3-216 | 3-216 |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-2721/8.)
De voorzitter. - Artikel 4 luidt:
§1. Voor de toepassing van deze wet wordt een direct onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling of moederschap gelijkgesteld met een direct onderscheid op grond van geslacht.
§2. Voor de toepassing van deze wet wordt een direct onderscheid op grond van geslachtsverandering gelijkgesteld met een direct onderscheid op grond van geslacht.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 2 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In artikel 4 wordt de indeling in paragrafen opgeheven.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit amendement is ingegeven door een nota van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Er werd ook op gewezen door de dienst wetsevaluatie van de Senaat dat het beter zou zijn om de indeling in paragrafen op te heffen, aangezien elke paragraaf slechts uit één lid bestaat en de opdeling in dit geval niet verantwoord is.
De voorzitter. - Artikel 5 luidt:
Voor de toepassing van deze wet verstaat men onder:
1º arbeidsbetrekkingen: de betrekkingen die onder meer omvatten de werkgelegenheid, de voorwaarden voor toegang tot arbeid, de arbeidsvoorwaarden, en de ontslagregelingen, en dit:
2º belangenverenigingen: de in artikel 35 bedoelde organisaties, verenigingen en groeperingen;
3º bepalingen: de bestuursrechtelijke bepalingen, de bepalingen opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten en collectieve reglementen, evenals de bepalingen opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten;
4º Instituut: het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen opgericht bij de wet van 16 december 2002;
5º direct onderscheid: de situatie die zich voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van het geslacht;
6º directe discriminatie: direct onderscheid op grond van het geslacht dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van titel II van deze wet;
7º indirect onderscheid: de situatie die zich voordoet wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een bepaald geslacht, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen;
8º indirecte discriminatie: indirect onderscheid op grond van het geslacht dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van titel II;
9º intimidatie: ongewenst gedrag dat met het geslacht verband houdt, en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;
10º seksuele intimidatie: wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd;
11º positieve actie: specifieke maatregelen om de nadelen verband houdende met het geslacht te voorkomen of te compenseren, met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk;
12º opdracht tot discrimineren: elke handelwijze die er in bestaat wie ook opdracht te geven om een persoon, een groep, een gemeenschap of een van hun leden te discrimineren op grond van geslacht;
13º wezenlijke en bepalende beroepsvereiste: een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vastgesteld, overeenkomstig artikel 13;
14º sociale zekerheid: de wettelijke regelingen inzake werkloosheidsverzekering, de ziekte- en invaliditeitsverzekering, het rust- en overlevingspensioen, de kinderbijslag, de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de jaarlijkse vakantie voor arbeid in loondienst, arbeid als zelfstandige en als ambtenaar;
15º sociale voordelen: de sociale voordelen in de zin van artikel 7, §2, van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap;
16º aanvullende regelingen voor sociale zekerheid: regelingen die tot doel hebben aan de werknemers of zelfstandigen uit een onderneming, een groep ondernemingen, een tak van de economie of een één of meer bedrijfstakken omvattende sector, prestaties te verstrekken in aanvulling op de prestaties uit hoofde van de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid of in de plaats daarvan, ongeacht of aansluiting bij deze regelingen verplicht is of niet.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 3 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In dit artikel het 5º tot 8º doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het gaat hier opnieuw over directe en indirecte discriminatie. Net zoals in de antiracismewet willen we alle verwijzingen ernaar schrappen. Ik verwijs voor de toelichting van dit amendement en van de volgende naar de toelichting die ik in dat verband al gegeven heb bij de antiracismewet.
De voorzitter. - Artikel 6 luidt:
§1. Met uitzondering van de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen en Gewesten vallen, is deze wet zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstellingen, op alle personen van toepassing met betrekking tot:
1º de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn;
2º de sociale bescherming, met inbegrip van de sociale zekerheid en de gezondheidszorg;
3º de sociale voordelen;
4º de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid;
5º de arbeidsbetrekkingen;
6º de vermelding in een officieel stuk of in een proces-verbaal;
7º het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of enige organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, waaronder de voordelen die deze organisaties bieden;
8º de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek.
