3-207

3-207

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 15 MARS 2007 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Proposition de loi modifiant les lois coordonnées sur le Conseil d'État, en vue d'accorder aux associations le droit d'introduire une action d'intérêt collectif (de Mme Fauzaya Talhaoui et consorts, Doc. 3-1953)

Discussion générale

Mme la présidente. - Mme Lijnen se réfère à son rapport écrit.

M. Berni Collas (MR). - Le groupe MR a participé de manière constructive à ce débat. Nous nous sommes abstenus en commission car nous sommes quelque peu réticents à l'égard de cette proposition. En effet, nous avions sollicité, avec d'autres, l'avis du Conseil d'État sur l'extension de la notion de justiciable justifiant d'un intérêt suffisant pour introduire une requête. Cela n'a pas été accepté par la commission et nous le regrettons.

Cette extension de compétences aura en outre vraisemblablement des implications en termes de charge de travail pour cette institution. Nous craignons en effet que des associations d'opportunité ne voient le jour. Je pense que cette crainte est partagée par M. Happart.

Des groupes risquent d'apparaître et de se multiplier rapidement dans certains secteurs porteurs et rentables tels que l'environnement, l'urbanisme et tout le contentieux de la loi sur les étrangers. L'obligation de disposer de la personnalité juridique depuis un an ne constitue pas pour nous une garantie suffisante du bien-fondé et des réelles motivations des associations.

Le risque est aussi que certains justiciables se voient dépossédés de leur droit d'introduire une requête si des associations décident de le reprendre à leur compte. Des actions seront donc intentées devant le Conseil d'État alors que la personne concernée ne comptait pas nécessairement faire la moindre démarche. Nous mettons donc en garde contre les effets pervers. Ces derniers sont d'autant plus à craindre que, nous le devinons aisément, toutes les associations concernées s'efforceront de présenter un objet statutaire suffisamment large pour englober un maximum de situations.

Enfin et surtout, qu'entend-on par « intérêt collectif » ? Quand apparaît-il ? Il n'est nulle part défini. Suffit-il que deux personnes soient concernées par un problème d'environnement pour que l'on passe de l'intérêt particulier à l'intérêt collectif ?

Pour toutes ces raisons, le MR préfère s'abstenir sur ce texte.

De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - De eerste en grootste fout van dit wetsvoorstel is meteen te vinden in de titel waarin sprake is van een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen.

Wat hier echter wordt ingevoerd, is niet het rechtsbegrip van een collectief belang, maar van een fictief belang. Een woonwijk die bezwaren heeft tegen de vestiging van een asfaltfabriek in de omgeving, zou een vorm van collectief belang kunnen opleveren. Elke bewoner van de wijk heeft feitelijk belang bij de eventuele vergunning voor de vestiging van die fabriek. Indien de bewoners zouden kunnen optreden voor de Raad van State via een soort van class action of indien hun zou worden toegestaan een ad-hocvereniging op te richten, zou men kunnen spreken over de behartiging van een collectief belang. Als men echter toestaat dat een milieuvereniging die zelfs geen leden telt uit de woonwijk, deze vergunning kan betwisten, dan handelt die vereniging niet ter verdediging van een collectief belang, maar van een fictief belang.

Het wetsvoorstel creëert een wettelijke fictie die erin bestaat dat van burgers die geen reëel en direct belang bij een overheidsbeslissing kunnen aantonen, toch wordt aangenomen dat zij er belang bij hebben die overheidsbeslissing te betwisten, alleen omdat zij zich hebben verenigd in een rechtspersoon en een emotionele, politieke of ideologische interesse hebben in een materie waarop die overheidsbeslissing ingrijpt.

Een correcte titel van het wetsvoorstel zou melding hebben gemaakt van een vorderingsrecht voor verenigingen ter voldoening van collectieve interesses of nog, van een vorderingsrecht voor verenigingen om zich met andermans zaken te bemoeien.

De eerste fundamentele kritiek is dus dat het niet gaat om de mogelijkheid op te treden voor een collectief belang, maar om het creëren van een wettelijke fictie waarbij mensen die geen belang kunnen aantonen, toch geacht worden een belang te hebben alleen omdat zij zich verenigen in een clubje en van zichzelf in de statuten zeggen dat zij belang hebben.

Het gemak waarmee door iedereen zomaar wordt aanvaard dat het hier gaat om de invoering van een collectief belang als rechtsbegrip, vloeit voort uit het feit dat de vordering moet worden ingesteld door een vereniging. Daardoor kan het woord collectief gemakkelijker in de mond worden genomen zonder erover na te denken wat de woorden `collectief' of `belang' in deze context betekenen.

