3-215

3-215

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 26 APRIL 2007 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp betreffende de civiele veiligheid (Stuk 3-2403) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

M. Berni Collas (MR), rapporteur. - Le projet de loi soumis à notre examen mérite toute notre attention car il revêt une très grande importance pour la population entière. Le rapport que je vais vous présenter est donc à l'avenant.

Dit optioneel bicamerale wetsontwerp werd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering en kreeg daar het nummer 51 2928/001 mee. Op 12 april 2007 keurde de Kamer het ontwerp goed met 86 stemmen voor bij 32 onthoudingen. Op 13 april 2007 werd het naar de Senaat overgezonden en dezelfde dag geëvoceerd.

Aangestipt kan worden dat zowel de Senaat als de Kamer van Volksvertegenwoordigers de totstandkoming van het ontwerp van wet van nabij hebben gevolgd. In de loop van de legislatuur hebben de bevoegde commissies van Kamer en Senaat beslist de werkzaamheden van de Commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid nauwkeurig te volgen, wegens het belang dat ze aan de civiele veiligheid hechten en de dringende aard van de hervorming.

Kamer en Senaat hebben gouverneur Paulus dan ook drie maal gehoord in gemeenschappelijke vergaderingen en hebben samen van gedachten gewisseld over de hervormingsvoorstellen die geleidelijk vastere vorm kregen. De neerslag van die debatten, die hebben plaatsgehad op 26 april 2005, 8 november 2005 en 14 maart 2006, vindt u terug in het gemeenschappelijk verslag `Evaluatie van de organisatie van de hulpdiensten', stukken Senaat 3-901/1 en Kamer 51 2421/001, waarvan de heer Brotcorne namens de Senaat rapporteur was.

De senaatscommissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 17 april 2007. Op 21 maart 2007 heeft de commissie samen met de Kamer hoorzittingen georganiseerd met de vertegenwoordigers van de betrokken organisaties en overheden. Voor de samenvatting van die hoorzittingen verwijs ik naar kamerstuk 51 2928/005.

In zijn inleidende uiteenzetting heeft de vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken erop gewezen dat het wetsontwerp het gevolg is van het regeerakkoord, dat voorzag in een hervorming van de civiele veiligheid door een aanpassing van de huidige wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming.

Over dit wetsontwerp hebben op 21 maart jongstleden hoorzittingen plaatsgevonden waaraan ook de senaatscommissie heeft deelgenomen. Uit die hoorzittingen is gebleken dat de betrokken actoren van de civiele veiligheid voorstander zijn van de nieuwe wet.

De minister wees erop dat er bij het uitwerken van het wetsontwerp voor werd gekozen alle actoren van in het begin te betrekken bij de opbouw van de nieuwe regelgeving. Het was niet zijn bedoeling om van bovenaf een nieuwe wetgeving op te leggen, wel om ze in samenhang met alle betrokkenen van onderuit op te bouwen.

Uiteraard waren de steden en gemeenten, samen met de brandweerfederaties, de belangrijkste actoren. Daarom heeft de minister de Begeleidingscommissie voor de hervorming van de civiele veiligheid opgericht, die nadien bekend zou worden onder de naam van haar voorzitter, de gouverneur van Antwerpen, Camille Paulus. De commissie werkte vanaf september 2004 en leverde haar eindrapport af in januari 2006. Voorzitter Paulus werd bij verschillende gelegenheden door de senaatscommissie ontvangen, samen met de collega's van de Kamer.

Kamer en Senaat zijn dus op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van de commissie-Paulus. De minister heeft trouwens de tekst van het eindverslag, evenals de bijgevoegde documenten, namelijk de risicoanalyse en de nulmeting, aan de commissie bezorgd.

Voor de goede orde herinnerde de minister in zijn inleiding nog eens kort aan de principes en aanbevelingen van de commissie-Paulus.

De commissie Paulus stelde drie basisprincipes voorop. Een, de burger heeft recht op de snelste adequate hulp. Twee, elke burger heeft recht op eenzelfde basisbescherming tegen een gelijke bijdrageplicht. Drie, schaalvergroting is noodzakelijk.

Om die drie basisprincipes in de praktijk om te zetten voorzag men in een structuur van de brandweerdiensten op drie niveaus. Ten eerste, een uitvoerend niveau dat de basisbrandweerzorg waarborgt vanuit een netwerk van brandweerposten die dienen te beschikken over het nodige personeel en materiaal volgens opgelegde minimumnormen.

Ten tweede, een organiserend niveau, met name de hulpverleningszone en ten derde, een regelgevend niveau, met name de federale overheid.

Wat het personeel betreft, opteerde de commissie voor een eenvormig statuut, zowel voor de beroeps als de vrijwillige brandweerlieden. De financiering moet gebeuren via dotaties van de gemeenten en de federale overheid die wordt geacht haar aandeel te verhogen.

