3-2054/4 | 3-2054/4 |
13 MAART 2007
I. INLEIDING
Dit wetsontwerp, dat onder de verplicht bicamerale procedure valt, is in de Senaat ingediend op 14 februari 2007.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 28 februari en 13 maart 2007, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE
De maatregel inzake het ter beschikking stellen van de regering wordt momenteel geregeld door de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten.
De vermelding van bepalingen die betrekking hebben op recidivisten en gewoontemisdadigers in de wetgeving inzake de geesteszieken zorgt echter voor problemen.
Zoals trouwens ook de Interneringscommissie voor de herziening van de wet tot bescherming van de maatschappij aanstipt, heeft de wetgever immers in de wet tot bescherming van de maatschappij voor verwarring gezorgd. Het statuut van delinquenten die geestesziek zijn mag immers niet verwisseld worden met dat van de recidivisten en van de gewoontemisdadigers die zelf meestal niet geestesziek zijn en die het voorwerp waren van een « klassieke » veroordeling.
In beide gevallen worden de betrokkenen uiteraard beschouwd als een gevaar voor de maatschappij. Maar de personen die geïnterneerd zijn wegens een geestesziekte moeten vóór alles genieten van aangepaste zorgen om progressief en in goede omstandigheden terug in de maatschappij te kunnen keren.
De recidivisten die gedefinieerd zijn in het ontwerp van wet, evenals de personen die bijzonder afschuwelijke misdrijven hebben begaan moeten wel om evidente redenen van openbare veiligheid en om hen te beletten nieuwe misdrijven te plegen in de gevangenis worden gehouden.
De terbeschikkingstelling vormt dus een bijkomende straf bij de eerste straf die door de rechtbank uitgesproken is ten aanzien van degenen die misdrijven pleegden en die een belangrijke en voortdurende dreiging betekenen voor de maatschappij.
Het is dus gewettigd en samenhangend dat de regering, na het voorstellen van een belangrijke hervorming van de wet tot bescherming van de maatschappij, thans een specifiek ontwerp van wet voorstelt over de terbeschikkingstelling.
Welke zijn de krachtlijnen van dit wetsontwerp ?
A. Verplichte of facultatieve terbeschikkingstelling.
Zoals het Hof van Cassatie stelde in een arrest van 4 april 1978, vormt de terbeschikkingstelling een bijkomende straf die de vonnisgerechten kunnen of moeten uitspreken in bepaalde in het ontwerp van wet gedefiniëerde situaties.
Dit onderscheid tussen de verplichting om een terbeschikkingstelling uit te spreken en de mogelijkheid om dat te doen, berust op het idee dat er situaties bestaan, die weliswaar maar beperkt voorkomen, maar die dermate ernstig zijn, ofwel door het herhalen van de feiten, ofwel wegens de bijzondere zwaarwichtigheid ervan, dat de maatschappij zich op een wettige manier moet beschermen tegen degenen die deze feiten plegen, door vanaf het moment van het uitspreken van het vonnis te besluiten dat ze niet alleen de door de rechtbank uitgesproken straf zullen ondergaan, maar dat het ook mogelijk zal zijn om ze na het aflopen van die straf gedetineerd te houden indien dat nodig zou blijken.
De terbeschikking zal dus in 2 gevallen verplicht zijn :
1. voor al wie veroordeeld wordt tot een criminele straf, terwijl hij voorheen reeds tot een dergelijke straf veroordeeld werd;
2. voor al wie veroordeeld wordt wegens het plegen van een van de volgende misdrijven :
— terroristisch misdrijf dat de dood veroorzaakt heeft;
— verkrachting of aanranding van de eerbaarheid die de dood van het slachtoffer veroorzaakt heeft;
— foltering die de dood van het slachtoffer veroorzaakt heeft;
— ontvoering van een minderjarige die de dood veroorzaakt heeft.
De hierboven vermelde misdrijven zijn dermate afschuwelijk en wijzen op een zodanige minachting voor de essentiële waarden van het menselijk leven door de dader, dat het gewettigd is dat de maatschappij beschikt over de noodzakelijke wettelijke werktuigen om de beschermende maatregelen te nemen die zich opdringen ten aanzien van die personen, zodat men kan vermijden dat ze opnieuw schade kunnen berokkenen. Het betreft misdrijven die systematisch de dood tot gevolg hadden van het slachtoffer of slachtoffers en die begaan werden met een bijzondere wreedheid inzake de « modus operandi » of de eigenschap van het slachtoffer.
