3-2068/4 | 3-2068/4 |
21 MAART 2007
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2341/1).
Het werd op 15 februari 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 78 tegen 37 stemmen bij 6 onthoudingen.
Het werd op 16 februari 2007 overgezonden aan de Senaat en op dezelfde dag geëvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 16 en 28 februari, 6, 7, 13 en 21 maart 2007, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
De vergadering van 6 maart 2007 was gewijd aan een reeks hoorzittingen.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE
Het voorliggende wetsontwerp tot hervorming van de echtscheiding heeft reeds veel ophef gemaakt.
Het is zo dat de hervorming van de echtscheiding sinds lang verwacht wordt.
Men is het trouwens eens over het principe om de teksten te wijzigen waarvan sommige sinds 1804 niet meer zijn veranderd.
De sociale evolutie is eens te meer voorafgegaan aan de juridische hervorming.
Iedereen weet dat het aantal echtscheidingen sinds enkele jaren een boom kent aangezien er meer dan drie echtscheidingen zijn op vier huwelijken in België.
De wetgever kan niet ongevoelig blijven voor deze sociale evolutie.
Men moet in het bijzonder inzien dat het zinloos is om de partijen te verplichten tegen hun zin gehuwd te blijven en hen in sommige gevallen te verplichten een fout te bewijzen ten aanzien van hun echtgenoot om ontheven te worden uit de echtelijke band.
De belangrijkste doelstelling van het ontwerp bestaat uit het bedaren van de conflicten. Dit ontwerp sluit helemaal aan bij eerdere inspanningen om te komen tot een gerecht dat de spanningen doet afnemen, veeleer dan die op de spits te drijven.
De tekst verheft dus allereerst het verlaten van het foutbegrip in het stadium van het uitspreken van de echtscheiding tot regel, want dat wordt als een echt recht aanzien. In de meeste gevallen zal de rechter alleen nog moeten vaststellen dat er onherstelbare ontwrichting is, meestal door na te gaan dat er termijnen zijn verlopen.
Er zijn vier van die termijnen :
— indien het verzoek afkomstig is van beide echtgenoten en ze sedert meer dan zes maanden gescheiden zijn, zal de rechter de echtscheiding onmiddellijk uitspreken;
— indien ze niet sedert meer dan zes maanden gescheiden zijn, moeten ze een tweede keer voorkomen na een termijn van drie maanden;
— indien het verzoek uitgaat van één enkele echtgenoot, zal de echtscheiding onmiddellijk worden uitgesproken, indien de feitelijke scheiding meer dan één jaar bedraagt (thans nog twee jaar);
— indien er geen feitelijke scheiding van meer dan één jaar is, zal de echtscheiding uitgesproken worden na een tweede verschijning, die minstens zes maanden na de eerste plaatsvindt.
De rechter zal de echtscheiding ook sneller kunnen uitspreken, indien hij al dadelijk vaststelt dat de breuk tussen de echtgenoten onherstelbaar is.
Heeft deze nieuwe procedure, die dus meer op de feiten zal gebaseerd zijn dan op de gevoelens, veel weg van een verstoting, zoals sommigen beweren ? Is ze op maat gesneden van mannen, zoals we dat ook konden lezen ? Indien de minister ook maar de minste twijfel daarover had, zou zij zich nooit achter deze tekst geschaard hebben.
De minister herinnert eraan dat het feit dat men de echtscheiding kan uitspreken op basis van de eenzijdige wens van één van de echtgenoten reeds bestaat in ons recht, aangezien artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek de echtscheiding toelaat na een feitelijke scheiding van meer dan twee jaar. En men moet toegeven dat het huwelijk de dag van vandaag geen blijvende instelling meer is. Wanneer er geen gevoelens van liefde meer zijn, willen de meeste koppels een einde aan de relatie maken en dan is het absurd om een beroep te doen op juridische dwang die het conflict alleen erger maakt.
Bovendien is de verstoting, zoals men dat over het algemeen begrijpt, een ongelijk iets, want het kan alleen aangewend worden door de man, door de meest elementaire rechten van de vrouw te schenden, wat hier uiteraard niet het geval is.
Anderzijds is het, in tegenstelling met wat de pers recent heeft meegedeeld, niet juist dat het ontwerp de gerechtelijke achterstand zou doen toenemen en dat de rechtbanken zouden worden overstelpt met de nieuwe zaken.
Wel integendeel, thans brengen talrijke magistraten van het Rijk hele zittingen door met het luisteren naar pleiters die hen ervan trachten te overtuigen dat de andere partij een ernstige fout heeft begaan. In de toekomst zullen deze debatten niet meer plaatsvinden en de echtscheidingskamers zullen fors ontlast worden.
Aan degenen die bang zijn dat de vrouwen het slachtoffer zullen worden van deze hervorming, in het bijzonder betreffende het recht op een uitkering tot levensonderhoud, antwoordt de minister dat het morgen voor de partner die behoeftig is veel makkelijker zal zijn om na de echtscheiding een uitkering tot levensonderhoud te verkrijgen dan vandaag het geval is. Het zal immers niet meer nodig zijn om een hele lijdensweg af te leggen, door te proberen te bewijzen dat de ex-partner een fout heeft begaan, aangezien het ontwerp een principieel recht op een uitkering tot levensonderhoud tot regel verheft. Omgekeerd zal de echtgenoot die zich schuldig maakt aan partnergeweld in geen geval aanspraak op een uitkering tot levensonderhoud kunnen maken.
Aangezien het verkrijgen van een uitkering tot levensonderhoud voor de behoeftige partner makkelijker wordt, was het billijk dat men niet meer toeliet dat ze levenslang verschuldigd zou zijn. De keuze van een duur drong zich op. Een termijn bepalen is in zekere mate altijd wat arbitrair. De keuze die gemaakt werd komt er op neer dat, tenzij buitengewone omstandigheden het zouden rechtvaardigen, de uitkering tot levensonderhoud een duur zal hebben die vergelijkbaar is met die van het huwelijk. Op deze wijze zal een huwelijk van korte duur geen zware financiële gevolgen hebben. Indien daarentegen één van de echtgenoten (en vandaag de dag is dat nog meestal de echtgenote) zijn loopbaan heeft opgegeven om in een langdurig huwelijk te investeren, kan hij of zij uiteraard ook de hulp van de andere partner op lange termijn behouden.
Tot slot, en met de administratieve vereenvoudiging voor ogen, zullen de echtgenoten, wanneer er niets meer aan te veranderen valt en de ontwrichting onherstelbaar is, een bepaald aantal administratieve documenten niet meer moeten verzamelen en kan de procedure over het algemeen via verzoekschrift aanhangig worden gemaakt. De echtgenoten kunnen ook op elk moment tijdens de procedure hun akkoorden, ook de gedeeltelijke, laten bekrachtigen. Er wordt een bijzondere voorkeur gegeven aan de bemiddeling.
Om de pacificatie van de verhoudingen tussen de toekomstige ex-echtgenoten te bevorderen, zal de rechter de bemiddeling moeten aanmoedigen en hij zal zelfs zijn beraad kunnen uitstellen om het de partijen mogelijk te maken dat proces aan te vatten.
Het aanvankelijke ontwerp werd nog geamendeerd op een belangrijk punt en wel op voorstel van de regering zelf, als gevolg van de hoorzittingen die hebben plaatsgevonden. De procedure met onderlinge toestemming, zoals we die vandaag kennen, is niet geïntegreerd in de echtscheidingsprocedure wegens onherstelbare ontwrichting en behoudt dus een eigen procedurestructuur. Bepaalde zware vereisten van de echtscheidingsprocedure bij onderlinge toestemming werden echter afgeschaft; zo zijn de voorwaarden qua leeftijd en duur van het huwelijk afgeschaft en In bepaalde gevallen zullen de termijnen zelfs kunnen ingekort worden.
Over de voorliggende tekst werd omstandig gedebatteerd in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Vooreerst werd hij gedurende ettelijke maanden onderzocht door de subcommissie « familierecht » die met name talrijke experts en mensen uit de praktijk gehoord heeft. De debatten voor de commissie voor de Justitie waren niet minder boeiend.
De regering getuigde in dit dossier van geen enkele starheid aangezien ze zelf talrijke amendementen heeft voorgesteld.
De minister hoopt vooral dat de nieuwe wet in de meeste gevallen de gemoederen zal bedaren bij het echtelijk conflict.
III. HOORZITTINGEN
I. Uiteenzetting van mevrouw Hafida Bachir, voorzitster van de vereniging « Vie féminine »
Mevrouw Bachir benadrukt dat « Vie féminine » graag gehoord wilde worden, om een hardnekkig vooroordeel uit de weg te ruimen in verband met de vrouwenstrijd.
De huidige discussies over de hervorming van de echtscheidingsregeling hebben ervoor gezorgd dat de standpunten van de vrouwenbewegingen bekend werden, meer bepaald met betrekking tot de negatieve gevolgen voor de vrouwen van die nieuwe wet. Deze standpunten kunnen echter wel « ouderwets » of « protectionistisch » lijken. Ze kunnen de indruk wekken dat de vrouwen geen hervormingen willen die meegaan met de evolutie van de samenleving, dat zij een status-quo willen behouden en afhankelijk willen blijven van hun echtgenoot. Daaruit zou men kunnen besluiten dat de vrouwenbewegingen tegen de emancipatie van de vrouw zijn. Wat wel het toppunt zou zijn !
Wat wij hier nogmaals wensen te benadrukken is dat « Vie féminine » wel degelijk tegen de hervorming is omdat de vereniging de gelijkheid van mannen en vrouwen wil en ze uit is op sociale gerechtigheid.
Spreekster verduidelijkt dat zij tijdens deze hoorzitting het standpunt wil uiteenzetten van hen die men nooit hoort : de vrouwen uit de volksklassen hebben enorm veel te bieden en kunnen erg goed hun « vrouwtje » staan in het dagelijkse leven (kinderen, de eindjes aan elkaar knopen, contact met de school, ...) maar men vraagt hen niet zo vaak om hun mening over zaken die hen aanbelangen. Spreekster kan dank zij de aanwezigheid van haar beweging in de volksbuurten van Wallonië en Brussel vertellen over wat deze vrouwen meemaken, welke moeilijkheden zij trotseren en wat zij zouden wensen. Door de aanwezigheid in die buurten kan de vereniging haar eisen en uiteenzettingen baseren op het echte leven. Het gaat dan niet om een « deskundigenadvies » in de gewone betekenis van het woord, maar om een werkelijke ervaring, die steunt op de echte beleving van vrouwen in volksbuurten.
1. Sociaal-economische context van de hervorming van de echtscheidingsregeling
a) Een sociale zekerheid die ervoor zorgt dat de vrouwen afhankelijk zijn van hun partner en die dus hun zelfstandigheid afremt
Onze sociale zekerheidsregeling, waarin afgeleide rechten worden toegekend aan de partner die thuisblijft, zorgt ervoor dat vrouwen zwaar worden benadeeld.
Het systeem van de afgeleide rechten bevoordeelt een bepaald gezinsmodel dat steeds minder voorkomt : de man werkt, de vrouw blijft thuis om voor de kinderen te zorgen. De sociaal-culturele context waarop dit systeem gebaseerd is, is intussen echter veranderd. Het geboortecijfer is gedaald en er zijn nu allerlei gezinsvormen (meer alleenstaanden, meer éénoudergezinnen). Vrouwen hebben ook een plaats op de arbeidsmarkt ingenomen, hoewel het vaak nog om onzekere banen gaat met een substatuut.
Een beleid dat de ontwikkeling van afgeleide rechten voortzet en aanmoedigt is echter voordeliger voor gezinnen waar de vrouw thuis blijft en houdt vrouwen tegen om een beroep uit te oefenen, aangezien zij daar minder belang bij hebben. Een dergelijk beleid weegt zwaar door op de keuzes die vrouwen in hun leven maken.
Door de afhankelijkheid van de partner te stimuleren, worden het inkomen en de rechten van de vrouwen aangetast.
Men ziet dus dat er achter de afgeleide rechten een patriarchale redenering schuilgaat die (niet officieel maar wel in werkelijkheid) de man meer rechten toekent (aangezien hij als enig mogelijk gezinshoofd wordt beschouwd), ten nadele van de persoonlijke sociale rechten van de vrouw.
Werkelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen kan slechts bereikt worden wanneer men individuele en gelijke rechten toekent, zowel wat de bijdragen als wat de terugbetaling betreft.
Het principe van het huwelijksquotiënt op fiscaal vlak heeft ongeveer dezelfde impact, aangezien het de partner die werkt economisch sterker en de vrouw financieel afhankelijk maakt.
b) Een vrouwonvriendelijke arbeidsmarkt
De laatste 20 jaar zijn vrouwen massaal betaalde arbeid gaan verrichten. Dit betekent echter niet het einde van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Hoewel er vooruitgang kan worden vastgesteld, zoals de grotere aanwezigheid van vrouwen in betaalde banen en de stijging van het onderwijsniveau bij vrouwen, bestaat er zeker nog steeds ongelijkheid op andere vlakken.
Zo is er bijvoorbeeld de overconcentratie van vrouwen in bepaalde sectoren (vooral in de dienstensector) en in bepaalde soorten jobs (part time, arbeidsovereenkomsten van beperkte duur, ...). Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd op de hogere niveaus van de hiërarchie en men treft ze daarentegen in groten getale aan bij de deeltijds of volledig werklozen. Er blijven verschillen bestaan tussen de lonen van mannen en vrouwen. Dit zijn de « nieuwe » ongelijkheden die nu op de arbeidsmarkt spelen.
c) Een flagrant gebrek aan opvangmogelijkheden die tegelijk betaalbaar en kwaliteitsvol zijn
Naast de onzekerheden op de arbeidsmarkt is er nog een cruciaal probleem dat de zelfstandigheid van de vrouwen afremt, namelijk het gebrek aan mogelijkheden voor kinderopvang. Hiermee bedoelen wij kwaliteitsvolle opvang die betaalbaar is, voor vrouwen die graag uit werken zouden gaan.
d) De mythe van de reeds bestaande gelijkheid (alles is reeds verworven)
Er weerklinken tegenwoordig stemmen die de verworvenheden van de vrouwen willen betwisten of die geweld binnen het koppel, seksisme of de zware problemen van vrouwen die, zo goed en zo kwaad als het gaat beroeps- en gezinsleven met elkaar willen verzoenen, banaliseren.
Deze getolereerde, beleefde en deskundige betwisting vindt ingang in naam van de zogenaamde reeds verworven gelijkheid van de vrouw : « Maar wat willen ze nog meer ? » « Ze hebben al zoveel ! », zegt men ons, wanneer wij de nog steeds voortdurende ongelijkheid aan de kaak stellen en wij alleen gelijkheid vragen.
Het meest schokkende is wel dat het in twijfel trekken van de verworvenheden juist plaatsheeft in naam van de gelijkheid zelf ! De sociologe Christine Delphy noemt dit de « mythe van de reeds bestaande gelijkheid ». Deze strekking vergiftigt niet alleen de vrouwenorganisaties, door hun strijd tegen te werken en twijfel en verdeeldheid te zaaien, maar heeft ook een rechtstreeks en vernietigend effect op de vrouwen individueel, door hen een schuldgevoel aan te praten en te laten geloven dat ze van het systeem profiteren. De hervorming van het echtscheidingsstelsel gaat jammer genoeg uit van deze « reeds bestaande gelijkheid » door te vertrekken van het idee dat de samenleving geëvolueerd is en dat het aan de vrouwen is om te bewijzen dat ze zelfstandig zijn !
De instrumentalisering van de gelijkheid is nu waarschijnlijk één van de grootste hindernissen die de vrouwenorganisaties moeten overwinnen. Erger nog, zij remt het totstandkomen van een echt egalitaire samenleving af !
2. De onzekerheid die aan het licht komt op het moment van de breuk
In de studie « Au féminin précaire » die door Vie féminine is uitgevoerd, komen verschillende verhalen aan bod van vrouwen die met onzekerheid geconfronteerd worden. Één van de knelpunten van die onzekerheid bestaat erin dat de vrouwen, ondanks de sociale vooruitgang, meestal een zeer nauwe band hebben met het gezin en met de kinderen. Vrouwen zijn aan dit model gewoon geraakt en kunnen door een scheiding van de ene op de andere dag in onzekerheid worden gestort.
Bij de vrouwen die in de studie worden beschreven, leven er vele in onzekerheid omdat zij op een dag gestopt zijn met werken om voor de kinderen te zorgen. Zolang ze met hun partner samenleefden, hadden zij geen idee van hun onzekere situatie als individu ... maar door de scheiding is die plots aan het licht gekomen.
Als men ziet wat er met deze vrouwen is gebeurd, moet men wel gaan twijfelen aan het model van de « ideale » moeder, die alles opoffert voor haar kinderen, zelfs haar eigen bestaanszekerheid.
Kleine meisjes leren al heel jong dat zij verantwoordelijk zijn voor de privé-aspecten van het leven, dat wil zeggen voor de affectieve en relationele kant. Als volwassenen staan ze vaak op de kruising van de privé- en de publieke sfeer.
De vrouwen die wij ontmoet hebben, behoren tot uiteenlopende generaties, maar hebben één trek gemeen : velen van hen leven nu in financiële onzekerheid omdat zij gezin en werk met elkaar moeten of moesten verzoenen ... Sommigen hebben ervoor gekozen om hun werk op te geven, anderen zijn deeltijds gaan werken. Nog anderen hebben nooit een plaats gevonden op de arbeidsmarkt. Sommigen hebben een kind gekregen tijdens hun studies, wat hun hele verdere leven heeft beïnvloed.
Los van de onderlinge verschillen, is de huidige situatie van deze vrouwen vaak het gevolg van een parcours dat van bij het begin in het teken stond van de liefde, het koppel en het gezin. Vele beslissingen die in het kader van de privé-sfeer worden genomen, benadelen vrouwen, vooral wat hun positie op de arbeidsmarkt betreft.
Ten slotte zijn er ook externe factoren die ervoor zorgen dat vrouwen in de privé-sfeer blijven of er naar terugkeren. Dat is bijvoorbeeld hun loon : « Wie stopt met werken in het koppel ? Meestal de persoon die het minst verdient en dat is vaak de vrouw, al heb ik de indruk dat er stilaan iets verandert en dat bepaalde vaders ook overwegen om het te doen ... maar weinigen doen het echt ! », merkt een van de vrouwen uit de studie op.
De maatschappelijke realiteit en de « privé-keuzes » zijn vaak doorslaggevend voor het verdere parcours. Als individu verzeilen deze vrouwen immers in een financieel onzekere situatie, die echter onzichtbaar blijf zolang het koppel bestaat.
Pas in geval van een breuk komt de reeds bestaande moeilijke financiële situatie aan het licht met alle gevolgen van dien. Plots is de financiële en culturele kloof tussen de echtgenoten overduidelijk. Sommige vrouwen beseften dit niet eens tot op dat moment.
Vele vrouwen betalen een zware prijs voor een breuk. Bepaalde eerdere beslissingen hebben catastrofale gevolgen na de scheiding. Een vrouw getuigt : « Ik heb vijf kinderen en ben thuis gebleven ... En nu ? Mijn pensioen ? Ik ben gescheiden want mijn man was gewelddadig ... ». Sommigen hebben vertrouwd op de liefde en dachten veilig te zijn, zoals een andere vrouw getuigt : « Ik ben gestopt met werken en ik heb altijd verkondigd dat vrouwen thuis moesten blijven om hun kinderen op te voeden. Nu ben ik vijftig jaar en ben ik aan het scheiden, ik heb geen werk, ... ».
Vaak hebben vrouwen vóór de breuk oneindig veel meer geïnvesteerd in het gezin dan in hun beroep. Zoals Marthe verklaart : « Ik heb altijd kleine baantjes gehad. » Een moeder die nu geconfronteerd wordt met de gevolgen van haar parcours verklaart : « Ik heb een loopbaan met gaten : ik heb halftijds gewerkt om mijn kinderen op te voeden en binnen tien, vijftien jaar zal ik een minipensioen hebben ! »
De meeste vrouwen uit deze studie spreken weinig over hun professionele arbeid, alsof die geen belang had in hun leven. Het gezinsinkomen was vaak het inkomen van de man : hij behoudt het na de scheiding ... Veel vrouwen zijn op professioneel vlak dan ook weinig zelfstandig en worden uitgesloten van de arbeidsmarkt, waar mensen boven de veertig al « oud » zijn en die zo snel verandert dat mensen die enkele jaren uit het circuit zijn verdwenen (of er nooit zijn in geraakt) geen enkele kans meer maken.
Het model waarbij het de vrouwen zijn die voor anderen en voor het gezin zorgen, tekent het vrouwelijke parcours ten zeerste. De vrouwen zelf integreren deze modellen, die verraderlijk blijken te zijn in een maatschappij waarin het onmogelijk is rond te komen zonder genoeg financiële middelen of waarin de ongelijkheden tastbaar blijven.
De deelneemsters aan de studie vinden het moederschap een handicap voor hun bestaanszekerheid. Maar zij stellen ook dat de kwetsbaarheid die samenhangt met hun geslacht slechts tot uiting komt bij de breuk, of zij nu verlaten worden dan wel zelf weggaan.
Als het koppel uit elkaar gaat, blijkt pas hun persoonlijke kwetsbaarheid. De maatschappij maakt van het koppel een — tijdelijke en illusoire — buffer tegen de kwetsbaarheid van de vrouw en organiseert op die manier, via de geslachtsgebonden verdeling van werk en gezinslasten, choquerende ongelijkheden tussen vrouwen en mannen.
Bij een breuk moeten vrouwen het alleen zien te rooien. Wie aan het hoofd staat van een eenoudergezin moet zien rond te komen met beperkte inkomsten of moet absoluut werk zien te vinden. Meestal is er zelfs geen mogelijkheid om te rekenen op de ex-partner, die toch meestal rijker is.
De gevolgen van de breuk zijn voor beide partners natuurlijk moeilijk, maar toch niet gelijk, zeker niet als er kinderen zijn.
De studie toont ook aan dat vrouwen hun vertrouwen verliezen in de instellingen die hen moeten helpen. Daar hoort ook het gerecht bij.
De vrouwen zeggen dat er niet geluisterd wordt naar hun problemen, dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd, dat zij het ontzettend onrechtvaardig vinden de alimentatie waar zij recht op hebben, niet te krijgen. Sommige vrouwen zijn zo teleurgesteld dat zij hun rechten niet meer wensen uit te oefenen. Zij vinden dat het gerecht de dagelijkse ongelijkheid waar zij mee kampen, nog eens overdoet.
Momenteel is er volgens ons geen enkele instelling die een echte analyse maakt van de sociale verhoudingen inzake geslacht.
3. Gedetailleerde kritiek over de tekst
Volgens Vie féminine zal de voorliggende hervorming de kwetsbaarheid van de zwakste vrouwen nog vergroten, en wel om de volgende redenen :
a) Geen algemene visie op de hervorming, die geen rekening houdt met de sociaal-economische context en de kwetsbaarheid van de vrouwen
Onze sociale zekerheid en de maatregelen die samenhangen met werk, maken dat vrouwen in grote mate financieel afhankelijk blijven en niet zelfstandig kunnen worden. Door de echtscheiding te hervormen zonder diepgaande hervorming van ons socialezekerheidssyteem en zonder vrouwen correcte toegang tot de arbeidsmarkt te bieden, wordt de kwetsbaarheid van de zwaksten onder hen nog vergroot. Deze hervorming houdt evenmin rekening met de keuze die vrouwen tijdens het huwelijk maken om zich uit de arbeidsmarkt terug te trekken. Door ten slotte uit te gaan van de « reeds bestaande gelijkheid » beschuldigt deze hervorming vrouwen ervan te profiteren van het systeem. In naam van de gelijkheid is het co-ouderschap ingevoerd waarin de feitelijke zorg voor de kinderen absoluut niet gelijk is verdeeld. De vrouwen verrichten immers de meeste ouderlijke en huishoudelijke taken.
De wet op het co-ouderschap is goedgekeurd vanuit het standpunt dat ouders plots gelijk zijn wat betreft de zorg voor de kinderen als het koppel uit elkaar gaat.
b) De hervorming lost actuele problemen op zonder na te gaan wat de gevolgen zijn voor de zwakste groep, namelijk de vrouwen.
De hervorming vertrekt vanuit de — weliswaar niet te onderschatten — problemen die in de bestaande procedures zijn vastgesteld, maar speelt geenszins in op de gevolgen voor de zwaksten, meestal de vrouwen. Deze gevolgen konden worden ingeschat als de sociale verhoudingen tussen de geslachten zouden zijn geïntegreerd.
c) De hervorming houdt geen rekening met de bescherming die het huwelijk biedt en de engagementen die partners aangaan bij hun verbintenis.
Het ontwerp maakt het voortaan mogelijk dat de ene partner een scheiding opdringt aan de ander, die daardoor alle bescherming verliest die samenhangt met het huwelijk (huisvesting, verplichting van hulp tussen echtgenoten) en die veel verder gaat dan de toekenning van alimentatie.
Bescherming door de huidige procedure. De impact van deze maatregel kan voor de economisch zwakste partner dramatisch zijn en hem van de ene dag op de andere in grote onzekerheid duwen.
Mevrouw Bachir wijst op een ander gebrek aan samenhang in het wetsontwerp. Het wetsontwerp verandert de spelregels voor de echtscheiding zonder te raken aan de engagementen voor het huwelijk. Hierover had beter een algemene reflectie plaatsgevonden, waarin de notie van verplichting tot hulp tussen echtgenoten had kunnen worden opgenomen in plaats van de rijkste ertoe aan te sporen de ander in de behoeftigheid te duwen.
d) Verdwijning van het begrip schuld in de echtscheiding, maar niet in de toekenning van alimentatie
Dit is vreemd. Wij vragen ons af voor wie deze hervorming er komt. Wie heeft er belang bij deze veranderingen ?
e) Kortere termijnen
Een echtgenoot kan tegen zijn zin « een gescheiden persoon worden » in een tijdspanne van zes tot zeven maanden en zo alle voordelen die bij het huwelijk horen, verliezen ? Hoe moet dat met die talloze vrouwen die vaak in overleg met hun echtgenoot gekozen hebben om thuis te blijven voor de opvoeding van de kinderen ?
Bovendien zal de scheiding wel snel verlopen (de hervorming pleit voor soepelheid), maar dan begint de strijd pas (alimentatie, hoederecht). Deze hervorming zal de gemoederen dus niet bedaren.
f) Bemiddeling is geen oplossing als een van de partijen (de vrouwen) afhankelijk is of geweest is
Bemiddeling heeft uiteraard vele voordelen, maar kan voor de vrouwen toch een valkuil zijn : door hun opvoeding en heersende sociale modellen zijn zij sneller geneigd toegevingen te doen en hun rechten niet op te eisen. Bemiddeling is niet voor iedereen geschikt, enkel voor echtgenoten die dezelfde onderhandelingsmogelijkheden hebben. Een vrouw die een relatie verlaat waarin de macht of de financiële middelen al onevenwichtig verdeeld zijn, zal bij de bemiddeling alleen nog een versterking ervaren van die ongelijkheid. Ten slotte valt ook te vrezen dat de scheiding « voer voor psychologen » wordt en gereduceerd wordt tot een « gebrek aan liefde » tussen personen, waarbij de sociale verschillen op basis van geslacht, verborgen blijven.
g) De toekenning van alimentatie op basis van de duur van het huwelijk, zonder rekening te houden met de « keuzes » die de vrouw of het koppel heeft gemaakt
Vie féminine vindt het een goed idee vrouwen minder afhankelijk te maken van hun (ex-)echtgenoot, maar dat hoeft niet ten koste te gaan van de vrouwen die voor hun huwelijk hun autonomie en hun bestaanszekerheid hebben opgegeven. Er moet absoluut rekening worden gehouden met de gevolgen van het feit dat een vrouw gestopt is met werken of studeren als investering in haar huwelijk en gezin.