§2. Wat de arbeidsbetrekking betreft, is deze wet onder meer, doch niet uitsluitend, van toepassing op:
1º de voorwaarden voor toegang tot arbeid, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen:
2º de bepalingen en de praktijken met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en beloning, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen:
3º de bepalingen en de praktijken inzake de beëindiging van de arbeidsbetrekking, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen:
§3. Wat de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid betreft, is deze wet onder meer, doch niet uitsluitend van toepassing bij;
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 4 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §1 de woorden "Met uitzondering van de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen en Gewesten vallen, is deze wet zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstellingen, op alle personen van toepassing met betrekking tot" vervangen door de woorden "Deze wet is van toepassing op alle personen, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstellingen. Met uitzondering van de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen en Gewesten vallen, heeft deze wet betrekking op:"
Artikel 8 luidt:
In de materies bedoeld in artikel 6, §1, 1º, vormt een direct onderscheid op grond van geslacht een directe discriminatie, behalve in de gevallen bedoeld de artikelen 9,10,16,17 en 18.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 5 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In de Franse tekst van dit artikel de woorden "sauf des les" vervangen door "sauf dans les".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het amendement betreft een taalkundige correctie in de Franstalige tekst. De dienst Wetsevaluatie stelt voor de woorden `sauf des les' te vervangen door `sauf dans les'.
De voorzitter. - Artikel 9 luidt:
§1. In afwijking van artikel 8, kan een direct onderscheid gemaakt worden op grond van geslacht als de levering van goederen en diensten die exclusief of essentieel bestemd zijn voor de leden van één geslacht, objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en als de middelen om dit doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.
§2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na raadpleging van het Instituut, op limitatieve wijze de goederen en diensten die beschouwd kunnen worden als exclusief of essentieel bestemd voor de leden van één geslacht.
Wanneer het Instituut zich niet heeft uitgesproken binnen de twee maanden na de aanvraag, wordt zijn advies geacht positief te zijn.
§3. Bij gebreke van de in de vorige paragraaf bedoelde koninklijke besluiten, en uiterlijk op 21 december 2007, komt het de rechter toe geval per geval na te gaan of de in §1 bedoelde onderscheiden objectief met een gewettigd doel kunnen worden verantwoord, alsmede of de middelen om dat doel te verwezenlijken geschikt en noodzakelijk zijn.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 6 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Wij vragen de schrapping van artikel 9. Het begrip indirecte discriminatie is dermate vaag dat het onmogelijk is het begrip te definiëren op een wijze die elke burger toelaat te weten wat hij mag doen en niet mag doen. Nochtans is voorzienbaarheid in een democratische rechtsstaat een absolute vereiste. De vraag of een burger wettig of onwettig handelt, wordt nu te veel overgelaten aan de rechter die volkomen volgens eigen inzicht en vooral volgens eigen politieke overtuiging en levensbeschouwing, een oordeel zal vellen. Een dergelijke toestand is ontoelaatbaar. Zo hebben nogal wat grote bedrijven een interne regel die verbiedt een relatie te hebben met een collega waarmee men samenwerkt. Indien men een relatie aangaat, wordt men geacht dat te melden, waarna men elders in het bedrijf werk krijgt aangeboden. Volgens de definitie van het voorliggende ontwerp gaat het hier om een onderscheid en minstens om een indirect onderscheid. De burgerlijke staat is een van de beschermde criteria en zorgt ervoor dat persoon X wel mag samenwerken met persoon Y in dezelfde dienst, maar niet met persoon Z. Een bedrijf kan vooraf onmogelijk weten of het veroordeeld kan worden omdat de vraag of het zich aan directe of indirecte discriminatie bezondigt, uitsluitend afhangt van de mening van de rechter of voldaan is aan de vage begrippen van gerechtvaardigd door een legitiem doel en passende en noodzakelijke middelen. Het zal dus afhangen van de rechter of men veroordeeld wordt of niet. Dat is ontoelaatbaar in een Strafwet.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 7 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Paragraaf 2, eerste lid, in fine aanvullen met de woorden: "overeenkomstig de voorwaarden bepaald in §1".
Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 8 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §3, de woorden "en uiterlijk op 21 december 2007," schrappen
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het amendement betreft een voorstel van de dienst Wetsevaluatie die vraagt om in artikel 9, paragraaf 3, de woorden `en uiterlijk op 21 december 2007' te schrappen. De dienst vraagt zich af of een uiterste datum wel nodig is. Zoals de tekst oorspronkelijk werd opgesteld, kan de rechter na 21 december 2007 niet meer nagaan of aan de voorwaarden voor de afwijking van paragraaf 1 voldaan is, aangezien vanaf die datum Richtlijn 2004/113 van de Europese Unie moet zijn omgezet en bij KB een limitatieve lijst met goederen en diensten moet zijn opgesteld waarvoor een afwijking mogelijk is. Als die KB's niet tijdig worden genomen, ontstaat er een juridisch vacuüm.
De voorzitter. - Artikel 10 luidt:
§1. In afwijking van artikel 8, is een direct onderscheid op grond van geslacht toegelaten voor de bepaling van verzekeringspremies en -prestaties, als het gerechtvaardigd is door een legitiem doel en als de middelen om dit doel te bereiken gepast en noodzakelijk zijn.
§2. Deze bepaling is niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden afgesloten in het kader van een aanvullende regeling voor sociale zekerheid. Deze overeenkomsten worden exclusief beheerst door artikel 12.
§3. De uitzondering bepaald in §1 zal ophouden van kracht te zijn op de datum bepaald door de Koning, en ten laatste op 21 december 2007.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 9 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §1, tussen de woorden "als het" en het woord "gerechtvaardigd" het woord "objectief" invoegen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Net als in de antiracismewet strekt amendement nr. 9 ertoe in de parallelle artikelen het woord `gerechtvaardigd' in te voegen.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 10 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §2, de woorden "Deze bepaling" vervangen door de woorden "De afwijking inzake verzekeringscontracten bedoeld in §1".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het amendement betreft een technische verbetering waarin gevraagd wordt in artikel 10, paragraaf 2, `deze bepaling' te vervangen door de woorden `de afwijking inzake verzekeringscontracten bedoeld in paragraaf 1'. In de oorspronkelijke versie is immers niet duidelijk over welke bepaling, waarnaar verwezen wordt, het precies gaat. Wellicht wordt gedoeld op de afwijking bepaald in paragraaf 1 inzake de verzekeringscontracten. Het volstaat echter niet terug te verwijzen naar paragraaf 1 aangezien die zelf verwijst naar artikel 8 dat op zijn beurt alleen betrekking heeft op artikel 6, paragraaf 1, 1º, terwijl de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid waarvan sprake in paragraaf 2, vermeld worden in artikel 6, paragraaf 3. Er moet dus worden verwezen naar het principe van de afwijking.
De voorzitter. - Artikel 16 luidt:
§1. Een direct of indirect onderscheid op grond geslacht geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie wanneer dit direct of indirect onderscheid een maatregel van positieve actie inhoudt.
§2. Een maatregel van positieve actie kan slechts worden uitgevoerd mits naleving van de volgende voorwaarden:
§3. In naleving van de in §2 vastgelegde voorwaarden, bepaalt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de situaties waarin en de voorwaarden waarbij een maatregel van positieve actie getroffen kan worden.