In beide hoger gedefiniëerde situaties zal de rechtbank die de straf uitspreekt geen keuze hebben : het moet de terbeschikkingstelling tegelijk met de straf uitspreken.
De hierboven genoemde verplichte categoriën doen, wegens hun aard zelf, vrezen dat de persoon die ze gepleegd heeft een ernstig gevaar vormt voor de samenleving. Bijgevolg is het noodzakelijk dat in deze situaties vaststaat dat de strafuitvoeringsrechtbank wel degelijk beschikt over het « middel » van de terbeschikkingstelling als het nodig blijkt de betrokkene na het einde van zijn straf in de gevangenis te houden.
In alle andere situaties is de regering van oordeel dat het vonnisgerecht niet verplicht moet worden om een terbeschikkingstelling uit te spreken, maar dat het verkieslijk is het ter zake een beoordelingsmogelijkheid te laten.
Er bestaan dus andere onduldbare situaties, maar die hebben niet hetzelfde afschuwelijke karakter als de twee in het vorige punt omschreven situaties. Voor die situaties wenst de regering eveneens dat de vonnisgerechten de mogelijkheid hebben een terbeschikkingstelling uit te spreken, maar het zal geen verplichting zijn.
Een terbeschikkingstelling zal facultatief kunnen worden uitgesproken :
— ten aanzien van een persoon die in de loop van de 10 voorgaande jaren veroordeeld werd tot een straf van meer dan 5 jaar opsluiting voor feiten die opzettelijk ernstig lijden veroorzaakt hebben of voor ernstige aantasting van de integriteit of de geestelijke of lichamelijke gezondheid, wanneer die persoon voor gelijkaardige feiten veroordeeld wordt;
— ten aanzien van een persoon die veroordeeld werd wegens het plegen van de meest ernstige vormen van de volgende misdrijven :
• ernstige schendingen van het humanitair recht;
• gijzelneming;
• moord;
• onmenselijke behandeling;
• mensensmokkel;
• moord om diefstal of afpersing te vergemakkelijken;
• vrijwillige brandstichting;
• moord om vernieling of schade te vergemakkelijken;
• aanranding van de eerbaarheid of verkrachting die niet geleid hebben tot de dood van het slachtoffer.
De lijst van de hoger genoemde misdrijven toont aan dat de regering wilskrachtig wil strijden tegen de meest ernstige vormen van geweldpleging, maar ze houdt eveneens rekening met het feit dat, aangezien de terbeschikkingstelling een bijzonder zware maatregel is (hiermee kan men een veroordeelde gedetineerd houden gedurende een zeer lange tijd na het aflopen van zijn straf), die beperkt moet blijven tot de meest ernstige misdrijven die sociaal onaanvaardbaar zijn en die ook meestal de meest zwakke personen in onze maatschappij raken.
Er moet eveneens gepreciseerd worden dat de Commissie voor de hervorming van het hof van assisen in haar rapport dat ze aan de minister van Justitie overhandigde een naamlijst voegde van de misdrijven die naar het inzicht van de Commissie in de toekomst tot de bevoegdheid van het hof van assisen zouden moeten behoren. Deze lijst is sterk aanverwant met de lijsten die in het voorliggende wetsontwerp gedefinieerd worden.
B. Bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbanken
De terbeschikkingstelling wordt momenteel uitgesproken door de « gewone » rechtbanken, maar de maatregel wordt al dan niet geactiveerd door de regering.
Nu de wet van 17 mei 2006 aan de strafuitvoeringsrechtbanken de algemene bevoegdheid gaf inzake de diverse modaliteiten van het uitvoeren van de straffen en het door de regering voorgestelde ontwerp tot hervorming van de internering aan de strafuitvoeringsrechtbanken eveneens de huidige bevoegdheden zal verlenen van de Commissies sociaal verweer, lijkt het logisch om ook de algemene bevoegdheid inzake de terbeschikkingstelling aan diezelfde strafuitvoeringsrechtbanken te geven.
Deze verandering zal het mogelijk maken te zorgen voor een globale coherentie inzake de uitvoering van de straffen en maatregelen en zal aan de rechterlijke macht terug de mogelijkheid geven om de aard zelf te wijzigen van een straf die door een van haar instanties werd uitgesproken.