Zo kan men niet negeren dat iemand die tijdens haar huwelijk gestopt is met werken, het moeilijk heeft om opnieuw een baan te vinden. In de huidige context volstaat het niet om, zoals de tekst zegt « beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt en om zijn rechten voor sociale voorzieningen te doen gelden » om goed te kunnen leven.
h) Averechts effect van het behoud van de echtscheiding door onderlinge toestemming naast een echtscheiding die makkelijker en voordeliger is voor de sterkste partij
Zo zet men mensen er misschien toe aan niet langer via onderlinge toestemming te scheiden. In landen waar verstoting bestaat wordt niet gekozen voor de andere vormen van scheiding. Verstoting is immers een snelle manier, eenzijdig en goedkoop voor de partij die van zijn verantwoordelijkheden af wil. Verstoting is dus synoniem met soepelheid voor de man en behoeftigheid voor de vrouw.
Mevrouw Bachir hoopt dat het dat niet is waar men in België toe zal komen. Het Internationaal Privaatrecht is immers toch gewijzigd om de erkenning van verstoting te beperken aangezien ze strijdig is met ons beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen.
II. Uiteenzetting door mevrouw Françoise Claude, adviseur van de dienst « Études et Projets » van de vereniging « Femmes prévoyantes socialistes »
Mevrouw Claude is het eens met het overzicht van de grote sociaal-economische ongelijkheid die de vrouwen ten opzichte van de mannen ervaren, zoals dat door vorige spreekster werd geschetst. Die ongelijkheid is vooral zichtbaar op de arbeidsmarkt, vooral voor gehuwde moeders. Het dient onderstreept dat gehuwde moeders een inkomen hebben dat aanzienlijk lager ligt dan dat van ongehuwde vrouwen, terwijl het inkomen van gehuwde vaders hoger is dan dat van ongehuwde mannen. We kunnen er dus nogmaals op wijzen dat het huwelijk voor de vrouwen sociaal-economisch ongunstig is. Spreekster zoekt overigens het huwelijk niet te verdedigen, maar men moet rekening houden met de feitelijke situaties die in de loop van het huwelijk ontstaan zijn.
Over het algemeen zijn de Femmes prévoyantes socialistes voor de hervorming van de echtscheiding gewonnen omdat :
— ze de impact van het begrip schuld vermindert. Het schuldbegrip lijkt niet meer aangepast aan het instituut huwelijk zoals het vandaag beleefd wordt;
— ze het mogelijk zal maken de procedures te versnellen en ze minder pijnlijk en bitsig te maken, onder andere precies omdat er geen schuld meer bewezen hoeft te worden;
— ze de procedure met onderlinge toestemming niet afschaft, maar ze integendeel vergemakkelijkt. Die manier van scheiden lijkt menselijk gezien het waardigst en het best verdedigbaar. Het aantal van die overeenkomsten om op waardige wijze uit elkaar te gaan zal ongetwijfeld gedeeltelijk worden omgezet in het gezamenlijk indienen van een echtscheidingsvordering wegens duurzame ontwrichting.
Mevrouw Claude denkt dat het versoepelen van de procedure wegens duurzame ontwrichting, wanneer een echtgenoot wil scheiden, geen daling met zich zal brengen van het percentage onderlinge toestemmingen, dat wil zeggen dat ze pas zal worden opgestart wanneer het toch op een vechtscheiding was uitgedraaid.
Ze rekent op de waardigheid en het wederzijds respect van mensen die samen hebben geleefd;
— ze het recht op de onderhoudsuitkering loskoppelt van het schuldbegrip en de uitkering veeleer aan de staat van behoefte verbindt. De Femmes prévoyantes socialistes hebben er steeds voor gestreden opdat een huwelijk nooit de afhankelijkheid met zich brengt van één van de echtgenoten ten opzichte van de andere. De ontworpen hervorming zal echter wat dat betreft geen gevolgen hebben;
— ze in de automatische indexering van de onderhoudsuitkeringen voorziet.
Spreekster maakt echter voorbehoud over volgende punten :
— Inzake de beperking van de onderhoudsuitkering in de tijd. Hoewel wij immers een samenleving wensen waar de « paarvorming door liefde » en het samen krijgen van kinderen nooit nog afhankelijkheid van één van de leden van het paar van de ander met zich brengt, moeten we jammer genoeg vaststellen dat dit ideaal nog veraf ligt.
— Door de afhankelijkheid van de vrouw ten opzichte van de man te willen verminderen, maar dan alleen na het huwelijk, spannen we in zekere zin het paard achter de wagen, omdat we tegelijk die afhankelijkheid tijdens het huwelijk blijven in de hand werken, door mechanismen zoals de afgeleide rechten in de sociale zekerheid en het huwelijksquotiënt.
— Door de duur van het samenleven als limiet te stellen, zijn we te lineair, niet soepel genoeg. In 3 of 5 jaar huwelijk kan men zijn sociaal-professionele toestand een onomkeerbare handicap opleggen. De rechter moet meer beoordelingsvrijheid hebben in verband met die tijdslimiet en niet alleen bij het verstrijken van de periode maar van bij het vastleggen van de uitkering voor levensonderhoud, naar gelang van de omstandigheden van de zaak.
— Wanneer ten slotte de oorzaak van de echtscheiding niet langer schuld kan zijn, moet dat ook een wijziging met zich brengen in de verplichtingen van het huwelijk, die grotendeels hun kracht verliezen omdat er geen sanctie meer voor geldt. Mevrouw Claude denkt vooral aan de verplichting tot bijstand. Opdat men eindelijk afstapt van de mentaliteit dat het normaal is dat, wanneer men gehuwd is, één van beiden afhankelijk is van de ander.
— wat de bevordering betreft van de bemiddeling, want bemiddeling is slechts mogelijk tussen gelijken. Wanneer er ongelijke machtsverhoudingen tussen twee partijen bestaan, kan bemiddeling ze slechts versterken. In het opleidingscurriculum van de bemiddelaars moet ten minste een genderopleiding worden verplicht, om dat kwalijk gevolg van de bemiddeling af te zwakken.
Mevrouw Claude maakt van het debat gebruik om aan een aantal eisen van de Femmes prévoyantes socialistes te herinneren :
— De sociaal-economische gelijkheid van mannen en vrouwen, vooral in het huwelijk of in het samenleven in het algemeen, moet eindelijk een echte prioriteit worden voor alle machtsniveaus. Hiervoor zijn fundamentele veranderingen op heel wat gebieden nodig. Spreekster vermeldt er drie, die rechtstreeks met de problematiek van de financiële afhankelijkheid van gehuwde vrouwen te maken hebben :
• De opheffing in de toekomst van de afgeleide rechten in de sociale zekerheid en van het huwelijksquotiënt, zonder aan de verworven situaties te raken. Opdat het voortaan bij geen enkele jonge vrouw nog kan opkomen te leven zonder zich eigen rechten in de sociale zekerheid op te bouwen en opdat geen enkel jong paar de fiscaliteit de economische zwakte van één van zijn leden ten opzichte van de andere kan zien aanmoedigen.
• De strijd tegen de algemene verspreiding van de deeltijdse arbeid en het afschaffen van de mechanismen die hem in de sociale zekerheid benadelen (bijvoorbeeld bij de pensioenen, maar ook bij de werkloosheidstoeslagen).
• Een belangrijke uitbreiding van de kinderopvang, niet alleen voor kinderen van 0-3 jaar, maar ook van de buitenschoolse opvang. Dat heeft rechtstreeks te maken met het werk van de ouders en de gelijkheid van man en vrouw en is dus eveneens een federale bevoegdheid.
Andere reeds oude eisen van de vrouwenverenigingen, die slechts op politieke wil wachten en zo snel mogelijk werkelijkheid moeten worden : het oprichten van een Gezinsrechtbank, de hervorming van het fiscaal statuut van de uitkeringen voor levensonderhoud en van de fiscale last van de kinderen ...
Men moet ten slotte ernstig werk maken van de verarming van de vrouwen tijdens het huwelijk. Er moeten juridische mechanismen worden gevonden ter preventie van de professionele handicap van de vrouwen of zelfs ter compensatie ervan wanneer hij een feit is en men hem slechts kan vaststellen op het tijdstip van de echtscheiding. De uitkering voor levensonderhoud is er een en daarom is het een probleem dat ze op losse schroeven wordt gezet.
III. Uiteenzetting door mevrouw Magdeleine Willame-Boonen, voorzitster van de « Conseil des femmes francophones de Belgique »
Mevrouw Willame-Boonen stelt vast dat de Kamer van volksvertegenwoordigers vele raadplegingen en hoorzittingen heeft gehouden tijdens de parlementaire voorbereiding van het voorliggende wetsontwerp in de subcommissie Familierecht. Vreemd genoeg werd geen enkele vrouwenvereniging gehoord. Zij is dan ook verheugd dat de Senaat hen de gelegenheid biedt hun standpunt uiteen te zetten over de hervorming van de echtscheidingsprocedure.
Blijkbaar zijn de indieners van het ontwerp uitgegaan van een soort ideale maatschappij, waarin mannen en vrouwen gelijk zijn. Zij beschouwen de echtscheiding vanuit dit ideale denkbeeld dat iedereen wenst maar dat niet aan de huidige realiteit beantwoordt. Een dergelijke hervorming moet echter uitgaan van de concrete werkelijkheid.
Spreekster herinnert eraan dat de Conseil des femmes francophones een pluralistische vereniging is, die een vijftigtal vrouwenverenigingen overkoepelt. De commissie « politiek en wet » van de Conseil heeft het volgende advies voorbereid, dat na overleg is opgesteld.
Voorafgaande opmerking
De Conseil des femmes francophones de Belgique betreurt dat men niet is overgegaan tot een grondige herziening van het hele gezinsrecht : de rechten en plichten van het huwelijk, de huwelijksovereenkomst, de uitkeringsverplichting, enz.
Er moet nagedacht worden over een hervorming van de rechtsbedeling en in de eerst plaats de oprichting van een Gezinsrechtbank nastreven om te voorkomen dat de partijen verschillende rechtbanken moeten aanspreken naar gelang van de voortgang van de echtscheidingsprocedures en de betrokken personen.
Oorzaken van echtscheiding
De Conseil des femmes francophones de Belgique vraagt dat men de echtscheiding wegens fout behoudt in gevallen van geweld binnen het gezin van fysieke, economische of morele aard. De echtscheiding zou kunnen worden uitgesproken zonder te wachten op de strafrechtelijke veroordeling van de gewelddadige echtgenoot.
De Conseil des femmes francophones de Belgique stemt in met de termijn van zes maanden wanneer de echtscheiding gezamenlijk door beide echtgenoten wordt aangevraagd, maar stelt ook voor dat de termijn waarbinnen de echtscheiding wordt uitgesproken op twee jaar wordt verhoogd wanneer het verzoek tot echtscheiding slechts van een van de echtgenoten uitgaat.
De Conseil des femmes francophones de Belgique stemt ermee in dat het mogelijk blijft door onderlinge toestemming te scheiden.
Onderhoudsuitkering voor de voormalige echtgenoot na de echtscheiding
De Conseil des femmes francophones de Belgique vraagt met aandrang dat het bepalen van het bedrag van de uitkering en de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel ten laatste twee jaar na het uitspreken van de echtscheiding geregeld worden.
De Conseil des femmes francophones de Belgique vraagt dat het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud voor de gewezen echtgenoot na de echtscheiding niet alleen rekening houdt met de staat van behoefte, maar ook met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten, de levensstandaard van de partijen tijdens het samenleven, de gezondheid en de leeftijd van de partijen, hun houding tijdens het huwelijk wat betreft de organisatie van hun behoeften, de zorg voor de kinderen tijdens het samenleven, en de toestand van de meewerkende echtgenoten die niet binnen het toepassingsgebied van de nieuwe wet vallen.
De Conseil de femmes francophones de Belgique vraagt niet dat de duur van de onderhoudsuitkering strikt gekoppeld wordt aan de duur van het huwelijk, maar vindt wel dat dit een van de aspecten is waarmee men rekening moet houden om het bedrag vast te stellen. In uitzonderlijke gevallen moet een levenslange rente toegekend kunnen worden (bijvoorbeeld voor sommige huisvrouwen, of voor oudere of werkloze vrouwen, ...).
De Conseil des femmes francophones de Belgique vraagt dat de kapitalisatie van de uitkering die de rechtbank toekent, niet alleen op vraag van de schuldenaar mogelijk wordt, maar ook op vraag van de uitkeringsgerechtigde.
Andere verzoeken
De Conseil des femmes francophones de Belgique vraagt dat de echtgenoten al hun voordelen uit het huwelijksvermogen kunnen behouden, behalve indien anderszins overeengekomen is en voor de gewelddadige echtgenoten.
De Conseil des femmes francophones de Belgique vraagt dat de termijn om zich in cassatie te voorzien drie maanden blijft, en niet tot één maand teruggebracht wordt.
Wat betreft het overgangsrecht verontwaardigt de Conseil des femmes francophones de Belgique zich erover dat de nieuwe wet (art. §§ , § 4) voorstelt om terug te komen op het rechterlijk gewijsde en voorziet in de mogelijke herziening van uitkeringen tot levensonderhoud van voormalige echtgenoten wier echtscheiding vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet werd uitgesproken.
De Conseil des femmes francophones de Belgique dringt erop aan dat jonge echtgenoten beter geïnformeerd worden over de huwelijksovereenkomsten en hun verplichtingen in geval van echtscheiding.
IV. Uiteenzetting door mevrouw Ankie Vandekerckhove, Kinderrechtencommissaris
Mevrouw Vandekerckhove dankt de commissie voor de uitnodiging. Zij verwijst naar het advies dat het kinderrechtencommissariaat reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers tijdens een hoorzitting met betrekking tot voorliggend ontwerp had toegelicht, maar waar helaas weinig rekening mee werd gehouden.
Spreekster benadrukt dat zij haar uiteenzetting zal geven vanuit haar hoedanigheid als kinderrechtencommissaris, en niet specifiek als vrouw. Het is opvallend dat de minderjarige kinderen in het debat rond voorliggend wetsontwerp zo goed als niet aan bod zijn gekomen.
Spreekster verwijst tevens naar het advies van het Kinderrechtencommissariaat met betrekking tot co-ouderschap, beschikbaar op de website.
Het voorliggend ontwerp dient te worden gescreend in het kader van het kinderrechtenverdrag, waarbij België partij is en waarin allerhande bindende rechtsnormen zijn vervat.
Het kinderrechtencommissariaat is in se erg opgetogen over het principe van de schuldloze echtscheiding. Waar het schoentje wringt is de manier waarop deze foutloze echtscheiding hier wordt geregeld.
Spreekster houdt een pleidooi enerzijds voor de voordelen en pluspunten van een echtscheiding door onderlinge toestemming en anderzijds voor de bemiddeling, en de voordelen die deze meebrengt voor alle betrokkenen, niet enkel voor de kinderen, maar ook voor de ex-partners.
Scheiding is veel meer dan enkel een juridische kwestie, en men moet hiermee rekening houden bij de aanpak en het beleid rond de echtscheiding.
Gemiddeld één op vier minderjarigen wordt thuis geconfronteerd met een scheiding, hetzij van zijn gehuwde, hetzij van zijn samenlevende ouders. Scheiding is dus een realiteit voor kinderen en jongeren in Vlaanderen Kinderen zijn uiteraard geen partij bij de scheiding, maar dragen er wel op lange termijn de gevolgen van.
Wat is in een scheidingscontext in het belang van kinderen ?
Wat we al langer weten is dat het niet de scheiding an sich maar vooral het conflictgehalte ervan schadelijk inwerkt op het welbevinden en de ontwikkeling van de betrokken kinderen. De scheiding op zich is hoe dan ook niet tegen te houden door de kinderen noch door de wetgever. Punt is dan wel om wetgeving zou uit te schrijven dat de rechten en belangen van kinderen in deze kwetsbare context gegarandeerd kunnen worden.
Wetgeving ter zake dient in eerste instantie elke conflictbeheersende aanpak te valoriseren en vast te leggen. De schuldloze echtscheiding is één van de manieren om dit te bereiken.
In Vlaanderen verlopen reeds 80 % van de echtscheidingen door onderliggende toestemming. De sterkte van deze procedure is dat de ouders, de ex-partners, hun leven in eigen handen nemen, met de nodige begeleiding. Vooraleer zij de procedure starten, moeten zij de onderhandelingen doorstaan om aldus tot een geheel akkoord te komen.
Het behoud van de echtscheiding door onderlinge toestemming, zoals die nu bestaat en zeer vaak gebruikt wordt, lijkt dan ook opportuun. Daarin zijn de ouders zelf actor in het regelen van alle deelaspecten in een algemeen akkoord.
Spreekster vreest dat de nieuwe procedure en niet volledig afgewerkte akkoorden ertoe zullen leiden dat conflictmateriaal blijft hangen, wat in strijd is met de doelstelling van de wetgever, namelijk door de voorliggende procedure tot minder conflicten te komen.
Vermijden van conflicten is in het belang van de kinderen en van de ex-partners. Behoud van echtscheiding door onderlinge toestemming en de voordelen van bemiddeling is dus belangrijk.
Spreekster vreest dat vele partners zich de moeite van voorafgaande onderhandelingen zullen ontzien en zullen kiezen voor de snelle weg van de nieuwe procedure.
Spreekster onderlijnt verder dat het kind het recht heeft om zijn of haar ouders samen te leven, tenzij geoordeeld wordt in overeenstemming met de toepasselijke procedure dat dit onverenigbaar is met zijn of haar belang. Wanneer het samenleven met beide ouders niet langer mogelijk of aangewezen is, moeten in de procedures ter zake alle partijen kunnen deelnemen. Het kind heeft daarbij het recht om contact te onderhouden met beide ouders, tenzij dit opnieuw tegen zijn of haar belang zou indruisen.
In artikel 9 van het Internationaal verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt dus specifiek melding gemaakt van het recht van het kind om ook zijn of haar verhaal in te brengen in het beslissingsproces.
Voorts heeft het kind het recht om zijn of haar mening te kennen te geven in elke aangelegenheid of procedure die het kind betreft. Met deze mening dient rekening te worden gehouden en er dient passend belang aan gehecht te worden, rekening houdend met de maturiteit van het kind. Uiteraard betekent dit niet dat men de verantwoordelijkheid bij het kind wil leggen. Het spreekrecht van kinderen wordt, zeker in procedures van echtscheiding, niet voldoende gerespecteerd.
Het kinderrechtencommissariaat is pleitbezorger van een beter uitgewerkte rechtspositie van de minderjarige. Zeker ook in een echtscheidingscontext levert het gebrek daaraan voor veel minderjarigen problemen op. Er wordt gepleit voor de dringende parlementaire behandeling van de bestaande wetsontwerpen rond het spreekrecht, de toegang tot de rechter en tot de instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen.
Verschillende verdragsbepalingen in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn relevant als het gaat om de positie van kinderen bij scheiding.
Een overzicht :
— Artikel 3 : het belang van het kind
— Artikelen 5 en 18 : de leiding door ouders en de groeiende capaciteiten van het kind
— Artikel 9 : van de ouders gescheiden worden en recht op contact
Het kind heeft het recht om zijn of haar ouders samen te leven, tenzij geoordeeld wordt in overeenstemming met de toepasselijke procedure dat dit onverenigbaar is met zijn of haar belang. Waneer het samenleven met beide ouders niet langer mogelijk of aangewezen is, moeten in de procedure ter zake alle partijen kunnen deelnemen.
— Artikel 12 : de mening van het kind
Het kind heeft het recht om zijn of haar mening te kennen te geven in elke aangelegenheid of procedure die het kind betreft. Dit betekent niet dat het kind zijn eigen zin moet krijgen.
— Artikel 27 : passende levensstandaard
Het kind heeft het recht om een passende levensstandaard te genieten. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de ouders. De staat heeft hierbij de plicht om er voor te zorgen dat deze verantwoordelijkheid kan opgenomen worden en ook opgenomen wordt, zonodig door het innen van onderhoudsgeld.
Het probleem van de passende levensstandaard speelt uiteraard meer bij de vrouw, ex-partner.
Alimentatie naar kinderen toe is immers gebaseerd op afstamming en niet op het huwelijk.
Hoe kan de wetgever hier op inspelen, wetende dat het juridisch kader nooit alle vragen en knelpunten zal kunnen oplossen ?
Duidelijke richtlijnen hierbij zijn :
— het doen afnemen van conflictkansen;
— het respecteren van rollen en verhoudingen van en tussen kinderen en hun ouders;
— het scheppen van een kader waarin de ouders hun rol kunnen blijven vervullen en waarbij het kind een relatie kan blijven onderhouden met beide ouders, ook al leven ze niet langer samen.
Deze elementen kunnen best in een bemiddelingscontext tot hun recht komen.
Het is belangrijk dat ouders in hun verantwoordelijkheden erkend worden en vooral ondersteuning kunnen krijgen bij de wijze waarop zij hun scheiding willen en kunnen regelen.
De weg via de bemiddeling geeft daarbij sterke kansen.
Spreekster pleit dan ook voor een verplichte kennismaking met de scheidingsbemiddeling. Het aanbod hiervoor moet dan ook ruimer uitgebouwd worden en dit bemiddelingsaanbod rond scheiding moet open staan zowel voor, tijdens als na de scheiding.
Spreekster verwijst naar de positieve resultaten ter zake in Canada en Noorwegen. Als men in een kwaliteitsvol bemiddelingsaanbod investeert, creëert men kansen voor de zwakste partij.
Verder pleit spreekster voor een familierechtbank, en indien dit niet haalbaar blijkt, om de procedures te laten doorgaan voor één enkele rechtbank. De procedure zou hierdoor worden vereenvoudigd.
Spreekster besluit dat het Kinderrechtencommissariaat een enorm geloof behoudt in de echtscheiding door onderlinge toestemming en de bemiddeling. Zij vreest werkelijk dat deelakkoorden geen oplossing vormen en conflictmateriaal zullen laten aanslepen.
Spreekster verwijst naar een citaat van Guy Tegenbos in de Standaard van 6 maart 2007 : « In echtscheidingszaken bemoeit de overheid zich trouwens sowieso met de kinderen.
Het federale parlement keurde onlangs een wet goed die van het co-ouderschap de regel maakte. Terecht waarschijnlijk, want het past in de tijdsgeest, stoelt op ervaringen van sommige veldwerkers en strookt met wat de wetgever hoopt en gelooft wat het beste is. Maar zeker is dat niet. Zelfs bij kleine milieuvergrijpen is vandaag een milieu-effectenrapport nodig. Voor de effecten op kinderen van sociale problemen en wetswijzigingen baseren we ons nog te veel op natte-vingerwerk. »
Gedachtewisseling
Vragen van de leden
De heer Mahoux vraagt verduidelijking over het standpunt van de verenigingen inzake bemiddeling. Gewoonlijk vragen deze verenigingen de bemiddeling aan te moedigen. Tijdens hun hoorzitting hebben zij echter aangegeven nogal terughoudend te zijn inzake bemiddeling in echtscheidingen. Hoe valt dit te rijmen ?
Spreker heeft ook vragen over de gevolgen van de hervorming op ons idee van het huwelijk. Bij de voltrekking van het huwelijk wijzen de ambtenaren van de burgerlijke stand de toekomstige echtgenoten op de plichten die het huwelijk inhoudt (wederzijdse hulp, trouw, enz.). Als het begrip fout wordt afgeschaft bij de scheiding, moeten deze verplichtingen dan niet worden geschrapt uit het Burgerlijk Wetboek zodat we tot een contractuele invulling van het huwelijk komen ?
Ten slotte vraagt spreker verduidelijking over de gevolgen van het ontwerp op de beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan. Klopt het dat het ontwerp ertoe kan leiden dat in kracht van gewijsde gegane beslissingen kunnen worden herzien ?
Mevrouw de T' Serclaes heeft vragen bij het vrij negatieve beeld dat de verenigingen hebben van bemiddeling. Zij wijst erop dat over deze wijze om conflicten te regelen zowel tijdens deze als tijdens de vorige zittingsperiode, uitgebreide parlementaire debatten zijn gevoerd. Belangrijke teksten zijn goedgekeurd en vandaag van kracht.
Als er goed wordt bemiddeld, is er geen zwakke en geen sterke partij. De rol van de bemiddelaar is net de partijen op voet van gelijkheid plaatsen zodat zij een discussie kunnen hebben waarbij rekening wordt gehouden met ieders argumenten om tot voor iedereen positieve akkoorden te komen. Zij vraagt of de ervaring in de praktijk tegenindicaties geeft voor de bemiddeling.
Tijdens haar uiteenzetting heeft mevrouw Claude gesteld dat het Parlement een risico nam door de echtscheiding door schuld te vervangen door de echtscheiding wegens duurzame ontwrichting. Het valt inderdaad te vrezen dat deze nieuwe procedure voor een snelle scheiding uiteindelijk de procedure met onderlinge toestemming zal vervangen.
Mevrouw de T' Serclaes wenst niet dat de wetgever een procedure instelt die in de plaats komt van de vaakst gebruikte bestaande procedure. Men mag niet verzeilen in een systeem waarin de vrouwen een nog zwakkere positie krijgen.
Deze tekst krijgt veel kritiek van mensen die menen dat de procedure nog meer risico's inhoudt voor de zwakste partij. De snelheid van de scheiding en het feit dat zij kan worden uitgesproken voordat de overeenkomsten zijn getekend, vormen een drastische verandering van de toestand van de echtgenoot-verweerder. De echtgenoot kan op zeer korte termijn — soms zelfs maar zeven maanden — plots tegen zijn wil gescheiden zijn. Hij verliest dan alle bescherming die het huwelijk hem bood : recht op hulp, huisvesting, ... De procedure met onderlinge toestemming stelt de zwakste partij niet aan dergelijke risico's bloot. Wat is het standpunt van de vrouwenverenigingen over die korte termijn ?
Ten slotte vraagt mevrouw de T' Serclaes de mening van de verenigingen over de overgangsmaatregelen. Zij meent immers dat de beslissingen van de rechtbanken kunnen worden herzien aangezien het ontwerp bepaalt dat de alimentatie niet langer verschuldigd mag zijn dan het huwelijk heeft geduurd. Komen zo bejaarden niet in de problemen ? Zal bijvoorbeeld een vrouw van 50 jaar die uit de echt scheidt na 25 jaar huwelijk, en dus als zij 75 is geen alimentatie meer ontvangt, geen financiële problemen krijgen ? Het ontwerp verplicht haar ertoe op hoge leeftijd nog ingewikkelde juridische stappen te doen om zich financieel veilig te stellen.
Mevrouw Nyssens stelt vast dat het ontwerp de fout als oorzaak voor de scheiding schrapt, maar wel behoudt wat betreft de gevolgen. Wat betekent dat precies en is dat nieuw ?
De echtscheiding kan ook snel worden uitgesproken. Zijn de vrouwenorganisaties geen voorstander van een bedenktijd in de loop van de procedure ?
Spreekster vraagt ook of de organisaties voorstander zijn van de verplichting voor de partijen om een beroep te doen op een bemiddelaar om beter ingelicht te worden over de mogelijkheden van de bemiddeling, zoals dat in Frankrijk en Canada reeds het geval is. De bedoeling is dan niet de partijen tot bemiddeling te verplichten, maar hen te informeren over het bestaan en het verloop van de bemiddeling.
Ten slotte vindt mevrouw Nyssens het vreemd dat sommigen vragen om een herziening van de verplichtingen van het huwelijk en met name de hulpplicht. Volgens haar is die plicht essentieel in een samenleven, en zou het vreemd zijn die op te heffen.
