3-2071/2

3-2071/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

7 MAART 2007


Wetsontwerp op de openbare overnamebiedingen

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 220 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, van artikel 121, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek en tot invoeging van artikel 41 in de wet van ... op openbare overnamebiedingen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER COLLAS


I. INLEIDING

Beide wetsontwerpen werden in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 51-2834/1 en nr. 51- 2835/1).

Ze werden op 15 februari 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 16 februari 2007 overgezonden aan de Senaat.

Het optioneel bicameraal ontwerp werd op 1 maart 2007 geëvoceerd.

De commissie heeft deze ontwerpen besproken tijdens haar vergadering van 7 maart 2007.

Tijdens die bespreking werden op basis van de nota van de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat, verschillende tekstcorrecties aangebracht aan het optioneel bicameraal ontwerp zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden. Zij wijzigen echter niets aan de inhoud ervan.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER JAMAR, STAATSSECRETARIS VOOR MODERNISERING VAN DE FINANCIËN EN DE STRIJD TEGEN DE FISCALE FRAUDE

Het eerste wetsontwerp betreffende de openbare overnamebiedingen heeft een tweeledig doel.

Op de eerste plaats strekt dit wetsontwerp tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (hierna « de OBA-richtlijn » genoemd). De OBA-richtlijn beoogt binnen de Europese Unie de harmonisatie van de regelen aangaande openbare overnamebiedingen op de effecten met stemrecht van een genoteerde onderneming te verwezenlijken. Dergelijke biedingen worden hetzij vrijwillig, hetzij verplicht na een wijziging van zeggenschap, uitgebracht. De OBA-richtlijn bevat geen exhaustieve regeling van alle aspecten inzake overnamebiedingen; ze laat voor de omzetting van de geharmoniseerde bepalingen een brede appreciatiemarge aan de lidstaten, die zelfs, voor wat de verweermaatregelen betreft, de mogelijkheid behelst om in principe bepaalde regelen niet toe te passen op Belgische vennootschappen.

Op de tweede plaats beoogt dit wetsontwerp de regulering van de overnamebiedingen te moderniseren. Met het oog daarop neemt het wetsontwerp bepalingen inzake de biedprocedure over, die momenteel zijn opgenomen in hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 en het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen, evenals bepalingen inzake de informatieverstrekking, die momenteel zijn vastgelegd bij de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten.

Het tweede wetsontwerp bevat een reeks bepalingen tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (bicamerale aangelegenheid) in verband met de openbare overnamebiedingen.

Voor de totstandbrenging van de voorliggende bepalingen zijn er heel wat contacten geweest en overleg met de CBFA en het VBO, alsook met de actoren van de sector en de vertegenwoordigers van de ondernemingen, in het bijzonder de familiebedrijven.

Betreffende die bedrijven vestigt spreker de aandacht op het feit dat ernaar gestreefd is ze te beschermen, meer bepaald door het uitwerken van een overgangsregeling.

Het algemene beginsel, dat van toepassing zal zijn na het verstrijken van de overgangsperiode, is eenvoudig : een OBA is verplicht zodra personen alleen of in onderling overleg meer dan 30 % van de aandelen in handen hebben (artikel 5 van het wetsontwerp betreffende de openbare overnamebiedingen).

In het raam van de overgangsbepalingen waarin voormeld artikel 74 voorziet en teneinde te voorkomen dat de loutere inwerkingtreding van de nieuwe wet tal van Belgische familiebedrijven verplicht een OBA uit te brengen, hoeven de personen die, hetzij alleen, hetzij in onderling overleg, meer dan 30 % van de effecten van de vennootschap bezitten op de dag van de inwerkingtreding van de wet, géén OBA uit te brengen. Een dergelijke OBA zou immers nadelige gevolgen kunnen hebben voor heel wat beursgenoteerde familiebedrijven.

Vervalt daarentegen de doelstelling om meer dan 30 % van het kapitaal in effecten te verankeren, bijvoorbeeld doordat bepaalde aandeelhouders van hun deelname in het kapitaal afzien door vrijwillig hun effecten te verkopen, dan wordt dat OBA wél verplicht.

Het dient te worden onderstreept dat niet alleen de partijen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet tot de kennisgeving zijn overgegaan een beroep kunnen doen op de vrijstelling, maar ook de familieleden — inclusief de familiebedrijven die door die familieleden gecontroleerd worden — die aandelen met stemrecht verwerven waarvoor een kennisgeving werd verricht. Op die manier maakt men ook de vrijwaring mogelijk van het familiaal aandeelhouderschap van de vennootschappen waarvan de effecten mogen worden verhandeld op een gereglementeerde markt.