§4. Op het vlak van de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid worden de in §3 bedoelde koninklijke besluiten getroffen:
Wanneer een van de geraadpleegde organen zich niet heeft uitgesproken binnen twee maanden na de aanvraag, wordt zijn advies geacht positief te zijn.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 11 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - De opstellers van dit ontwerp willen een positieve actie toelaatbaar maken, ook al gaat het om een vorm van discriminatie. Wij hebben ons daartegen verzet. Het probleem is immers hoe kan worden bepaald wat toegelaten is in het kader van positieve actie. Men slaagt er niet een goede definitie te vinden en dus laat men het over aan de Koning om een lijst op te stellen van de situaties en de voorwaarden waarbij aan positieve discriminatie mag worden gedaan. Het gaat om een volstrekt ongrondwettelijke delegatie aan de Koning die de wet willekeurig kan inperken. De Raad van State heeft daarop uitdrukkelijk gewezen. Wij vragen artikel 16 te schrappen.
De voorzitter. - Artikel 18 luidt:
§1. Een direct of indirect onderscheid op grond van geslacht geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie verboden door deze wet wanneer dit onderscheid wordt opgelegd door of krachtens een wet.
§2. Paragraaf 1 doet geen uitspraak over de conformiteit van een direct of indirect onderscheid dat door of krachtens een wet wordt opgelegd, met de Grondwet, het recht van de Europese Unie en het in België geldende internationaal recht.
§3. De Koning neemt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na raadpleging van de vaste Commissie van arbeid van de Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en van de Nationale Arbeidsraad, de nodige maatregelen om de wetgeving betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de gezinstoeslagen, de pensioenen, de werkloosheidsverzekering en de jaarlijkse vakantie in overeenstemming te brengen met het principe van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Wanneer één van de geraadpleegde organen zich niet heeft uitgesproken binnen de twee maanden na de aanvraag, wordt zijn advies geacht positief te zijn.
Deze maatregelen zullen met name het volgende behandelen:
1º de begrippen "gezinshoofd" en "personen ten laste";
2º de verschillen in de toekenningsvoorwaarden betreffende bepaalde prestaties;
3º de verschillen betreffende de bewijslast;
4º de verschillen in de berekeningswijze en in het bedrag van bepaalde vergoedingen.
§4. De koninklijke besluiten houdende uitvoering van artikel 18, §3, worden voor advies voorgelegd aan de bevoegde parlementaire commissies.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 12 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In dit artikel een §2bis invoegen, luidende:
"§2bis. - Het aanzetten tot en het bepleiten van een wetswijziging die er op gericht is om een onderscheid, zoals bedoeld in paragraaf 1, bij wet in te voeren, is op zichzelf niet verboden."
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit is vergelijkbaar met het amendement tot toevoeging van paragraaf 3 bij artikel 11 van de racismewet en ik verwijs naar de toelichting bij dat amendement.
De voorzitter. - Artikel 19 luidt:
In de aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen, is elke vorm van discriminatie op grond van de beschermde criteria verboden. Voor de toepassing van deze titel wordt onder discriminatie verstaan:
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 13 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In dit artikel de woorden "indirecte discriminatie" schrappen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ook dit amendement strekt ertoe alle verwijzingen naar indirecte discriminatie te schrappen.
De voorzitter. - Artikel 22 luidt:
§1. Wanneer een klacht wordt ingediend door of ten voordele van een persoon wegens een schending van deze wet op het vlak van de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, mag de werkgever geen nadelige maatregel treffen ten aanzien van deze persoon, behalve om redenen die vreemd zijn aan de klacht.
§2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nadelige maatregel onder meer begrepen: de beëindiging van de arbeidsbetrekking, de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden of de nadelige maatregel getroffen na de beëindiging van de arbeidsbetrekking.
§3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder klacht begrepen:
De in het eerste lid, eerste tot derde gedachtestreepje bedoelde met redenen omklede klacht bestaat uit een gedateerde, ondertekende en bij ter post ter kennis gebrachte aangetekende brief waarin de grieven ten aanzien van de dader van de vermeende discriminatie worden uiteengezet.
