK

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, geeft een overzicht van de inhoud van voorliggend wetsontwerp.

TITEL 2 — Vorderingsrecht

(Wijziging van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen)

Een buitenlandse werknemer die naar België wordt gedetacheerd dient op dezelfde wijze vergoed te worden als een Belgische werknemer. Als dit niet gebeurt, kan hij tot nu enkel een burgerlijke vordering indienen in het land van gewoonlijke tewerkstelling of een strafrechtelijke klacht met burgerlijke partijstelling in België.

In uitvoering van de richtlijn voorziet dit ontwerp de mogelijkheid voor een naar België gedetacheerde werknemer om zelf een burgerlijke rechtsvordering in te stellen voor een Belgische rechtbank met het oog op het doen gelden van het recht op dwingende voorschriften inzake de minimale bescherming dat de werkgever, die hem ter beschikking stelt, dient na te leven.

Bovendien wordt in deze regelgeving een effectief vorderingsrecht aan de representatieve werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties toegekend om het hen mogelijk te maken bij de Belgische arbeidsrechtbanken de naleving van het Belgische arbeidsrecht af te dwingen. Dit zal een belangrijk middel zijn ter bestrijding van misbruiken in het kader van de terbeschikkingstelling van werknemers. Om dit te kunnen uitvoeren dient er een machtiging verleend worden van de interprofessionele organisatie (koepelorganisatie) en dienen de andere interprofessionele organisaties hiervan op de hoogte gebracht te worden zodat er een moment van reflectie wordt ingebouwd en de andere organisaties zich eventueel ook kunnen aansluiten bij deze procedure.

TITEL 3 — Elektronische arbeidsovereenkomst

(Het gebruik van de elektronische handtekening voor het sluiten van arbeidsovereenkomsten en het elektronisch versturen en opslaan van bepaalde documenten in het kader van de individuele arbeidsrelatie)

Dit ontwerp zal het in de toekomst mogelijk maken om zonder juridische onzekerheid arbeidsovereenkomsten elektronisch af te sluiten en om bepaalde sociale documenten via elektronische weg te versturen.

De elektronische handtekening wordt immers gelijkgesteld met de papieren arbeidsovereenkomsten met een geschreven handtekening. De geschreven handtekening vervult een aantal belangrijke functies :

1) de identiteit van de contractspartijen wordt vastgesteld;

2) de persoon die ondertekent geeft te kennen dat hij akkoord gaat met de inhoud;

3) de handtekening waarborgt de integriteit van de overeenkomst (dwz : er zijn geen wijzigingen meer aangebracht na de ondertekening).

De elektronische handtekening zal dezelfde functies vervullen. Vandaar dat er hoge veiligheidswaarborgen aan de elektronische handtekening worden gesteld. Op dit moment voldoet een handtekening met de elektronische identiteitskaart hieraan. De technische waarborgen waaraan andere systemen zullen moeten voldoen zullen later in een koninklijk besluit worden vastgelegd.

Als een arbeidsovereenkomst via een elektronische handtekening wordt afgesloten zal een exemplaar hiervan gearchiveerd worden bij een archiveringsdienst. Hierdoor wordt vermeden dat door overmacht (vb. : brand, computercrash, ...) bepaalde documenten verloren kunnen gaan. Dit archiveren gebeurt gratis voor de werknemer tot vijf jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.

Voor inspectiediensten is dit elektronisch bewaren ook een pluspunt. De toegang tot elektronische documentenstromen is immers gemakkelijker.

Belangrijk in dit ontwerp is dat niemand kan verplicht worden om een arbeidsovereenkomst elektronisch af te sluiten en men kan ook een eerder gegeven instemming intrekken. De bedoeling van het ontwerp is immers een bijkomende mogelijkheid te creëren die door beide partijen (werkgever én werknemer) gewild is.