Mevrouw de Bethune bedankt de spreeksters voor hun constructieve bijdrage aan voorliggend debat.
Spreekster neemt nota van de waardering die mevrouw Vandekerckhove, kinderrechtencommissaris, uitspreekt voor de echtscheiding door onderlinge toestemming en de bemiddeling.
Wat de bemiddeling betreft wenst zij te weten of de kinderen al dan niet bij de procedure kunnen worden betrokken, en zo ja, in welke fase.
Verder verwijst spreekster naar de wetsvoorstellen die in de Senaat werden aangenomen in verband met kinderrechten :
— het wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen (nr. 2-256);
— het wetsvoorstel betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter (nr. 2-626);
— het wetsvoorstel tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord (nr. 2-554),
en die de rechtspositie van kinderen versterken. Het wetsvoorstel met betrekking tot het hoorrecht (2-554) heeft ongetwijfeld betrekking op de positie van kinderen bij familiale moeilijkheden. Wat is het standpunt van de kinderrechtencommissaris ter zake ? Het lijkt spreekster belangrijk dat men bij regelingen betreffende echtscheiding ook de positie van de zwakste schakel in het gezin voor ogen houdt, namelijk de kinderen.
Van de vertegenwoordigers van vrouwenbewegingen wenst spreekster te vernemen wat de zwaktes en tekortkomingen zijn van de huidige procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming. Wat zijn ook de zwakke en sterke punten van voorliggend alternatief ?
Ten slotte wenst spreekster verduidelijking over de uiteenzetting van mevrouw Claude, waar zij stelt dat men moet streven naar een samenleving waar, bij scheiding, geen van beide partners behoeftig is en elkeen voor zichzelf kan instaan. Dit is helaas niet altijd het geval. Er bestaan vandaag immers nog steeds al te grote verschillen tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt (ongelijke lonen, ongelijke loopbaan, onvolkomen statuut van deeltijdse arbeid, enz).
Het is aldus als het ware een fictie om van gelijkheid te spreken bij echtscheiding; er bestaat immers geen gelijkheid in alle andere domeinen van de samenleving. Wenst mevrouw Claude vooral deze boodschap mee te geven ?
Mevrouw De Schamphelaere heeft een algemene vraag. Men gaat hier uit van de veronderstelling dat bij een echtscheiding ook het economisch project wordt opgebroken en dat ieder zijn financiële onafhankelijkheid terug moet kunnen opbouwen. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat tijd en inkomen in een gezin in onderlinge afspraak worden verdeeld. Als het huwelijk spaak loopt, gaat men plots geen rekening meer houden met deze verdeling. Men stelt dan dat onderhoudsgeld enkel kan worden uitgekeerd voor de duur van het huwelijk. Wat echter als het gezin bestaat uit nog zeer jonge kinderen ? Waarom moet dan plots worden geopteerd voor het opbouwen van een inkomen en wordt geen rekening meer gehouden met de investering in tijd ?
Verder gaat men uit van het feit dat beide partners hun financiële onafhankelijkheid onmiddellijk terug kunnen opbouwen. Dit is ongetwijfeld positief, maar enkel op voorwaarde dat de arbeidsmarkt hiertoe de ruimte laat. Spreekster verwijst naar de problematiek van een alleenstaande ouder met jonge kinderen, waarbij de kosten voor opvang en vervoer van de kinderen zeer hoog oplopen. Het blijkt uit het armoederapport dat de armoede bij jonge ouders stijgt.
Spreekster onderlijnt ook dat de opbouw van sociale zekerheidsrechten nog niet is geregeld. In een huwelijk zijn er afgeleide rechten die echter vervallen bij de echtscheiding. Zo rijzen er vaak zware problemen bij echtgescheiden gepensioneerde vrouwen die dienen terug te vallen op een gewaarborgd inkomen. Afgeleide sociale zekerheidsrechten zouden ook na de echtscheiding moeten kunnen worden meegenomen. Er zou een opsplitsing moeten komen van pensioenrechten opgebouwd tijdens de duur van het huwelijk en deze erna.
Mevrouw Talhaoui dankt de sprekers en kan instemmen met de meeste bemerkingen. Spreekster wenst wel de diversiteit te onderstrepen in onze multiculturele samenleving.
Men stelt dat de echtscheiding door onderlinge toestemming 85 % bedraagt van het totaal aantal echtscheidingen in Vlaanderen. Nochtans blijkt dit percentage veel lager te zijn binnen de allochtone gemeenschap. Meestal gaat het er om echtscheiding op grond van bepaalde feiten, en helaas ook op grond van huiselijk geweld.
Tevens stelt men dat de bemiddeling dient te worden aangemoedigd. Spreekster wijst erop dat er zeer vaak onwetendheid heerst over bemiddeling binnen de allochtone gemeenschap.
Het is dan ook belangrijk dat men de informatie specifiek richt naar deze groep van allochtone vrouwen toe. Zij zouden precies moeten weten wat trouwen en scheiden in België inhoudt. Al te vaak gaan koppels van allochtone origine in het buitenland scheiden en rijzen er aldus problemen op het vlak van het al dan niet erkennen van deze beslissingen in België.
Hebben de aanwezige vrouwenverenigingen ook vaak te maken met vrouwen van allochtone origine ?
Het wetsontwerp gaat uit van een koppel waar beide partners zeer goed geïnformeerd zijn als het tot een breuk komt.
Spreekster stipt aan dat bij echtscheiding in een Turks of Marokkaans gezin het hoederecht meestal aan de moeder wordt toegewezen en dat het zeer vaak voorkomt dat de vaders niet meer naar hun kinderen omkijken. Vaak is de moeder dan nog laaggeschoold en is zij niet op de hoogte van de mogelijkheden die onze samenleving biedt.
Misschien moet men het accent leggen op meer informatie en begeleiding, zeker naar de allochtone gemeenschap toe.
Antwoorden
Wat de bemiddeling betreft, verduidelijkt mevrouw Willame-Boonen dat het advies van de « Conseil des femmes francophones » zich hierover niet uitspreekt, ofwel omdat de kwestie niet werd aangekaart, ofwel omdat er geen consensus over werd bereikt. Zij is dan ook niet gemachtigd om over dit punt uitspraken te doen.
Wat haar verontwaardiging betreft over de overgangsmaatregelen en meer bepaald artikel 33, § 4, wenst spreekster dat de regering de draagwijdte van de bepaling verduidelijkt. Zoals zij het artikel leest, lijkt het met het overgangsstelsel mogelijk om op het rechterlijk gewijsde terug te komen. Ze zou gerustgesteld zijn indien de regering bevestigt dat deze lezing van de teksten onjuist is.
Spreekster deelt de bedenkingen van mevrouw De Schamphelaere, die beweert dat het huwelijk ook kan worden opgevat als een economisch project en dat de echtscheiding dit project verbreekt met gevolgen op het vlak van de verdeling van de inkomens, de onafhankelijkheid van vrouwen, de opvang van de kinderen, enz.
Ze deelt tevens het gevoel van mevrouw Talhaoui over allochtone groepen. De commissie « femmes et migration » van de « Conseil des femmes francophones » bevestigt de povere informatie voor allochtone vrouwen wat hun rechten betreft. Er zouden inspanningen moeten worden geleverd met betrekking tot de informatie naar deze specifieke groepen toe. De hervorming van de echtscheiding is een gelegenheid om hier werk van te maken.
Wat betreft het gelijktijdige bestaan van de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming en die van echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, stemt de « Conseil des femmes francophones » in met dit punt.
Mevrouw Bachir vraagt zich af waarom men een nieuwe procedure van echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting in het leven wil roepen, terwijl de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming reeds de mogelijkheid biedt te scheiden zonder debat over de fout. Ze waarschuwt voor de mogelijke ontsporingen waartoe de scheiding op grond van onherstelbare ontwrichting kan leiden ten koste van de procedure door onderlinge toestemming.
Wat de bemiddeling aangaat, benadrukt spreekster dat « Vie féminine » zich niet heeft gekant tegen deze vorm van conflictregeling. Ze wil gewoon de aandacht vestigen op het feit dat de bemiddeling wordt voorgesteld als de toverformule om alle problemen te regelen waartoe de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting onherroepelijk leidt. Mevrouw Bachir betwijfelt of bemiddeling in de huidige context al deze problemen kan regelen. Ze herinnert eraan dat vrouwen die een bemiddelingsprocedure starten niet op voet van gelijkheid met hun echtgenoot staan en dat men de bemiddeling niet mag idealiseren.
Wat diversiteit betreft, klopt het dat vaders van Marokkaanse of Turkse origine het meestal niet gewend zijn om zich op de opvoeding van de kinderen toe te leggen. Men stelt hetzelfde vast bij gezinnen uit volkskringen. Men moet het specifieke karakter van deze situatie binnen migrantengezinnen dan ook niet uitvergroten.
Wat tot slot het begrip « fout » betreft, dat opnieuw opduikt op het vlak van de gevolgen van de echtscheiding, vindt mevrouw Bachir dat het begrip « zware fout » vaag blijft. Men zou het begrip in de teksten beter moeten verduidelijken om interpretatieproblemen te voorkomen. Sommige vrouwen zijn bezorgd omdat ze vrezen dat hun man hun bijvoorbeeld fouten in de opvoeding van de kinderen verwijt, om zich op die manier aan de betaling van de uitkering tot levensonderhoud te onttrekken.
Ingaand op de vraag van mevrouw de T' Serclaes over het gokspel van de wetgever verduidelijkt mevrouw Claude dat de echtscheiding door onderlinge toestemming voor twee verantwoordelijke mensen die elkaar respecteren de waardigste manier is om uit elkaar te gaan. Ze verheugt er zich dan ook over dat het ontwerp deze echtscheidingsprocedure niet afschaft.
De heer Hugo Vandenberghe beaamt : op het vlak van de principes blijven beide procedures naast elkaar bestaan. De scheiding op grond van onherstelbare ontwrichting kan evenwel op een uiterst soepele manier worden verkregen — aangezien men de regeling van de praktische problemen uitstelt — en de vrees bestaat dat in de praktijk niemand nog een beroep wenst te doen op de omslachtiger procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming.
In tegenstelling tot wat wordt volgehouden, wijzigt het ontwerp de facto de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming, die sterke concurrentie van de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting zal ondervinden. Zo wijzigt het ontwerp het evenwicht tussen de verschillende echtscheidingsprocedures fundamenteel.
Mevrouw Claude meent dat indien beide leden van het echtpaar akkoord gaan, ze een gezamenlijk verzoekschrift zullen indienen en de vereenvoudiging van de echtscheidingsprocedure geen probleem vormt. Wanneer slechts een van beide echtgenoten de vordering tot echtscheiding instelt, is spreekster er in die veronderstelling van overtuigd dat dit in het huidige stelsel zou leiden tot een lange echtscheidingsprocedure vol conflicten. De inzet van de nieuwe procedure is echter dat ze het mogelijk maakt dergelijke conflicten te vermijden omdat — opnieuw in dezelfde veronderstelling — met deze procedure de echtscheiding vrij makkelijk kan worden verkregen. De vereenvoudiging is dan ook positief.
Mevrouw de T' Serclaes vraagt of de wetgever de echtscheiding door onderlinge toestemming niet moet aanmoedigen. In de praktijk zijn 75 % van de koppels die scheiden zo verstandig om een beroep te doen op deze procedure, die het minst aanleiding geeft tot conflicten en die de partijen verplicht alle problemen in verband met de echtscheiding zelf te regelen. Men dreigt de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming echter van alle praktische voordelen te ontdoen door de invoering van een nieuwe, zeer soepele grond tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting.
Aangezien de procedure van echtscheiding op grond van schuld complex is, oefent dit op dit moment een grote druk uit op echtparen die wensen te scheiden. Dit zet hen aan om een beroep te doen op de scheiding door onderlinge toestemming. De vrees bestaat dat met de nieuwe procedure van onherstelbare ontwrichting de personen die wensen te scheiden niet meer geneigd zullen zijn de inspanning te leveren voor de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming. Het zijn echter vooral vrouwen, de zwakste partij, die door deze evolutie in moeilijkheden zullen geraken.
Mevrouw Claude is van oordeel dat zowel in geval van echtscheiding door onderlinge toestemming als in dat van echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting ingeleid door beide echtgenoten, er sprake is van een onderlinge toestemming over de scheiding. Ze heeft er dan ook geen enkel bezwaar tegen dat men opteert voor een van beide procedures.
Spreekster komt vervolgens terug op de bemiddeling. Ook al ontkent ze het belang van bemiddeling in heel wat gevallen van conflicten niet, ze is ervan overtuigd dat indien de bemiddelaars ervan uitgaan dat beide partijen gelijk zijn, het proces zeer nefast kan uitdraaien voor de zwakste partij. In werkelijkheid zijn de echtgenoten niet gelijk : noch op economisch vlak, noch op de arbeidsmarkt en soms evenmin op psychologisch vlak. Er is aangetoond dat bemiddeling leidt tot een catastrofe in geval van echtelijk geweld wegens de psychologische greep van een van beide echtgenoten op de andere. Dit fenomeen zet de zwakke partij aan om te zwijgen of compromissen te aanvaarden die indruisen tegen haar belangen omdat zij geen zeggenschap over haar eigen keuzes heeft.
De heer Mahoux vindt dat dit veeleer kritiek op de bemiddelaars is dan op de bemiddeling als dusdanig.
Mevrouw Claude beaamt dit. Om dit probleem te verhelpen, stelt ze voor om de bemiddelaars in het kader van hun opleidingsprogramma bewust te maken van de maatschappelijke verhoudingen tussen de geslachten.
Mevrouw Bachir meent dat het debat over de bemiddeling wordt vertekend door het feit dat deze kwestie wordt aangekaart bij een hervorming van de echtscheiding die voor vrouwen zeer ongunstig is. Met de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting kan een van de echtgenoten eenzijdig zijn wil om te scheiden opleggen. Ook al bestaat deze mogelijkheid voor beide echtgenoten, er moet evenwel worden herinnerd aan reactionaire praktijken zoals verstoting.
Wat de bemiddeling betreft, stipt mevrouw Vandekerckhove vooreerst aan dat het niet nieuw is dat rechters en partijen bij moeilijkheden tussen partners naar bemiddelaars kunnen verwijzen. Er is intussen een federaal kader uitgewerkt rond bemiddeling, met advocaten, notarissen of derden als mogelijke bemiddelaars. Spreekster is ervan overtuigd dat een bemiddeling meer kansen biedt voor de zwakste partij; men mag niet vergeten dat de economisch zwakkere partij in een traditioneel geschil vaak aan het kortste eind trekt, aangezien hij zich geen ervaren of gespecialiseerde advocaat kan veroorloven. Spreekster blijft dan ook geloven in de sterkte van een bemiddelingsprocedure, des te meer daar nu ook een deontologisch kader is uitgewerkt.
Spreekster onderschrijft het feit dat er een grote diversiteit bestaat in onze multiculturele samenleving. Er is een nood aan een grotere verspreiding van informatie, en spreekster meent dat de verplichte kennismaking daartoe de enige oplossing biedt. Men weet immers van informatiecampagnes dat zij de personen tot wie zij gericht doorgaans niet bereiken. Misschien kan de minister een idee geven van het welslagen van de informatiecampagne rond de nieuwe bemiddelingswet : hoeveel mensen bezochten de site, hoeveel folders werden opgehaald, enz. ? In Vlaanderen heeft de minister van Welzijn, mevrouw Vervotte, te kennen gegeven een tandje te willen bijsteken op het vlak van familiale bemiddeling en ouderschapsbemiddeling. Verder zou het centraal algemeen welzijnswerk zich hierbij vooral richten tot de meest kwetsbare groepen, zoals vrouwen van allochtone origine. Bemiddeling biedt zeer veel kansen en is daarenboven de goedkoopste weg. Het voordeel is verder dat er ook tijd en aandacht wordt besteed aan de « eerste en de tweede beslisser »; de tweede beslisser krijgt aldus wat tijd om in te zien dat het weinig zin heeft het huwelijk kost wat kost te willen verderzetten als één van beide partners er wil mee stoppen.
Spreekster stipt aan dat het Kinderrechtencommissariaat bezig is met een brief die aan de Gezinsbond zal worden gericht en waarbij dezelfde argumenten omtrent bemiddeling worden aangehaald.
Wat betreft de betrokkenheid van kinderen bij bemiddeling, wijst spreekster op het feit dat er momenteel plannen zouden zijn om een kleinschalig project op te starten over de positie van kinderen in een bemiddeling. Tot op heden hebben bemiddelaars geen ervaring met het betrekken van kinderen bij bemiddeling, aangezien men ervan uitging dat het conflict reeds kan worden « gedetoneerd » als beide partners zich naar een bemiddelaar begeven. Men mag ook niet vergeten dat het voor kinderen zeer belastend kan zijn om gehoord te moeten worden. In vele gevallen is het zelfs een vorm van noodzakelijk kwaad. Kinderen moeten vaak worden gehoord omdat de ouders hun belangen niet voldoende verdedigen. Het hoor- en spreekrecht van kinderen zou wettelijk beter kunnen worden geregeld. Spreekster verwijst ter zake naar de adviezen van het kinderrechtencommissariaat, waarbij een oproepingsplicht vanaf een bepaalde leeftijd wenselijk wordt geacht. Uiteraard kan het kind beneden deze leeftijdsgrens zelf vragen om gehoord te worden, zonder de mogelijkheid van de rechter om dit zomaar te weigeren. Momenteel dient de rechter zijn weigering wel te motiveren, maar het kind kan niet in beroep gaan tegen deze beslissing. Aldus wordt de motiveringsplicht eerder inhoudsloos. Spreekster betreurt dat de wetsontwerpen betreffende de rechten van kinderen hoorrecht, jeugdadvocaten en toegang van minderjarigen tot de rechter) in de Kamer van volksvertegenwoordigers niet ter stemming worden voorgelegd. Spreekster pleit ervoor deze ontwerpen zo spoedig mogelijk terug op de agenda te plaatsen en in hun oorspronkelijke vorm goed te keuren.
Ten slotte wijst spreekster er op dat de echtscheiding door onderlinge toestemming niet wordt gewijzigd. Wie zal dan de moeite doen om vooraf alle onderhandelingen te voeren, als er een gemakkelijkere vorm bestaat om te scheiden. Spreekster herhaalt de vrees dat er heel wat conflictmateriaal na de echtscheiding zal worden meegenomen, wat niet ten goede komt aan de kinderen.
De heer Hugo Vandenberghe dankt sprekers en sluit de vergadering.
IV. ALGEMENE BESPREKING
Voorafgaande opmerkingen van de minister
De minister stelt vast dat heel wat aantijgingen reeds de ronde deden voordat de bespreking goed en wel begonnen was. Zij wenst dan ook een en ander in het juiste daglicht stellen.
Aan hen die verklaarden dat het dossier in ijltempo door de Kamer is gejaagd, herinnert de minister eraan dat het voor de eerste maal in oktober 2005 in de subcommissie Gezinsrecht van de Kamer werd besproken, en pas op 15 februari 2007 in plenaire vergadering definitief is aangenomen. De besprekingen hebben dus meer dan een jaar geduurd.
Bovendien heeft dit ontwerp een heel open discussie uitgelokt, zonder dat er ooit voor een of ander aspect een meerderheidsfront gevormd werd. Het betreft een ethisch dossier, waarin elkeen zijn persoonlijke geweten vrij moet kunnen laten spreken.
De minister geeft het voorbeeld van de overeenkomst tussen de partijen, waarbij de partijen niet verplicht zijn om persoonlijk voor de rechter te verschijnen. Sommigen vonden dat dit in de praktijk neerkwam op een verstoting. Dit punt stond echter niet in de oorspronkelijke tekst. Het werd ingevoegd door een amendement dat de MR, de VLD en sp.a-Spirit hebben goedgekeurd, terwijl de PS en de oppositie tegengestemd hebben.
Ook het begrip « staat van behoefte » stond niet in de oorspronkelijke tekst, die het woord « levensstijl » hanteerde. Het werd ingevoegd door een amendement van de MR, VLD en sp.a-Spirit. Na een lange bespreking werd een compromis bereikt : voor het vaststellen van de uitkering tot onderhoud na de echtscheiding ten gunste van een van de twee echtgenoten zou men minstens rekening houden met de staat van behoefte.
Dit toont aan dat de tekst in de Kamer grondig en fel besproken werd, waarbij heel sterke meningsverschillen tot uiting zijn gekomen. Het resultaat is een tekst die beantwoordt aan de opvattingen die in de inleidende uiteenzetting zijn uiteengezet, maar met enkele compromissen, zoals in het Parlement gebruikelijk is.
De heer Mahoux stelt vast dat men in dit dossier heel uiteenlopende verklaringen hoort, die soms tegenstrijdig en verrassend zijn. Dit onderwerp, dat inderdaad ethisch van aard is, kan uiteenlopende politieke gevoeligheden oproepen, ook binnen eenzelfde fractie. Een zekere samenhang is echter wenselijk.
Spreker meent dat men in ieder geval de scheldpartijen achterwege kan laten en alleen spreken over wat men kent en over de bestaande toestand.
In het vaak pijnlijke probleem van de echtscheiding is het belangrijk rekening te houden met de meest benadeelde partij, zonder dat men op voorhand kan uitmaken wie dat is en met aandacht voor de sociologische situatie in ons land.
In tegenstelling tot wat sommigen lijken te denken is de gelijkheid tussen mannen en vrouwen nog niet voltooid en valt er nog veel te doen (individualisatie van de rechten, gezinsrechtbank, bestrijding van echtelijk geweld, ...). Er worden trouwens reeds vele stappen in die richting gedaan, ook door het verenigingsleven.
Over de vraag of het ontwerp al dan niet een vooruitgang betekent, kan men sterk uiteenlopende meningen hebben. Spreker denkt niet dat het behoud van het begrip fout onmisbaar is inzake echtscheiding. Een groot deel van hen die met dit begrip te maken hebben gehad, lijken deze mening te delen. Het toepassen van dit begrip kan dramatische gevolgen hebben, zoals rechtsbeoefenaars en artsen — onder meer in de spoeddiensten — hebben kunnen vaststellen.
Dat geldt in het bijzonder voor de vrouw wanneer zij de zwakste partij is in het koppel omdat zij verplicht wordt om de fout te bewijzen of om te bewijzen dat zij geen fout heeft begaan, en haar vrijheid van handelen daardoor beperkt wordt.
Men weet in het algemeen wat het betekent om de fout van de echtgenoot te moeten bewijzen, of om hem tot die fout aan te zetten, en welke drama's daaruit kunnen voortvloeien, in het bijzonder voor de kinderen, die vaak het slachtoffer worden van die toestand. De foutkwestie kan immers gevolgen hebben voor het hoederecht over de kinderen. Sinds de zaak-Dutroux stelt men bovendien misbruiken vast met betrekking tot het soort fouten dat wordt aangevoerd. Vroeger ging het om ontrouw of een gebrek aan bijstand. Nu worden echtgenoten beschuldigd van pedofilie.
Wat de zwakste partij betreft, moet men erkennen dat de meningen die tijdens de hoorzittingen werden verkondigd, niet eensluidend zijn. Iedereen is het erover eens dat de wetgeving niet nadelig mag zijn voor de zwakste partij, maar sommige verenigingen zijn vrij genuanceerd met betrekking tot het ontwerp. Men moet zeker oplettend toezien op de manier waarop de rechtbanken dit soort problemen aanpakken, maar dat is nu al het geval, en dat zal morgen zo blijven. De eenheid van de procedure waarvan al geruime tijd sprake is, kan misschien een oplossing bieden aan de rechtzoekende.
Spreker merkt vervolgens op dat het ontwerp bepaalt dat alle echtgenoten die een verzoek tot echtscheiding indienen, in aanmerking komen om een uitkering tot levensonderhoud te ontvangen, wat nu niet het geval is.
Spreker is het niet eens met hen die menen dat de procedure die het ontwerp voorstelt, in geval van overeenkomst tussen de partijen een drastische vermindering van de echtscheidingen door onderlinge toestemming tot gevolg zal hebben omdat de echtgenoten een snellere en eenvoudigere procedure zullen verkiezen.
Wat de termijn betreft, lijkt er geen probleem te zijn indien de echtgenoten het eens zijn.
De termijnkwestie werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers omstandig besproken en de Senaat speelt hier zijn rol van tweede kamer door na te gaan of er in de uitvoerige werkzaamheden van de Kamer nog lacunes zijn die aangevuld moeten worden.
Spreker vraagt zich af of de bezwaren van sommige sprekers bedoeld zijn om de tekst te wijzigen en hem te laten aannemen, dan wel om te beletten dat er wat voor tekst ook wordt aangenomen. Iets soortgelijks gebeurt overigens momenteel in de Kamer, in verband met een grondwetsherziening inzake duurzame ontwikkeling, waar in de commissie anders wordt gestemd dan kan worden verwacht afgaande op de standpunten van leden van dezelfde partij in de Senaat. Wanneer dergelijke situaties zich systematisch voordoen, is dat een politiek probleem.
Het getalm, de veranderingen van standpunt en het heen- en terugzenden van teksten tussen Kamer en Senaat mogen er niet toe leiden dat er geen tekst wordt aangenomen, dat kunnen spreker en zijn fractie niet accepteren. Zij hebben de politieke wil een tekst aan te nemen die naar hun mening een spectaculaire doorbraak betekent wegens het afschaffen van het schuldbegrip.
Mevrouw Nyssens verwijst naar een artikel van professor Jacques Fierens van de universiteit van Luik, dat binnenkort zal verschijnen, getiteld « La place de la faute dans le divorce ou le syndrome de Lucky Luke », en met als subtitel « Le projet 2341, ou comment, ou peut-être bientôt, divorcer plus vite que son ombre ».
Daaruit blijkt dat het debat van vandaag een eeuwig actueel debat is.
De auteur schrijft : « le projet de réforme actuel comporte surtout des ressemblances étonnantes, du point de vue des fondements idéologiques, de la procédure, des délais et des effets, avec la loi française du 20 septembre 1792, qui supprime la séparation de corps et admet le divorce par consentement mutuel et la répudiation unilatérale du fait d'incompatibilité d'humeur ».
Het is zeer moeilijk het schuldbegrip op te ruimen. Het ontwerp doet het bij de uitspraak verdwijnen, maar het duikt weer op bij de uitkering tot levensonderhoud, met het begrip zware fout in artikel 7. Waarom heeft men dat begrip behouden bij de gevolgen van de echtscheiding en wat houdt het precies in ?
Hoe lang zullen de procedures duren ? De stelling van de minister volgens wie de procedure van de uitspraak van de echtscheiding sneller zal verlopen is waarschijnlijk juist, maar geldt hetzelfde voor het geschil over de gevolgen van de echtscheiding ? Spreekster is daar niet van overtuigd.
Ze heeft ook vragen over de coherentie van de tekst en over de manier waarop hij op de andere procedures aansluit. Was het niet eenvoudiger geweest te werken in de context van het huidige artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, dat de echtscheiding wegens feitelijke scheiding van langer dan twee jaar regelt ? In die procedure wordt de verzoeker verantwoordelijk geacht. Had men, door dat vermoeden van verantwoordelijkheid af te schaffen en door in voorkomend geval de termijn aan te passen, niet hetzelfde resultaat kunnen bereiken op een eenvoudiger manier ?
Spreekster meent dat er een waaier van verschillende echtscheidingsprocedures behouden moet blijven want de leefwereld van de gezinnen en de situaties verschillen.