Het is overigens volstrekt onduidelijk waarom alleen verenigingen een vorderingsrecht krijgen op te treden in zaken waarin zij geen rechtstreeks belang hebben. Waarom mogen natuurlijke personen dat niet? Als ik mezelf de titel van milieuactivist zou toedichten en ik kan aantonen dat ik voldoende bedrijvig ben geweest in de sector van het milieuactivisme en het milieurecht, waarom mag ik dan als natuurlijke persoon niet optreden voor de Raad van State? Waarom worden natuurlijke personen gediscrimineerd? Hoe groot moet een vereniging overigens zijn om op te treden? Kan een éénmans-bvba optreden? Kan ik vrijwel alleen optreden als ik erin slaag mijn oom en buurvrouw te overtuigen lid te worden van mijn driemans-vzw?

Er lijken op het eerste gezicht twee redenen te bestaan waarom men natuurlijke personen niet laat optreden en men een monopolie geeft aan verenigingen. Ten eerste, omdat anders de valse schijn dat het hier gaat om de verdediging van collectieve belangen onmiddellijk en manifest zou worden aangetast. Ten tweede, omdat aan dit wetsvoorstel het vage en impliciete idee ten grondslag ligt dat verenigingen ergens een democratische representativiteit en zelfs legitimiteit hebben die natuurlijke personen of individuen niet hebben. Dat idee is verkeerd. In een welbegrepen democratie zijn vrije verenigingen alleen representatief voor hun leden. Zij hebben geen democratische representativiteit die verder gaat dan de leden van de vereniging. Een vereniging die zegt het milieu te willen beschermen, vertegenwoordigt niet de mening van alle mensen in de samenleving over milieubescherming en evenmin het algemeen belang op gebied van milieubescherming. Die vereniging vertegenwoordigt alleen en in sommige gevallen de extremistische mening van mensen die er lid van zijn of er actief in zijn.

(M. Staf Nimmegeers, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

Dat verenigingen die beweren het racisme te bestrijden ook werkelijk een maatschappelijk gedragen visie hebben op wat racisme is en hoe het moet worden bestreden, is in het beste geval een fictie en in het slechtste geval een leugen.

Ook in de praktijk zal het probleem van de representativiteit snel rijzen. Wat zal er gebeuren als een vereniging die beweert voor de mensenrechten op te komen bij de Raad van State wordt geconfronteerd met een andere vereniging die eveneens beweert voor de mensenrechten op te komen, maar wel een tegengesteld standpunt over het voorliggende geschil heeft? Alle partijfinancierings-vzw's zeggen overigens dat ze voor de mensenrechten opkomen, dus het bovenvermelde voorbeeld is niet zo vergezocht.

Kortom, wie de pretentie heeft om op te komen voor een collectief belang, zou minstens moeten kunnen aantonen dat hij op enigerlei wijze representatief is voor dat collectief. Die voorwaarde is in het voorliggende wetsvoorstel niet opgenomen.

Er moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen het probleem van de representativiteit en het gebrek aan legitimiteit. De overheid moet de wetten en de Grondwet doen naleven, al zijn er de algemeen aanvaarde uitzonderingen van individuen die in rechte kunnen optreden wanneer hun eigen belang geschaad wordt door een overtreding van de wet of de Grondwet. De drie machten moeten de wet doen naleven, niet de private verenigingen.

Wat doorgaans eufemistisch `het maatschappelijke middenveld' wordt genoemd, zal in de rechtspraak van de Raad van State vaak anders uitdraaien. Het ligt voor de hand dat de meest militante en radicale clubjes het meest van het vorderingsrecht gebruik zullen maken. Niet de KAV of het Davidsfonds zullen vorderingen indienen, maar wel de MRAX, de Mouvement contre le Racisme, l'Antisémitisme et la Xénophobie - hoe langer de naam, hoe marginaler de club -, de weinig toepasselijk genaamde Liga voor Mensenrechten of het Collectif contre les expulsions.

De Raad van State dreigt aldus de arena te worden waarin ideologisch en politiek gemotiveerde clubjes slag kunnen leveren. Snel zal blijken dat de bereidheid van verenigingen om voor de Raad van State slag te gaan leveren omgekeerd evenredig is aan hun representativiteit. Het is genoegzaam bekend dat de Raad van State reeds overbelast is. Alleen voor de hangende procedures tegen het Vlaams Belang kunnen maar liefst 22 staatraden worden vrijgemaakt.