Buiten arbeidsovereenkomsten zullen ook een aantal andere documenten elektronisch kunnen verstuurd worden. Het betreft hier documenten zoals de individuele rekening, de maandelijkse staat van arbeidsprestaties in geval van flexibele of variabele uurroosters, de maandelijkse loonbrief, het document dat moet bezorgd worden aan de werknemer die minstens een maand in het buitenland werkt, getuigschrift van tewerkstelling en het attest vertrekvakantiegeld voor bedienden bij het einde van de arbeidsovereenkomst.

Na unaniem advies binnen de NAR kan deze lijst nog worden uitgebreid. Bovendien is het mogelijk om bij CAO te voorzien dat bepaalde documenten voorzien bij CAO elektronisch kunnen verstuurd worden.

TITEL 4 — Verzwaard risico en uitzendarbeid

Bij de wet van 13 juli 2006 houdende diverse bepalingen inzake beroepsziekten en arbeidsongevallen en inzake beroepsherinschakeling werd in de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 een forfaitaire preventiecontributie ingevoerd ten laste van werkgevers van wie het verzekerd risico als een onevenredig verzwaard risico wordt beschouwd.

Het gaat om ondernemingen waar het aantal arbeidsongevallen in twee van drie opeenvolgende jaren aanzienlijk hoger ligt dan het gemiddelde van de sector waartoe ze behoren. Die ondernemingen bezondigen zich ten koste van de veiligheid op het werk aan oneerlijke mededinging ten opzichte van de andere.

De betrokken reglementering beoogt de 300 slechtste ondernemingen jaarlijks te onderwerpen aan een grondige evaluatie op het stuk van de arbeidsongevallen en die aan te pakken. Dankzij de snelle vooruitgang inzake informatisering kan het Fonds voor Arbeidsongevallen voortaan bepalen om welke ondernemingen het gaat. Die ondernemingen zullen voor de keuze worden geplaatst : hetzij kiezen voor een heel andere aanpak, hetzij verdwijnen.

Het gevaar bestaat echter dat de ondernemingen die onder de noemer « verzwaard risico » dreigen te vallen systematisch een beroep doen op uitzendkrachten om gevaarlijk werk te verrichten. Als een uitzendkracht een ongeval heeft, wordt dat immers niet opgenomen in de statistieken van de gebruiker maar in die van het uitzendbureau.

Om dat soort van kwalijke gevolgen te voorkomen en omdat in eerste instantie de gebruiker van de uitzendkrachten moet voorkomen dat die mensen het slachtoffer worden van een ongeval in zijn onderneming, is het logisch dat, om het verzwaard risico te bepalen, de ongevallen met uitzendkrachten eveneens in aanmerking worden genomen voor de berekening van frequentie en van de ernst van de ongevallen. En we verwezenlijken dat door de Koning de bevoegdheid te geven om het probleem op die manier op te lossen.

TITEL 5 — Studentenarbeid

Deze titel beoogt de bestaande regeling voor de tewerkstelling van studenten waarbij de studenten en hun werkgevers niet onderworpen zijn aan de maatschappelijke zekerheid der arbeiders maar enkel een solidariteitsbijdrage dienen te betalen, eenvoudiger aanpasbaar te maken doordat voortaan zowel het aantal dagen als het percentage van de solidariteitsbijdrage bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan worden bepaald.

Op voorstel van de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad kan de Koning ofwel de huidige regeling met twee periodes en twee percentages behouden ofwel een regeling uitwerken waarbij slechts één periode met één percentage behouden blijft.

Dat voorstel om het bestaande systeem inzake studentenarbeid aan te passen, moet een evaluatie van het bestaande reglement maken en moet daarenboven een raming maken van de budgettaire implicaties van het voorstel. Indien de Nationale Arbeidsraad geen voorstel doet vóór 31 juli 2007, kan de Koning alsnog op eigen initiatief de regeling betreffende de studentenarbeid aanpassen.

TITEL 6 — Arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst aan boord van zeeschepen

De arbeidsrechtelijke verhoudingen in de koopvaardij worden thans geregeld door de bepalingen van de wet van 5 juni 1928 houdende regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst. Hoewel die wet herhaaldelijk werd aangepast, is ze echter niet afgestemd op de huidige manier van werken in de sector. Bovendien wordt de rechtsbescherming van de werknemers verbeterd, zowel op internationaal (bijvoorbeeld de Internationale Arbeidsorganisatie) als op nationaal vlak (bijvoorbeeld de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten).