§4. Wanneer de werkgever een nadelige maatregel treft ten aanzien van de betrokkene binnen twaalf maanden na het indienen van de klacht, valt de bewijslast dat de nadelige maatregel werd getroffen om redenen die vreemd zijn aan de klacht, ten laste van diegene tegen wie de klacht is ingediend.
Indien een rechtsvordering door of ten voordele van de betrokkene werd ingesteld, wordt de in het eerste lid bedoelde periode verlengd tot drie maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.
§5. Wanneer de werkgever een nadelige maatregel treft ten aanzien van de betrokkene, in strijd met §1, verzoekt deze persoon of de belangenvereniging waarbij hij is aangesloten, hem opnieuw in de onderneming of de dienst op te nemen of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te laten uitoefenen.
Het verzoek wordt gedaan bij een ter post aangetekende brief binnen dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. De werkgever moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van het verzoek uitspreken.
De werkgever die de persoon opnieuw in de onderneming of in de dienst opneemt of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen laat uitoefenen, moet het wegens ontslag of wijziging van de arbeidsvoorwaarden gederfde beloning betalen alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen betreffende deze beloning storten.
Deze paragraaf is niet van toepassing wanneer de nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking een einde heeft genomen.
§6. Wanneer de betrokkene na het in §5, eerste lid, bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen of zijn functie niet onder dezelfde voorwaarden als voorheen kan uitoefenen en er geoordeeld werd dat de nadelige maatregel in strijd is met §1, moet de werkgever aan de betrokkene een vergoeding betalen die, naar keuze van die persoon, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag dat overeenstemt met de bruto beloning voor zes maanden, hetzij aan de werkelijk door de betrokkene geleden schade; in laatstgenoemd geval moet hij de omvang van de geleden schade bewijzen.
§7. De werkgever is verplicht dezelfde vergoeding uit te betalen, zonder dat de persoon of de belangenvereniging waarbij hij is aangesloten het in §5 bedoelde verzoek moet indienen om opnieuw te worden opgenomen in de onderneming of de dienst of zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te kunnen uitoefenen:
1º wanneer het bevoegde rechtscollege de feiten van discriminatie, die het voorwerp uitmaakten van de klacht, bewezen heeft geacht;
2º wanneer de betrokkene de arbeidsbetrekking verbreekt, omdat het gedrag van de werkgever in strijd is met de bepalingen van §1, wat volgens de betrokkene een reden is om de arbeidsbetrekking zonder opzegging of voor het verstrijken ervan te verbreken;
3º wanneer de werkgever de arbeidsbetrekking heeft beëindigd om dringende redenen, op voorwaarde dat het bevoegde rechtsorgaan deze beëindiging ongegrond en in strijd met de bepalingen van §1 heeftgeacht.
§8. Wanneer de nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking beëindigd werd, en deze maatregel in strijd wordt bevonden met §1, dient de werkgever de in §6 bedoelde schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer.
§9. De in dit artikel bedoelde bescherming is eveneens van toepassing op de personen die optreden als getuige doordat zij, in het kader van het onderzoek van de in §3 bedoelde klacht, in een ondertekend en gedateerd document de feiten die zij zelf hebben gezien of gehoord en die betrekking hebben op de toestand die het voorwerp is van de klacht, ter kennis brengen van de persoon bij wie de klacht wordt ingediend of doordat zij optreden als getuige in rechte;
§10. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op andere personen dan werkgevers die personen in de arbeidsbetrekkingen tewerkstellen of opdrachten bezorgen.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 14 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §2, tussen de woorden "de arbeidsbetrekking, de" en "eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden" het woord "onrechtvaardige" invoegen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Net als bij de racismewet vragen we met dit amendement om het woord `onrechtvaardige' in artikel 22 in te voegen.