Na ontvangst van het verslag van de commissie-Paulus heeft de minister een werkstructuur opgezet om de aanbevelingen in regelgeving om te zetten. Binnen de FOD Binnenlandse Zaken werden vijf ambtenaren, vier juristen en een ingenieur, vrijgesteld om te werken aan de ontwerpteksten. Naast die ambtelijke ondersteuningsgroep was er een stuurgroep die onder het voorzitterschap stond van een bijzondere opdrachtgever en verder bestond uit deskundige ambtenaren uit de civiele bescherming, de diensten van de gouverneurs, een inspecteur van Financiën en ambtenaren uit de algemene directie Civiele Veiligheid. Die groep had als opdracht de teksten van de ambtelijke ondersteuningsgroep te screenen en te valideren. Tot slot was er een beheerscomité bestaande uit de kabinetschef, de voorzitters van de FOD Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid, de gouverneur van Antwerpen en de directeur-generaal ADCV. Die groep had als opdracht te beslissen indien er problemen zouden rijzen binnen de stuurgroep met de screening van de teksten. Gelukkig is dit beheerscomité, behalve voor de installatievergadering, nooit moeten bijeenkomen. De minister is dus bij de opmaak van dit ontwerp niet over één nacht ijs gegaan en heeft zowel de betrokken actoren als de bevoegde administraties ten volle betrokken bij de opbouw van de nieuwe wet. De werkzaamheden om tot een goede wettekst te komen hebben geduurd van februari tot september 2006.

Vanaf dan kon de politieke besluitvorming beginnen, bij de regering, maar ook in rechtstreekse contacten met de verenigingen van steden en gemeenten die op basis van de huidige wet de enige verantwoordelijken zijn voor de brandweerdiensten in het land. Uiteraard werd er ook contact opgenomen met de erkende vakbonden. Op basis van die besprekingen heeft de regering op 18 december 2006 het voorontwerp goedgekeurd en voor advies voorgelegd aan de Raad van State, die op 17 januari 2007 advies heeft verleend. Op 9 februari 2007 keurde de regering het voorontwerp in tweede lezing goed. Dat resulteerde in het voorliggende wetsontwerp.

En ce qui concerne le contenu du projet de loi, le présent projet remplace la loi du 31 décembre 1963 sur la protection civile et comporte seize titres.

Le Titre Ier stipule qu'il s'agit d'un projet réglant une matière appartenant à l'article 78 de la Constitution.

Les Titres II et III constituent la base de la nouvelle loi reprenant les lignes de force et traitent ainsi de la formation des zones, de leur financement, du personnel et de son statut.

Le Titre IV traite de la Protection Civile et confirme le principe de l'ancrage fédéral des unités opérationnelles de la Protection civile.

Le Titre V reprend le système de responsabilité particulière du personnel de la sécurité civile.

Le Titre VI instaure dans chaque province un bureau de coordination réalisant une concertation entre le gouverneur, les bourgmestres, les commandants des zones et de la Protection civile.

Le Titre VII a trait à une inspection, appartenant aux compétences du ministre de l'Intérieur.

Le Titre VIII reprend la loi concernant la création du Centre de connaissance, telle qu'approuvée par cette chambre il y a quelques mois.

Le Titre IX ne touche pas aux responsabilités attribuées au bourgmestre en matière de prévention d'incendie. Dès l'entrée en vigueur de la loi, le bourgmestre pourra faire appel aux zones, à la place des services d'incendie communaux.

Le Titre X consiste dans la possibilité de rattraper les frais inhérents aux missions sur les services de la sécurité civile.

Le Titre XI comporte les dispositions relatives à la réclamation de personnes et de biens, concernant l'évacuation de certains lieux et les éventuelles mesures d'isolation.

Au Titre XII, il a été opté pour envisager des mesures particulières, en analogie avec la loi de 1963, qui sont d'application en temps de guerre.

Le Titre XIII porte sur les mesures disciplinaires.

Les Titres XIV, XV et XVI contiennent des dispositions de modification et de suppression, les dispositions de transition et les dispositions finales.

Le ministre a également tenu à remarquer que le présent projet était une loi-cadre. En d'autres termes, elle permet d'élaborer une organisation adaptée aux nécessités du 21ème siècle, mais cela doit, dans les grandes lignes, se réaliser par des arrêtés d'exécution. Au départ de ce projet, quarante-huit dispositions doivent être exécutées par un arrêté royal. Certaines choses peuvent être groupées, de sorte que nous pouvons parler d'un groupement thématique de dix-neuf arrêtés royaux. Il est évident que ces arrêtés d'exécution ne peuvent plus être réalisés dans la présente législature.

In de algemene bespreking hebben de heren Buysse, Collas, Beke en de dames Kapompolé, Leduc en De Schamphelaere opmerkingen geformuleerd. De minister heeft daarop geantwoord. Ik verwijs daarvoor naar het schriftelijke verslag.

Dans le cadre de la discussion des articles, huit amendements ont été déposés.