Het wettelijk kader moet geactualiseerd worden. De tekst die in dit wetsontwerp wordt ingevoegd, is het resultaat van werkzaamheden van een werkgroep die speciaal werd opgericht binnen het Paritair Comité voor de koopvaardij en waarvan ook vertegenwoordigers van de diverse betrokken federale overheidsdiensten deel uitmaakten. De voorgestelde bepalingen kunnen bijgevolg rekenen op de instemming van de hele sector.

TITEL 7 — Wijziging van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités

De collectieve verhoudingen tussen werkgever en vakbonden worden in principe geregeld ofwel door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, ofwel door wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (de zogenaamde « CAO-Wet »).

De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (« VITO ») en erkende (lokale) sociale huisvestingsmaatschappijen vallen echter onder geen van beide wetten. Hierdoor is de sociaalrechtelijke positie van de werknemers onduidelijk, voornamelijk met het oog op het toekennen van tijdskrediet, deeltijdse arbeid, brugpensioen, en dergelijke.

Het is dus belangrijk een van beide wetgevingen van toepassing te verklaren.

Wat VITO betreft, vragen zowel de werkgever, als de vakbonden, om onder de CAO-wet te vallen; ook de voogdijminister van VITO, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, steunt deze vraag.

Een zelfde vraag heb ik gekregen van de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen en ook die vraag wordt ruim gedragen. Ik stel dan ook voor de CAO-wet hierop van toepassing te maken zodat ook deze werknemers deel kunnen uitmaken van het sociaal overleg.

TITEL 8 — Mededeling aan de werknemersvertegenwoordigers van de inlichtingen over de voordelen betreffende de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling

Deze titel heeft tot doel artikel 220 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) te verfijnen. Het betrokken artikel regelt de vereenvoudiging van de sociale balans via inlichtingen uit de multifunctionele aangifte (dmfA). De verfijning komt tot stand op verzoek van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, die de uitvoering ervan voor zijn rekening zal nemen.

TITEL 9 — Wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk

De wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bevat een regeling waarbij de verschillende aspecten van de tewerkstelling op eenzelfde arbeidsplaats aan bod komen. Hoofdstuk III stelt in dit verband een algemeen principe vast dat ook geldt voor ondernemingen of instellingen die geen contractuele relatie met elkaar hebben. Hoofdstuk IV betreft specifiek het werken met derden.

Het gebeurt steeds vaker dat verschillende ondernemingen gelijktijdig aanwezig zijn op de arbeidsplaats. Ook in die situatie moet het welzijn van de aanwezige werknemers zo optimaal mogelijk gewaarborgd worden. Een middel daartoe is om de verplichtingen en verantwoordelijkheden van elk der betrokken partijen duidelijk vast te leggen. De huidige wetsbepalingen zijn wat dat betreft te vaag. Zij leiden ertoe dat men in vele gevallen zijn aansprakelijkheid zal trachten te ontwijken in plaats van zijn verantwoordelijkheid te nemen.

De huidige reglementering vereist dat de Koning de nodige uitvoeringsbesluiten neemt om een en ander betreffende de informatie-, samenwerkings- en coördinatieverplichting nader te bepalen en te regelen. Dit blijkt evenwel geen werkbare optie. Een wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk dringt zich bijgevolg op, meer bepaald van de artikelen 7 (werken op eenzelfde arbeidsplaats), 8 en 9 (werken met derden), 10 en 12 (werken met zelfstandigen).

In het ontwerp wordt van meet af aan zéér duidelijk gesteld wie welke verantwoordelijkheden heeft, en met welk welomschreven doel voor ogen. De ondernemingen mogen zelf bepalen op welke manier de doelstellingen worden bereikt. Een uitvoeringsbesluit zal enkel gemaakt worden wanneer dit in de praktijk noodzakelijk blijkt. Het zal zéér strikte regels bevatten die automatisch van toepassing zullen zijn voor die ondernemingen die niet in staat blijken om samen te werken zoals het hoort, en enkel voor die ondernemingen en die situaties.

