3-2121/6 | 3-2121/6 |
22 MAART 2007
I. INLEIDING
Het wetsontwerp, dat het onderwerp van dit verslag vormt en dat onder de facultatieve bicamerale procedure valt, is eerst in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2873/1).
Het is door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 15 maart 2007, met 80 tegen 8 stemmen bij 33 onthoudingen.
Het is aan de Senaat overgezonden op 16 maart 2007 en geëvoceerd op 20 maart 2007.
De commissie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 22 maart 2007.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER PATRICK DEWAEL, VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
1. Wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (artikel 4)
De wet tot regeling van het Rijksregister van natuurlijke personen bevat thans geen enkele bepaling die de bewijskracht van de identiteitsgegevens die in deze centraal gehouden gegevensbank zijn opgenomen, bevestigt.
De wijziging van artikel 4 van deze wet wil die lacune opvullen.
Het nieuwe lid dat in het artikel wordt ingevoegd, bepaalt dat de gegevens die het Rijksregister voor iedere natuurlijke persoon die is ingeschreven — zij het in de bevolkingsregisters of de vreemdelingenregisters die door de gemeenten van het Rijk worden gehouden, zij het in de registers die in de Belgische diplomatieke zendingen en de consulaire posten in het buitenland worden gehouden — opneemt en bewaart, gelden tot bewijs van het tegendeel.
Met het oog op de administratieve vereenvoudiging, verduidelijkt de tekst van het ontwerp dat deze informatie rechtsgeldig kan worden gebruikt ter vervanging van de informatie waarvan zij afkomstig is en die in de genoemde registers is vervat.
Om ervoor te zorgen dat de informatie in het Rijksregister en de gegevens, die in de verschillende inschrijvingsregisters over de betrokken personen zijn vervat overeenkomen, voert het ontwerp het principe in van een procedure waarbij de eventuele verschillen tussen de twee gegevensreeksen moeten worden gemeld. In het wetsontwerp wordt dan ook bepaald dat iedereen die een dergelijk verschil vaststelt, dit onverwijld dient te melden.
Het derde lid van artikel 4 van de wet tot regeling van een Rijksregister wordt dan het vierde lid. Dit lid wordt in het ontwerp geherformuleerd, zodat de Koning de nadere regels bepaalt inzake de mededeling van de informatiegegevens aan het Rijksregister en van de wijze waarop de melding waarover sprake dient te gebeuren.
De ontwerptekst houdt rekening met alle opmerkingen in het advies van de Raad van State.
2. Wijzigingen aan de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden. (artikelen 11 tot 52)
Voetbal is de meest populaire Belgische sport en mensen hebben het recht om dit evenement bij te wonen in familieverband of in vriendenkring, zonder te moeten vrezen voor allerlei ongeregeldheden. Bovendien heeft de minister bij het begin van zijn ambtstermijn aangegeven dat hij de politie-inzet bij voetbalwedstrijden drastisch wou verminderen. De voorgestelde wijzigingen aan de voetbalwet kaderen binnen deze twee principes.
De afgelopen jaren werden verschillende fundamentele wijzigingen aangebracht in het voorheen gevoerde beleid : weghalen van de binnenomheiningen, afschaffen van de fankaart, een strikt verbaliserings- en sanctiebeleid ten aanzien van onruststokers, het fairplaykrediet en de startbaners die de clubs krijgen, de strijd tegen het racisme, etc. Het aantal toeschouwers is toegenomen en families komen terug naar het stadion, terwijl de inzet van politie de laatste seizoenen stelselmatig is gedaald.
In vergelijking met seizoen 2004-2005 daalde politie-inzet met 8,7 %. In vergelijking met seizoen 2003-2004 met 25,2 %. Op twee seizoenen tijd is deze dus met een kwart gedaald en de politie-inzet ligt nu op de laagste peil sinds de metingen in het seizoen 1991-1992.
Uit verschillende gesprekken met buitenlandse experten, parlementairen, politiediensten, burgemeesters, veiligheidsverantwoordelijken, clubvoorzitters en leidinggevende personen uit de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) en de Profliga, evenals vertegenwoordigers uit de supporterswereld, heeft de vice-eersteminister informatie verzameld om van de voetbalwet een sluitend geheel te maken en een totaalpakket aan maatregelen te voorzien. Dit moet een antwoord bieden op huidige en toekomstige evoluties, onder meer inzake gewelddadig supportersgedrag.