Tot besluit wenst de staatssecretaris te onderstrepen dat in voorliggende ontwerpen rekening is gehouden met de wetgevingstechnische opmerkingen van de Raad van State, die men overigens in de parlementaire documenten kan terugvinden. De regering heeft in hoge mate met die opmerkingen rekening gehouden, zoals blijkt uit de wijzigingen die aan de voorontwerpen zijn aangebracht.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Steverlynck merkt op dat voorliggend wetsontwerp in grote mate gunstig werd onthaald en dat belangrijke opmerkingen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de problematiek van de familiale ondernemingen, reeds in de discussie in de Kamer van volksvertegenwoordigers aan bod kwamen.

Toch wenst het lid een aantal vragen te formuleren.

— Momenteel is er in het ontwerp geen regeling voorzien voor een gewone « sell out » of de « reverse squeeze out ». Kan de minister hier enige uitleg bij verschaffen ? Hoe is dit geregeld in het buitenland ? Verder verwijst het lid ook nog naar het verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 51-2834/004, p. 18 onderaan) waarin wordt gesteld dat de minister niet principieel tegen deze « sell out » zou gekant zijn. Als deze piste principieel te overwegen is, welke zijn dan de mogelijke belangrijke bezwaren ?

— Wat het openbaar overnamebod (OBA) van meerderheidsaandeelhouders op een andere beursgenoteerde onderneming betreft, zoals bijvoorbeeld Suez heeft gedaan met Electrabel, vraagt de spreker in welke mate er momenteel reeds een « fairness opinion » gebeurt over de prijszetting. Hoe zal dit in de toekomst gebeuren ? Moet er hiervoor nog een koninklijk besluit worden gepubliceerd ?

— Tot slot verwijst de spreker naar de in artikel 5 van het wetsontwerp ingebouwde mogelijkheid om de voorgestelde reglementering ook toe te passen op de niet gereglementeerde markt. Weliswaar werd gesteld dat het niet de bedoeling is dat er een koninklijk besluit in die zin zou worden gepubliceerd. Welke is de impact van deze beslissing ?

De minister stipt in eerste instantie aan dat de Europese richtlijn oorspronkelijk werd gestemd met de bedoeling om de transparantie te verhogen.

Wat vervolgens de vraag in verband met de « sell out » die niet in het verlengde van een overnamebod plaatsvindt, betreft, merkt de spreker op dat vooral praktische bezwaren zoals prijszetting, frequentie van toelating dat minderheidsaandeelhouders de uitkoop vragen, het toelaten van en het betalen van een expert, ... tegenhouden om een dergelijke verrichting te reguleren. Gezien al deze onzekerheden en het gebrek aan richtinggevende voorbeelden uit het buitenland wordt ervoor geopteerd om deze verrichting niet in de machtigingsbepalingen op te nemen.

In verband met het overnamebod door een meerderheidsaandeelhouder verwijst de spreker naar de machtigingsbepaling die zit vervat in het voorgestelde artikel 8 van het ontwerp en die de Koning toelaat om hiervoor bijkomende garanties te introduceren. Het is de bedoeling dat het koninklijk besluit wordt gepubliceerd en dat het zal vragen dat een expert tussenkomt om op zijn minst de waarde van de doelvennootschap te attesteren. Momenteel behoort deze werkwijze reeds tot de praktijk van het CBFA bijvoorbeeld bij de verrichting Suez — Electrabel, waar er expertenverslagen werden opgevraagd.

In het kader van de niet gereglementeerde markt (Alternext en de Vrije Markt) en het toepassen van de biedplicht, wordt opgemerkt dat de Koning hierover zal beslissen. Bepaalde elementen pleiten ervoor en andere ertegen waardoor de afweging dus politiek moet gemaakt worden. Wel moet opgemerkt worden dat de mogelijkheden tot controle voor de vennootschappen die noteren op de vrije markt, niet zo evident zijn aangezien ze niet onderworpen zijn aan een regime van transparantieverklaringen. Anderzijds kan worden gepleit voor een meer algemene bescherming van de minderheidsaandeelhouders en voor de mogelijkheid om een interessante biedprijs te bekomen voor iedereen.

De heer Steverlynck vraagt of de keuze voor het niet toepassen van de biedplicht op de niet gereglementeerde markt een verschil inhoudt tegenover de huidige situatie. Kan de minister bovendien de economische consequenties van deze wijziging aangeven ?

