3-2363/2

3-2363/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

18 APRIL 2007


Wetsontwerp ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 33

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het artikel in zijn huidige vormt beoogt een omkering van de bewijslast (door de regering verdeling genoemd), wanneer de persoon die zich slachtoffer acht van een genderdiscriminatie feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van het geslacht kunnen doen vermoeden.

Als dergelijke feiten worden onder andere statistische gegevens, het gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid, of gegevens van een referentiepersoon genoemd.

De Raad van State stipte reeds aan dat hoewel het niet helemaal onmogelijk is te bewijzen dat iets niet bestaat, zulks niet wegneemt dat bewijzen dat er geen discriminatie in het spel zou zijn wel eens bijzonder moeilijk zou kunnen blijken, vooral wanneer een indirecte discriminatie zou worden aangevoerd.

Dit is des te meer het geval wanneer de wetgever criteria hanteert als het gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid, dewelke in geen enkele hypothese als voldoende duidelijk kunnen worden bestempeld, hoewel ze in dit voorstel toch strafrechtelijk worden gesanctioneerd !

Deze bepaling weerstaat dus sowieso niet aan de legaliteitstoets, en creëert daarenboven een werkelijk onmogelijke situatie voor de (rechts)persoon die van een directe of indirecte genderdiscriminatie wordt beschuldigd.

De Raad van State verwijst in zijn advies nr. 42 400 (DOC 51 2721/005) uitdrukkelijk naar het wettelijkheidsvereiste dat ... impliceert ... dat de wettekst duidelijk en nauwkeurig moet worden gesteld, en voegt daaraan toe dat dit principe geldt voor alle procédés die het mogelijk maken de bewijslast om te keren.

Het is niet omdat de richtlijnen een invoering van een verdeling van de bewijslast zouden opleggen, dat de lidstaten zich bij deze invoering niet zouden dienen te houden aan de grondbeginselen van hun eigen rechtsorde wat dergelijke kwesties betreft, met inbegrip van het wettelijkheidsbeginsel.

De Raad van State onderlijnt trouwens dat de geciteerde richtlijnen op zich niet de algemene mechanismen waarin het ontwerp voorziet opleggen; zodat er niet mee kan worden volstaan in de verantwoording van de voorgestelde bepaling naar de richtlijnen te verwijzen om deze bepaling aanvaardbaar te maken in het licht van het wettelijkheidsbeginsel.

De door de regering geciteerde arresten van het Europees Hof worden door de Raad van State eveneens als niet dienend van tafel geveegd.

De Raad van State zegt ten slotte met zoveel woorden dat termen als een bepaald patroon van ongunstige behandeling, verschillende, los van elkaar staande ... meldingen, referentiepersoon, algemene statistieken, statistisch materiaal, ... zoals deze in artikel 33 van dit ontwerp worden gebezigd, verduidelijking behoeven, en dat de redactie van het ontwerp op dit punt duidelijk tekort schiet.

In die omstandigheden kan de voorgestelde bepaling dan ook niet gehandhaafd blijven.

Hugo VANDENBERGHE.