De voorzitter. - Artikel 24 luidt:
De rechter kan op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van het Instituut of van een van de belangenverenigingen, of van het openbaar ministerie of het arbeidsauditoraat wanneer hij de vordering aanhangig heeft gemaakt met toepassing van artikel 16 van de wet van ... tot aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek aan de wetgeving ter bestrijding van discriminatie en tot bestraffingvan bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, diegene die de discriminatie heeft gepleegd, veroordelen tot de betaling van een dwangsom wanneer aan die discriminatie geen einde is gemaakt. De rechterdoet uitspraak overeenkomstig de artikelen 1385bis tot 1385novies van het Gerechtelijk Wetboek.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 15 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In fine het woord "1385novies" vervangen door het woord "1385nonies".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit amendement brengt een materiële verandering aan in artikel 24. Het vervangt namelijk `1385novies' door `1385nonies'. Hoewel beide vormen correct zijn, zegt de Dienst Wetsevaluatie dat `nonies' het meest correct is en dat ook in het Gerechtelijk Wetboek die term wordt gebruikt.
De voorzitter. - Artikel 25 luidt:
§1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van het Instituut, van een van de belangenverenigingen, van het openbaar ministerie, of, naargelang de aard van de daad, het arbeidsauditoraat, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, naar gelang van de aard van de daad, de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel, het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van deze wet worden overtreden en beveelt hij de staking ervan.
De voorzitter van de rechtbank kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding.
§2. Op vraag van het slachtoffer kan, de voorzitter van de rechtbank de in artikel 23, §2, bedoelde forfaitaire schadevergoeding aan het slachtoffer toekennen.
§3. De voorzitter van de rechtbank kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder.
Deze maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts opgelegd worden indien zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden.
§4. De vordering die steunt op §1, wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.
Zij kan worden ingesteld bij verzoekschrift. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van de bevoegde rechtbank of bij een ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie.
Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift:
1º de dag, de maand en het jaar;
2º de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de verzoeker;
3º de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld;
4º het voorwerp en de uiteenzetting van de middelen van de vordering.
De griffier van de rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waarbij een exemplaar van het verzoekschrift is gevoegd.
Over de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander strafgerecht.
Wanneer een vordering tot staking van bij de strafrechter aanhangig gemaakte feiten ingesteld is, wordt over de strafvervolging pas uitspraak gedaan nadat over de vordering tot staking een in kracht van gewijsde getreden beslissing gewezen is. Tijdens de opschorting is de verjaring van de strafvordering geschorst.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande enig rechtsmiddel en zonder borgtocht. Het wordt door de griffier van de rechtbank onverwijld meegedeeld aan alle partijen en aan de procureur des Konings.
§5. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Raad van State zoals bepaald in de gecoördineerde wetten van 12 juni 1973 op de Raad van State.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 16 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Paragraaf 4, derde lid, vervangen als volgt:
"Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid:
1º de dag, de maand en het jaar;
2º de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker;
3º de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld;
4º het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering."
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ook dit is een voorstel van de Dienst Wetsevaluatie, namelijk om artikel 25, paragraaf 4, derde lid als volgt te vervangen: `Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid, ten eerste, de dag, de maand en het jaar; ten tweede de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker; ten derde, de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld; ten vierde, het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering.' Hiermee wordt de tekst in overeenstemming gebracht met artikel 134ter van het Gerechtelijk Wetboek dat de inhoud van het verzoek bepaalt en eveneens bovenvermelde termen hanteert.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 17 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §5 het woord "juni" vervangen door het woord "januari".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit amendement strekt ertoe een materiële fout te verbeteren. In artikel 25 wordt verwezen naar de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 juni 1973, terwijl het 12 januari 1973 moet zijn.