Ook de coherentie tussen de verschillende procedures doet vragen rijzen. In tegenstelling tot vorige spreker, denkt spreekster dat er een risico bestaat dat er minder met onderlinge toestemming zal worden gescheiden als gevolg van de snellere echtscheiding die men tot stand wil brengen.
De minister antwoordt dat men rekening moet houden met de evolutie van de samenleving sinds de 18e eeuw. Onze sociologische werkelijkheid is dat echtscheidingen steeds talrijker worden, dat er een vraag is naar minder belemmeringen om te scheiden, dat er steeds meer overeenkomsten zijn om te pogen uit elkaar te gaan zonder alles te vernielen.
Indien men tevreden was geweest met een hervorming van de echtscheidingsprocedure wegens feitelijke scheiding van langer dan twee jaar zoals gewenst door vorige spreekster, had men de afzonderlijke procedure laten bestaan van echtscheiding op grond van bepaalde feiten, waarbij de vuile was werd buiten gehangen, wat door vele magistraten gelaakt werd en beide partijen en de kinderen nodeloos kwetste.
Het schulddebat zal in de toekomst niet volledig uit de rechtbanken verdwijnen, want er blijft het begrip zware fout van artikel 7 van het ontwerp, maar de filosofie van de dialoog tussen echtgenoten voor de hoven en rechtbanken wordt grondig gewijzigd.
Mevrouw Nyssens blijft van mening dat het beter was geweest te werken op basis van de huidige echtscheiding wegens feitelijke scheiding en dat in dat geval veel mensen voor die procedure zouden kiezen en de procedure op grond van bepaalde feiten links zouden laten liggen.
Het klopt dat bepaalde echtscheidingen op grond van bepaalde feiten helemaal in elkaar geknutseld zijn.
Maar in uitzonderlijke gevallen gaat het om echtgenoten die er behoefte aan hebben door het gerecht als slachtoffer te worden erkend om te kunnen rouwen over zeer pijnlijke ervaringen.
Het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar dat men een echtgenoot die het slachtoffer was van echtelijk geweld, moet zeggen dat hij niet uit de echt kan scheiden op grond van schuld.
Wat het geval van artikel 229, § 1 betreft, waar de echtscheiding wordt uitgesproken omdat de rechter de onherstelbare ontwrichting vaststelt, waarvan het bewijs « met alle wettelijke middelen » kan worden geleverd, vraagt spreekster zich af wat daar precies mee wordt bedoeld.
Kan de feitelijke scheiding een bewijsmiddel zijn in de context van § 1, of is er een tekortkoming nodig ?
Kan het om een zeer snelle echtscheiding gaan, zonder termijn, waarbij de rechter de onherstelbare ontwrichting kan vaststellen op grond van vele gegevens (echtelijk geweld, vaststelling van overspel, of nog feitelijke scheiding die korter is dan vermeld in de §§ 2 en 3, ...) ?
De minister bevestigt dit. Het is niet nodig het bewijs van een tekortkoming te leveren. De rechter oordeelt vrij over de gegevens die de partijen aandragen.
Wat het echtelijk geweld betreft : het is niet omdat het begrip schuld bij de uitspraak van de echtscheiding verdwijnt dat het ongestraft zal blijven.
Integendeel, op strafrechtelijk vlak gaat er nu meer aandacht naar echtelijk geweld.
In het kader van de echtscheidingsprocedure zelf kunnen attesten die een bewijs vormen van echtelijk geweld als basis dienen voor de vaststelling van onherstelbare ontwrichting en kunnen ze de termijnen die de wet voorschrijft opheffen.
Mevrouw Nyssens besluit hieruit dat er in dit geval geen termijnen nodig zijn.
De minister bevestigt dit en benadrukt dat dit nu reeds geldt.
Mevrouw Nyssens vraagt of het volstaat dat één van de echtgenoten naar de rechter gaat en zegt dat het koppel bijvoorbeeld al drie maanden uit elkaar is en dat het om een onherstelbare ontwrichting gaat ten gevolge van een reeks kleinere tekortkomingen, om de echtscheiding te krijgen.
De minister zegt van niet. Er dient een termijn in acht te worden genomen, of anders dient de onherstelbare ontwrichting door iets anders te worden bepaald dan door het verstrijken van de termijn.
De paragrafen van artikel 229 zijn zo geformuleerd dat het verstrijken van een termijn korter dan bepaald is in §§ 2 en 3, niet automatisch betekent dat er onherstelbare ontwrichting is, tenzij het — zoals het ontwerp er nu uitziet — om een termijn van zes maanden gaat.
Voor de echtscheiding op grond van bepaalde feiten geldt er momenteel ook geen termijn.
Mevrouw Nyssens besluit hieruit dat § 1 van artikel 229 overeenstemt met het huidige systeem van de grove beledigingen.
De minister geeft het volgende voorbeeld : de twee echtgenoten zijn gescheiden en leven elk met een nieuwe partner. Dit zou door de magistraat in het kader van artikel 229, § 1, in aanmerking kunnen worden genomen, hoewel het hier niet om grove beledigingen gaat.
Mevrouw Nyssens stelt vast dat een deel van de hervorming hier ontbreekt : de familierechtbank, die in het kader van het regeerakkoord was beloofd.
De minister merkt op dat er tijdens deze zittingsperiode zeer veel ontwerpen zijn aangenomen die met Justitie te maken hebben.
Wat de familierechtbank betreft, gelooft zij dat het onmogelijk was dit tegelijkertijd met het Themis-project van de grond te krijgen, omdat dan het evenwicht van de hoven en rechtbanken te zeer verstoord zou worden. Het is trouwens zeer moeilijk een keuze te maken tussen de plaatselijke familierechtbank, die op het vredegerecht geënt zou zijn, en de familierechtbank die zou zijn verbonden aan de rechtbanken van eerste aanleg. Beide opties hebben voor- en nadelen. Over dit onderwerp zijn de verschillende meningen volkomen tegengesteld en hoort er een breed overleg te komen.
Mevrouw Nyssens vermeldt nog een vraag van de advocaten, die zich afvragen hoe het uitspreken van de echtscheiding — volgens een snelle hypothese — zich verhoudt tot de daaropvolgende procedures en wat in de nieuwe procedures de rol is van de vrederechter en van de rechter in kortgeding.
De minister antwoordt dat alles blijft zoals het nu is.
Mevrouw Nyssens gaat door en benadrukt dat het begrip « staat van behoefte » gebruikt met betrekking tot de alimentatie volgens haar niet voldoet. Zij vond de oorspronkelijke formulering van het ontwerp beter, waar sprake was van levensstijl.
Voor zover dit mogelijk is moet men, na de echtscheiding, kunnen leven zoals tijdens de periode van samenleven.
Wat de toekomst betreft van de echtscheidingsprocedure met onderlinge toestemming, herhaalt spreekster dat deze haar twijfelachtig lijkt.
Zij zou ook graag meer uitleg krijgen over de overgangsmaatregelen, die op verschillende manieren geïnterpreteerd lijken te worden.
Bovendien vraagt zij zich af of het, bij de herziening van uitkering tot levensonderhoud in het geval van « nieuwe omstandigheden » moet gaan om onvoorziene omstandigheden, zoals dit in de huidige jurisprudentie het geval is.
Ten slotte merkt zij nog op dat de tekst op verschillende plaatsen terminologische onjuistheden bevat. Zo is er met betrekking tot de geestesgesteldheid sprake van de eventuele rol van de algemene of voorlopige bijzondere bewindvoerder, terwijl deze termen sedert 1991 niet meer bestaan.
Voor het overige verwijst spreekster naar de meer gerichte opmerkingen die zij bij de bespreking van de artikelen zal maken.
Mevrouw Defraigne meent dat het afgelopen moet zijn met het veroordelen van vermeende bedoelingen, om nuttig en waardevol werk te verrichten. Zij prijst het werk dat door de Kamer is verricht en is, na het verslag van deze besprekingen gelezen te hebben, niet zo naïef te denken dat de hier voorliggende tekst iets anders zou zijn dan een compromistekst. Er zijn reeds een aantal amendementen ingediend door politieke fracties, die hier terug kunnen komen. Zodra er sprake is van een tweede lezing, kan men ervan uitgaan dat de standpunten duidelijker worden en dat er uiteenlopende gevoeligheden naar boven komen.
Men heeft terecht benadrukt dat het hier om een ethisch onderwerp gaat en dat ieder parlementslid dit dus benadert vanuit zijn eigen visie op het leven.
De recente hoorzitting met de vrouwenbewegingen, die in de Kamer niet heeft plaatsgehad, kan meningen en vragen oproepen.
Spreekster zegt voorstander te zijn van een hervorming van de echtscheidingswetgeving. Zij herinnert eraan dat zij, samen met andere parlementsleden, een wetsvoorstel heeft opgesteld dat trouwens in beide Kamers tegelijkertijd is ingediend. Die tekst was opgesteld in samenwerking met, onder andere, diensten van de universiteiten, voorzag in een reeks van mogelijke echtscheidingsprocedures en hief het vermoeden van fout op bij echtscheiding op grond van feitelijke scheiding.
Men kan immers niet blijven werken op basis van een 19e eeuws sociologisch beeld van de echtscheiding.
Als advocate heeft spreekster kunnen ondervinden dat het aantonen van de schuld voor de rechtbank iets stigmatiserends en beledigends heeft; het is schadelijk en heeft ook iets artificieels. Om de schuld te kunnen bewijzen, is men immers geneigd om een beroep te doen op soms zeer indirecte getuigen die reeds oude feiten komen bevestigen en wier geloofwaardigheid en beweegredenen vragen kunnen oproepen, ondanks de eed die ze hebben afgelegd.
Zo ziet men soms hoe op een pijnlijke, schandelijke en twijfelachtige manier de vuile was wordt buiten gehangen.
Bovendien slepen deze procedures meestal zeer lang aan en zijn ze duur en onzeker.
Het begrip « schuld » vervangen door onherstelbare ontwrichting is in de ogen van spreekster bijgevolg een reële vooruitgang.
Het zou echter kunnen dat echtgenoten zich in bepaalde situaties als slachtoffer willen laten erkennen; dat kunnen ze op een minder stigmatiserende manier in het kader van het begrip « onherstelbare ontwrichting », waarbij de aangevoerde fouten de oorzaak van de ontwrichting zijn.
Zoals in de Kamer werd gezegd, is de schuld veeleer het symptoom van de ziekte en is het de ziekte die moet worden behandeld.
Er is sprake van een verschuiving van de echtscheiding als straf naar de remediërende echtscheiding. Dit vormt een vooruitgang die de evolutie van de samenleving volgt.
Spreekster voelde zich evenwel aangesproken door de hoorzittingen die de commissie heeft georganiseerd en denkt dat er misschien verbeteringen in de tekst moeten worden aangebracht.
Wat in de eerste plaats de termijn betreft, is het de veronderstelling van een eenzijdige aanvraag die tweemaal werd gedaan binnen de oorspronkelijk vastgestelde termijn van een jaar die voor spreekster een probleem vormt. Uit de formulering van het ontwerp leiden sommigen af dat men zo gescheiden kan zijn na zes maanden en een dag of in ieder geval op zeer korte tijd.
Spreekster denkt inderdaad dat zonder de hervorming uit te hollen en haar te ontdoen van haar meerwaarde wat het begrip « onherstelbare ontwrichting » betreft, een grotere soepelheid wenselijk zou zijn. Om die reden heeft ze een amendement ingediend waarin een termijn van twee jaar wordt voorgesteld.
Men moet de echtgenoten in elk geval een minimale bedenktijd geven.
Bij wijze van voorbeeld haalt spreekster het geval aan waarbij de geboorte van een kind, wat overigens een blijde gebeurtenis is, ook een bron van destabilisering en een ingrijpende verandering voor het koppel kan zijn. In bepaalde gevallen kan de echtgenoot betreuren dat zijn vrouw minder beschikbaar en humeuriger is, en menen dat er sprake is van onherstelbare ontwrichting en hierdoor een eenzijdige aanvraag tot scheiding indienen.
Hetzelfde geldt wanneer een van de echtgenoten gedurende enkele maanden wordt getroffen door een ziekte of de gevolgen van een ongeval.
In dergelijke gevallen lijkt een termijn van zes maanden of minder dan een jaar zeer kort.
Zes maanden kan lang zijn, maar ook zeer kort wanneer je een eind moet maken aan een relatie, en om te begrijpen en vervolgens toe te geven dat je echtgenoot niet meer van je houdt.
De minister verklaart dat ze openstaat voor een discussie over de termijn, die volgens haar niet het essentiële punt van de herziening vormt, en in het bijzonder wanneer er geen akkoord tussen de echtgenoten is.
Mevrouw Defraigne neemt met tevredenheid akte van deze verklaring. Ze benadrukt dat het de bedoeling is om tot een goede, soepele en humane hervorming te komen met betrekking tot een aangelegenheid waar potentieel twee koppels op drie of in bepaalde streken zelfs drie koppels op vier mee te maken krijgen en die het dagelijkse leven van de burger raakt.
De minister vindt het ook problematisch dat men niet verplicht is om persoonlijk voor de rechtbank te verschijnen, ook al is er een akkoord tussen de echtgenoten, omdat de rechter dit akkoord moet vernemen.
Mevrouw Defraigne stemt in met de minister wat dit punt betreft. Men weet immers niet wat voor familiale of andere druk er op een van beide echtgenoten is uitgeoefend.
Wanneer men persoonlijk verschijnt, verandert dit de aanpak en kan er zich misschien zelfs een ommekeer voordoen omdat de echtgenoten er nog niet klaar voor zijn. Vandaar het belang van de termijn in deze aangelegenheid aangezien het proces niet bij iedereen even snel verloopt.
De termijn en de onherstelbare ontwrichting zijn twee aanvullende facetten van eenzelfde probleem waaraan moet worden gewerkt.
Een ander belangrijk aspect is dat van de voorafgaande akkoorden. Om te scheiden door onderlinge toestemming, moet er een akkoord zijn over alles. In heel wat situaties verlangen de echtgenoten oprecht om te scheiden door onderlinge toestemming, maar struikelen ze over het een of andere punt, soms een detail, dat verhindert dat de scheiding er komt. Ook zijn soms de toegevingen die men doet om uit het huwelijk te stappen zo groot dat men ze algauw betreurt. In dit opzicht is de adviserende plicht van advocaten en notarissen fundamenteel.
Er moest dus een formule worden gevonden om zich aan de huwelijksband te onttrekken, waarbij men niet gedwongen is om over alles akkoord te gaan om vooruit te gaan.
Zodra de huwelijksband echter makkelijker en sneller kan worden verbroken, moet men misschien een « kleinste gemene deler » van akkoord vinden, de minimale punten die men moet hebben geregeld of moet kunnen regelen : bestemming van de echtelijke verblijfplaats, plicht van hulp, voorlopige maatregelen. Men zou op zijn minst deze kwesties aan de rechter moeten voorleggen. Een amendement stelt voor om deze geschillen aan de feitenrechter voor te leggen, zoals men dat vandaag trouwens ook al kan. Dit zou de pil voor de andere echtgenoot kunnen vergulden, zijn indruk « uit de boot te vallen » kunnen verzachten en hem meer zekerheid bieden, zonder daarom een akkoord over alles te eisen zoals in het kader van de onderlinge toestemming.
Spreekster wijst erop dat een vrouw die in een afhankelijkheidssituatie verkeert en alimentatie nodig heeft, momenteel moet bewijzen dat haar echtgenoot schuld treft, met alle reeds vermelde nadelen vandien. Niet zelden verliest een vrouw die reeds lang door haar echtgenoot werd verwaarloosd, het recht op alimentatie omdat zij tijdelijk troost zocht bij een derde. De hervorming voegt een fundamenteel aspect toe aangezien de notie van schuld wordt geschrapt en bijgevolg de economische situatie van beide partijen zal worden vergeleken.
In een constructieve geest en los van de oorsprong van de in de Kamer ingediende amendementen, meent spreekster dat over de « staat van behoefte » moet kunnen worden gedebatteerd, aangezien het een relatief begrip is. Spreekster verkoos de verwijzing naar de manier waarop het leven wordt georganiseerd, omdat daarin ook rekening wordt gehouden met het feit dat echtgenoten een gezamenlijk leven opgebouwd hebben op basis van criteria en een levensstijl die kunnen verschillen van gezin tot gezin. Een echtgenoot kan van de ene dag op de andere zijn levensstijl verliezen en geconfronteerd worden met minimale inkomsten omdat zijn « staat van behoefte » minimalistisch wordt ingeschat. Ook al is in de Kamer reeds naar evenwichtigheid gestreefd, toch moet men — om rekening te houden met een breed sociologisch spectrum en met de keuzes die eenieder in zijn leven maakt — nadenken over mogelijk andere criteria voor de alimentatie.
Er is ook veel gesproken over de duur van de alimentatie. Spreekster verwijst naar het voorbeeld dat mevrouw de T' Serclaes gaf, en dat wellicht almaar vaker zal voorkomen, aangezien onze levensverwachting almaar stijgt.
De minister begrijpt deze opmerking, maar wijst erop dat de Kamer het laatste woord heeft. Wellicht is het meest constructieve dus te streven naar een algemeen akkoord tussen de beide assemblees.
De minister wijst erop dat het oorspronkelijke ontwerp doelde op de levensstijl van de echtgenoten en dat op voorstel van de Kamer is gekozen voor het begrip staat van behoefte, waarbij die staat van behoefte als een minimum wordt beschouwd.
De heer Seminara benadrukt dat het ontwerp duidelijk vooruitgang inhoudt.
Aangezien scheiden voor iedereen makkelijker wordt en de administratieve procedures vereenvoudigd zijn, hoeven koppels met problemen niet langer vast te roesten in een op materieel, affectief, psychologisch en gevoelsmatig vlak oncomfortabele toestand die voor zowel de kinderen, de ouders als hun naaste familie te zwaar is en te lang aansleept. De administratieve procedure is nu toch veel korter en dus draaglijker. Dat is dus een vooruitgang.
Toch blijft er nog steeds het gevoel van falen en blijven de kinderen de dupe.
Spreker wenst in naam van iedereen die op hem een beroep heeft gedaan — vaders, moeders, kinderen, verenigingen — de minister te feliciteren omdat zij samen met de partners een stap voorwaarts heeft gezet waarbij rekening wordt gehouden met de individuen. Dankzij de hervorming die tal van gevolgen heeft, moet iedereen zijn verantwoordelijkheid aanvaarden. Het vertrekpunt zijn waarden als rechtvaardigheid, billijkheid, solidariteit en verantwoordelijkheid.
Ten slotte wijst spreker er nog op dat de liefde een menselijk avontuur is, altijd moeilijk en soms onmogelijk.
Mevrouw Talhaoui vond de hoorzitting zeer interessant, des te meer daar zij niet dagelijks geconfronteerd wordt met de echtscheidingsproblematiek.
Spreekster meent dat het wetsontwerp is geschreven op een welbepaalde generatie die goed geïnformeerd is via media en internet en aldus op de hoogte is van de juridische structuren in de samenleving.
Spreekster verwijst meer bepaald naar de problemen waarmee allochtone vrouwen worden geconfronteerd, die veel minder toegang hebben tot informatie over de familiaalrechtelijke problematiek. Vluchthuizen worden grotendeels gevuld met vrouwen, slachtoffers van huiselijk geweld, van allochtone origine. Deze vrouwen kunnen vaak niet meer naar huis terug en het komt dan onvermijdelijk tot een echtscheiding. Marokkaanse vrouwen hebben vaak te maken met verstoting- gelukkig is er op dat vlak wel een gunstige evolutie in de Marokkaanse wetgeving. Hun echtgenoot ging dan naar Marokko om hen te laten verstoten en zo blijven zij hier alleen achter, zonder enige bescherming, bijvoorbeeld op het vlak van een uitkering tot levensonderhoud. Spreekster kan zich niet van de indruk ontdoen dat voorliggend wetsontwerp ook een vorm van verstoting introduceert, wel met de correctie dat deze niet enkel tot het privilege van de man behoort. Scheiden bij onherstelbare ontwrichting van het huwelijk wordt zeer gemakkelijk gemaakt.
Wat betreft de bemiddeling, onderlijnt spreekster dat deze een zeer belangrijk instrument vormt om een vechtscheiding te vermijden. Het is dus zeer belangrijk dat de partijen voldoende worden geïnformeerd over de bemiddeling. Spreekster vraagt of de minister een idee heeft in hoeverre men momenteel beroep doet op deze bemiddeling. Is er reeds een mogelijke evaluatie ervan ?
De minister antwoordt dat de nodige inspanningen worden geleverd om de instelling van bemiddeling zoveel mogelijk kenbaar te maken. Zo zijn er verscheidene colloquia georganiseerd. Bemiddeling leidt immers steeds tot een win-winsituatie voor alle partijen. Het is wel nog wat te vroeg om het succes van de bemiddeling te evalueren. Zodra mogelijk komt er uiteraard een evaluatie.
Mevrouw Talhaoui heeft verder enkele bedenkingen bij de mogelijkheid tot herziening van de eventuele uitkering tot levensonderhoud en bij het begrip « staat van behoefte ». Welke parameters worden hierbij verleend aan de magistraten en welke garanties worden verstrekt opdat de beslissing ter zake billijk en rechtvaardig is ?
De heer Noreilde stipt aan dat de VLD-fractie reeds sedert geruime tijd vragende partij is voor de invoering van een schuldloze echtscheiding. De fractie kan zich vinden in het voorliggend wetsontwerp en de erin vervatte concessies, dat het resultaat is van een grondig parlementair debat in de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarbij enkele toegevingen onvermijdelijk zijn.
Spreker is voorstander van een schuldloze echtscheiding, aangezien het begrip « fout » niet meer aansluit bij de huidige conceptie van het huwelijk. Het is noodzakelijk wettelijke bepalingen te hebben die aansluiten bij de maatschappelijke realiteit. De enige huidige vorm van schuldloze echtscheiding is de echtscheiding door onderlinge toestemming, die dan ook in Vlaanderen een enorm succes kent.
Wat betreft de mogelijkheid van onderhoudsgeld, benadrukt spreker dat de VLD-fractie de duur van de uitkering wilde beperken tot 12 jaar. Uiteindelijk is deze beperkt tot de duur van het huwelijk, wat de fractie van spreker kan aanvaarden. Spreker vindt het belangrijk dat de uitkering wordt gekoppeld aan de staat van behoefte. Een huwelijk moet niet worden beschouwd als een vorm van « win for life ». Uiteraard moet de behoeftige partner op hulp kunnen rekenen, maar tegelijkertijd dient hij ertoe te worden aangespoord om zelf terug een economische positie op te bouwen.
Spreker besluit dat de VLD-fracties akkoord kan gaan met de grote principes van het wetsontwerp en hoopt dat dit zo snel mogelijk kan worden aangenomen.
Mevrouw de T' Serclaes dankt de minister om het feit dat zij de Senaat de nodige ruimte laat om voorliggend wetsontwerp grondig te bespreken.
Het is belangrijk, als er nog amendementen worden aangenomen, dat hiervoor voldoende draagvlak wordt gevonden in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Als sociologe, wil spreekster onderlijnen dat men moet rekening houden met het feit dat de echtscheiding in alle gevallen een moeilijk te verwerken moment is. Als men uit de echt moet scheiden, betekent dit sowieso een falen, een mislukking. Men moet de echtgenoten de nodige tijd geven om deze mislukking te verwerken.
Verder vraagt spreekster ook rekening te houden met de realiteit. Hoewel de opvattingen bij de jongere generatie ongetwijfeld zijn geëvolueerd, stelt men vast dat er toch veel uit de echt gescheiden vrouwen zijn die het met zeer weinig dienen te stellen. Al te vaak wordt het onderhoudsgeld door hun ex-echtgenoot niet betaald en bevinden zij zich in een zeer benarde situatie. Niet voor niets werd een ganse strijd gevoerd met betrekking tot de schuldvorderingen die betrekking hebben op onderhoudsgelden. Men kan niet buiten het feit dat de vrouw vaak de zwakste partij is. Vaak betreft het vrouwen die hun job hebben opgezegd om zich volledig aan hun gezin te kunnen wijden. Als men de armoedeverslagen bekijkt, stelt men vast dat heel wat alleenstaande vrouwen met kinderen in armoede verkeren.
De minister kan hierbij aansluiten. Als men de cijfers van bestaansminimum of werkloosheid napluist, merkt men dat de vrouw hierin het belangrijkste aandeel heeft. Dit is ongetwijfeld de realiteit.
Mevrouw de T' Serclaes voegt eraan toe dat een verdere degradatie van deze realiteit niet aanvaardbaar zou zijn.
Men mag ook niet vergeten dat er vroeger heel wat maatschappelijke druk bestond om te huwen.
Het huwelijk mag ook niet worden herleid tot een eenvoudig ceremonieel gebeuren. Als men huwt, heeft dit ook gevolgen op het vlak van de bescherming van de gezinswoning en brengt dit rechten en plichten mee op het vlak van onderlinge hulp en onderhoud. Een huwelijk brengt meer verplichtingen mee in een samenleven van twee personen.
Verder oppert spreekster dat voorliggende vorm van echtscheiding geen afbreuk mag doen aan het succes van de echtscheiding door onderlinge toestemming. Vandaag de dag maken echtscheiding door onderlinge toestemming 75 % uit van het totaal aantal echtscheidingen (in Vlaanderen ligt het percentage zelfs hoger). De echtscheiding door onderlinge toestemming moet blijvend worden nagestreefd.
Spreekster vreest dat de nieuwe vorm van echtscheiding, dankzij de korte termijnen en het gebrek aan stringente plichten, zou worden gebruikt ten nadele van de echtscheiding door onderlinge toestemming, met het gevolg dat rechten en plichten met betrekking tot de gezinswoning en de kinderen niet tijdig zouden zijn geregeld. Men moet zich daarvoor hoeden en zoveel mogelijk voorrang geven aan de echtscheiding door onderlinge toestemming. Het is immers belangrijk dat beide partijen voor de rechter verschijnen.
Tot slot maakt spreekster zich zorgen over de overgangsbepalingen. Hoe zal deze nieuwe regeling juist worden toegepast ? Wat als het gaat om uit de echt gescheiden vrouwen van een reeds gevorderde leeftijd ? Moet men geen rekening houden met de duur van het huwelijk en met het aantal kinderen ?
Wat betreft de overgangsbepalingen, antwoordt de minister dat de wet onmiddellijk zal worden toegepast. Spreekster verwijst naar de discussie ter zake in de Kamer van volksvertegenwoordigers en de controverse tussen de voorstanders van een onmiddellijke toepassing en de voorstanders van een toepassing met terugwerkende kracht. Een retroactieve toepassing zou betekenen dat men, voor de berekening van de mogelijke duur van de onderhoudsuitkering, zou teruggaan tot het ogenblik waarop de beslissing tot onderhoudsuitkering werd genomen. Spreekster haalt het voorbeeld aan van personen die 5 jaar waren gehuwd en 5 jaar geleden uit de echt zijn gescheiden. Een onmiddellijke toepassing, zoals het gemeen recht voorschrijft, betekent dat de onderhoudsuitkering, vanaf de inwerkingtreding van de wet, nog maximum 5 jaar kan duren. Men gaat dus niet terug tot de eerste toekenning ervan om de maximale termijn te berekenen.
Men heeft hier geopteerd voor het gemeen recht en dus voor een onmiddellijke toepassing van de nieuwe regeling. Dit betekent geen inbreuk op het principe van de in kracht van gewijsde gegane beslissing, aangezien een onderhoudsuitkering in regel steeds kan worden herzien. Bovendien kan men afwijken van deze regel van maximale duur van de onderhoudsuitkering in geval van buitengewone omstandigheden.