De bestaande opdeling van het werken met derden, namelijk het werken met derden-werkgevers en werken met derden-zelfstandigen wordt verlaten. Er wordt voorzien in een nieuwe opdeling van artikelen waarbij de « aannemer » de verzamelterm wordt voor de onderneming van buitenaf die in de inrichting van een werkgever werkzaamheden uitvoert op basis van een overeenkomst met deze werkgever. Het begrip « aannemer » heeft hier een eigen betekenis en verschilt dus van deze zoals die in hoofdstuk V (tijdelijke of mobiele bouwplaatsen) wordt gebruikt. Het kan zowel gaan om een zelfstandige als om een werkgever.

Met genoegen voegt de minister eraan toe dat het ontwerp zoals het nu voorligt de volledige en unanieme goedkeuring wegdraagt van de Nationale Arbeidsraad.

Men mag verwachten dat dit ontwerp op het terrein een groot verschil zal maken. Niet alleen zal de bescherming van de werknemers véél beter verzekerd worden, maar ook zal de rechtszekerheid voor de ondernemingen aanzienlijk toenemen.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Van de Casteele meent dat studentenarbeid dient versoepeld en uitgebreid moet worden. Zeker aan de kust klaagt de horeca erover dat er te weinig personeel ter beschikking is om de toeristen te kunnen bedienen. De stappen, die er tijdens deze legislatuur reeds werden gezet om studentenarbeid flexibeler te maken, gaan volgens spreekster niet ver genoeg. Hoe denkt de regering tegemoet te komen aan de punctuele en tijdsgebonden problemen van deze sector tegemoet te komen ?

Mevrouw Van de Casteele wenst verder de verschillen te kennen tussen een gewone arbeidsovereenkomst en de arbeidsovereenkomsten voor scheepsdiensten, die in voorliggend wetsontwerp aan bod komen.

B. Antwoorden van de minister

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, herinnert aan de beslissing van mei 2006 om op het vlak van studentenarbeid te komen een meer flexibel systeem, waarbij een student 400 uren arbeid zou kunnen verrichten en waarbij één periode en één sociale zekerheidstarief in acht zou worden genomen. Na overleg met de sociale gesprekspartners is men evenwel afgestapt van het voornemen om inzake studentenarbeid te werken met een aantal uren, en zal opnieuw op basis van dagen worden gewerkt. Het sociale zekerheidstarief dient bij wet te worden vastgelegd; het aantal dagen studentenarbeid wordt bij koninklijk besluit geregeld, weliswaar na advies van de Nationale Arbeidsraad. Het risico bestond aldus dat een tarief wordt vastgelegd bij wet, zonder dat vervolgens een koninklijk besluit wordt getroffen, als gevolg waarvan er sprake zou zijn van één tarief maar verschillende periodes. Vandaar dat voorliggend wetsonwerp er van uit gaat dat, indien de Nationale Arbeidsraad geen voorstel doet vóór 31 juli 2007, de regering de tarieven bij koninklijk besluit kan aanpassen met het oog op het uitwerken van een regeling tegen 2008.

De bepalingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomsten voor zeelui zijn een actualisering van een bestaande wetgeving die reeds dateert van 1928. Alle internationale verdragen, van de Internationale Arbeidsorganisaties en de internationale maritieme organisaties, worden erin verwerkt. Ook werd rekening gehouden met de evoluties inzake het arbeidsrecht. Over de voorliggende bepalingen werd lang overlegd met de betrokken federale overheidsdiensten en de sociale partners en ongeveer een jaar geleden werden deze besprekingen afgerond. Zij werden geïntegreerd in het ruimere geheel van dit wetsontwerp met betrekking tot de arbeidsverhoudingen.

IV. STEMMINGEN

De commissie stemt met eenparigheid van de 9 aanwezige leden in met het wetsontwerp nr. 3-2438 zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Wouter BEKE. Annemie VAN de CASTEELE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 51-3067/005)