Het ontwerp beoogt enerzijds de voetbalwereld zelf verder te responsabiliseren en anderzijds een strengere aanpak van de onruststokers.
In dit kader betreffen de voorgestelde maatregelen in de eerste plaats de stewards. De voorgestelde wijzigingen maken het mogelijk om ook stewards in te zetten bij wedstrijden in derde klasse of op andere voetbalevenementen (zoals het indoortornooi in Gent, het EK voetbal voor -17 jarigen in 2007 in België, enz.). De functie van de stewards en de veiligheidsverantwoordelijken en hun bescherming bij de uitvoering van hun functie wordt verstevigd.
Ten tweede slaan de wijzigingen op de evacuatie van de stadions.
Clubs uit de eerste en tweede klasse moeten verplicht een noodplan uitwerken en dit ook periodiek testen.
Er worden ook strenge regels ingevoerd om de vlotte evacuatie van supporters te verzekeren.
De burgemeester zal de veiligheidscapaciteit van het stadion kunnen beperken wanneer de organisator van een voetbalwedstrijd zijn verplichtingen niet naleeft.
In de derde plaats worden nalatigheidsboetes ingevoerd. Organisatoren van voetbalwedstrijden die hun essentiële veiligheidsverplichtingen niet nakomen (vrijhouden van evacuatiewegen, cameragebruik, onvoldoende stewards, ...) worden zwaarder beboet.
Ten vierde wordt voorzien in de toelating om te spelen zonder supportersscheiding : dit betekent dat de lokale verantwoordelijken, in samenspraak met de club, de politie en burgemeester en na een grondige risico-analyse, voor bepaalde wedstrijden zonder risico de scheiding van supporters kunnen opheffen.
Anderzijds voorziet het wetsontwerp ook in maatregelen om de onruststokers strenger aan te pakken.
De eerste maatregel betreft de uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet, van het stadion en een perimeter van 5 kilometer daarrond tot groepsincidenten op het ganse grondgebied van 24 uur voor tot 24 uur na de wedstrijd, en dit voor wedstrijden waaraan een ploeg deelneemt uit eerste, tweede of derde klasse, evenals internationale wedstrijden.
Ten tweede zijn er de hogere boetes en langere stadionverboden :
— de minimumsancties worden verhoogd voor supporters die fysiek of verbaal geweld plegen tegen veiligheidsverantwoordelijken, stewards of hulpverleners;
— al te hevige fans die het speelveld betreden of Bengaals vuur gebruiken, kunnen 2 jaar stadionverbod en 1 000 euro boete krijgen.
Ten derde zal het respect voor stewards verhogen door het sanctioneren van toeschouwers die zonder gerechtvaardigde reden de richtlijnen van de stewards, die worden gegeven in het belang van de veiligheid of de uitvoering van hun functie, niet opvolgen.
Ten vierde worden de bepalingen inzake stadionverbod strenger :
— supporters die een stadionverbod kregen opgelegd en dat niet naleven, krijgen bij betrapping minimum 1 jaar bijkomend stadionverbod en 1 000 euro boete;
— personen die hun daarbij materiële hulp verlenen worden ook gestraft;
— wie dergelijk verbod niet heeft gerespecteerd, zal zich voortaan tijdens de wedstrijd op het politiekantoor moeten aanmelden. Wie deze meldingsplicht meermaals negeert, riskeert een gevangenisstraf.
De vijfde maatregel betreft het perimeter- en uitreisverbod. Hooligans kunnen naast een stadionverbod voortaan ook een perimeterverbod krijgen : een verbod om zich binnen een straal van 5 km rond het stadion te begeven. Naar Duits en Brits voorbeeld krijgen recidivisten een uitreisverbod als hun ploeg in het buitenland moet spelen.
De zesde en laatste maatregel betreft de buitenlanders. De politiediensten kunnen buitenlandse supporters die een inbreuk plegen op de Voetbalwet sanctioneren met een onmiddellijke inning van 250 euro, naar analogie van buitenlandse snelheidsduivels op onze autowegen. Zolang de opgelegde boete niet is betaald, kan de duur van hun stadionverbod verlengd worden. De sanctie zal ook doorgespeeld worden aan de bevoegde instanties van het land waar de overtreder woont, zodat die sanctie daar eventueel kan worden overgenomen.
Daarnaast zullen de politiediensten de persoonsgegevens van een toeschouwer aan de organisator kunnen meedelen, zodat deze zelf een burgerrechtelijke uitsluiting kan opleggen.