Mevrouw de T' Serclaes haalt het geval aan van een uit de echt gescheiden vrouw van 60 jaar, met een onvolledige loopbaan als zelfstandige, die gedurende 23 jaar was gehuwd. Dit betekent dat deze vrouw vanaf haar 83 jaar de onderhoudsuitkering zal verliezen en slechts een zeer schraal inkomen uit pensioen zal hebben. Hoe zal men dit opvangen ?
Spreekster verwijst ook naar de moeilijke situatie van de echtgenoot-helper van een zelfstandige. Men moet rekening houden met deze mogelijke problemen.
De heer Hugo Vandenberghe stipt aan dat voorliggend wetsontwerp een zeer illustratief voorbeeld is van een postmoderne wetgeving, die het recht vooral instrumenteel benadert. Inderdaad werd men de laatste jaren voortdurend geconfronteerd met deelwetgeving ter verandering van het personen- en familierecht. Spreker verwijst naar de regeling van de diverse vormen van samenleving. De postmoderne aanpak van het personen- en familierecht gebeurt steeds meer zonder de erkenning van het objectieve recht dat tot doel heeft private instellingen in het leven te roepen met bepaalde juridische gevolgen die verder reiken dan de invulling van louter subjectieve rechten. De verschuiving van objectief recht naar systematisch exclusief subjectief recht stelt het privaatrecht voor een nieuwe uitdaging. Het kenmerk van het huwelijk, waarmee de wetgever sinds 1804 steeds voorzichtig is omgesprongen, is nochtans een private instelling waar beide partijen het moeten eens zijn om toe te treden en ook om uit te treden. Op één of andere wijze werd hierdoor een rechtsbescherming geboden die verder ging dan een louter contractuele rechtsbescherming bij het gezinsleven.
De vraag die rijst is of de wetgever wel nog een visie heeft op de verschillende samenlevingsvormen en welke consequenties hieraan worden gekoppeld voor privaatrechtelijke regelgeving.
Het is duidelijk dat het niet opgaat wetten te stemmen die geen juridisch afdwingbare verplichtingen in het leven roepen. Men zou dan immers beter de instellingen laten regelen door de private samenleving die dan contractueel en soeverein kan beslissen over de rechten en verplichtingen tegenover elkaar en over de financiële en persoonlijke voorwaarden die hierbij worden onderschreven. In het voorliggende wetsontwerp komt de dubbelzinnigheid zeer goed tot uiting. Enerzijds wil men het beeld blijven behouden van het huwelijk als een instelling dat gesloten wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand en dat bepaalde verplichtingen met zich meebrengt, maar anderzijds is er geen duidelijk antwoord op de vraag in welke mate de verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien juridisch afdwingbaar zijn en dus tot bepaalde sancties aanleiding zouden kunnen geven. Daarenboven heeft men vormen van beëindiging die in wezen een contractuele benadering impliceren. Er is geen duidelijke keuze; de wetgeving ter zake is immers dwingend recht.
De schuldloze echtscheiding maakt reeds tientallen jaren het voorwerp uit van discussie in de rechtsleer. De voornaamste reden ter verdediging van de schuldloze echtscheiding is het eerbied voor het privé-leven. In de huidige samenleving wordt met het fundamenteel recht van de privacy de vloer geveegd. De beoordeling van de schuld in de echtscheiding impliceert dat de rechter overgaat tot een grondige toetsing van het privé-leven. Nochtans moet men voor zijn private keuzen niet publiek ter verantwoording kunnen worden geroepen. In dit opzicht is de schuldloze echtscheiding een verbetering en een humanisering.
Anderzijds kunnen zich dan weer bepaalde feiten voordoen met een weerslag op de relatie, die nochtans niets met het privé-leven hebben te maken. Spreker haalt het voorbeeld aan van bigamie.
Wat het onderhoudsgeld betreft, kan de CD&V-fractie het principe van beperking in de tijd bijtreden. Nochtans moet de wetgever coherent zijn en door de erkenning van andere samenlevingsvormen aan het huwelijk niet de betekenis geven van een louter toevallige in de tijd beperkte samenleving.
Dit veronderstelt dat men bij de beëindiging van het huwelijk voorzichtig dient te werk te gaan en een « bedachtzaamheidspauze » dient in te lassen. De samenleving heeft baat bij het feit dat dergelijke belangrijke beslissingen niet overhaast dienen genomen te worden; wat wordt aangetoond in diverse wetenschappelijke studies onder andere over de maatschappelijke weerslag op de kinderen.
Spreker besluit dat het debat over de schuldloze echtscheiding en de duur van het onderhoudsgeld in ieder geval een algemene benadering verdient. Bovendien is het voorliggende wetsontwerp juridisch-technisch van bedenkelijke kwaliteit. De voortdurende wijziging van het privaatrecht brengt geen stabiliteit in de samenleving. De wet dient niet zonder meer de registratie te zijn van sociale verhoudingen en gedragingen, maar dient ook een voluntaristische opvatting te weerspiegelen. Wanneer men derhalve diverse samenlevingsvormen juridisch mogelijk maakt, moeten de mogelijke verschillen duidelijk zijn omlijnd. Een mengvorm van een institutionele en contractuele benadering van het huwelijk is een niet consequente keuze.
Spreker wijst erop dat de orde van Vlaamse Balies reeds een persconferentie heeft gegeven met de aankondiging dat de tekst zoals overgezonden aan de Senaat ongewijzigd zou worden aangenomen. Er is reeds een website geopend waar vragen over voorliggende wet kunnen worden gesteld en beantwoord. Spreker eindigt dan ook met volgend citaat van Marquis de Sade : « encore un effort pour être républicain ».
De heer Willems kan zich niet aansluiten bij vorige spreker. Hij meent dat het juridisch kader uiteraard een poging is om menselijke relaties te regelen door hierbij rechten en plichten te creëren, maar dat beide zaken niet volkomen op elkaar aan te sluiten zijn. Men gaat al te vaak uit van een ideale wereld waar de praktijk ver af staat. Men mag de ogen niet sluiten voor de praktijk op het vlak van huwelijk en echtscheidingen. Op het terrein wordt de regelgeving vaak volledig anders toegepast dan de tekst zou kunnen laten vermoeden.
Spreker vindt het dan ook goed dat men het principe van de schuldloze echtscheiding probeert in de wet in te schrijven. De echtscheiding bemoeilijken betekent immers niet dat men meer gelukkige huwelijken zal hebben. De overheid dient zich zoveel mogelijk op afstand te houden indien private relaties spaak lopen. Hoogstens kan een juridisch kader worden aangeboden, en het is hierbij van belang dat men de problemen daardoor niet gaat verhogen. In de huidige situatie dient men bij huwelijksproblemen, omwille van het juridische kader, te zoeken naar fouten bij de partner.
Spreker verwijst naar het standpunt van de Nederlandstalige vrouwenraad, waarbij wordt aangestipt dat de noodzaak van het bewijzen van de schuld vaak de menselijke ellende binnen het huwelijk nog verscherpt.
Mevrouw De Schamphelaere wenst twee punten te onderlijnen. Vooreerst wordt het bereiken van een totaalakkoord, zoals nodig bij de echtscheiding door onderlinge toestemming, in voorliggend ontwerp sterk ontmoedigd. Verder zal spreekster nader ingaan op de toekenning van het onderhoudsgeld en de gevolgen daarvan op het armoedebeleid.
Spreekster stipt aan dat haar fractie geen bezwaar heeft tegen het principe van de schuldloze echtscheiding. Er kan hierdoor immers heel wat juridisch gevecht worden voorkomen tussen scheidende partners. Spreekster meent echter dat voorliggend wetsontwerp de schuldloze echtscheiding niet introduceert. Men mag niet vergeten dat de echtscheiding door onderlinge toestemming, waarbij de echtgenoten de procedure opstarten in gezamenlijk verzoek en waarbij evenmin sprake is van schuld, in Vlaanderen reeds 81 % van de echtscheidingen vormt.
Het wetsontwerp is dus niet de gangmaker van de schuldloze echtscheiding. Die schuldloze echtscheiding bestaat al lang. Wat is er dan wel nieuw ? Dat het wetsontwerp ook de andere procedure, die nu een minderheid van de mensen volgt, schuldloos maakt. Als u wilt scheiden, maar uw partner niet, dan kunt u volgens het ontwerp eenzijdig de echtscheiding vragen zonder beschuldiging of zonder eerst twee jaar apart te wonen. Dat vindt iedereen een goede zaak.
« Onze echtscheiding duurde te lang », hoor je mensen vaak zeggen. Eigenlijk klopt dat niet : niet de echtscheiding zelf is het probleem, wel de ondoelmatige, langdurige manier waarop de regelingen over goederen en ouderschap tot stand kwamen in een juridisch gevecht. De scheiding is geen probleem, de regelingen zijn een probleem.
De echtscheiding door onderlinge toestemming is nu geen eenvoudige manier om te scheiden. Je moet eerst met elkaar onderhandelen en bewijzen dat je over alles een akkoord hebt, vooraleer je de echtscheidingsprocedure mag starten. Praten vergt meer moed dan vechten. Hoe komt het dat de meerderheid van de scheidende Belgen erin slagen zo'n totaalakkoord te maken, over hun geld en over hun huis en over hun kinderen ? Omdat ze moeten : zonder totaalakkoord, geen echtscheidingsprocedure. Er is geen wegloopalternatief om makkelijk aan die voorwaarde te ontsnappen. De bestaande echtscheiding door onderlinge toestemming werkt dankzij de druk om een totaalakkoord te bereiken. En doordat het onmogelijk is om snel te scheiden zonder rekening te houden met de noodzakelijke regelingen op lange termijn.
Het nieuwe wetsontwerp voorziet twee vormen van echtscheiding door onderlinge toestemming. De bestaande echtscheiding door onderlinge toestemming, met als voorwaarde een totaalakkoord, en een nieuwe echtscheiding door onderlinge toestemming, zonder voorwaarde over een akkoord. Welke echtscheiding door onderlinge toestemming zou u kiezen ? Een echtscheiding door onderlinge toestemming met verplichtingen of eentje zonder verplichtingen ? Bent u diegene die als eerste de beslissing tot scheiding heeft genomen terwijl uw echtgenoot of echtgenote gehuwd wil blijven ? Misschien wilt u dan snel uw beslissing uitvoeren. Waarom zou u zich onderwerpen aan een druk die u gemakkelijk kan vermijden ? Waarom zou u inspanningen leveren waarvan u het nut niet inziet ? Is het dan niet de taak van de wetgever om ook rekening houden met de bekommernissen en het tempo van uw partner ? Die heeft even tijd nodig om uw beslissing te aanvaarden. En inhaaltijd om zich voor te bereiden op de zakelijke onderhandelingen, over de goederen en over de kinderen. Mag de wetgever u verplichten even te temporiseren ? Dat is geen betutteling.
Het is niet in ieders belang dat het snel gaat. Niet op de lange termijn. De tweede beslisser, en er is er bij elke echtscheiding één, zal zich onrechtmatig in een snel opgedrongen echtscheiding geduwd voelen. De eerste kan snel scheiden, zonder rekening te houden met de tweede. Door de hervorming zou de helft van de scheidenden zich nog meer een slachtoffer voelen. Vanuit een gevoel van onrecht doen mensen emotionele stappen. Mag de wetgever u behoeden voor impulsieve reacties ?
Steeds meer mensen bereiken een totaalakkoord vóór de start van hun echtscheidingsprocedure. De nieuwe wet zou die trend ombuigen : meer vechten, minder onderhandelen. Niet minder, maar meer rechtspraak. Niet over de scheiding, wel over de kinderen en over de zaken die geregeld moeten worden. Het wetsontwerp stimuleert losse deelakkoorden. Deelakkoorden leiden niet tot een goede verstandhouding, er blijft altijd nog wel iets belangrijks te regelen. Wat bent u met een snelle echtscheiding als uw zaken niet geregeld zijn ?
Het echtscheidingsrecht moet mensen bijstaan in de doelmatige herorganisatie van hun goederen en ouderschap. Het recht moet leiden tot rust na de echtscheiding. Rust vereist regelingen die rekening houden met ieders bekommernissen. Nu moeten ouders minstens enkele maanden een werkbare onderhandelingssfeer onderhouden of opbouwen. Ze moeten een akkoord zoeken over hun geld, hun huis en hun kind. Er is geen akkoord zolang niet over alles een akkoord is. Daar is niets mis mee.
Door het nieuwe wetsontwerp wordt scheiden een combinatie van onderhandelen en vechten. Kunnen ouders in vertrouwen onderhandelen over hun kind terwijl ze vechten over geld en huis ? Vrede prediken en wapens verkopen gaan niet samen. Onderhandelen vervangen door vechten is niet in het belang van het kind. Als je de voorwaarde om over alles een akkoord te hebben afschaft en een wegloopalternatief biedt zonder vereiste inspanning, zullen mensen snel gescheiden zijn, maar ze zullen nog jaren met gekruiste degens tegenover elkaar staan.
Iedereen weet inmiddels dat kinderen niet zozeer lijden onder de scheiding op zich, maar wel onder de manier waarop hun ouders scheiden. Moet de wetgever dan geen rekening houden met het welzijn van de kinderen ? Mag hij u niet onder druk zetten om met de andere ouder te onderhandelen voordat u de rechter een vonnis gaat vragen ? Natuurlijk mag hij dat : het is een bijdrage van de overheid aan de terugdringing van geweld. Het is toch een goede zaak mensen aan te zetten tot onderhandelen in plaats van tot vechten.
De nieuwe wet zal volgens spreekster niet leiden tot zoveel mogelijk goed onderhandelde ouderschapsovereenkomsten. Aanslepende conflicten verklaren de problemen van kinderen van apart wonende ouders. De belangrijkste vraag bij de hervorming van het echtscheidingsrecht is de volgende : zorgt de wet ervoor dat de ruzie tussen de ouders eindelijk stopt ? De meesten denken van niet.
Wat betreft het onderhoudgeld, wijst spreekster erop dat slechts 67 % van de vrouwen met één of twee kinderen terug op de arbeidsmarkt komen. Vanaf drie kinderen is dat nog 50 %. Veel meer vrouwen dan mannen werken bovendien deeltijds (38 % van de vrouwen tegenover 5,8 % van de mannen). De keuze voor het gezin en de kinderen is een beslissing die niet alleen door deze vrouwen wordt genomen, maar door beide partners samen. Het huwelijk en het gezin is niet alleen een affectieve cel, maar ook een economische cel. Aldus is het niet meer dan logisch dat beide partners samen de gevolgen van die keuze dragen, ook bij een echtscheiding. Dat is iets anders dan rekening houden met de « staat van behoeftigheid ».
Het wetsontwerp gaat uit van een andere logica en benadeelt een hele generatie vrouwen op twee punten :
— de alimentatie mag niet langer zijn dan de duur van het huwelijk. Het is normaal dat de eeuwigdurende alimentatieplicht wordt verlaten. De rechter moet de kans krijgen om een eindlimiet te bepalen, in functie van feitelijke omstandigheden zoals leeftijd, keuzes tijdens het huwelijk, ....
Stel dat iemand huwt op 30-jarige leeftijd, op 33-jarige leeftijd stopt met werken om voor de kinderen te zorgen en op 40-jarige leeftijd scheidt. Die persoon heeft recht op een onderhoudsuitkering gedurende 10 jaar, maar dat kan te kort zijn om een volwaardige plaats op de arbeidsmarkt te verwerven. In dat geval moet er solidariteit zijn tussen de ex-echtgenoten.
Het wetsontwerp laat wel een verlenging van de alimentatieduur toe als de onderhoudsgerechtigde bij het verstrijken van de termijn nog steeds in staat van behoefte is om redenen onafhankelijk van zijn/haar wil. Spreekster vreest problemen bij de interpretatie van die voorwaarden : het risico bestaat dat iemand zijn/haar alimentatie verliest wanneer hij/zij bijvoorbeeld een job niet aanneemt.
— de alimentatie moet tenminste de staat van behoefte dekken. Enkel personen die in een economisch zeer zwakke positie staan zullen dus recht hebben op alimentatie. Bovendien zal het bedrag misschien genoeg zijn om te overleven, maar niet om te leven.
Spreekster vindt het billijker dat partners met de alimentatie een gelijkwaardige levensstandaard kunnen aanhouden en pleit voor het behoud van de huidige regeling.
Naast de nadelige regeling voor vrouwen sluit de nieuwe echtscheidingsprocedure vechtscheidingen niet uit, integendeel. Partijen kunnen eerst scheiden en pas nadien het debat openen over de alimentatie. Een volledig akkoord is niet langer nodig. Deze regeling verschuift het probleem gewoon naar later, wat bijzonder nadelig is voor de partner in een zwakkere positie. Een aantal vrouwenbewegingen stellen dan ook dat het ongehoord is dat het recht van de sterkste primeert en dat de solidariteit tussen partners wordt ondermijnd.
Mevrouw Nyssens verwijst naar het voorgestelde artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek (art. 2 van het ontwerp) : de rechter spreekt de echtscheiding uit wanneer hij vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is, waarbij het bewijs van de onherstelbare ontwrichting met alle wettelijke middelen kan worden geleverd.
Ze leidt daaruit af dat een dergelijk geval, wanneer beide echtgenoten het eens zijn, overeenkomt met de onderlinge toestemming over de beslissing om uit de echt te scheiden, terwijl de discussie over de gevolgen wordt uitgesteld. Eigenlijk koppelt men de uitspraak van de echtscheiding los van de gevolgen ervan.
Biedt dat artikel één enkele echtgenoot de mogelijkheid de echtscheiding te vragen wegens onherstelbare ontwrichting en de echtscheiding bijna onmiddellijk te verkrijgen indien hij erin slaagt de onherstelbare ontwrichting te bewijzen ?
De minister bevestigt dit. Dat is nu reeds mogelijk, omdat de procedure van echtscheiding op grond van bepaalde feiten niet in een termijn voorziet. Wat dat betreft, lijkt de nieuwe procedure op grond van onherstelbare ontwrichting op de echtscheiding op grond van bepaalde feiten. De onherstelbare ontwrichting vloeit in dat geval niet voort uit de feitelijke scheiding van de echtgenoten, maar uit andere feitelijke gegevens die ze bewijzen.
Mevrouw Nyssens leidt daaruit af dat het in het aangehaalde geval, wat de vorm van de echtscheiding betreft, om een soort aangepaste echtscheiding op grond van bepaalde feiten gaat.
De minister verwijst naar haar eerdere verklaringen. Ze denkt met name aan de hypothese van een echtgenoot die het slachtoffer is van echtelijk geweld of aan de hypothese van twee echtgenoten die een nieuwe relatie hebben aangegaan voor het verstrijken van de termijn van zes maanden feitelijke scheiding. In dat geval stelt de rechter de onherstelbare ontwrichting vast, zonder een moreel oordeel uit te spreken.
De minister wijst erop dat door te voorzien in een al te lange termijn van feitelijke scheiding voor er vermoeden van onherstelbare ontwrichting bestaat (artikel 229, §§ 2 en 3), men de echtgenoten ertoe zou aanzetten het schuldbegrip opnieuw in te voeren om feiten te bewijzen waaruit de onherstelbare ontwrichting « zonder termijn » blijkt (artikel 229, § 1). Om die reden stelt het ontwerp een vrij korte termijn van feitelijke scheiding voor : zes maanden wanneer beide echtgenoten de aanvraag doen, een jaar wanneer de aanvraag door één enkele echtgenoot wordt gedaan.
Mevrouw de T' Serclaes komt terug op de overgangsmaatregelen, vooral op het probleem van de onderhoudsuitkeringen die zijn vastgelegd bij een echtscheiding met onderlinge toestemming uitgesproken vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Wat gebeurt er wanneer de overeenkomst voorziet in een uitkering voor levensonderhoud waarvan de looptijd beperkt is tot de tijd dat het huwelijk geduurd heeft ?
Tevens stelt ze vast dat het voorgestelde artikel 301, § 3, bepaalt dat de uitkering tot levensonderhoud ten minste de staat van behoefte van de begunstigde moet dekken. Wat dekt dit begrip ? In een minimalistische interpretatie kan dat betekenen dat de onderhoudsuitkering overeenkomt met het leefloon.
Mevrouw de T' Serclaes waarschuwt ook voor de gevaren van het beperken van de onderhoudsuitkeringen in de tijd. Ze denkt aan een persoon die op vijftigjarige leeftijd uit de echt scheidt, na 25 jaar huwelijk. Wanneer die persoon 75 jaar wordt, verliest hij zijn onderhoudsuitkering en belandt hij in een hachelijke financiële toestand.
De minister herinnert eraan dat het begrip « staat van behoefte » niet nieuw is. Het bestaat reeds in ons recht (zie bijvoorbeeld artikel 205 van het Burgerlijk Wetboek over de onderhoudsuitkering tussen bloedverwanten in opgaande en neerdalende lijn). De rechtspraak heeft de betekenis van dat begrip reeds verduidelijkt.
Ze verwijst overigens naar de definitie van de staat van behoefte die ze heeft gegeven tijdens de bespreking van het ontwerp in de commissie voor de Justitie van de Kamer : hij kan worden gedefinieerd als « een financiële afhankelijkheid van een van de partijen ten opzichte van de andere. In dat kader is een van de criteria die in aanmerking kan komen, de levensstandaard van de partijen tijdens het gemeenschappelijke leven. » (stuk Kamer nr. 51-2348/18, blz. 34).
Mevrouw de T' Serclaes herinnert eraan dat bepaalde deskundigen zich bij het debat in de Kamer zorgen maakten over de gevolgen van de versoepeling van de echtscheiding voor de schijnhuwelijken. Het valt te vrezen dat het verschijnsel van de schijnhuwelijken zal groeien, gezien het gemak waarmee de echtgenoot uit de echt kan scheiden.
De minister denkt dat het wetsontwerp hier geen invloed op zal hebben. Zij wijst erop dat de nietigverklaring van de gevolgen van het huwelijk, waaronder ook het verkrijgen van de nationaliteit, zelfs na de echtscheiding kan gebeuren. Het feit dat er zeer snel na het huwelijk een echtscheiding heeft plaatsgevonden, kan zelfs het vermoeden doen rijzen dat het om een schijnhuwelijk ging.
Mevrouw de T' Serclaes stelt vast dat er bij echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting, in tegenstelling tot de echtscheiding door onderlinge toestemming, niet vereist wordt dat de echtgenoten voorafgaandelijk overeenkomen over een aantal punten, waaronder de toewijzing van de gezinswoning.
De commissie heeft net een wetsontwerp aangenomen waarin wordt geregeld dat de langstlevende samenwonende partner bij het overlijden van de andere partner in de gezinswoning kan blijven (Wetsontwerp tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, Stuk Senaat, nr. 3-2015). In het voorliggende wetsontwerp wordt niets dergelijks geregeld in het geval van een echtscheiding.
Indien de gezinswoning aan de echtgenoot toebehoort, moet de ex-echtgenote het huis dan verlaten zodra de echtscheiding is uitgesproken ? Dit zou betekenen dat de zwakste partij de gezinswoning moet verlaten, terwijl zij reeds wordt verplicht de echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting te aanvaarden. Hoort men niet ten minste ervoor te zorgen dat de echtscheiding niet kan worden verkregen als er geen akkoord is bereikt — al is het maar een voorlopig akkoord — over het betrekken van de gezinswoning ?
De minister antwoordt dat het in dit voorbeeld om een zeer specifieke situatie gaat : het gaat om de hypothese waarbij het onroerend goed de exclusieve eigendom is van één van beide echtgenoten, die een huwelijkscontract met scheiding van goederen hebben. Dit is nu reeds een bestaande situatie en het wetsontwerp verandert daar niets aan. In alle andere gevallen zal de discussie over de toewijzing van de gezinswoning in der minne gevoerd worden, of zal zij door de magistraat worden beslecht.
Spreekster is er daarentegen van overtuigd dat de situatie door de voorgestelde hervorming wordt vereenvoudigd. De zwakste partij zal, bij het aanvragen van de onderhoudsuitkering geen schuld meer moeten aantonen, wat het verkrijgen van die uitkering moet vergemakkelijken. Tijdens een overgangsperiode zal zij over de gezinswoning kunnen blijven beschikken en daarna zal zij een onderhoudsuitkering ontvangen die het feit dat zij de gezinswoning moet verlaten, zal compenseren.
V. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1
Dit artikel geeft geen aanleiding tot verdere opmerkingen
Artikel 2
Mevrouw Nyssens stelt vast dat de ontworpen § 1 bepaalt dat het bewijs van de onherstelbare ontwrichting met alle wettelijke middelen kan worden geleverd. Is het bewijs door bekentenis of door eed bijgevolg toegestaan ? Kan een echtgenoot zich bijvoorbeeld beroepen op een feit door bekentenis ? Indien dat het geval is, is het waarschijnlijk dat de rechter vrij gemakkelijk de onherstelbare ontwrichting zal vaststellen.
De minister verwijst naar artikel 18 van het wetsontwerp. Het ontworpen artikel 1255, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, (...). ». Aangezien die uitzondering niet is opgenomen in het ontworpen artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, moet men daaruit afleiden dat de rechter de bekentenis of de eed kan accepteren als bewijsmiddel van de onherstelbare ontwrichting. Dat wordt aan het vrije oordeel van de magistraat overgelaten.
Mevrouw Nyssens leidt daaruit af dat wanneer het erom gaat de feitelijke scheiding te bewijzen, men geen gebruik kan maken van de bekentenis of van de eed. Maar voor alle andere oorzaken van onherstelbare ontwrichting, zijn beide bewijsmiddelen toegestaan. Een echtgenoot zal zich met andere woorden kunnen beroepen op een fout die hij heeft begaan om de onherstelbare ontwrichting te bewijzen en de echtscheiding te verkrijgen, zonder enige termijn.
Spreekster vraagt of een echtgenoot momenteel zijn eigen geestesziekte of zijn overspel kan aanvoeren om de echtscheiding te verkrijgen.
De minister verwijst naar het algemene principe dat niemand wordt aanhoord indien hij zich beroept op zijn eigen schandelijk gedrag.
Mevrouw Nyssens vraagt hoe men dat beginsel kan verzoenen met het feit dat de minister de bekentenis of de eed aanvaardt als bewijsmiddel voor de onherstelbare ontwrichting.
De minister antwoordt dat de rechter een toestand moet beoordelen om te beslissen of er sprake is van onherstelbare ontwrichting. Om die ontwrichting vast te stellen, heeft hij de handen vrij.
De heer Hugo Vandenberghe oppert dat het adagium « nemo auditur propriam turpitudinem allegans » niet van toepassing is in de hypothese van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Het adagium betreft immers de regeling van het bewijsrecht. Als men stelt dat de bekentenis een middel is om een de plano bewijs te brengen van de duurzame ontwrichting, zal dit al te makkelijk worden aangewend. Men mag niet vergeten dat in echtscheidsprocedures zeer vaak wordt gelogen.
Mevrouw Defraigne denkt dat de vraag hoe de bewijzen kunnen worden geleverd van belang is, want ze zal in de rechtbanken worden gesteld.
Nu is het zo dat wanneer een partij een echtscheidingsvordering instelt en zich beroept op het overspel van zijn echtgenoot en de echtgenoot toegeeft een buitenechtelijke relatie te hebben, de rechtspraak dergelijke bekentenis op pragmatische wijze toestaat. Moet men echter nog een stap verder gaan en aanvaarden dat de verzoekende partij haar eigen fouten bekent om de onherstelbare ontwrichting te bewijzen ?
Mevrouw Nyssens vraagt heel concreet of de partij die om de echtscheiding verzoekt zich kan beroepen op haar eigen overspel om de rechter te overtuigen van de onherstelbare ontwrichting om de echtscheiding te verkrijgen.