L'amendement numéro 1 de M. Brotcorne et l'amendement numéro 5 de M. Beke et de Mme De Schamphelaere visent à compléter l'article 19 par un paragraphe 2 précisant que le conseil de zone a la faculté de décider qu'il ne sera pas créé de collège de zone. Les amendements ont été rejetés par 7 voix contre 4.

L'amendement numéro 2 de M. Brotcorne vise à remplacer l'article 24 par une nouvelle disposition prévoyant que le conseil de zone sera composé de deux membres par commune, à la proportionnelle de l'ensemble des conseils communaux des communes composant la zone de secours. L'amendement numéro 2 a été rejeté par 9 voix contre 2.

L'amendement numéro 3 introduit par M. Brotcorne vise à mieux préciser le financement de cette réforme en veillant à ce que le financement ne soit pas à la seule charge des communes. Cet amendement numéro 3 est rejeté par 7 voix contre 4.

Amendement 6 van de heer Beke en mevrouw De Schamphelaere beoogt hetzelfde als amendement 3 van de heer Brotcorne.

Par voie de conséquence, l'amendement numéro 6 qui était identique à l'amendement numéro 1 est également rejeté.

Amendement 7 van de heer Beke en mevrouw De Schamphelaere wil artikel 71 schrappen. Het gaat om de bekrachtigingswet van de uit te vaardigen koninklijke besluiten. Het amendement werd verworpen met zeven stemmen tegen vier.

L'amendement numéro 4 introduit par M. Brotcorne vise à supprimer l'article 72, dans le souci d'une plus grande certitude pour les communes, en matière de financement. Le gouvernement ne peut prévoir l'opportunité de faire supporter par les communes les surcoûts éventuels de la réforme. Cet amendement est rejeté par 7 voix contre 4.

Amendement 8 op artikel 107 van de heer Beke en mevrouw De Schamphelaere beoogt een rechtstreeks contact mogelijk te maken tussen de burgemeester en de verantwoordelijke voor De Post in zijn gemeente. Ook dit amendement werd verworpen, met zeven stemmen tegen vier.

Het geheel van het geëvoceerde ontwerp werd goedgekeurd met zeven stemmen bij vijf onthoudingen.

Het verslag werd eenparig goedgekeurd.

Madame la Présidente, si vous le permettez, je poursuis en exposant la position de mon groupe.

Je voudrais tout d'abord, au nom de mon groupe, remercier le ministre de l'Intérieur des efforts qu'il a déjà fournis sous cette législature sur le plan budgétaire. En effet, le département de la sécurité civile a été un des rares à bénéficier d'une hausse substantielle. Et c'était bien nécessaire.

Mesdames, Messieurs, la sécurité civile mérite toute notre considération. La mission de ces agents est en effet essentielle à la protection de la population. En outre, la charge de travail de ces 17.000 hommes et femmes est considérable, comme le montrent la nature et le nombre important de leurs interventions.

En ce qui concerne la genèse du projet de loi qui est soumis à notre approbation, je tiens tout d'abord à souligner la manière dont le ministre a mené ce projet à bien : en profondeur et sans précipitation. Son souci de concerter la base, sa volonté d'aboutir à un texte de consensus, son respect pour les instances parlementaires nous ont en outre particulièrement réjouis.

Le parlement a aussi pris le temps de bien faire les choses et de suivre de près l'évolution de ce projet tant attendu. La commission d'accompagnement de la réforme de la sécurité civile a été auditionnée trois fois par les commissions réunies de l'Intérieur de la Chambre et du Sénat. Des auditions des représentants des organisations et des autorités concernées ont eu lieu. Elles ont d'ailleurs montré que les acteurs de terrain soutiennent cette initiative du gouvernement.

Ce projet bénéficie du soutien de mon groupe.

Il est temps que la situation des services de secours soit clarifiée et valorisée. Nos services de secours doivent répondre aux exigences d'une société moderne et performante.

En effet, la loi actuelle date du 31 décembre 1963. Il existe de sérieuses disparités entre les communes puisque le budget par tête d'habitant varie, de l'une à l'autre, entre 3 et 120 euros, comme le rappelait encore en commission Marc Gilbert, le président de la fédération des pompiers francophones et germanophones. La formation, notamment pratique, est largement lacunaire. La répartition géographique actuelle des services ne se fonde pas sur une répartition optimale des moyens humains, financiers et logistiques actuellement dispersés entre les différents services d'incendie. Enfin, une harmonisation ou uniformisation du statut des pompiers fait cruellement défaut.

Cette loi-cadre constitue donc un premier pas important. Elle constitue les fondations, les bases structurelles de la réforme de nos services de secours. Par ailleurs, elle répond à toute une série de critères, chers au MR, que nous avions déjà traduits dans une résolution en 2004, bien avant donc le triste drame de Ghislenghien.

Nous pensons notamment à une aide adéquate la plus rapide possible pour tout citoyen, à une même protection de base pour une contribution identique, à un regroupement des services d'incendie actuels pour une plus grande rationalisation et harmonisation du statut des pompiers professionnels. Nous retrouvons ces principes dans le texte qui nous est soumis et nous nous en réjouissons.