Dit moet het vertrouwen versterken in de maatregel van de terbeschikkingstelling door de gerechtelijke autoriteit. Die kan er indien nodig een beroep op doen en ze weet dat de uitvoering van de straf die ze uitgesproken heeft zal worden toevertrouwd aan een andere gerechtelijke autoriteit en niet meer aan de uitvoerende macht.
C. Uitvoering van de terbeschikkingstelling
In alle gevallen waarbij het vonnisgerecht een terbeschikkingstelling zal uitgesproken hebben zal de strafuitvoeringsrechtbank zich voor de effectieve aanvang van de bijkomende straf moeten uitspreken over het al dan niet opgesloten houden van de betrokkene.
Indien de strafuitvoeringsrechtbank vaststelt dat er bij de terbeschikkinggestelde veroordeelde een risico bestaat dat hij opnieuw ernstige misdrijven zou plegen indien hij in vrijheid gesteld wordt en het onmogelijk is om dat risico te ondervangen door het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van een vrijlating onder toezicht, zal ze de betrokkene in detentie houden.
Het feit dat de terbeschikkingstelling van bij het vonnis verplichtend of facultatief was, verandert niets aan de verplichting van de strafuitvoeringsrechtbank om systematisch het behouden in detentie te onderzoeken van de personen die ter beschikking werden gesteld. Het verplichte karakter van een terbeschikkingstelling maakt het « eenvoudigweg » mogelijk er zeker van te zijn dat de strafuitvoeringsrechtbank voor de meest ernstige misdrijven en recidivisten wel degelijk zal beschikken over de mogelijkheid om een gedetineerde indien nodig langer dan na het aflopen van zijn straf opgesloten te houden.
De strafuitvoeringsrechtbank zal de mogelijkheid hebben om aan de ter beschikking gestelde veroordeelde een uitgaanspermissie, een penitentiair verlof, de beperekte hechtenis, een maatregel van elektronisch toezicht of een vrijlating onder toezicht toe te staan. Het is belangrijk dat men het feit niet uit het oog verliest dat, uitzonderingen niet nagesproken, de meeste personen die ter beschikking worden gesteld op een dag terug in de maatschappij zullen keren. Het is dus belangrijk dat die terugkeer in de maatschappij niet op een brutale manier verloopt bij het einde van de voorziene periode, maar wel progressief. Het zal belangrijk zijn om die terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. De uitgaanspermissies en de penitentiaire verloven passen in dit kader en zullen evenveel werktuigen vormen die de strafuitvoeringsrechtbank ter beschikking zal hebben om een progressieve terugkeer in de maatschappij te regelen.
De strafuitvoeringsrechtbank zal een uitvoeringsmodaliteit van terbeschikkingstelling uiteraard alleen toekennen na onderzoek van de contra-indicaties voorzien in de wet van 17 mei 2006, namelijk het ontbreken van een perspectief op maatschappelijke herintegratie, de kans op het plegen van nieuwe ernstige overtredingen, het risico dat de slachtoffers lastig worden gevallen en de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van overtredingen waarvoor de veroordeling werd uitgesproken.
Omdat de vrijheidsberoving na het aflopen van de straf een noodzakelijke maatregel is om de openbare veiligheid te garanderen, maar beperkt moet blijven tot wat strikt nuttig is, zal de strafuitvoeringsrechtbank zich elk jaar moeten uitspreken over het gedetineerd houden. De rechtbank doet dit op basis van het advies van de gevangenisdirecteur en van het openbaar ministerie.
D. De slachtoffers
Aangezien het een essentieel element betreft van de strafuitvoering door de dader, is het uiteraard zeer belangrijk dat de slachtoffers geïnformeerd worden en dat men voor hen de mogelijkheid voorziet om, indien ze dit wensen, gehoord te worden door de strafuitvoeringsrechtbank over de voorwaarden die hen aanbelangen en die in geval van vrijlating onder toezicht zouden kunnen opgelegd worden aan de veroordeelde.
E. Definitieve vrijlating
De definitieve vrijlating gebeurt normaal na afloop van de periode van terbeschikkingstelling van de veroordeelde.
Om evenwel te vermijden een maatregel in stand te houden die niet meer nodig is, voorziet het ontwerp van wet dat de strafuitvoeringsrechtbank de mogelijkheid heeft om een einde te maken aan de terbeschikkingstelling voor het aflopen van de aanvankelijk vastgelegde periode.