De minister verklaart dat de situatie wijzigt aangezien er, van zodra er een controlewijziging optreedt, momenteel een biedplicht met premie ontstaat op een vennootschap die meer dan 50 aandeelhouders telt. Spreker merkt daarbij op dat vooral de voorwaarde van meer dan 50 aandeelhouders in de praktijk toepassingsmoeilijkheden kan doen rijzen. Ondanks deze wijziging zijn de economische consequenties beperkt aangezien de hierboven aangehaalde biedplicht slechts zelden ontstaat.

Mevrouw Crombé-Berton vraagt of in het praktijkgeval waarin verschillende aandeelhouders bijvoorbeeld respectievelijk 25 %, 15 % en 5 % van een onderneming bezitten en waarbij ze samen de controle over die onderneming uitoefenen zonder tevoren een verklaring te hebben afgelegd, de aandeelhouders volgens de nieuwe wetgeving moeten overgaan tot een OBA. Wat moet er gebeuren in het geval de aandelen werden ondergebracht in een stichting ?

De minister antwoordt dat in beide gevallen een aanmelding moet gebeuren. Daarbij geeft de minister nog aan dat de uitvoeringsbesluiten die momenteel in voorbereiding zijn, de praktische toepassingen verder zullen expliciteren.

De heer Willems merkt op dat deze wetswijziging zich baseert op een Europese richtlijn. Hij vraagt daarom naar de toekomstige graad van eenvormigheid in de Europese Unie op dit domein. Hoe dicht situeert België zich bij de basistekst van de Europese richtlijn ? Is er een pragmatische omzetting gebeurd ?

De spreker merkt verder op dat in het wetsontwerp al een aantal bepalingen uit de MiFID-richtlijn worden omgezet. Wanneer zal de totaliteit van deze teksten aan het parlement worden voorgelegd ?

De minister antwoordt dat de Europese richtlijn twee bepalingen bevat waar er een marge voor de lidstaten werd ingebouwd om een zogenaamde « opt out » te doen. België opteert in dit kader twee maal voor een « opt out ». Ons land situeert zich daarmee echter niet in de kop van het peloton. In tweede instantie wenst de minister te verwijzen naar de frustratie van de bevoegde Europese commissaris die recent nog aangaf dat de betreffende richtlijn niet zal zorgen voor een werkelijke Europese harmonisatie. Toch merkt de spreker op dat de richtlijn, volgens hem, het juiste evenwicht heeft gevonden tussen Europese regelgeving en nationale invulling. De praktische werking echter zal de praktijk moeten uitwijzen.

Wat de MiFID-richtlijn betreft, geeft de minister aan dat de voorbereidingen goed zijn gevorderd en dat er een consultatieronde van de ontwerpteksten plaatsheeft. Waarschijnlijk zal het ontwerp in april aan de Raad van State worden voorgelegd.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 3

De voorzitter verwijst naar het advies van de diensten waarin wordt voorgesteld om de lijst van definities uit te breiden met een aantal begrippen.

De minister stelt dat de voorgestelde supplementaire definiëringen weinig meerwaarde inhouden aangezien ze slechts eenmaal in de loop van de tekst worden gebruikt. Hij stelt daarom voor om deze niet op te nemen.

V. STEMMINGEN

1. Met betrekking tot het wetsontwerp nr. 3-2071

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen voor en 2 onthoudingen.

2. Met betrekking tot het wetsontwerp nr. 3-2072

De artikelen 1 tot en met 6, alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden aangenomen met 7 stemmen voor en 2 onthoudingen.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Berni COLLAS. Luc WILLEMS.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (stukken Kamer, nrs. 51-2834/006 et 51-2835/003)

De commissie heeft echter beslist onderstaande tekstcorrecties aan te brengen (Stuk Kamer nr. 51-2834/006 - 2006/2007)

Tekstverbeteringen :

Artikel 36

In de Franse versie moet onder het 11º en het 12º een grammaticale fout worden gecorrigeerd : het gebruik van de voorwaardelijke wijs moet worden vervangen door de indicatiefvorm na de woorden « sauf si ». Het moet dus luiden : « sauf si cette publicité risque de perturber gravement les marchés financiers ou cause un préjudice disproportionné aux parties en cause » (in plaats van « risquerait »/« causerait »).

Titel V

In de Nederlandse tekst van het opschrift van titel V het woord « ovenamebiedingen » vervangen door het woord « overnamebieding ».

Artikel 54

In artikel 54, § 1, behoort er te staan « van hoofdstuk III » in plaats van « van hoofdstuk II », en in de Franse versie, « de sanctions administratives » in plaats van « des sanctions administratives ».

Artikel 63

In de Nederlandse tekst van dit artikel, de woorden « In artikel 15, § 6 » vervangen door de woorden « In artikel 15, § 6, »en de woorden « eerste lid, 5º » vervangen door de woorden « eerste lid, 5º, ».