Ten slotte zal een fotobestand van personen met een stadionverbod worden aangelegd, om de controles en de pakkans bij overtreding te verhogen. Dit bestand kan ook ter beschikking worden gesteld van de organisatoren (veiligheidsverantwoordelijken, stewards).
3. Wijziging van de wet op het politieambt met betrekking tot het toekennen van bepaalde rechten aan personen die van hun vrijheid worden beroofd en de verzekering van fundamentele waarborgen tegen slechte behandeling (art. 53-62)
Dit wetsontwerp regelt — door middel van een aanpassing van de wet op het politieambt — de bestuurlijke aanhouding door de politie alsook de nadere regels voor het boeien en opsluiten van personen.
Aangezien vrijheidsberoving een handeling is die raakt aan één van de meest fundamentele rechten en vrijheden van de mens, is het van wezenlijk belang dat de overheid strenge en doeltreffende regels bepaalt inzake de voorwaarden waarin die vrijheidsberovingen verloopt.
De ontworpen wijzigingen hebben als voornaamste doel de personen die van hun vrijheid zijn beroofd uniforme procedures te garanderen en hun fundamentele garanties te geven tegen een slechte behandeling. Terzelfdertijd moeten ze beantwoorden aan de op België rustende verplichting inzake de uitvoering van internationale verdragen.
In de rapporten van het Europees Comité ter Preventie van Foltering (CPT) van de Raad van Europa, maar ook in die van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (Comité P), is naar voor gebracht dat de garanties van bepaalde procedures, die moeten gelden voor personen die van hun vrijheid zijn beroofd, niet op wettelijke bepalingen berusten en daarom onvoldoende zijn gewaarborgd.
Dit wetsontwerp stelt met andere woorden de wettelijke garanties vast en optimaliseert de democratische en legitieme werking van de politiediensten.
Het bepaalt onder andere dat de persoon die bestuurlijk wordt aangehouden :
— mag vragen dat een vertrouwenspersooon wordt gewaarschuwd;
— recht heeft op medische bijstand en op een onderzoek door een arts naar keuze;
— recht heeft op drinkwater.
Bovendien bepaalt het wetsontwerp de omstandigheden waarin de politiediensten een persoon mogen boeien.
4. RMandaten bij de Federale Politie en bij de algemene Inspectie van de Federale en van de Lokale Politie (art. 63)
De vice-eersteminister herinnert aan de arresten van de Raad van State (nrs. 155 623 en 155 630) van 27 februari 2006, die — op grond van overwegingen betreffende de toepassing van het syndicaal statuut — de benoemingen van de Commissaris-generaal van de Federale Politie, de Inspecteur-generaal van de algemene Inspectie en bepaalde bestuurlijke directeurs-coördinatoren vernietigden.
De ontworpen bepaling beoogt het rechtsherstel voor de betrokken mandaathouders. Het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 41.839/4 van 21 december 2006 stelde dat het nastreven van een doelstelling van algemeen belang beter gemotiveerd diende te worden. De memorie van toelichting werd — conform dit advies — dan ook aangevuld.
Het politiewezen en de samenleving hebben — zeker in de huidige context — ontegensprekelijk baat bij het vermijden van een gezagscrisis en bij het scheppen van legitimiteit. Vandaar de noodzaak om de ontworpen oplossing thans de lege ferenda te kunnen concretiseren.
5. Wijzigingen aan de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming
De richtlijn 2004/35/EG regelt de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade. Volgens artikel 19 van deze richtlijn moeten de nodige omzettingen naar het interne recht gebeuren uiterlijk op 30 april 2007.
In België moeten zowel op gewestelijk als op federaal niveau aanpassingen aan de regelgeving worden doorgevoerd. De FOD Leefmilieu, die de coördinatie van de federale omzettingen organiseert, heeft de universiteit van Gent als consultant aangeduid om een federale impactstudie van de richtlijn milieuschade (F.I.R.M.) te laten doen. Uit deze studie en uit de analyse blijkt dat richtlijn 2004/35/EG ook gevolgen heeft voor de FOD Binnenlandse Zaken.
Zo zijn er enerzijds aanpassingen vereist aan de wet van 31 december 1963. Anderzijds zou strikt juridisch ook het Seveso-samenwerkingsakkoord moeten worden aangepast.