Om definitief te worden vrijgelaten, zal de veroordeelde voordien voor een periode van minstens twee jaar in vrijheid onder toezicht moeten geweest zijn.
De strafuitvoeringsrechtbank zal de definitieve vrijheid alleen toestaan indien men redelijkerwijze kan aannemen dat men niet meer moet vrezen dat de betrokkene nieuwe misdrijven zal plegen.
De regering beoogt, door deze wijziging door te voeren, dat de strafuitvoeringsrechtbanken de mogelijkheid zouden hebben de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen te nemen ten aanzien van personen die een gevaar voor de maatschappij zijn, door ze, indien nodig blijkt, opgesloten te houden na het aflopen van hun straf.
Indien echter uit de uiterst nauwkeurige analyse van elk individueel dossier blijkt dat er bij de betrokkene geen risico meer is dat hij opnieuw misdrijven zal begaan tegen de integriteit van personen en dat het mogelijk is hem onder toezicht vrij te laten door hem bijzondere voorwaarden op te leggen, kunnen de strafuitvoeringsrechtbanken hem voorwaardelijk in vrijheid stellen, zoals dat trouwens reeds voorzien is in de huidige wetgeving, waarbij de minister van Justitie een voorwaardelijke invrijheidstelling kan toestaan aan de veroordeelde die ter beschikking van de regering is geplaatst.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Nyssens vraagt hoeveel gevallen van terbeschikkingstelling van de regering er momenteel zijn. Ze veronderstelt dat slechts heel uitzonderlijk van die procedure gebruik wordt gemaakt.
Het wetsontwerp voorziet in een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbanken in welbepaalde en zeer ernstige omstandigheden. Spreekster vraagt of de lijst van de gevallen alleen op het soort misdrijven is gebaseerd, dan wel of men ook in een strafdrempel voorziet.
Het ontwerp voorziet erin dat de strafuitvoeringsrechtbank de veroordeelde zijn vrijheid zal ontnemen wanneer het risico bestaat dat hij opnieuw ernstige misdrijven pleegt.
Mevrouw Nyssens begrijpt die voorwaarde, maar denkt dat het onmogelijk is een beslissing van een risicoloze invrijheidstelling te nemen. De beoordeling van het risico is overigens geen criterium dat eigen is aan de vrijlating onder toezicht in het raam van een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank. Dat criterium geldt voor iedere invrijheidstelling. Spreekster vraagt of een veroordeelde die ter beschikking is gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank, dat wil zeggen een persoon waarvan verondersteld wordt dat hij bijzonder ernstige feiten heeft gepleegd, een maatregel van voorwaardelijke invrijheidstelling kan genieten in het raam van de uitvoering van de hoofdstraf.
Is de regeling die het wetsontwerp voor de slachtoffers in petto heeft specifiek of is ze overgenomen van de maatregelen betreffende de slachtofferrechten die werden opgenomen in de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf alsook in de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling ?
Tot besluit stelt mevrouw Nyssens vast dat het wetsontwerp ertoe strekt de bevoegdheid van de activering van de terbeschikkingstelling over te dragen aan de strafuitvoeringsrechtbank, terwijl in de huidige regeling de regering beslist de maatregel te activeren. Ze vraagt of het ontwerp nog andere inhoudelijke wijzigingen aan de rechtsfiguur aanbrengt, bijvoorbeeld wat de looptijd of de uitvoeringswijze van de maatregel betreft.
De heer Willems meent dat voorliggend wetsontwerp een goede en moderne regeling inhoudt, in een tegensprekelijk wettelijk kader, van een aantal zaken in het verlengde van de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken. Spreker is er ook van overtuigd dat de gevangenissen niet de ideale plaats vormen voor een permanent verblijf.
De opsomming van de misdrijven waarop terbeschikkingstelling van toepassing is, getuigt van het feit dat men dermate zware misdrijven beoogt dat hierbij elk respect voor de medemens vanwege de dader duidelijk ontbreekt.
Voor een aantal daders is terbeschikkingstelling immers helaas noodzakelijk, ook na het uitzitten van de straf. Het is logisch dat de strafuitvoeringsrechtbanken instaan voor deze terbeschikkingstelling.
Spreker heeft wel vragen bij de bijkomende werklast dat voorliggend wetsontwerp voor de strafuitvoeringsrechtbanken met zich meebrengt, en ook voor het parket. Volstaat het huidig kader of is kaderuitbreiding noodzakelijk ?