De minister antwoordt dat artikel 229, § 1, het mogelijk maakt voor het gerecht gevolg te geven aan de bekentenis en de eed. Dat zal aan de hand van de thans geldende regels gebeuren. De rechter moet de bekentenis en de eed weren indien hij meent dat ze het resultaat zijn van collusie. In het voorbeeld van mevrouw Defraigne zal de rechter, wanneer de echtgenoot het overspel erkent dat door de verzoekende partij als argument wordt gebruikt, rekening houden met die bekentenis. Maar wanneer de verzoekende partij het eigen overspel als argument gebruikt bij zijn vordering tot echtscheiding en de echtgenoot dat overspel niet erkent, zal de rechter die bekentenis weren, omdat hij zal menen dat ze het resultaat van collusie is.
Amendement nr. 18
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt het ontworpen artikel 229 te vervangen. Ze stelt voor de mogelijkheid om de echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting te behouden.
Men kan zich beroepen op onherstelbare ontwrichting in twee gevallen : ofwel wanneer er een gezamenlijk vordering is van de echtgenoten, ofwel wanneer er sprake is van een feitelijke scheiding van twee jaar.
De indienster meent dat het ontwerp inzake de mogelijkheden om de echtscheiding te verkrijgen wegens onherstelbare ontwrichting op verzoek van een echtgenoot, te soepel is. Indien beide echtgenoten het eens zijn, heeft ze er geen bezwaar tegen dat een soepele echtscheiding mogelijk is. Maar wanneer een van de echtgenoten niet akkoord gaat, moet er een langere periode van feitelijke scheiding worden opgelegd.
Amendement nr. 37
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 37 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), een subsidiair amendement op haar amendement nr. 18. De indienster stelt voor de mogelijkheid te behouden om de echtscheiding te verkrijgen wegens onherstelbare ontwrichting wanneer er een gezamenlijke vordering van de echtgenoten is of na een feitelijke scheiding van twee jaar. Ze stelt voor de bekentenis en de eed uit te sluiten als bewijsmiddel voor de onherstelbare ontwrichting. Ten slotte voorziet ze erin dat de rechter de echtscheiding zal kunnen uitpreken zonder de feitelijke scheiding van twee jaar af te wachten, wanneer het gedrag van een van de echtgenoten de snellere ontbinding van het huwelijk rechtvaardigt.
Amendement nr. 13
De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2) dat ertoe strekt de woorden « of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan » te doen vervallen. Inderdaad maakt het wetsontwerp scheidingen mogelijk na drie maanden, respectievelijk zes maanden huwelijk. Dit is niet wenselijk. Risico's op pogingen tot schijnhuwelijken moeten worden beperkt en een reflectieperiode ingebouwd.
Amendement nr. 19
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), een subsidiair amendement op haar amendement nr. 18. Ze stelt voor de ontworpen § 2 te vervangen en de termijn van de feitelijke scheiding waardoor de onherstelbare ontwrichting kan worden vastgesteld op twee jaar te brengen. Ten slotte stelt ze voor de ontworpen § 3 te doen vervallen, omdat ze het overbodig vindt de verzoeker te verplichten zijn echtscheidingsvordering wegens onherstelbare ontwrichting tot tweemaal toe te bevestigen.
De minister verwijst naar de algemene bespreking.
Amendement nr. 1
De dames de T' Serclaes en Defraigne dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt § 3 van het ontworpen artikel 229 te vervangen.
Mevrouw de T' Serclaes onderstreept dat het amendement strekt om de problematiek van de termijn op te lossen wanneer de vordering door een enkele echtgenoot wordt ingesteld. Aangezien het om een eenzijdige echtscheiding gaat menen de indieners dat de termijn van een jaar die in het wetsontwerp wordt voorgesteld te kort is. Ze stellen voor de termijn tot twee jaar te verlengen om de echtgenoot die niet uit de echt wenst te scheiden de tijd te geven zijn leven opnieuw te organiseren.
De heer Willems kan niet akkoord gaan met de argumentatie van vorige spreekster. Men laat dan immers de problemen gedurende twee jaar aanslepen.
Hij kan ook niet instemmen met het tweede lid van de verantwoording waarbij men stelt dat de echtgenoot die zich niet schuldig heeft gemaakt aan een zware fout, er dus zeker van is dat hij de specifieke huwelijksregeling gedurende minstens twee jaar blijft genieten wanneer zijn echtgenoot tegen zijn wil uit de echt wil scheiden. Men maakt hier een onterechte vermenging van de persoonlijke verhoudingen tussen de echtgenoten en de patrimoniale gevolgen van het huwelijk. Indien een huwelijk spaak loopt, baat het niet de problemen nog langer te laten aanslepen, aangezien dat onvermijdelijk leidt tot vechtscheidingen. Men zal dan naar een zware fout gaan zoeken. Patrimoniale belangen en affectieve banden moeten strikt uit elkaar worden gehouden.
Mevrouw de T' Serclaes meent dat niemand verplicht is te huwen. Het probleem van de echtscheiding doet onvermijdelijk het probleem van het huwelijk rijzen. Aangezien mensen tussen diverse vormen van samenleven kunnen kiezen, kiezen zij die de voorkeur geven aan het huwelijk voor een gedeeld leven dat grotere plichten met zich brengt dan de gewone wettelijke samenwoning. Het is niet abnormaal dat wanneer men die rechtsfiguur wil ontbinden, er verschillen zijn ten opzichte van de ontbinding van een samenlevingscontract.
Indien men zich gemakkelijk van zijn verbintenissen wil ontdoen, moet men niet voor een zware rechtsfiguur als het huwelijk kiezen, maar voor de wettelijke samenwoning. In een coherente benadering van de verschillende rechtsfiguren, denkt spreekster dat het niet abnormaal is dat men ervoor zorgt dat de ontbinding van het huwelijk de zwakste partij niet in een onmogelijke toestand brengt. Dat is de filosofie achter de amendementen. Daarom denkt ze dat een feitelijke scheiding van een jaar te kort is en stelt ze voor deze te verlengen tot twee jaar.
Mevrouw De Schamphelaere heeft de opvatting dat het huwelijk als affectieve cel in de samenleving moet worden beschermd en de beste plaats biedt tot geborgenheid.
Verder wenst spreekster een vergelijking te maken met andere privaatrechtelijke instellingen, zoals de arbeids- of de huurovereenkomst. Er bestaan heel wat beschermende maatregelen, op het vlak van duurtijd en schadevergoeding bij opzeggingen van dergelijke contracten. Waarom schrapt voorliggend ontwerp in het huwelijk de idee van een contract, dat rechten en plichten met zich meebrengt ? Men maakt hier geen enkele afweging van rechten en plichten en voorziet geen herstel, noch in de zin van een opzegperiode, noch in de zin van een alimentatievergoeding.
De heer Willems deelt de opvatting niet dat het huwelijk moet worden beschouwd als de beste plaats voor geborgenheid. Het huwelijk biedt enkel een juridisch kader voor menselijke relaties. De overheid hoeft zich hierin zo weinig mogelijk te mengen. Het instappen in het huwelijk doet geen vragen rijzen; daarentegen wil men tal van barrières inlassen om het huwelijk te beëindigen. Men mag niet vergeten dat personen die een relatie aangaan in de loop van de jaren sterk kunnen veranderen.
Spreker blijft erbij dat in ieder geval een onderscheid dient te worden gemaakt tussen interpersoonlijke verhoudingen en patrimoniale zaken.
Het is een illusie te denken dat een termijn van twee jaar er toe zal leiden dat de ontwrichting wordt hersteld. De praktijk wijst het tegenovergestelde aan.
De heer Noreilde reageert op de tussenkomst van mevrouw de Schamphelaere. Het kan niet de bedoeling zijn de onderhoudsuitkering als een vorm van schadevergoeding te beschouwen. Men staat hier juist voor het principe van de schuldloze echtscheiding. Als er geen fout is, dient deze ook niet vergoed te worden. De onderhoudsuitkering wordt gebaseerd op de behoeftigheid.
De heer Hugo Vandenberghe oppert dat het kenmerk van een wettelijke regeling erin bestaat dat zij dan juridisch afdwingbaar wordt. Als men gaat stellen dat huwelijksrechten en plichten niet juridisch sanctioneerbaar zijn, kan men het huwelijk beter buiten het recht plaatsen. Het aanknopingspunt van eventuele plichten wordt gekoppeld aan behoeftigheid. Men blijft hier het beeld oproepen van het huwelijk als instelling, terwijl men het in feite buiten het recht plaatst.
Spreker wijst erop dat het huwelijk uitdrukkelijk wordt beschermd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en in bepaalde landen, zoals in Duitsland, in de Grondwet. Afspraken tussen personen met een grote intensiteit mogen wettelijk worden beschermd. Het familierecht verandert voortdurend, zodat niemand er zich nog een weg kan in banen. Het is belangrijk dat de wet een algemene norm uitdrukt.
De minister is het niet eens met de stelling dat het familierecht voortdurend verandert en dat er op dat gebied geen algemene norm meer geldt. Ze herinnert eraan dat de rechtsfiguur « echtscheiding » in haar hoofdlijnen uit het begin van de 19e eeuw dateert. De echtscheiding wegens feitelijke scheiding kwam in ons recht tot stand in het begin van de jaren zeventig. Het wetsontwerp strekt ertoe in ons recht een schuldloze echtscheiding tot stand te brengen, die de gevolgen van het huwelijk niet miskent. Het ontwerp wil de nodeloze en vreselijke discussies tussen de echtgenoten, die elk het bewijs willen leveren van de schuld van de andere partij, voorkomen. Heel vaak hebben die debatten over de schuld met de onderhoudsuitkering te maken. Wanneer de echtgenoten niet meer overeenkomen, moet de procedure voor een debat zorgen dat zo sereen mogelijk is. In het ontwerp wordt overigens voorgesteld de onderhoudsuitkering niet langer aan de schuld te koppelen. Een echtgenoot kan een onderhoudsuitkering krijgen, ongeacht de schuld. De uitkering is een gevolg van het huwelijk.
De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat 81 % van de echtscheidingen in Vlaanderen gebeuren door onderlinge toestemming. Men moet een minderheidsgedrag aldus niet aanwenden als argument om een bepaalde visie, die trouwens niet gedeeld wordt in andere landen, te ondersteunen. Men moet ook rekening houden met het feit dat er sedert pakweg 35 jaar geleden heel wat fundamentele wijzigingen zijn, aangezien diverse vormen van samenleving in het leven zijn geroepen met juridische gevolgen, waarbij het probleem van de vereffening en verdeling van het vermogen zich evenzeer voordoet. Zelfs bij feitelijke samenleving rijst hetzelfde probleem. De keuze dringt zich op om aan het huwelijk als samenlevingsvorm al dan niet essentieel een ander karakter te willen verlenen als aan de samenlevingsovereenkomst.
Mevrouw De Schamphelaere verwijst opnieuw naar het arbeidsrecht en het huurrecht. Het is bij de beëïndiging van deze overeenkomsten evenmin een kwestie van schuld en schadevergoeding. Bij ontslag van werknemers om economische redenen is er geen sprake van schuld. Het gaat enkel om de eerbiediging van contractuele verplichtingen en om een tegemoetkoming aan de partij die door de eenzijdige beslissing van de andere partij een totaal nieuwe situatie tegemoet gaat.
Amendement nr. 65
Mevrouw Nyssens vraagt wat de aard is van de vermoedens die vermeld staan in §§ 2 en 3 van het voorgestelde artikel 229 ? Zijn ze weerlegbaar of niet ?
De minister antwoordt dat wanneer een vermoeden onweerlegbaar is, dit uitdrukkelijk in de tekst moet worden vermeld. Dit is niet het geval voor de §§ 2 en 3. Het gaat dus om weerlegbare vermoedens.
Mevrouw Nyssens leidt hieruit af dat de duurzame ontwrichting betwist kan worden. Waarschijnlijk krijgt men dan oeverloze discussies voor de feitenrechter.
De heer Hugo Vandenberghe meent dat uit de formulering blijkt dat het om een onweerlegbaar vermoeden gaat. Als het vermoeden bestaat is het onweerlegbaar. Als men een bewijs brengt van de zes maand feitelijke scheiding, bestaat het vermoeden. Men kan uiteraard wel de feitelijke scheiding weerleggen.
Spreker denkt dat de Franse en de Nederlandse tekst niet in overeenstemming zijn. Volgens hem is de Nederlandse tekst zo geformuleerd dat er geen twijfel kan bestaan over de onweerlegbare aard van het bewijs van de onherstelbare ontwrichting (cf. « Het vermoeden (...) bestaat). Zodra men kan bewijzen dat er een feitelijke scheiding is van zes maanden, speelt het vermoeden en is de onherstelbare ontwrichting bewezen. De Franse tekst biedt minder duidelijkheid wat de aard van het vermoeden betreft.
De heer Mahoux denkt dat wat betwist kan worden, de scheiding of de duur van de scheiding is. Indien er echter een werkelijke feitelijke scheiding is van zes maanden of een jaar, is het onmogelijk de gevolgen van die scheiding te betwisten. Met andere woorden, wat onbetwistbaar is, is dat wanneer de partijen zes maanden gescheiden zijn en zij de scheiding vorderen, de scheiding ook wordt uitgesproken. Wanneer de partijen een jaar gescheiden zijn en dat één der partijen de scheiding vordert, wordt de scheiding ook uitgesproken. De andere partij zou dan wel kunnen betwisten dat de partijen werkelijk gescheiden zijn, of zou de duur van de scheiding kunnen betwisten.
De heer Hugo Vandenberghe stelt dat men beter zou schrijven dat « de duurzame ontwrichting bestaat ... »
De minister merkt op dat politieke compromissen vaak tot minder duidelijke teksten leiden.
Zij wenst een verduidelijking te geven betreffende de weerlegbaarheid van de vermoedens.
Zij stelt voor de draagwijdte van het artikel te illustreren door de volgende voorbeelden : in een situatie waarin de echtgenoten gescheiden zijn en op verschillende adressen wonen, met een overeenkomt wat de hoede van de kinderen, de gezinswoning, enz. betreft, leidt een feitelijke scheiding automatisch tot een scheiding. Er kan echter een feitelijke scheiding zijn om beroepsgebonden redenen. Die scheiding is niet hetzelfde als een scheiding waardoor de onherstelbare ontwrichting van de echtgenoten kan worden aangetoond.
Met andere woorden, wat weerlegbaar is, is het bestaan van een feitelijke scheiding. Als die effectief bestaat, zal de rechter de scheiding uitspreken.
De heer Hugo Vandenberghe herinnert eraan dat het wetsontwerp als voorwaarde stelt dat er een feitelijke scheiding bestaat. Het loutere feit dat de echtgenoten op verschillende adressen wonen houdt nog niet automatisch een feitelijke scheiding in. Men kan de twee situaties niet over dezelfde kam scheren.
Om ieder misverstand over de interpretatie uit de weg te ruimen, stelt de minister voor dat de Franse tekst in overeenstemming wordt gebracht met de Nederlandse tekst : « Il y a désunion irrémédiable lorsque la demande est formée ... ». In de discussie voor de rechter moet dan worden uitgemaakt of het al dan niet om een feitelijke scheiding gaat.
De heer Hugo Vandenberghe bevestigt dit. Zodra de feitelijke scheiding bewezen is, is er sprake van onherstelbare ontwrichting. Hij benadrukt trouwens dat de Nederlandse tekst van § 3 anders is geformuleerd dan de tekst van § 2, wat de interpretatie van de bepaling nog bemoeilijkt. Hij leidt hieruit af dat de door de Kamer aangenomen tekst onduidelijk is en dat men de bedoeling van indieners niet met zekerheid kan achterhalen.
De heer Mahoux meent dat uit de discussie blijkt dat de Nederlandse tekst zoals hij is geformuleerd in § 2 het best overeenstemt met de bedoelingen van de wetgever. Zodra de feitelijke scheiding vaststaat, is er sprake van duurzame ontwrichting. Hij stelt dus voor § 2 als volgt te formuleren : « La désunion irrémédiable existe lorsque la demande est formée ... » en § 3 zou dan worden : « Elle existe également lorsque la demande est formée ... ».
Mevrouw Defraigne meent dat het belangrijk is dat de draagwijdte van de tekst wordt verduidelijkt om te voorkomen dat er in de rechtszaal discussies ontstaan over de juridische aard van de vermoedens.
De heer Mahoux wijst erop dat de tegenstrijdigheid tussen de Franse en de Nederlandse tekst meer schijn is dan realiteit. De Nederlandse tekst zegt dat « het vermoeden (...) bestaat ». Anders gezegd, er bestaat een vermoeden van onherstelbare ontwrichting wanneer de twee echtgenoten sinds zes maanden feitelijk gescheiden zijn en samen de vordering tot echtscheiding inzetten. Dan moet men uitmaken of er hier een vermoeden van onherstelbare ontwrichting wordt bedoeld, of dat het om een automatisch mechanisme gaat. De voorgestelde paragraaf laat hierover geen twijfel bestaan : het gaat wel degelijk om het vermoeden.
De heer Hugo Vandenberghe verwijst naar de interpretatie van de minister; als de wet niet uitdrukkelijk vermeldt dat het vermoeden onweerlegbaar is, is het weerlegbaar.
De heer Willems verwijst naar artikel 18 van het voorliggend ontwerp. Artikel 1255 § 1, tweede lid, bepaalt dat de rechter de echtscheiding uitspreekt, als vaststaat dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn. Dit wijst op een onweerlegbaar vermoeden.
De minister meent dat men de tekst kan verduidelijken door de §§ 2 et 3 van de Franse tekst en § 3 van de Nederlandse tekst te wijzigen. Een andere mogelijkheid bestaat in de toevoeging van een § 4, waarin wordt gesteld dat de vermoedens bedoeld in de §§ 2 en 3 onweerlegbaar zijn.
De heer Mahoux wijst erop dat het vermoedensaspect ook in de Nederlandse tekst van § 2 voorkomt.
De heer Hugo Vandenberghe vindt echter dat er wel een verschil is tussen de Nederlandse en de Franse tekst wat de interpretatie van de aard van het vermoeden betreft. De Nederlandse tekst laat geen ruimte voor twijfel over de onweerlegbare aard van het vermoeden.
De heer Noreilde meent dat men best het vermoeden uit tekst schrapt. Het is duidelijker als men bepaalt dat het huwelijk onherstelbaar is ontwricht, ...
De heer Hugo Vandenberghe beaamt dat het woord « vermoeden » dubbelzinnig is. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettige middelen worden geleverd. Indien men wil stellen dat de feitelijke scheiding van zes maanden het bewijs brengt van de onherstelbare ontwrichting, dient men het woord « vermoeden » niet te gebruiken.
Mevrouw Nyssens denkt dat het in het vergelijkend recht over het algemeen zo is dat de echtgenoten na een echtscheiding van zes maanden een scheiding kunnen vorderen op grond van onherstelbare ontwrichting. Als dit de bedoeling is van de wetgever, leidt het woord « vermoeden » tot verwarring en hoort dit geschrapt te worden.
De minister stelt voor de tekst als volgt te formuleren : « La désunion irrémédiable est établie lorsque la demande est formée ... ».
De heren Mahoux et Seminara dienen hiertoe amendement nr. 65 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2).
Amendement nr. 2
De dames de T' Serclaes en Defraigne dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat een subamendement is op amendement nr. 1. Dit amendement betreft de termijn waarbinnen de scheiding kan worden verkregen.
Mevrouw de T' Serclaes vindt dat de voorgestelde regeling te snel gaat en tot menselijke drama's kan leiden. Zij stelt voor de kwestie van de termijn aan te snijden bij de bespreking van artikel 18, waarnaar wordt verwezen.
Artikel 3
Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 3bis
Amendement nr. 21
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt een nieuw artikel 2bis in te voegen in het wetsontwerp. Dit amendement is geïnspireerd op het wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het echtscheidingsrecht te hervormen en echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting in te stellen (stuk Senaat, nr. 3-1116/1) ingediend door mevrouw Nyssens op 25 maart 2005 en strekt ertoe in ons recht echtscheiding op grond van feiten in te voeren.
Artikel 4
Amendement nr. 20
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt het 1º en het 5º van dit artikel te doen vervallen teneinde de artikelen 231 en 276 van het Burgerlijk Wetboek te behouden. Het door haar ingediende amendement nr. 21 strekt er immers toe artikel 231 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen teneinde het concept van echtscheiding wegens ernstige feiten en schendingen van de huwelijksverplichtingen in te voeren.
Anderzijds stelt zij voor artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen zodat de partners de echtscheidingsprocedure met wederzijdse toestemming kunnen instellen na één jaar huwelijk in plaats van na twee. In het voorliggende ontwerp wordt deze termijn afgeschaft. Spreekster vindt het eigenaardig dat men kan trouwen en de volgende dag al een echtscheidingsprocedure door onderlinge toestemming kan instellen. Zij stelt daarom voor een bedenktijd van één jaar te behouden alvorens echtscheiding met onderlinge toestemming mogelijk is.
Mevrouw Defraigne verwijst naar het wetsvoorstel dat zij heeft ingediend om de minimale huwelijksduur van twee jaar alvorens echtscheiding met onderlinge toestemming mogelijk wordt, af te schaffen. Volgens haar kunnen partners heel snel vaststellen dat het niet lukt en maakt een opgelegde minimale huwelijksduur van twee jaar de zaken alleen ingewikkelder. Zij steunt daarom het voorliggende wetsontwerp dat die voorwaarde afschaft.
Mevrouw Nyssens waarschuwt tegen de mogelijke ongewenste gevolgen van de afschaffing van een opgelegde minimumduur van het huwelijk. Verhoogt dat niet het risico op schijnhuwelijken ?
Volgens de minister is dat niet het geval.
Amendement nr. 14
De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat er ook toe strekt het 5º van artikel 4 te doen vervallen. Hij verwijst naar de bespreking van amendement nr. 20 van mevrouw Nyssens.
Artikel 4bis
Amendement nr. 15
De heer Hugo Vandenberghe dient een amendement in (Stuk senaat, nr. 3-2086/2, amendement nr. 15) dat een minimale huwelijksduur voorstelt van één jaar. Een zekere reflectieperiode heeft nut, ook wanneer beide partners beslissen een einde te maken aan hun relatie. Bovendien is een minimale termijn nodig wil men schijnhuwelijken afdoende bestrijden.
Amendement nr. 22
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2) dat dezelfde bedoeling heeft als amendement nr. 15 van de heer Hugo Vandenberghe.
Artikel 5
Amendementen nrs. 23 en 50
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 299 te vervangen. Het ontwerp bepaalt dat de contractuele voordelen verloren gaan na de echtscheiding, behoudens overeenkomst in tegengestelde zin. De indiener draait deze logica om door te voorzien in het behoud van die contractuele voordelen behoudens andersluidend beding.
Amendement nr. 50 (stuk Senaat, nr. 3-2068/2) van de heer Hugo Vandenberghe is vergelijkbaar met amendement nr. 20.
De heer Mahoux is verbaasd over de inhoud van deze amendementen. Zij zouden tot gevolg hebben dat wat is gebeurd naar aanleiding van het huwelijk en tijdens het huwelijk voor altijd blijft duren. Wat is dan nog de zin van de echtscheiding ?
Mevrouw Nyssens antwoordt dat de schuldige echtgenoot in de huidige regeling de huwelijksvoordelen verliest. In het ontwerp wordt het concept schuld afgeschaft. Moeten dan in een systeem van schuldloze echtscheiding alle voordelen die tijdens het huwelijk zijn verleend, verloren gaan ? De indiener meent daarentegen dat niet op het verleden mag worden teruggekomen en dat niet alle voordelen automatisch teniet moeten gaan in geval van echtscheiding. Zij wijst er ten slotte ook op dat het amendement de echtgenoten toestaat af te wijken van de regel van het behoud van de voordelen.
Volgens mevrouw Defraigne moeten de voordelen niet behouden blijven nadat het huwelijk duurzaam ontwricht is.
Volgens de heer Hugo Vandenberghe geeft de in beide amendementen voorgestelde oplossing blijk van de solidariteitsidee die uit het huwelijk voortvloeit.
Artikel 6
Amendement nr. 24
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat voortvloeit uit haar amendement nr. 23 op artikel 5. De indiener stelt voor dat de ex-echtgenoten de voordelen behouden die ze elkaar tijdens het huwelijk hebben verleend, behoudens andersluidend beding.
Amendement nr. 16
De heer Hugo Vandenberghe dient een amendement nr. 16 in (Stuk senaat, 3-2068/2) met betrekking tot de onderhoudsuitkering.
Een huwelijk is een duurzaam engagement, waarin beide partners, in gezamenlijk overleg, beslissingen nemen over de eigen toekomst (arbeidssituatie, keuze over de opvoeding van de kinderen, ...) die verstrekkende gevolgen hebben. Ook wanneer aan het huwelijk een einde komt, blijven er verantwoordelijkheden jegens mekaar en de kinderen bestaan die niet zomaar kunnen worden uitgewist. Het belang van de kinderen en het gekozen opvoedingsprogramma blijven een centraal gegeven. Dit betekent ook dat de partners na het huwelijk principieel ten opzichte van elkaar en de kinderen ertoe gehouden zijn in te staan voor het levensonderhoud en de opvoeding. De gemeenschappelijke keuzes, die men destijds gemaakt heeft, hebben immers een invloed op de mogelijkheden om zelf een inkomen te verwerven, ook na het huwelijk. De rechter moet met al deze gegevens rekening houden om een onderhoudsuitkering te bepalen.
Het arrest van het Arbitragehof van 3 mei 2000 nr. 48/ 2000 stelt dat de maximumgrens van de alimentatie tussen partners na echtscheiding op grond van feiten (niet meer dan 1/3 van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot : artikel 301, § 4, Burgerlijk Wetboek) discriminatoir is ten opzichte van de afwezigheid van een maximumgrens van de alimentatie bij echtscheiding op grond van feitelijke scheiding (artikel 307bis Burgerlijk Wetboek). Het amendement opteert ervoor geen maximumgrens te bepalen. Een alimentatie van 1/3 van de inkomsten kan weliswaar zeer hoog en zeer zwaar voorkomen — partijen dienen bovendien zelfredzaamheid te beogen -maar in uitzonderlijke en extreme gevallen kan een hogere alimentatie dan 1/3 van de inkomsten billijk voorkomen (bijvoorbeeld in het geval van een langdurig huwelijk waarin de kinderen door één ouder, die gedurende zijn/haar hele leven niet professioneel actief is geweest en dus geen inkomen heeft, opgevoed worden en waarbij hij/zij verlaten werd door de andere echtgenoot voor een andere partner terwijl die ene ouder zelf alleen blijft en (dus) over geen inkomen beschikt). De rechtbank kan dit toetsen aan de hand van feitelijke gegevens.
Het wetsontwerp stelt dat de duur van de uitkering niet langer mag zijn dan de duur van het huwelijk, behoudens een aantal uitzonderingen. De indiener meent evenwel dat de rechter de vrijheid moet hebben om in functie van de feitelijke omstandigheden (zoals onder meer de zelfredzaamheid, de keuze inzake opvoedingsproject tijdens het huwelijk, de leeftijd van de partijen, de duur van het huwelijk, de financiële en de professionele mogelijkheden van de partijen, ...) de termijn en de hoogte bepalen van de eventuele alimentatie. Het spreekt voor zich dat in geval van gewijzigde omstandigheden de hoogte (bijvoorbeeld bij inkomensverlies) of de duur (bijvoorbeeld bij samenwoonst van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner) veranderd kunnen worden in onderling akkoord of bij vonnis. De staat van behoefte als criterium voor de toekenning van alimentatie is onvoldoende. Dit kan leiden tot onbillijke situaties. Solidariteit in functie van gemaakte keuzes komt meer aanbevolen voor.