De voorzitter. - Artikel 26 luidt:
Voor de toepassing van deze titel wordt begrepen onder discriminatie elke vorm van opzettelijke directe discriminatie opzettelijke indirecte discriminatie, opdracht tot discrimineren, intimidatie of seksuele intimidatie, op grond van geslacht.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 18 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ik verwijs naar de parallelle amendementen bij de antiracismewetgeving.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 19 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In dit artikel de woorden "opzettelijke indirecte discriminatie" schrappen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ook hier verwijs ik naar alle parallelle amendementen over indirecte discriminatie.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 20 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ook hier wordt het aanzetten tot handelingen strafbaar gesteld, terwijl de handelingen op zich niet strafbaar zijn. Ik blijf dat zeer merkwaardig vinden en net zoals bij de antiracismewet vragen we dit artikel te schrappen.
De voorzitter. - Artikel 27 luidt:
Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft:
1º hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een persoon wegens zijn geslacht, en dit, zelfs buiten de in artikel 6 bedoelde domeinen;
2º hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een persoon wegens zijn geslacht, en dit, zelfs buiten de in artikel 6 bedoelde domeinen;
3º hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens het geslacht, en dit, zelfs buiten de in artikel 6 bedoelde domeinen;
4º hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens het geslacht, en dit, zelfs buiten de in artikel 6 bedoelde domeinen.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 21 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen:
A) het 1º en 3º doen vervallen;.
B) in 2º en 4º de woorden "haat of" schrappen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit is een vergelijkbare aanpassing als bij de antiracismewet en ik verwijs dan ook naar de toelichting bij de desbetreffende amendementen.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 22 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In het 1º en 3º de woorden "en dit zelfs buiten de in artikel 6 bedoelde domeinen" doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Hier geldt opnieuw hetzelfde.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 23 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In het 3º van dit artikel worden de woorden "of tot segregatie" schrappen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Zoals gezegd is de term `segregatie' in de genderwet nog minder van toepassing dan in de antiracismewet. Ik vraag dan ook deze term te schrappen.
De voorzitter. - Artikel 28 luidt:
Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, iedere drager of agent van het openbaar gezag of van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt jegens een persoon discrimineert wegens zijn geslacht.
Dezelfde straffen worden toegepast wanneer de feiten begaan zijn jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens het geslacht.
Indien de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven.
Indien de openbare officieren of ambtenaren die beticht worden de bovengenoemde daden van willekeur bevolen, toegelaten of vergemakkelijkt te hebben, beweren dat hun handtekening bij verrassing is verkregen, zijn zij verplicht de daad, in voorkomend geval, te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelf vervolgd.
Indien een van de bovengenoemde daden van willekeur is gepleegd door middel van de valse handtekening van een openbaar ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 24 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In het eerste lid, de woorden "Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en een geldboete van 50 tot 1.000 euro of met één van die straffen alleen".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ook dit is een voorstel van de Dienst Wetsevaluatie. Het is inderdaad merkwaardig dat voor een bepaald misdrijf dezelfde straffen worden opgelegd als voor een ander, zwaarder misdrijf. Het amendement wil op dat punt toch een onderscheid - noem het een discriminatie - maken.
De voorzitter. - Artikel 32 luidt:
De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op alle gerechtelijke procedures, met uitzondering van de strafrechtelijke procedures.
Voor de toepassing van deze titel wordt begrepen onder discriminatie:
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 25 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ik verwijs naar het equivalente amendement bij de antiracismewet.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 26 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In dit artikel de woorden `indirecte discriminatie' schrappen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit amendement gaat over indirecte discriminatie en ik verwijs naar de toelichting bij andere amendementen van dezelfde strekking.
De voorzitter. - Artikel 33 luidt:
§1. Wanneer een persoon die zich slachtoffer acht van een discriminatie, het Instituut of een van de belangenverenigingen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van het geslacht kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest.