Mevrouw de T' Serclaes stelt vast dat het wetsontwerp hoofdstuk VII « Recidivisten, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten » opheft, dat in de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij de terbeschikkingstelling van de regering regelt. Het ontwerp neemt de algemene beginselen van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank op in het Strafwetboek. Die maatregel is voortaan als een bijkomende straf opgevat.
Het is de feitenrechter die, wanneer hij de hoofdveroordeling uitspreekt, de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank moet of kan uitspreken. Het is de strafuitvoeringsrechtbank die zich moet uitspreken over de activering van die bijkomende straf.
Volgens spreekster bestaat er dubbelzinnigheid in verband met de voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe wordt beslist in het kader van de uitvoering van de hoofdstraf. Kan iemand die tot terbeschikkingstelling wordt veroordeeld nog een voorwaardelijke invrijheidstelling krijgen vóór de hoofdstraf is afgelopen ?
Gesteld dat de veroordeelde de voorwaardelijke invrijheidstelling niet heeft gekregen en opgesloten blijft op basis van de terbeschikkingstelling, dan kan hij opnieuw zijn voorwaardelijke invrijheidstelling vragen. Zijn de voorwaarden om die te verkrijgen in dat geval gelijk aan die welke gelden voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van de hoofdstraf ?
Overigens is het zo dat het ontwerp een grote manoeuvreerruimte laat aan de strafuitvoeringsrechtbanken wanneer het om een terbeschikkingstelling gaat. Kan de rechtbank de veroordeelde voor onbepaalde tijd opgesloten houden ?
Antwoorden van de minister
Op deze laatste opmerking antwoordt de minister dat de terbeschikkingstelling geldt voor een periode van minimum vijf jaar en maximum vijftien jaar. De rechtbank kan de veroordeelde dus niet voor onbepaalde tijd opgesloten houden.
Voorts signaleert de minister dat er op 13 februari 2007, 29 dossiers inzake terbeschikkingstelling in behandeling waren en dat nog 14 andere dossiers op gang gebracht konden worden.
Spreekster herinnert aan de manier waarop de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank verloopt : de feitenrechter legt de hoofdstraf op en spreekt bij wijze van bijkomende straf de terbeschikkingstelling uit. In een aantal gevallen moet dat gebeuren, in andere gevallen hoeft dat niet noodzakelijk.
Wordt tot de terbeschikkingstelling besloten dan komt het dossier automatisch voor de strafuitvoeringsrechtbank nog vóór de hoofdstraf is afgelopen. In voorkomend geval beslist de rechtbank de procedure op gang te brengen en de veroordeelde opgesloten te houden. Gesteld dat de veroordeelde geen voorwaardelijke invrijheidstelling heeft gekregen vóór zijn hoofdstraf is afgelopen, dan kan de strafuitvoeringsrechtbank logischerwijze beslissen hem opgesloten te houden in het kader van de terbeschikkingstelling. Ook indien de veroordeelde de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft gekregen vóór zijn hoofdgevangenisstraf is afgelopen, dan wordt zijn dossier toch onderzocht door de strafuitvoeringsrechtbank. In dat geval zal de rechtbank de betrokkene vrijlaten onder toezicht.
De minister merkt op dat er geen bezwaar is tegen het feit dat wie tot terbeschikkingstelling is veroordeeld, de voorwaardelijke invrijheidstelling krijgt tijdens de uitvoering van zijn hoofdstraf. Ook tijdens de periode van terbeschikkingstelling blijft de voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk. In dat geval spreekt men van vrijlating onder toezicht. Wie voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld tijdens de uitvoering van zijn hoofdstraf wordt door de strafuitvoeringsrechtbank onder toezicht vrijgelaten tijdens de periode van terbeschikkingstelling.
Tijdens de periode van terbeschikkingstelling beschikt de strafuitvoeringsrechtbank over een hele gamma maatregelen die ook gelden tijdens de uitvoering van de hoofdstraf : uitgaansvergunning, penitentiair verlof, vrijlating onder toezicht.
Indien de veroordeelde de terbeschikkingstelling vroegtijdig wil laten beëindigen, moet hij gedurende een periode van ten minste twee jaar op voldoeningschenkende wijze de vrijlating onder toezicht hebben doorlopen.