Artikel 7
Amendement nr. 45
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 45 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 301, § 1, te vervangen. Het voorgestelde artikel 301 regelt de kwestie van de onderhoudsuitkering. Volgens het ontwerp is een uitkering tot levensonderhoud verschuldigd aan de behoeftige echtgenoot. De indiener verklaart dat zij een hele reeks amendementen heeft ingediend die zijn gebaseerd op de idee dat beide echtgenoten een gemeenschappelijke levensstijl hebben gekend die zij na de echtscheiding zoveel mogelijk moeten kunnen voortzetten.
Amendement nr. 25
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 25 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), teneinde de verwijzing naar de staat van behoefte in § 2, eerste lid, van het voorgestelde artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek te schrappen.
Mevrouw de T' Serclaes verklaart dat het voorgestelde stelsel voor de uitkering tot onderhoud haar ongemakkelijk stemt. Terwijl de minister beweert dat de uitkering gekoppeld is aan de levensstijl van de echtgenoten, handelt § 2, eerste lid, van het ontwerp over de behoeftige echtgenoot. Hoe kan men deze twee benaderingen met elkaar verzoenen ?
De minister merkt op dat de tekst genuanceerder is. Zij verwijst naar § 3. De uitkering tot levensonderhoud moet minstens de staat van behoefte dekken. Het tweede lid bepaalt dat de rechtbank rekening moet houden met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde.
De heer Hugo Vandenberghe leidt uit de verklaringen van de minister af dat de staat van behoefte niet als een objectief gegeven begrepen moet worden.
Mevrouw de T' Serclaes vraagt wat de verhouding is tussen de §§ 2 en 3. Zij kan instemmen met § 3, dat een grotere beoordelingsruimte overlaat dan de staat van behoefte alleen in § 2.
De heer Willems meent dat het gebruik van het woord « behoeftigheid » impliceert dat men wil afwijken van het huidige artikel 301. In het huidige artikel 301 is er sprake van een uitkering dat de betrokkene in staat stelt in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze dan tijdens het samenleven. Men wil dus duidelijk een geheel andere invulling geven aan de uitkering. Nu blijkt men uit te gaan van de aanwezige noden.
De heer Hugo Vandenberghe heeft problemen met de keuze van het woord « behoeftigheid » dat duidelijk stigmatiserend is. Bovendien komt dit woord niet overeen met de interpretatie die de minister eraan blijkt te geven.
Mevrouw Defraigne meent dat men het begrip « betrekkelijke behoefte » zou moeten hanteren. In zijn huidige vorm verwijst § 2 naar de staat van behoefte als een levensminimum, terwijl in § 3 de staat van behoefte afhangt van de toestand die tijdens het gemeenschappelijke leven bestond. Men heeft een afweging moeten maken. Het ware misschien duidelijker geweest te verwijzen naar de levensstijl van de echtgenoten. Hoe dan ook bepaalt de tekst dat de omstandigheden gelijkwaardig moeten zijn. Men moet rekening houden met de manier waarop het leven tijdens het huwelijk georganiseerd was.
Zij haalt het voorbeeld aan van de vrouw van een arts die jarenlang haar echtgenoot geholpen heeft (telefoon, secretariaat). Dank zij het beroep van haar echtgenoot heeft zij heel comfortabel geleefd. Na twintig jaar huwelijk verlaat haar echtgenoot haar en vordert de echtscheiding. Hoe zal de rechter de toestand van de echtgenote beoordelen om het bedrag van de uitkering tot onderhoud vast te stellen ?
Mevrouw Defraigne meent dat het ontwerp het mogelijk maakt de kwestie van de uitkering te behandelen, rekening houdend met evenwaardige omstandigheden, de levensstijl van de echtgenoten en de manier waarop zij hun leven georganiseerd hebben. Is de minister het met deze interpretatie eens ?
De minister verwijst naar artikel 301, § 3, tweede lid, dat de criteria opsomt op grond waarvan de rechter zich zal beroepen om de uitkering tot levensonderhoud vast te stellen : de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden. Dit laatste aspect omvat het begrip levensstijl. De eerste zin bepaalt overigens dat de rechter rekening houdt met inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde.
Mevrouw de T' Serclaes vraagt of deze criteria ook van toepassing zijn op de echtscheiding met onderlinge toestemming, inzonderheid wat betreft de duur van de uitkering. Wat gebeurt er met de overeenkomsten die gesloten werden voor de inwerkingtreding van de wet en waarvan de nadere regels niet overeenstemmen met de criteria van artikel 301 ?
De minister antwoordt dat de overeenkomst die de partijen gesloten hebben bij een echtscheiding met onderlinge toestemming nageleefd moet worden. Zelfs in het geval van een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting kunnen de partijen trouwens een regeling overeenkomen die afwijkt van de wettelijke criteria. Alleen als er geen overeenkomst is zal de rechter eventueel een uitkering tot levensonderhoud toekennen (artikel 301, § 2). De criteria in § 3 zijn alleen van toepassing wanneer het de rechtbank is die de uitkering vaststelt. De partijen kunnen er bij overeenkomst van afwijken.
Spreekster verduidelijkt dat hoewel de rechtbank steeds de overeenkomst betreffende het hoederecht, het bezoekrecht en de uitkering tot levensonderhoud voor de kinderen kan betwisten, hij op alle andere punten gebonden is aan de overeenkomst.
Mevrouw Defraigne herinnert eraan dat men voor de uitkeringen tot levensonderhoud tussen echtgenoten in het raam van een echtscheiding met onderlinge toestemming het beginsel van de onveranderbaarheid van de overeenkomsten toepast. In principe mag men deze overeenkomsten niet wijzigen. In de meeste overeenkomsten zijn trouwens vrijwaringsclausules opgenomen, die bijvoorbeeld in het geval voorzien waarin de inkomsten van de uitkeringsplichtige sterk dalen, hij met pensioen gaat, enz. Die clausule kan bepalen dat de uitkering in een dergelijk geval herzien wordt. In sommige overeenkomsten zijn echter geen clausules opgenomen, door verzuim of met opzet. Voorziet het ontwerp in de mogelijkheid om de uitkering tot levensonderhoud te herzien zelfs wanneer de partijen vrijwillig voor een onveranderlijk stelsel hebben gekozen ? Kan men terugkomen op een onveranderlijk stelsel wanneer het door de partijen met kennis van zaken werd aangenomen ?
De minister antwoordt dat alleen het bedrag van de uitkering herzien zal kunnen worden, niet de duur ervan. Zij verwijst naar § 7 van het voorgestelde artikel 301.
Mevrouw Defraigne meent dat dit de spelregels tijdens het spel kan veranderen, zelfs indien de echtgenoten bewust voor een onveranderlijk stelsel hebben gekozen.
De minister verduidelijkt dat als in overeenkomst staat dat ze onveranderlijk is, de rechtbank het bedrag niet kan aanpassen. Als er daarentegen niets wordt gezegd over de veranderlijkheid van de uitkering, kan de rechtbank het bedrag aanpassen als er nieuwe omstandigheden opduiken.
Deze regeling geldt alleen voor overeenkomsten die in werking zijn getreden na de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Zij is niet van toepassing op overeenkomsten die al bestonden op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet. Bestaande overeenkomsten zonder herzieningsbeding kunnen dus niet worden gewijzigd.
De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat de overeenkomsten volgens de jurisprudentie altijd kunnen worden gewijzigd.
De heer Willems begrijpt dat de minister stelt dat de oude regels van toepassing blijven op de overeenkomsten gesloten voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet. De oude regels kunnen echter een eventuele aanpassing inhouden, wegens gewijzigde omstandigheden. Dat is trouwens de huidige rechtspraak.
Mevrouw Nyssens verwijst naar de eerdere verklaring van de minister over de staat van behoefte. De minister heeft daarbij verwezen naar de artikelen 205 en 205bis van het Burgerlijk Wetboek. Volgens spreekster is het concept behoeftigheid van de artikelen 205 en 205bis veel enger en minimalistischer dan de inhoud die men dit concept wil geven bij de vaststelling van het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding. Zij wil niet dat de inhoud van het concept behoeftigheid van het voorgestelde artikel 301, § 2, wordt geënt op de artikelen 205 en 205bis van het Burgerlijk Wetboek.
De minister is het daarmee eens.
Amendement nr. 26
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 26 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt het tweede lid van § 2, van het voorgestelde artikel 301 te vervangen. Dit amendement is het logische gevolg van amendement nr. 21 van dezelfde indiener.
Amendement nr. 66
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 66 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), een subsidiair amendement op haar amendement nr. 26. De indiener stelt voor in het voorgestelde artikel 301, § 2, tweede lid, de woorden « kan het verzoek om een uitkering weigeren » te vervangen door de woorden « weigert het verzoek om een uitkering ».
Mevrouw Nyssens meent dat als bewezen is dat verzoeker een zware fout heeft begaan, de rechter zijn verzoek om een uitkering moet weigeren. In het ontwerp staat dat de rechter de uitkering kan weigeren.
De minister wijst erop dat de rechter de uitkering moet weigeren in de specifieke gevallen bedoeld in § 2, derde lid. In de andere gevallen beschikt de rechter over een beoordelingsmarge.
Mevrouw Nyssens vindt het vreemd dat ingeval van andere zware fouten dan die bedoeld in het derde lid, de rechtbank toch nog een uitkering kan toekennen. In welke gevallen van zware fout kan de rechter toch nog een uitkering toekennen aan de schuldige echtgenoot ?
Volgens de minister is dat ingeval van wat we nu « zware beledigingen » noemen.
Mevrouw de T' Serclaes merkt op dat de rechter dus beschikt over een beoordelingsmarge. Welke omstandigheden kunnen hem ertoe brengen toch een uitkering toe te kennen ? Het is best mogelijk dat een echtgenoot absoluut geen fysiek geweld gebruikt, maar wel verbaal geweld.
Volgens de heer Mahoux zal de herhaaldelijke aard van de feiten ongetwijfeld een belangrijk criterium zijn.
Mevrouw Nyssens wijst erop dat de schuldvraag opzij is geschoven ten tijde van de uitspraak van de echtscheiding, maar hier weer in al haar aspecten opduikt.
Amendement nr. 27
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 27), dat de criteria opsomt waarmee de rechtbank rekening houdt bij het vaststellen van de uitkering tot levensonderhoud. In tegenstelling tot de basistekst is in dit amendement de duur van het huwelijk één van de verschillende criteria, en niet het hoofdcriterium. Het amendement voegt ook enkele criteria toe, zoals de gezondheidstoestand van de echtgenoten.
De indienster van het amendement vraagt zich immers af waarom de duur van het huwelijk het hoofdcriterium moet zijn om de uitkering tot levensonderhoud vast te stellen.
In haar ogen zijn de gevolgen van bijvoorbeeld de beroepskeuze van de echtgenoten tijdens het samenleven minstens even belangrijk.
De minister antwoordt dat met dit aspect rekening gehouden zal worden in de uitzonderlijke omstandigheden. De duur van het huwelijk wordt als hoofdcriterium beschouwd omdat er vaak problemen waren met toestanden waarin het huwelijk van zeer korte duur was, terwijl de uitkering heel lang betaald moest worden. Een huwelijk dat één jaar geduurd heeft belet een echtgenoot niet om na een overgangsperiode opnieuw voor zichzelf te zorgen.
Het is wel zo dat de duur van het huwelijk in sommige gevallen geen afdoend criterium is. Het typevoorbeeld is dat van de vrouw die gestopt is met werken om de kinderen op te voeden, en die daarna haar echtgenoot geholpen heeft om zijn bedrijf uit te bouwen. Er moet rekening gehouden worden met dergelijke bijzondere omstandigheden.
Amendement nr. 67
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 67), dat de gezondheidstoestand wil opnemen als criterium waarmee de rechter rekening moet houden om het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud vast te stellen.
Amendement nr. 48
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068, amendement nr. 48), dat ontwerpartikel 301, § 4, als volgt wil vervangen :
« De rechtbank stelt in haar vonnis de duur vast van de onderhoudsplicht na de echtscheiding, en houdt daarbij in het bijzonder rekening met de duur van het huwelijk, en in voorkomend geval, met de duur van het samenwonen van de echtgenoten vóór hun huwelijk.
Indien de rechtbank het aangewezen acht, kan zij na het bepalen van een beperkte duur voor de onderhoudsplicht na de echtscheiding, in haar vonnis aangeven dat de toestand na afloop van deze termijn herbekeken kan worden en dat de onderhoudsplicht eventueel verlengd kan worden. »
Het betreft een variant op de criteria voor het bepalen van duur van de uitkering tot levensonderhoud die de meeste vrouwenverenigingen gesuggereerd hebben.
Amendement nr. 28
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 28) teneinde § 4 van ontwerpartikel 301 te doen vervallen.
De indiener geeft er de voorkeur aan het aspect betreffende de duur van het huwelijk op te nemen bij de criteria waarmee de rechter rekening moet houden, in plaats van het algemene beginsel aan te nemen dat de duur van de uitkering die van het huwelijk niet mag overschrijden.
Amendement nr. 29
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 29) teneinde § 5 van ontwerpartikel 301 te doen vervallen.
Gelet op de definitie van uitkering tot levensonderhoud waaraan de indiener haar goedkeuring hecht alsmede op de criteria waarmee de rechter rekening moet houden, acht de indiener het begrip « staat van behoefte » te restrictief bij de beoordeling van het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud.
Amendement nr. 30
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 30), dat ertoe strekt § 8 van het voorgestelde artikel 301 aan te vullen als volgt :
« Wanneer de omstandigheden het mogelijk maken, kan de rechter de schuldenaar van de uitkering de betaling opleggen van een kapitaal, ongeacht in welke vorm, met inbegrip van de toekenning van een recht in volle eigendom of in vruchtgebruik op een of meer roerende of onroerende goederen van de echtgenoten. »
Momenteel kan de schuldeiser van de uitkering op geen enkele manier de betaling van een kapitaal verkrijgen als de schuldenaar dat niet wil. Dit ontwerp voert die mogelijkheid in die een oplossing kan zijn voor situaties waarin de rechter juist oordeelt dat het niet wenselijk is dat gedurende te lange tijd een onderhoudsuitkering wordt betaald.
De heer Mahoux vraagt wat er moet gebeuren met de schuldenaar die het betrokken kapitaal gewoon niet heeft.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat de rechter rekening zal houden met de financiële mogelijkheden van de schuldenaar.
Volgens de minister gaat het er hier niet meer om de andere echtgeno(o)t(e) een levensstijl te bezorgen die vergelijkbaar is met die welke partijen genoten tijdens het huwelijk.
Amendement nr. 47
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 47), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 301, § 3, te vervangen als volgt :
« § 3. De rechtbank legt de precieze nadere regels vast van de uitvoering van de onderhoudsplicht na de echtscheiding.
Zij houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.
Wanneer de rechter een onderhoudsuitkering toekent, mag zij niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot ».
Ook hier gaat het om een variante op de criteria waarmee de rechter rekening moet houden.
Artikelen 8 tot 11
Er zijn geen opmerkingen bij deze artikelen.
Artikel 12
Amendement nr. 51
De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 51 in (stuk Senaat, 3-2068/2) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 308 aan te vullen. De uitsluiting van een onderhoudsuitkering ten nadele van de echtgenoot die manifest schuldig is aan de echtscheiding dient mutatis mutandis ook te gelden inzake de plicht van hulp ten nadele van de echtgenoot die manifest schuldig is aan het mislopen van het huwelijk en dit in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Artikel 13
Er zijn geen opmerkingen bij dit artikel.
Artikel 13bis (art. 15 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 6
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 6 in (stuk Senaat nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt in het wetsontwerp een artikel 13bis in te voegen.
Mevrouw Defraigne herinnert eraan dat de echtscheiding, wat de goederen betreft, retroactief gevolg heeft. Wanneer het gaat om een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, gaat het gevolg in op de dag waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. In het geval van een echtscheiding met onderlinge toestemming, gebeurt dit op de dag waarop de echtgenoten voor het eerst voor de rechter verschijnen. Het retroactief gevolg geldt dus niet voor derden.
De indieners stellen voor het gevolg van de echtscheiding te laten samenvallen met de datum van overschrijving, zowel wat de echtgenoten als wat derden betreft. Zij dienen hiertoe een reeks amendementen in (amendementen nrs. 8, 9 en 10), die de nodige wijzigingen moeten aanbrengen in het Burgerlijk en het Gerechtelijk Wetboek.
In de lijn van deze redenering stelt amendement nr. 6 voor artikel 1400 van het Burgerlijk Wetboek aan te vullen door de goederen, rechten en inkomsten die een echtgenoot tijdens de procedure verwerft, eigen te verklaren.
Mevrouw Defraigne benadrukt dat de voorgestelde wijziging ingaat op een verzoek vanuit de universitaire milieus, die aandringen op het doen samenvallen van de datum waarop de echtscheiding gevolg heeft voor de echtgenoten en die waarop zij gevolg heeft voor derden.
De minister denkt niet dat alle universiteiten voor de voorgestelde wijziging zijn. Overigens is het riskant om, ter gelegenheid van de hervorming van de echtscheidingsregeling, incidentele wijzigingen aan te brengen in het huwelijksgoederenrecht. Dit dient afzonderlijk beschouwd te worden aangezien de bestaande evenwichten verstoord zouden kunnen raken. De huwelijksvermogensstelsels worden door het wetsontwerp niet gewijzigd, behalve wat de inachtneming van de voorlopige overeenkomsten betreft.
De voorgestelde wijziging schept trouwens rechten voor derden op het moment dat de vordering wordt ingesteld, terwijl men dan nog niet weet wat het resultaat ervan zal zijn.
De heer Hugo Vandenberghe oppert dat het door Mevr Defraigne aangehaalde probleem wordt gevormd door het feit dat de rechtsgevolgen verschillend zijn tussen echtgenoten en ten aanzien van derden. Dit kan bij vereffening en verdeling tot ernstige problemen aanleiding geven.
De minister geeft toe dat het probleem bestaat. Het gaat niet om een nieuw probleem. Het is echter niet de bedoeling van het wetsontwerp om het huwelijksgoederenrecht te wijzigen. Zij denkt dat het beter is dit probleem aan te pakken binnen het kader van een herziening ervan.
Mevrouw Defraigne vindt dat het hanteren van een duaal tijdschema wat de gevolgen van de echtscheiding betreft zeer goed binnen het kader van de echtscheidingshervorming kan worden aangepakt, aangezien de voorgestelde wijziging aan het huwelijksgoederenrecht als dusdanig niet raakt.
Spreekster benadrukt dat de amendementen een betere bescherming voor de echtgenoten bieden. Deze bevinden zich momenteel in een onzekere situatie, aangezien derden niet op de hoogte zijn van de echtscheidingsprocedure en zij tijdens de procedure kunnen eisen dat de regels van het huwelijksgoederenrecht worden toegepast. Door de datum van uitwerking van de echtscheiding tegenover derden en de echtgenoten samen te laten vallen met de verplichting van openbaarheid van het verzoek tot echtscheiding, zijn de echtgenoten beter beschermd.
Amendement nr. 52
De heer Hugo Vandenberghe dient een amendement nr. 52 in (Stuk senaat, 3-2068/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 13bis in te voegen, aangezien de herinvoering van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de opheffing van de artikelen 231 en 232 van hetzelfde wetboek een wijziging van artikel 1428 van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk maken.
De minister zegt dit amendement te steunen.
Artikel 13ter (art. 16 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 7
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt in het wetsontwerp een artikel 13ter in te voegen.
Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 6 met betrekking tot artikel 13bis (zie hierboven).
Amendement nr. 53
De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 53 in (stuk Senaat nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt een artikel 13bis in het wetsontwerp in te voegen. Er wordt verwezen naar amendement nr. 52 van dezelfde indiener (zie hierboven).
De minister zegt dit amendement te steunen.
Artikel 13quater (art. 17 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 54
De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 54 in (stuk Senaat nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt in het wetsontwerp een artikel 13quater in te voegen. Er wordt verwezen naar amendement nr. 52 van dezelfde indiener (zie hierboven).
De minister zegt dit amendement te steunen.
Artikelen 14 tot 16 (artt. 18 tot 20 van de aangenomen tekst)
Er zijn geen opmerkingen bij deze artikelen.
Artikel 17 (art. 21 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 8
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt een nieuw lid in te voegen in het voorgestelde artikel 1254, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek. Dit amendement waarborgt de openbaarmaking van de vordering tot echtscheiding omdat de indieners eveneens voorstellen om de data waarop de gevolgen van de echtscheiding ingaan respectievelijk ten aanzien van de echtgenoten en van derden, met elkaar te laten samenvallen. Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement 6 op artikel 13bis.
Amendementen nrs. 38 en 40
Mevrouw Nyssens dient de amendementen nrs. 38 en 40 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), die ertoe strekken het voorgestelde artikel 1254 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen.
De indiener herinnert eraan dat zij het niet eens is met de zeer krappe termijnen waarbinnen een echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting kan worden verkregen. Zij steunt het principe van de echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting, maar pas na een feitelijke scheiding van twee jaar. De amendementen nrs. 38 en 40 zijn het logische gevolg van haar amendement nr. 37 op artikel 2. Deze amendementen strekken ertoe de procedure aan te passen aan de inhoudelijke wijzigingen die zij voorstelt met betrekking tot de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (voorgesteld artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek — artikel 2 van het ontwerp).
Artikel 17bis
Amendement nr. 9
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt een nieuw artikel 17bis in het wetsontwerp in te voegen. Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 6 op artikel 13bis.
Artikel 18 (art. 22 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 31 en 32
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 31 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2). De indiener stelt voor dat de periode van feitelijke scheiding waarna echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting mogelijk wordt, van zes maanden wordt verlengd tot twee jaar. Zij stelt tevens voor in bepaalde gevallen de echtscheiding op grond van fout te behouden.
In subsidiaire orde dient zij amendement nr. 32 in, dat ertoe strekt in § 1, derde lid, de woorden « of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen » te doen vervallen en in § 2, tweede lid, de woorden « of zes maanden na de eerste zitting ». De indiener herinnert eraan dat zij zich verzet tegen de zeer korte termijnen waarna men volgens de voorgestelde hervorming uit de echt zal kunnen scheiden.
Wat de termijnen betreft, verwijst de minister naar de argumenten die aan bod zijn gekomen tijdens de algemene bespreking.
Mevrouw Nyssens verduidelijkt dat haar amendement nr. 32 enkel tot gevolg heeft dat de termijn die is verlopen sinds de indiening van de vordering tot echtscheiding, niet wordt meegerekend als de feitelijke scheiding op dat ogenblik nog niet lang genoeg heeft geduurd. De minister had laten verstaan dat zij openstond voor een aanpassing van die termijn.
De minister antwoordt dat de regering geen amendementen zal indienen die ertoe strekken de in het wetsontwerp vastgestelde termijnen te wijzigen. Zij staat open voor bepaalde aanpassingen van de termijnen op voorwaarde dat niet wordt getornd aan de fundamentele idee achter het ontwerp, namelijk de invoering van de schuldloze echtscheiding.
Mevrouw Nyssens wijst erop dat haar amendement nr. 32 niet raakt aan de basisidee achter het wetsontwerp, maar alleen tot doel heeft dat de vordering in de loop van de procedure tweemaal moet worden bevestigd.
Amendement nr. 17
De heer Hugo Vandenberghe cs. dient amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2) dat ertoe strekt.in § 1, derde lid, de woorden « of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen » te doen vervallen en in § 2, tweede lid, de woorden « of zes maanden na de eerste zitting » te doen vervallen. Het wetsontwerp maakt scheidingen mogelijk na drie maanden, respectievelijk zes maanden huwelijk. Dit is niet wenselijk, aangezien risico's op schijnhuwelijken dienen te worden ingeperkt en een reflectieperiode moet worden ingelast.
Amendement nr. 3
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat het logische gevolg is van hun amendement nr. 1 op artikel 2. De indieners stellen voor dat echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting pas mogelijk wordt na een feitelijke scheiding van twee jaar.
De minister herinnert eraan dat zij geen voorstander is van zo'n lange termijnen van feitelijke scheiding. Het wetsontwerp wil eindeloze procedures, waarin de echtgenoten elkaar naar het leven staan, juist voorkomen. De minister wil de procedures rustig laten verlopen door te zorgen voor een schuldloze echtscheiding binnen redelijke termijnen. Als men de duur van de feitelijke scheiding opnieuw op twee jaar wil brengen, raakt men aan de fundamentele idee achter het ontwerp.
Mevrouw de T' Serclaes benadrukt dat het amendement het principe van de schuldloze echtscheiding niet op de helling zet. Het debat over de termijnen brengt de schuldloze echtscheiding niet in gevaar. Zij vindt een periode van twee jaar feitelijke scheiding niet overdreven.
De heer Hugo Vandenberghe oppert dat de bewering dat schuldloze echtscheiding vandaag niet bestaat sociologisch en statistisch volkomen onjuist is. Ongeveer 85 % van de echtscheidingen in Vlaanderen zijn immers echtscheidingen met onderlinge toestemming. Men moet er zich voor hoeden een nieuwe vorm van echtscheiding in te bouwen die in wezen afbreuk doet aan de echtscheiding met onderlinge toestemming waarbij het conflictoplossend vermogen van de partijen wordt begunstigd.
Amendement nr. 4
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel 1255 te doen vervallen.
Amendement nr. 5
De dames Defraigne en de T' Serclaes dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 1255 een nieuwe § 4bis in te voegen.
Mevrouw Defraigne herinnert eraan dat de echtgenoten het bij een echtscheiding met onderlinge toestemming over alle problemen eens moeten raken. De voorgestelde hervorming biedt het voordeel dat vooruitgang kan worden geboekt zonder dat een algemeen, volledig akkoord is vereist. De indieners willen echter voorkomen dat de echtscheiding snel wordt uitgesproken zonder dat de partijen het over wat dan ook eens zijn. Het amendement stelt voor dat de partijen het over een aantal essentiële punten eens moeten zijn zoals de gezinswoning, het ouderlijk gezag, de uitkering tot onderhoud, enz. vooraleer de echtscheiding kan worden uitgesproken. Als dat akkoord niet kan worden bereikt, moeten de partijen de bevoegde rechter om voorlopige maatregelen vragen.
Volgens de minister zal dit amendement tot gevolg hebben dat men de betrokken partijen dwingt om te procederen. Zij begrijpt niet waarom men echtgenoten die willen scheiden, wil dwingen om een aantal punten voor te leggen aan een magistraat terwijl ze dat zelf niet nodig vinden. Zij kan dit amendement niet steunen.
Mevrouw Defraigne wijst erop dat er sowieso een geschil zal ontstaan. Zij meent dat het beter is overeenkomsten tussen de partijen aan te moedigen voordat de echtscheiding wordt uitgesproken in plaats van de discussies uit te stellen tot na de uitspraak. Het geschil zal trouwens veel moeilijker te regelen zijn nadat de echtscheiding is uitgesproken. Het amendement biedt overigens meer zekerheid aan de partijen zonder te eisen dat alles geregeld wordt zoals in het geval van de echtscheiding met onderlinge toestemming.
De minister is het daar niet mee eens. Zij denkt dat het mogelijk is dat de partijen op een gegeven ogenblik niet overeenkomen maar dat zij een volwassen dialoog kunnen aangaan buiten de rechtbank om.
Amendement nr. 36
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 36 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt de voorgestelde § 3, zesde lid, betreffende de bemiddelingsprocedure te vervangen.