Voor het overige kampt het hof met een grote achterstand. Nu wordt de deur opengezet voor een inflatie aan vorderingen en tussenkomsten. Het argument dat de gelijkaardige regeling in Frankrijk niet tot een toevloed van procedures heeft geleid, gaat niet op omdat het in Frankrijk alleen om milieuverenigingen gaat.

Ook een ander argument uit de toelichting kan ons niet overtuigen. Zo staat er in de romantische stijl die ooit eigen was aan het socialisme: `Zo wordt de rechtstoegang vaak geweigerd aan groepen die aan de rand van onze samenleving leven, waardoor ze riskeren nog meer te worden gemarginaliseerd. Het zijn net diegenen die de grootste nood hebben aan gerechtigheid waarvoor de drempel tot rechtstoegang het hoogst is. Gemarginaliseerde groepen beschikken nu eenmaal niet over voldoende financiële en andere mogelijkheden tot lobbyen om toegang tot de rechter te kunnen afdwingen'.

Het is een waarheid als een koe dat armen hun rechten minder makkelijk kunnen afdwingen. Er wordt echter nergens duidelijk gemaakt in welke mate het voorliggende wetsvoorstel dit verhelpt. Dat probleem moet worden opgelost door betere voorlichting, betere rechtshulp en een verbetering of aanpassing van het pro-Deosysteem. Men helpt die mensen niet door ze afhankelijk te maken van de willekeur van privéverenigingen. Wanneer een gepensioneerd koppel in een achtergestelde wijk vaststelt dat in een buurhuis een moskee wordt gevestigd, dan denk ik niet dat de verenigingen zullen toestromen om die mensen bij te staan om bij de Raad van Staat een vernietigingsberoep tegen de bouwvergunning in te dienen. Integendeel, het koppel mag erop rekenen dat ze voor de Raad van State zullen worden tegengesproken door vzw's die strijden tegen het zogezegde racisme en onverdraagzaamheid.

Ik hoop dat de indieners van het wetsvoorstel ermee rekening hebben gehouden dat wie de artikelen 19 en 21bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State naast mekaar legt, tot de conclusie komt dat vzw's niet alleen als eisers zullen kunnen optreden, maar ook als tussenkomende partijen.

Dat wordt nog leuk en interessant, zeker als er een paar vzw's worden opgericht met als activiteit en statutair doel, ik citeer, `het doen naleven van de wetten, de Grondwet en de algemene rechtsbeginselen'. Deze verenigingen kunnen meteen hun kamp opslaan in de binnentuin van de Raad van State. Maar eigenlijk hebben we al zo'n vereniging, namelijk het openbaar ministerie, en in tegenstelling tot de politieke clubjes heeft dat wél de nodige legitimiteit.

Het valt te betreuren dat de opstellers van het wetsvoorstel, die er blijkbaar veel belang aan hechten dat overheidsmaatregelen wettig en grondwettig zijn en desnoods het privé-initiatief willen inschakelen om onwettige maatregelen aan te vechten, het niet nodig vonden hun eigen wetsvoorstel even door de afdeling Wetgeving van de Raad van State te laten nalezen. Lagere overheidsnormen en -beslissingen zullen voortaan zorgvuldig worden nagevlooid en aangevochten voor de afdeling Administratie van de Raad van State, maar de indieners vonden het niet nodig en zelfs gevaarlijk om hun wetsvoorstel te laten controleren. We zullen dus moeten uitgaan van de onfeilbaarheid van de commissie voor de Binnenlandse Zaken, want ook de commissie voor de Justitie van de Senaat werd niet geraadpleegd. Een lid zei zelfs: `Dan kunnen we het voorstel beter in een baan om de aarde sturen.' Zelfs indien dit zo zou zijn, dan nog is dat geen ramp, want we kunnen niet bepaald spreken van een dringende maatschappelijke nood om dit wetsvoorstel hic et nunc goed te keuren. We hebben meer dan genoeg tijd om ons zorgvuldig te beraden. Het is zelfs volstrekt onduidelijk waarom het wetsvoorstel zo snel moet worden behandeld.

Voor de inhoud van dit wetsvoorstel bestaat geen equivalent in het buitenland. Nergens ter wereld wordt aan privéverenigingen een algemeen vorderingsrecht toegekend ter behartiging van een collectief belang. Bij een wetsvoorstel dat de dames Storms en Gerkens in de Kamer hebben ingediend en dat het Gerechtelijk Wetboek aanpast om verenigingen in het burgerlijk recht meer mogelijkheden te geven, staat een bijna identieke toelichting als bij onderhavig wetsvoorstel. Alleen is uit het voorstel dat wij bespreken een volledig hoofdstuk weggehaald, namelijk dat met voorbeelden uit het buitenland. Begrijpelijk, want voor dit onding is in het buitenland geen steun te vinden, tenzij in zeer specifieke, welomschreven omstandigheden in het milieu- of consumentenrecht. De andere voorbeelden van het voorstel van de Kamer, dat overigens even gek is, gaan over proceduremogelijkheden die veel verwantschap vertonen met de class action en waarin de echte benadeelden centraal staan. Niemand kent een vorderingsrecht toe op basis van ideologische voorkeur, emotionele interesse of politieke doelstelling.