Op de vraag naar de lijst van misdrijven en naar de zwaarwichtige daden die de terbeschikkingstelling kunnen rechtvaardigen, wijst de minister erop dat het ontwerp als criterium zowel types van misdrijven (zie het voorgestelde artikel 34ter, 1º en 2º, van het Strafwetboek), als straffen hanteert (zie het voorgestelde artikel 34ter, 3º, dat verwijst naar veroordelingen tot een criminele straf van een persoon die reeds eerder tot zo'n straf was veroordeeld).
Wat betreft de aanpassingen die door het voorliggende ontwerp worden ingevoerd, verduidelijkt de minister dat het concept van de terbeschikkingstelling niet wordt gewijzigd. Het ontwerp wijzigt daarentegen wel de duur van de maatregel (de maximumduur van twintig jaar wordt verminderd tot vijftien jaar), en de instantie die bevoegd is om de maatregel te doen ingaan. Het ontwerp maakt de terbeschikkingstelling ook verplicht in een aantal gevallen.
Wat betreft de gevolgen van het wetsontwerp voor de werklast van de strafuitvoeringsrechtbanken, meent de minister dat de door haar aangehaalde cijfers voldoende aantonen dat de nieuwe bevoegdheid geen onoverkomelijke werklast met zich zal brengen. Zij is ervan overtuigd dat de strafuitvoeringsrechtbanken de nieuwe verantwoordelijkheden aankunnen zonder een uitbreiding van de personeelsformaties. De situatie zal hoe dan ook worden beoordeeld en als er problemen zouden rijzen, zullen de nodige maatregelen worden genomen.
Mevrouw Talhaoui vraagt hoe men het slachtoffer op de hoogte brengt. Wordt hij verwittigd voor het einde van de eerste straf en voor de terbeschikingstelling ?
De minister antwoordt dat het ontwerp aansluit bij de grondslagen van de wet op de strafuitvoeringsrechtbanken en dat het slachtoffer, indien het dat wil, op de hoogte kan worden gehouden en gehoord kan worden.
Mevrouw Talhaoui wijst erop dat het slachtoffer niet al van in den beginne laat blijken dat hij wenst op de hoogte te worden gehouden. Wordt hij sowieso op de hoogte gebracht van de terbeschikkingstelling, die toch wel een belangrijke maatregel vormt ?
De minister herinnert eraan dat de terbeschikkingstelling wordt uitgesproken door de rechter die de hoofdstraf oplegt. Het slachtoffer is dus al op de hoogte van deze bijkomende straf.
De wet van 17 mei 2006 tot invoering de strafuitvoeringsrechtbanken geeft het slachtoffer al een plaats. Het slachtoffer wordt regelmatig op de hoogte gebracht en gehoord door de strafuitvoeringsrechtbanken wanneer zij beslissingen nemen over de uitvoering van de hoofdstraf. Het slachtoffer zal dus ook worden geïnformeerd wanneer de terbeschikkingstelling een aanvang neemt nadat de hoofdstraf is afgelopen.
Mevrouw de T' Serclaes stelt vast dat de terbeschikkingstelling van de regering momenteel tot twintig jaar na afloop van de hoofdstraf kan duren. In dit ontwerp wordt de maximumduur van de terbeschikkingstelling verminderd tot vijftien jaar. Waarom heeft de regering de maximumduur van de terbeschikkingstelling verkort ?
De minister antwoordt dat de regering heeft gezocht naar een nieuw evenwicht tussen de betrokken partijen. In principe heeft de veroordeelde persoon die zijn straf heeft uitgezeten, zijn schuld tegenover de maatschappij ingelost. De terbeschikkingstelling die de opsluiting kan laten voortduren nadat de hoofdstraf is afgelopen, is een uitzonderlijke maatregel. Op een aantal vlakken gaat dit wetsontwerp verder dan de bestaande situatie. Om het evenwicht te behouden en de eerbiediging van de individuele vrijheden te waarborgen, leek het wenselijk de maximumduur van de maatregel te beperken tot vijftien jaar.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN
Artikelen 1 en 2
Deze artikelen geven geen aanleiding tot commentaar en worden eenparig aangenomen door de tien aanwezige leden.
Artikel 3
De minister verklaart dat dit artikel strekt om de artikelen 34bis tot 34quinquies in te voegen in het Strafwetboek, om er de grondbeginselen van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank in te voegen als een verplichte of facultatieve bijkomende straf.