In het Canadese en het Franse recht zijn partijen verplicht om informatie in te winnen over de bemiddeling indien zij er geen beroep op gedaan hebben of de procedure niet kennen. Natuurlijk kan men partijen niet verplichten een beroep te doen op bemiddeling omdat het niet mogelijk is personen te verplichten een overeenkomst te vinden via bemiddeling. Men kan hen echter wel verplichten informatie in te winnen over de mogelijkheden van een bemiddelingsprocedure. De Kinderrechtencommissaris stelt deze oplossing al jaren voor. Het amendement gaat dus een stap verder dan het ontwerp door te bepalen dat de partijen moeten bewijzen dat zij zich geïnformeerd hebben over de bemiddelingsprocedure.
De minister merkt op dat het enige verschil ten opzichte van het wetsontwerp erin bestaat dat het amendement bepaalt dat de rechter de partijen een informatiebrochure over bemiddeling geeft.
De heer Willems kan instemmen met de tekst van het artikel zoals aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarbij het principe van de bemiddeling wordt ingebouwd. De rechter poogt de partijen te verzoenen. Als de rechter merkt dat de bemiddeling mogelijk een oplossing biedt, kan hij de procedure schorsen. Het voorliggend amendement zal een bijkomend probleem creëren voor de partijen en bemoeilijkt de procedure door de verplichte ambtshalve schorsing ervan. Hierdoor zal de procedure langer aanslepen en zullen de problemen tussen partijen verder verzieken.
Mevrouw de Bethune steunt het amendement. Zij verwijst naar de uiteenzetting van de kinderrechtencommissaris, mevrouw Vandekerckhove, die terecht stelde dat personen niet kunnen worden verplicht tot bemiddeling. De bedoeling is enkel een verplichte kennismaking met de bemiddeling in te bouwen. Spreekster verwijst naar de verplichte kennismaking in Canada die tot zeer positieve resultaten blijkt te leiden.
Amendement nr. 33
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 33 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1255, § 7, te wijzigen. Die paragraaf betreft de echtgenoot die zich in een toestand van diepe geestesstoornis bevindt. Het ontwerp zou deze persoon in staat stellen de echtscheiding te vorderen en door zijn voogd vertegenwoordigd te worden. Mevrouw Nyssens is verbaasd over deze oplossing, omdat een voogd in een persoonlijke vordering nooit een persoon kan vertegenwoordigen.
Bovendien verwijst § 7 nog naar de interventie van de « algemene of bijzondere voorlopig bewindvoerder », begrippen die in onze wetgeving niet langer bestaan.
De minister steunt dit amendement, dat de aard van het ontwerp niet verandert, maar ongewenste neveneffecten van § 7 voorkomt.
Amendement nr. 39.
Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 39 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), teneinde de volgende wijzigingen aan te brengen in het voorgestelde artikel 1255 van het Gerechtelijk Wetboek : punt A) stelt voor de §§ 1 tot 5 te doen vervallen. Punten B) en C) stellen voor de §§ 6 en 7 te wijzigen, die respectievelijk §§ 1 en 2 worden.
Mevrouw Nyssens acht het onontbeerlijk dat de persoon die de echtscheiding vordert, persoonlijk verschijnt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Zij stelt eveneens een wijziging voor van de vertegenwoordiging van de echtgenoot die zich in een toestand van diepe geestesgestoordheid bevindt (zie amendement nr. 33).
De minister antwoordt dat zij punt A) niet kan onderschrijven omdat het de voorgestelde echtscheidingsprocedure volledig op de helling plaatst.
Mevrouw Nyssens verduidelijkt dat punt C) tot doel heeft erop toe te zien dat de persoon die zich in een toestand van diepe geestesgestoordheid bevindt, alleen verweerder kan zijn in de zaak.
De minister meent dat punt C) amendement nr. 33 van mevrouw Nyssens overlapt.
Amendement nr. 64
De heer Mahoux en mevrouw Defraigne dienen amendement nr. 64 in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2), dat in de voorgestelde § 2, tweede lid, de termijn wil verlengen waarbinnen de rechter een nieuwe terechtzitting kan vastleggen wanneer de partijen niet sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn. De indieners stellen voor de termijn van zes maanden tot één jaar te verlengen.
Het amendement voorziet bovendien in de persoonlijke verschijning van de partijen bij de eerste verschijning, wanneer beide echtgenoten de echtscheiding vorderen. In de andere gevallen is het de eisende partij die persoonlijk moet verschijnen.
De heer Willems meent dat het lang laten aanslepen van procedures zeer pijnlijke gevolgen kan hebben.
Wat littera b) betreft van het amendement, begrijpt spreker niet waarom de persoonlijke verschijning is vereist wanneer een gezamenlijke vordering is ingediend. Dan heeft het geen enkel nut een reflectieperiode in te lassen.
De heer Vandenberghe wijst erop dat de persoonlijke verschijning ook verplicht is bij onderlinge toestemming.
De heer Willems oppert dat de wijze waarop de persoonlijke verschijning gebeurt vaak als zeer pijnlijk en vernederend wordt ervaren, ook bij de echtscheiding met onderlinge toestemming.
De heer Mahoux meent dat het feit van de persoonlijk verschijning te eisen tijdens de eerste terechtzitting geen achteruitgang is ten opzichte van de tekst die de Kamer heeft aangenomen. Het is overdreven om deze eis voor te stellen als een afschuwelijke ervaring voor echtgenoten die willen scheiden.
Wat de tweede voorgestelde wijziging betreft, meent de heer Mahoux dat het verlengen van de termijn van zes maanden tot één jaar geenszins de ware grondslag van de hervorming van de echtscheidingsprocedure op de helling plaatst. Het amendement houdt rekening met een zekere bezorgdheid over de snelheid van de procedure. Spreker meent dat de termijn van één jaar de ruimste consensus geniet.
Mevrouw Nyssens vindt de termijn van één jaar een evenwichtige oplossing. In het Europees recht werden beginselen bepaald inzake gezin, echtscheiding en onderhoudsuitkeringen tussen gescheiden echtgenoten. De commissie Gezinsrecht beveelt de lidstaten aan een termijn van één jaar te hanteren, wat beantwoordt aan een Europese cultuurnorm.
Spreekster begrijpt trouwens niet hoe personen zouden kunnen scheiden zonder ook maar eenmaal voor de rechter te verschijnen om hun bedoeling te bevestigen.
Mevrouw Defraigne is het eens met de heer Mahoux. Wat de termijn betreft, heeft zij ook twijfels met betrekking tot de termijn van zes maanden. Sommigen willen een termijn van twee jaar. Het amendement stelt een termijn van één jaar voor, een tussenoplossing die de hervorming geen geweld aandoet.
Wat de persoonlijke verschijning betreft, meent spreker dat het ongemak voor de betrokken echtgenoten binnen de perken blijft. Bovendien kan dat mogelijke druk binnen gezinnen voorkomen.
Wat betreft het vervangen van de termijn van zes maanden door de termijn van één jaar, vestigt de heer Willems de aandacht op het feit dat dit betrekking heeft op het geval waarbij de echtscheiding wordt gevorderd door één van de echtgenoten en de rechter vaststelt dat de partijen nog niet één jaar feitelijk zijn gescheiden. Dan zal de rechter een nieuwe zitting vaststellen, die plaatsvindt op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van één jaar, of één jaar na de eerste zitting (in de tekst van de Kamer zes maanden). Spreker begrijpt niet waarom men de zes maanden hier gaat vervangen door één jaar. Men kan beter het zinsdeel « of zes maanden na de eerste zitting » doen vervallen. Het amendement kan immers leiden tot interpretatieproblemen.
De minister erkent dat beide echtgenoten een verzoek tot echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting kunnen indienen zonder dat er sprake is van feitelijke scheiding of dat zij de scheiding kunnen bewijzen.
De heer Willems oppert dat de vordering wordt ingeleid op basis van artikel 229, § 3, dat de feitelijke scheiding betreft.
Hoe valt het voorgestelde artikel 1255§ 2 te rijmen met artikel 229, § 3 ?
De minister antwoordt dat het stelsel vrij eenvoudig is : het geval waarin het beter is dat beide termijnen naast elkaar bestaan is dat waarin de echtgenoten nog niet feitelijk gescheiden zijn (en niemand is verplicht te scheiden om de echtscheiding te vorderen), of waarin zij nog niet kunnen bewijzen dat zij feitelijk gescheiden zijn, bijvoorbeeld omdat zij hun verandering van woonplaats niet aangevraagd hebben bij de scheiding, of omdat het bij het gemeentebestuur enkele weken duurt vooraleer de verandering is overgeschreven.
De echtgenoot dient zijn verzoek tot echtscheiding in, en wanneer hij voor de rechter verschijnt is de termijn van één jaar nog niet verstreken. Hij zal dus na één jaar opnieuw moeten verschijnen. Het nut van de termijn van één jaar tussen de verschijningen is dat de partijen hun feitelijke scheiding niet moeten bewijzen.
De heer Vandenberghe verwijst naar artikel 1255,§ 1, dat bepaalt dat de rechter de echtscheiding uitspreekt als vaststaat dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn. De bedoeling van de Kamer is blijkbaar de echtscheiding met onderlinge toestemming af te schaffen door een echtscheidingsvorm in het leven te roepen waarbij de partijen na 6 maanden feitelijke scheiding de plano de echtscheiding bekomen zonder bijkomende garanties.
Spreker meent dat er een tegenstelling is tussen de voorgestelde § 1 en het voorgestelde amendement op § 2.
De minister antwoordt dat het systeem als volgt in elkaar zit : bij een gezamenlijke aanvraag is een scheiding van 6 maanden vereist, of 2 verschijningen over 3 maanden.
Als de partijen de scheiding niet samen aanvragen bepaalt de huidige tekst dat een scheiding van een jaar vereist is, of 2 verschijningen over 6 maanden.
Paragraaf 1 heeft betrekking op de gezamenlijk aangevraagde scheiding. Het amendement niet.
Paragraaf 2 betreft de eenzijdig aangevraagde scheiding.
De minister verklaart dat hier uiteenlopende argumenten bestaan. Het ontwerp vraagt een jaar feitelijke scheiding of 2 verschijningen over een periode van 6 maanden. Volgens sommigen kan hierdoor rekening worden gehouden met de gevallen waarin partijen die sedert geruime tijd gescheiden leefden zonder dat ze dat kunnen bewijzen, zodat de tijd kan worden « ingehaald » dat men gescheiden leefde maar dit niet liet vaststellen.
De gehoorde vrouwenorganisaties zijn veelal uitgegaan van het geval waarin de echtgenoten niet gescheiden leefden voordat een van hen de aanvraag indiende, en waarin de termijn van 6 maanden niet zou worden aangevuld met een niet officieel vastgelegde bijkomende periode van scheiding.
Beide standpunten zijn relevant. Het amendement verandert trouwens niets aan de aard van het ontwerp. De minister zegt dan ook te vertrouwen op de wijsheid van de commissie.
De heer Vandenberghe blijft bij de vaststelling dat voorliggend wetsontwerp ertoe leidt dat de echtscheiding met onderlinge toestemming duidelijk veel minder interessant is dan de echtscheiding op grond van artikel 1255,§ 1. Men roept hier een veel soepelere en snellere mogelijkheid tot echtscheiding in het leven, echter zonder enige garantie of akkoord over de afwikkeling van het vermogen en over de kinderen. De vraag rijst of deze vorm van echtscheiding zal aanleiding geven tot minder procedures.
Artikel 19 (art. 23 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 41
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 41) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1256, derde lid, te vervangen.
Het ontwerp verandert blijkbaar niets aan de bevoegdheden van de rechters.
Het amendement stelt voor dat de feitenrechter ook de voorlopige maatregelen beveelt, aangezien er nog geen familierechtbank is ingesteld en het wetsontwerp zo is opgevat dat de uitspraak over de scheiding wordt versneld terwijl de regeling van de gevolgen van de scheiding veel tijd in beslag kan nemen.
De minister stelt vast dat het amendement de discussie over de hergroepering van de bevoegdheden heropent en zo eveneens over de oprichting van een heuse familierechtbank. De minister verkiest hiervoor een meer algemene hervorming, die echter niet meer voor het einde van de zittingsperiode zal kunnen worden doorgevoerd.
Volgens mevrouw Nyssens gaat haar amendement alvast in de goede richting, in afwachting van een grote — en dus moeilijke — hervorming.
Amendement nr. 42
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 42), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1256 aan te vullen met een nieuw vierde lid, en dat het verlengde is van amendement nr. 41.
Artikel 20 (art. 24 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 43
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 43) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1257 te schrappen.
Artikelen 21 en 22 (artt. 25 en 26 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 23 (art. 27 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 34
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 34) dat ertoe strekt dit artikel te schrappen.
Artikel 24 (art. 28 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 24bis
Amendementen nrs. 10 en 44
Mevrouw Defraigne en mevrouw de T' Serclaes dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 10), dat ertoe strekt een artikel 24bis (nieuw) in te voegen.
Dit amendement heeft opnieuw betrekking op de dubbele datum.
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 44), dat er eveneens toe strekt een artikel 24bis (nieuw) in te voegen.
Dit amendement past in dezelfde logica als haar amendementen op de voorgaande artikelen.
Artikelen 25 tot 31 (artt. 29 tot 31 en 33 tot 36 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 32 (art. 37 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 12
De heer Willems en mevrouw Hermans dienen amendement nr. 12 in (stuk Senaat, 3-2068/2) dat ertoe strekt artikel 1016bis van het Gerechtelijk Wetboek op te heffen. Het is immers opmerkelijk dat men, gezien de schrapping van echtscheiding op grond van bepaalde feiten, de concrete procedure tot vaststelling van overspel behoudt. De procedureregels voor het vaststellen van overspel via gerechtsdeurwaarder zijn niet meer van deze tijd en dienen te worden opgeheven.
Artikel 33 (art. 41 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 69, 11, 35, 49, 55 en 72
De heer Mahoux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/3, amendement nr. 69), dat ertoe strekt in dit artikel een § 1bis in te voegen, luidende :
« § 1bis — De vroegere artikelen 229, 231 en 232 van het Burgerlijk Wetboek blijven van toepassing op de procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed die zijn ingeleid voor de inwerkingtreding van deze wet en waarvoor geen eindvonnis is uitgesproken.
Het recht op levensonderhoud na echtscheiding blijft bepaald door het bepaalde in de vroegere artikelen 301, 306, 307 en 307bis van hetzelfde Wetboek, onverminderd het bepaalde in de §§ 2 en 4 van dit artikel. ».
Er moet een regeling worden gevonden voor de aanhangig zijnde processen.
Het eerste lid staat de rechter toe de aanhangig zijnde geschillen te beslechten op basis van het oude recht, zonder dat hij de debatten moet heropenen als de wet in werking zou treden tijdens de beraadslagingen. In hoger beroep zal daarentegen onmiddellijk het nieuwe recht moeten worden toegepast, zelfs als het vonnis is gewezen op basis van de oude wetsbepalingen.
Ook het recht op onderhoudsuitkering wordt geregeld alsof het vonnis was uitgesproken vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet, maar er wordt wel rekening gehouden met de overgangsbepalingen van de §§ 2 en 4.
De minister verklaart dat amendement te steunen.
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 35), dat ertoe strekt § 4 van het artikel te doen vervallen.
De dames Defraigne en de T' Serclaes hebben eveneens een amendement ingediend (stuk Senaat nr. 3-2068/2, amendement nr. 11), dat ze intrekken ten gunste van amendement nr. 49 van mevrouw Nyssens. Dat laatste amendement (stuk Senaat nr. 3-2068/2) wil § 4 van het artikel vervangen als volgt :
« § 4. Artikel 301, § 7, van hetzelfde Wetboek, als gewijzigd door artikel 7 van deze wet, is van toepassing op de onderhoudsuitkeringen na de echtscheiding, zoals zij definitief vastgesteld of overeengekomen werden vóór de inwerkingtreding van deze wet ».
Het gaat om overgangsbepalingen en mevrouw de T' Serclaes onderstreept dat het ontwerp terugkomt op onderhoudsuitkeringen na de echtscheiding die werden vastgelegd in een vonnis.
Het amendement bepaalt dat men alleen kan terugkomen op de looptijd van de onderhoudsuitkering in de omstandigheden bedoeld in artikel 301, § 7. Het amendement bepaalt ook dat dit het geval moet zijn voor een onderhoudsuitkering die wordt betaald na een echtscheiding met onderlinge toestemming.
Mevrouw Nyssens meent dat het niet aangewezen is de nieuwe bepalingen toe te passen op de onderhoudsuitkeringen die een gevolg zijn van definitief beëindigde echtscheidingsprocedures, omdat dit een verrassingseffect teweegbrengt.
Wat gebeurt er overigens met de procedures die hangende zijn ? Stel dat een procedure op grond van bepaalde feiten nu aan de gang is en dat de pleidooien over de schuld al hebben plaatsgevonden. Vallen de gevolgen onder de nieuwe regels ? Ook hier zal er sprake zijn van een verrassingseffect.
Mevrouw Defraigne dient nog een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/3, amendement nr. 72), dat ertoe strekt § 4 van dit artikel te vervangen als volgt :
« § 4. — Artikel 301, § 4, van hetzelfde Wetboek, als gewijzigd bij artikel 7 van deze wet, is niet van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud die zijn vastgesteld door een vonnis of een arrest uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. »
De minister antwoordt dat men de algemene beginselen van het overgangsrecht toepast, zoals men dat overigens in 1998 heeft gedaan voor de nieuwe wet betreffende de verjaring.
Dat is de enige oplossing die de rechten van de partijen met elkaar verzoent en die het gelijkheidsbeginsel respecteert.
In de Kamer waren sommigen niet alleen de mening toegedaan dat de nieuwe bepalingen onmiddellijk van toepassing waren op de lopende procedures, maar ook dat ze noopten tot de onmiddellijke herziening van de vroegere beslissingen over de onderhoudsuitkeringen.
Zo zou de toepassing van de nieuwe wet tot gevolg hebben dat de onderhoudsuitkering die werd toegekend voor onbepaalde tijd, na een huwelijk van 10 jaar, en na verloop van meer dan 10 jaar sinds de echtscheiding, vervalt.
De uiteindelijk in aanmerking genomen oplossing is anders : in het gegeven voorbeeld zal de onderhoudsuitkering nog gedurende 10 jaar moeten worden betaald. Na die periode maakt de nieuwe wet het mogelijk om uitzonderlijke redenen (gezondheid, echtgenoot die al economisch al het mogelijke heeft gedaan om zijn echtgenoot in zijn onderneming te helpen, ...) van de algemene regel die hij vastlegt, af te wijken.
Mevrouw de T' Serclaes betreurt het feit dat bejaarden die vele jaren gehuwd zijn geweest, voor een rechtbank zullen moeten verschijnen om uit te leggen waarom hun onderhoudsuitkering moet worden verlengd.
De minister wijst erop dat op dit ogenblik de onderhoudslichtige op elk tijdstip de herziening of de opheffing ervan kan vragen.
Mevrouw Nyssens meent dat een wet die de manier regelt waarop men het bedrag van de onderhoudsuitkering vaststelt geen procedurewet is, maar een wet ten gronde. Het overgangsrecht waarover de minister het heeft geldt dus in dit geval niet.
Waarom bestaan er overigens alleen overgangsbepalingen voor artikel 301, § 4, dit wil zeggen voor de looptijd van de onderhoudsuitkering ? Wat met de toepassing van het overgangsrecht op het principe van de uitkering zelf en op de berekening ervan ?
De heer Vandenberghe beaamt dat het punt van de toepassing van de wet in de tijd inderdaad tot discussie aanleiding geeft. Spreker verwijst naar zijn vraag aan de minister over de toepassing van het scholingsbeding opgenomen in de programmawet van december 2006. De regering antwoordde dat een materieelrechtelijke nieuwe regel niet van toepassing is op een overeenkomst in uitvoering; als de rechtsgevolgen echter slechts plaatsvinden na de inwerkingtreding, is de nieuwe regel van toepassing. Spreker meent dat er een afwijking plaatsgrijpt van de gemeenrechtelijke regel van de werking van de wet in de tijd, wanneer een bestaande onderhoudsuitkering waarvan de rechten definitief zijn vastgelegd in een vonnis of in een arrest door de wet wordt gewijzigd.
De minister verwijst naar de nota van professor Leleu, specialist in overgangsrecht, die in het verslag van de commissie voor de justitie van de Kamer is opgenomen. Zij meent dat een afwijking van de algemene principes van het overgangsrecht aanleiding zal geven tot problemen voor het Arbitragehof.
De heer Willems verwijst naar § 4 van artikel 33 betreffende de toepassing in de tijd van de regel met betrekking tot de beperking van de duur van de onderhoudsuitkering. Wat gebeurt er als men tot het einde komt van deze duur ? Moet dan een nieuw vonnis worden genomen of eindigt de onderhouduitkering van rechtswege ? De onderhoudsuitkering werd immers bij uitvoerbare titel vastgesteld.
De minister antwoordt dat de uitkering van rechtswege vervalt, net als een onderhoudsuitkering die aan een echtgenoot verschuldigd is tijdens de echtscheidingsprocedure vervalt wanneer de scheiding is uitgesproken. Bij betwisting moet de beslagrechter over de zaak beslissen.
De heer Mahoux en mevrouw Kapompolé dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 55) dat ertoe strekt artikel 33 te wijzigen. Dit amendement is ingegeven door een opmerking van de dienst Wetsevaluatie en is technisch van aard.
Artikel 34 (art. 42 van de aangenomen tekst)
Er zijn geen opmerkingen bij dit artikel.
Artikel 34bis (nieuw) (art. 43 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 70
De heer Mahoux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/3, amendement nr. 70), dat ertoe strekt in het wetsontwerp een nieuw artikel 34bis in te voegen, luidende :
« Deze wet treedt in werking op 1 september 2007. »
Artikel 35 (nieuw) (art. 14 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 56
De heer Mahoux en mevrouw Kapompolé dienen nog een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendement nr. 56), dat ertoe strekt in het wetsontwerp een artikel 35 (nieuw) in te voegen, luidende :
Een artikel 35 (nieuw) invoegen, luidende : « In artikel 316bis van het Burgerlijk Wetboek, worden de woorden « 1258 § 2 » vervangen door het getal « 1256 ».
Het gaat om een technische aanpassing die was voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Amendement nr. 71
Mevrouw de « T Serclaes dient ook een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-2068/ ..., amendement nr. 71), dat ertoe strekt in het wetsontwerp een nieuw artikel 35 in te voegen, luidende : « ... ».
« Art. 35. — § 1. De vroegere artikelen 229, 231 en 232 van het Burgerlijk Wetboek blijven van kracht voor de procedures van echtscheiding en van scheiding van tafel en bed ingesteld voor de inwerkingtreding van deze wet en waarvoor geen eindvonnis of -arrest is uitgesproken.
§ 2. In de gevallen bedoeld in § 1 wordt het recht op een uitkering na echtscheiding bepaald op grond van de vroegere artikelen 301, 306, 307 en 307bis van hetzelfde Wetboek. »
Indiener blijft bij haar mening dat de uitkeringen die eerder werden verkregen in het kader van een echtscheiding op grond van schuld, niet beperkt moeten zijn tot het aantal jaren dat het huwelijk heeft geduurd, zoals in de nieuwe wet wordt bepaald.
Artiekl 36 tot 42 (nieuw) (artt. 15 tot 17, 32, 38, 39 en 40 van de aangenomen tekst)
Amendementen nr. 57 tot 63
De heer Mahoux en mevrouw Kapompolé dienen zeven amendementen in (stuk Senaat, nr. 3-2068/2, amendementen nrs. 57 tot 63), die ertoe strekken in het wetsontwerp de artikelen 36 tot 42 (nieuw) in te voegen. Het gaat om technische wijzigingen die waren voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
De amendementen nrs. 57 tot 59 hebben dezelfde strekking als de amendementen nrs. 52 tot 54 van de heer Vandenberghe.
V. STEMMINGEN
Amendement nr. 37 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 6 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 18 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen.
Amendement nr. 65 van de heren Mahoux en Seminara wordt aangenomen met 11 stemmen bij 5 onthoudingen.
Amendement nr. 13 van de heer Hugo Vandenberghe c.s. wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen.
Amendement nr. 19 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 6 stemmen bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 1 en 2 van de dames de T' Serclaes en Defraigne worden verworpen met 9 tegen 7 stemmen.
Amendement nr. 21 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 6 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 20 van mevrouw Nyssens en amendement nr. 14 van de heer Hugo Vandenberghe c.s. worden verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 15 van de heer Hugo Vandenberghe c.s. wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 22 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 23 van mevrouw Nyssens en amendement nr. 50 van de heer Hugo Vandenberghe worden verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 24 van mevrouw Nyssens en amendement nr. 16 van de heer Hugo Vandenberghe worden verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 45 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 25 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 46 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
De amendementen nrs. 26 en 66 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 27 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 67 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 68 en 48 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
De amendementen nrs. 47, 28, 29 en 30 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 51 van de heer Hugo Vandenberghe wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 6 van de dames Defraigne en de T' Serclaes wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 52 van de heer Hugo Vandenberghe wordt eenparig aangenomen door de 16 aanwezige leden.
Amendement nr. 7 van de dames Defraigne en de T' Serclaes wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 53 van de heer Hugo Vandenberghe wordt eenparig aangenomen door de 16 aanwezige leden.
Amendement nr. 54 van de heer Hugo Vandenberghe wordt eenparig aangenomen door de 16 aanwezige leden.
Amendement nr. 8 van de dames Defraigne en de T' Serclaes wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
De amendementen nrs. 38 en 40 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 9 van de dames Defraigne en de T' Serclaes wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
De amendementen nrs. 31 en 32 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 10 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 17 van de heer Hugo Vandenberghe c.s. wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
De amendementen nrs. 3 en 4 van de dames de T' Serclaes en Defraigne worden verworpen met 10 tegen 6 stemmen.
Amendement nr. 5 van de dames de T' Serclaes en Defraigne wordt verworpen met 9 tegen 7 stemmen.
Amendement nr. 36 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 33 van mevrouw Nyssens wordt aangenomen bij eenparigheid van de 16 aanwezige leden.
Amendement nr. 39 van mevrouw Nyssens wordt ingetrokken.
Amendement nr. 64 van de heer Mahoux en mevrouw Defraigne wordt aangenomen met 8 tegen 3 stemmen bij 5 onthoudingen.
De amendementen nrs. 41 en 42 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 43 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 34 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen.
Amendement nr. 10 van de dames Defraigne en de T' Serclaes wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 44 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 12 van de heer Willems en mevrouw Hermans wordt ingetrokken.
Amendement nr. 11 van de dames Defraigne en de T' Serclaes wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 35 en 49 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 tegen 7 stemmen.
Amendement nr. 55 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt aangenomen met 14 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 69 van de heer Mahoux wordt aangenomen met 8 stemmen bij 8 onthoudingen.
Amendement nr. 72 van mevrouw Defraigne wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 70 van de heer Mahoux wordt aangenomen met 7 tegen 5 stemmen bij 4 onthoudingen.
Amendement nr. 56 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt aangenomen met 14 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 71 van de mevrouw de T' Serclaes wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen.
Amendement nr. 57 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé vervalt als gevolg van de amendementen nrs. 52, 53 en 54.
Amendement nr. 58 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt ingetrokken.
Amendement nr. 59 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé dient geen doel meer als gevolg van de amendementen nrs. 52, 53 en 54.
Amendement nr. 60 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt aangenomen met 12 stemmen bij 5 onthoudingen.
Amendement nr. 61 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt aangenomen met 9 stemmen bij 8 onthoudingen.
Amendement nr. 62 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt aangenomen met 12 stemmen bij 5 onthoudingen.
Amendement nr. 63 van de heer Mahoux en mevrouw Kapompolé wordt aangenomen met 12 stemmen bij 5 onthoudingen.
Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.
Het verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Olga ZRIHEN. | Hugo VANDENBERGHE. |