Wat hier vandaag dreigt te worden goedgekeurd is een typisch product van de leuke-ideetjespolitiek van de afgelopen jaren. Het is een slechte wet, opgesteld door leerling-tovenaars en onverenigbaar met de basisprincipes van ons recht en onze rechtsstaat.

M. Jean-Marie Happart (PS). - Le sous-amendement que j'ai déposé visait à compléter l'article 2 par les mots suivants : « depuis au moins un an ». Au départ, nous souhaitions un délai de trois ans, mais nous ne l'avons pas obtenu.

Tout le monde sait qu'il est très facile, rapide et peu onéreux de créer une asbl. En imposant une existence d'au moins un an aux asbl - ce qui implique qu'elles fassent, en ce laps de temps, un rapport d'assemblée générale et un rapport d'activités - avant de pouvoir introduire un recours, on limite la création d'associations d'opportunité qui occasionnerait un surcroît de travail pour le Conseil d'État.

Cet amendement a été voté.

M. Berni Collas (MR). - Nous partageons les craintes évoquées par M. Happart. C'est précisément en raison de ces craintes que nous nous abstiendrons lors du vote.

De heer Wouter Beke (CD&V). - CD&V is het eens met de algemene doelstellingen van dit wetsvoorstel. Er is niets mis mee dat organisaties en verenigingen zich met het oog op het collectieve belang bij de Raad van State kunnen verdedigen. De vraag is of dit principe in de praktijk kan worden toegepast. Verkeert de Raad van State materieel in de mogelijkheid om deze opdracht te vervullen? We hebben herhaaldelijk gevraagd de Raad van State zelf daarover te kunnen horen. Één van de indieners meende dat dit hetzelfde was als aan een kalkoen vragen wat hij van Kerstmis vindt. De hoofdindiener van het wetsvoorstel ziet dit blijkbaar als een slachting, verpakt als een feest.

De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - U had, net als de heer Collas en de heer Delpérée, graag het advies van de Raad van State gekregen. We kunnen alsnog vragen het wetsvoorstel naar de Raad van State te zenden. Kunt u of uw fractie dit voorstel steunen?

De heer Wouter Beke (CD&V). - Dat is een interessante vraag. Ik vertegenwoordig de fractie niet alleen, ik ben maar een bescheiden lid, maar ik zal het ter sprake brengen.

Het is wel jammer dat de commissie het advies van de Raad van State niet heeft gevraagd. Wat is het nut van een wet als ze niet kan worden uitgevoerd?

Het volstaat niet in de statuten van een vzw een bepaalde doelstelling op te nemen, maar er moet ook een bedrijvigheid zijn met betrekking tot het ingeroepen collectief belang. Dat is voor ons een essentiële voorwaarde. We zijn er altijd van uit gegaan dat het aan de Raad van State is om een beoordelingsbevoegdheid na te gaan.

De wijze waarop dit wetsvoorstel naar voren werd gebracht gaf de indruk dat de Raad van State het begrip collectief belang restrictief zal hanteren. Dat is niet het geval. In een arrest van de Raad van State van 14 februari 1996 staat dat de wetgever heeft gewild dat de Raad van State het begrip `belang' als ontvankelijkheidsvereiste met de grootste soepelheid zou kunnen hanteren en dat het de wil van de wetgever was dat de door de Raad van State te beoefenen soepelheid de richting van een ruime interpretatie van het begrip zou uitgaan. De Raad van State zegt dus zelf geen al te strikte interpretatie van het concept rechtstreeks belang voor te staan en meent dat de nodige soepelheid aan de dag moet worden gelegd.

Kort samengevat heeft de CD&V-fractie bedenkingen bij de toepasbaarheid van het wetsvoorstel en vrezen we dat de Raad van State materieel niet in staat is om dit werk te doen. Verder menen we dat de Raad van State een grotere appreciatiebevoegdheid moet krijgen. Een statutair doel kan niet volstaan, er moet ook een werkelijke bedrijvigheid zijn die door de Raad van State kan worden getoetst.

We betreuren ook dat de Raad van State nooit is gevat om zich over het wetsvoorstel uit te spreken.

-La discussion générale est close.