§2. Onder feiten die het bestaan van een directe discriminatie op grond van het geslacht kunnen doen vermoeden, wordt onder meer, doch niet uitsluitend, begrepen:
1º de gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijkt ten aanzien van personen van hetzelfde geslacht; onder meer verschillende, los van elkaar staande bij het Instituut of een van de belangenverenigingen gedane meldingen; of
2º de gegevens waaruit blijkt dat de situatie van het slachtoffer van de ongunstigere behandeling, vergelijkbaar is met de situatie van de referentiepersoon.
§3. Onder feiten die het bestaan van een indirecte discriminatie op grond van het geslacht kunnen doen vermoeden, wordt onder andere, doch niet uitsluitend, begrepen:
1º algemene statistieken over de situatie van de groep waartoe het slachtoffer van de discriminatie behoort of feiten van algemene bekendheid; of
2º het gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid; of
3º elementair statistisch materiaal waaruit een ongunstige behandeling blijkt.
Op dit artikel heeft de heer Hugo Vandenberghe amendement 1 ingediend (zie stuk 3-2363/2) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 27 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Ik verwijs ook hier naar de toelichting bij parallelle amendementen bij de antiracismewet.
De voorzitter. - Artikel 35 luidt:
Kunnen in rechte optreden in de rechtsgeschillen waartoe de toepassing van deze wet aanleiding kan geven, wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld:
1º elke instelling van openbaar nut en vereniging, die op de dag van de feiten ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezit, en zich statutair tot doel stelt de rechten van de mens te verdedigen of discriminatie te bestrijden;
2º de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties, bedoeld bij artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités;
3º de representatieve vakorganisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
4º de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de administraties, diensten of instellingen waarop de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is;
5º de representatieve organisaties van de zelfstandigen.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 28 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Opnieuw verwijs ik naar de toelichting bij equivalente amendementen.
De voorzitter. - Op hetzelfde artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 29 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In de Franse tekst van het eerste lid het woord "données" vervangen door het woord "donné".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit amendement houdt een tekstverbetering in. Het Franse woord `données' moet veranderd worden naar de enkelvoudige en mannelijke vorm.
De voorzitter. - Artikel 38 luidt:
§1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.
§2. Voor wat de aanvullende pensioenen betreft, met inbegrip van de in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid bedoelde eventuele solidariteitsuitkeringen, onverminderd de bepalingen van §1, is de in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bevoegd voor het toezicht op de naleving van artikel 12. In het kader van dit toezicht zijn de in artikel 54 van voornoemde wet bedoelde strafbepalingen van toepassing onverminderd titel IV.
§3. Voor wat de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen betreft, met inbegrip van de in de titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4, van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedoelde eventuele solidariteitsuitkeringen, onverminderd de bepalingen van §1, is de in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, bevoegd voor het toezicht op de naleving van artikel 12. In het kader van dit toezicht zijn de in artikel 62 van de programmawet bedoelde strafbepalingen van toepassing onverminderd titel IV.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 30 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In §2, tweede zin, de woorden "artikel 54 van voornoemde wet" vervangen door de woorden "artikel 54 van de hierboven vermelde wet van 28 april 2003".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Dit amendement vraagt de woorden `artikel 54 van voornoemde wet' te vervangen door de woorden `artikel 54 van de hierboven vermelde wet van 28 april 2003'. De laatste expliciet vermelde wet is immers die van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Artikel 54 van die wet betreft de werking van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en vermeldt geen strafbepalingen. Bedoeld is wel degelijk de wet van 28 april 2003.
De voorzitter. - Artikel 42 luidt:
In artikel 1, 32º, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, worden littera n, o, p opgeheven.
Op dit artikel hebben de heer Ceder en mevrouw Van dermeersch amendement 31 ingediend (zie stuk 3-2363/4) dat luidt:
In de Franse tekst het woord "abrogées" vervangen door het woord "abrogés".
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het laatste amendement, nummer 31, gaat over de rechtzetting van een grammaticale fout in de Franstalige tekst.
(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)