Krachtens de richtlijn dienen de volgende punten omgezet te worden :
— de preventie en inperkingsmaatregelen : de wet biedt voldoende ruimte en moet niet gewijzigd worden;
— de informatieplicht van de exploitant : deze notie wordt ingevoegd in de wet;
— de kosten : het huidige systeem wordt aangepast en uitgebreid in lijn van de richtlijn (letterlijke overname van de richtlijn);
— de informatieplicht van de ene lidstaat naar andere lidstaten : ook deze wordt ingevoegd in het voorliggend wetsontwerp.
Daarnaast zijn er voor een correcte omzetting van de richtlijn ook nog aanpassingen nodig binnen de domeinen Justitie en Mobiliteit.
De Raad van State heeft in zijn advies geoordeeld dat de omzetting van de richtlijn enkel kan geadviseerd worden wanneer alle ontwerpen die instaan voor de omzetting in intern (federaal en gewestelijk) recht samen worden voorgelegd.
Aangezien de omzettingstermijn eind april al afloopt, kan echter niet gewacht worden op alle voorstellen van de gewesten. De regering is zich terdege bewust van het gegeven dat de omzetting nauwgezet moet opgevolgd worden. Daarom werd er een concordantietabel opgesteld die aantoont welke specifieke federale regelgeving moet aangepast worden alsook welk bevoegdheidsniveau voor welke omzetting verantwoordelijk is.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Beke staat stil bij de wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hij vraagt zich af hoe men met zekerheid kan weten welke informatie in het Rijksregister is opgenomen en hoe men zeker kan zijn dat die informatie correct is. Dit is nochtans een essentiële voorwaarde om het resultaat, zoals beoogd door de voorgestelde wijziging, te bereiken.
Spreker gaat ook in op de wettelijke regeling van de mandaten bij de Federale Politie en bij de algemene Inspectie van de Federale en van de Lokale Politie. Artikel 247 van de wet van 8 december 1998 tot organisatie van een geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, voorziet immers dat het de Koning is die de eerste aanstelling uitvoert voor de functies van commissaris-generaal, directeur-generaal, bestuurlijke directeur-coördinator, gerechtelijke directeur van de federale politie, korpschef van de lokale politie en inspecteur-generaal.
Hij vindt het bijgevolg eigenaardig dat ingevolge het voorliggend wetsontwerp, de benoemingen — ook al gaat het om een regularisatie — door middel van een wet worden geregeld.
Met betrekking tot de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij de voetbalwedstrijden is spreker het eens om meer verantwoordelijkheid te geven aan de stewards. Dit kan echter alleen als de stewards beter beveiligd worden, dit wil zeggen dat zij de mogelijkheid zouden moeten krijgen om op te treden en om sancties op te leggen. Spreker wil vooral vermijden dat men tot een situatie zou komen waarbij de stewards in de uitoefening van hun functies een aantal risico's zouden lopen.
De vice-eersteminister en minister van Binnenlandse zaken verwijst naar het verslag van 27 februari 2007, uitgebracht door de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van de Kamer (St. Kamer 51-2873/015). De problematiek van het Rijksregister werd er uitvoerig besproken.
Wat de collectieve regularisatie van de benoemingen binnen de federale politie betreft, gaat de minister ervan uit dat de gevolgen van een onregelmatigheid in de benoemingsprocedure van zes jaar geleden die pas onlangs werd vastgesteld door de Raad van State, zo snel mogelijk moeten worden gecorrigeerd. De regularisatie van deze benoemingen bij wet is de meest haalbare oplossing. Het is immers onaanvaardbaar dat de betrokkenen het slachtoffer zouden worden van een fout waaraan zij geen schuld hebben.
De procedure kan voor de toekomst worden aangepast maar niet voor het verleden. De handelingen die de betrokkenen hebben gesteld zouden dus in se rechtsongeldig kunnen worden verklaard.
IV. STEMMING OVER HET GEHEEL VAN DE NAAR DE COMMISSIE VERWEZEN ARTIKELEN
Er werden geen amendementen ingediend op de naar de commissie verwezen artikelen. Wel wordt een technische correctie aangebracht in artikel 222 van het ontwerp. In de Nederlandse tekst van het in te voegen artikel 2bis.2 worden in § 2, eerste lid de woorden « door hun diensten » verplaatst. Ze worden ingevoegd tussen de woorden « hiervoor » en « gemaakte kosten »
De commissie stemt met 9 stemmen en 2 onthoudingen in met het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fauzaya TALHAOUI. | Ludwig VANDENHOVE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 51-2873/27) behoudens de technische correctie in artikel 222 van het ontwerp