Mevrouw Nyssens wenst meer uitleg over de wijze waarop de lijst werd opgesteld en over de criteria die werden toegepast.
De minister antwoordt dat één van de criteria de recidive van misdaad na misdaad is.
Bij de verplichte terbeschikkingstelling, die uitzonderlijk moet blijven, gaat het om bijzonder weerzinwekkende daden (terroristisch misdrijf, verkrachting, foltering, ontvoering van een minderjarige) met de dood tot gevolg.
Mevrouw de T' Serclaes wijst erop dat er beruchte gevallen zijn waarin de betrokkene zich niet in staat van herhaling bevond. Is terbeschikkingstelling dan mogelijk ?
De minister antwoordt bevestigend, indien het om één van de daden gaat die werden opgesomd.
Mevrouw Nyssens vraagt of de strafuitvoeringsrechtbank bij een verplichte terbeschikkingstelling dezelfde vrijheid van toepassing heeft als bij een facultatieve terbeschikkingstelling.
De minister bevestigt dit. De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen ze al dan niet te activeren.
Artikel 3 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikel 4
De heer Willems wijst erop dat het eerste lid van § 2 van het voorgestelde artikel 95/2 bepaalt dat de strafuitvoeringsrechtbank beslist voorafgaand aan het verstrijken van de effectieve hoofdstraf. Wat als deze termijn niet wordt gehaald, bijvoorbeeld wegens de werking van het tegensprekelijk karakter van de procedure ? Is er dan een sanctie voorzien ?
De minister antwoordt dat de strafuitvoeringsrechtbank geen keuze heeft : ze moet haar beslissing nemen voor de hoofdstraf is afgelopen.
De heer Hugo Vandenberghe vraagt of er intermediaire rechtsmiddelen voorhanden zijn.
Spreker verwijst naar de situatie in Nederland. Kan de advocaat zich tot de strafuitvoeringsrechtbank richten na verloop van de termijn van één jaar, in de hypothese dat de terbeschikkingstelling bijvoorbeeld is uitgesproken voor 5 jaar, om de maatregel op te schorten of te verminderen ?
De minister verwijst naar artikel 95/21 in artikel 4 van het ontwerp. Die bepaling voorziet erin dat, na een vrijheidsbeneming van een jaar, die uitsluitend gesteund is op de beslissing die volgt na de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, deze laatste ambtshalve de mogelijkheid onderzoekt om een invrijheidstelling onder toezicht toe te kennen.
Artikel 95/25 bepaalt dat wanneer de strafuitvoeringsrechtbank de invrijheidstelling onder toezicht niet toekent, ze in haar vonnis de datum vermeldt waarop de directeur een nieuw advies moet geven, waarbij die termijn niet langer mag zijn dan een jaar vanaf het vonnis.
De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat de betrokkene overeenkomstig artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens in vrijheid moet worden gesteld als er na een jaar nog geen gerechtelijke evaluatie is geweest.
De rechtbanken moeten beschikken over de lijst van beslissingen die zij moeten nemen en de termijn waarbinnen zij dat moeten doen : dat is een resultaatsverbintenis waarvoor de middelen ter beschikking moeten zijn.
De minister benadrukt dat de strafuitvoeringsrechtbanken dossiers gaan behandelen waar zij mee bekend zijn.
De heer Willems wenst duidelijkheid over de gevolgen van het feit dat de strafuitvoeringsrechtbank niet beslist voorafgaand aan het verstrijken van de effectieve hoofdgevangenisstraf. Vervalt dan de maatregel van terbeschikingstelling ?
De heer Hugo Vandenberghe voegt eraan toe dat, in de aangehaalde hypothese, de gedetineerde reeds is vrijgelaten en de bijkomende straf nog niet is begonnen. In dat geval blijft de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd voor de uitvoering van de bijkomende straf.
Spreker meent dat de bijkomende straf niet kan vervallen omwille van het feit dat zij niet is begonnen tijdens de hoofdgevangenisstraf, aangezien dit niet uitdrukkelijk in het Strafwetboek is bepaald.
Volgens de minister moet dat een uitzonderlijke maatregel blijven. Als de betrokkene zijn hoofdstraf heeft uitgezeten, heeft hij zijn schuld aan de maatschappij afgelost. De bijkomende straf moet dus beginnen voordat de hoofdstraf is afgelopen, overeenkomstig het in artikel 4 voorgestelde artikel 95/2, § 2, eerste lid.
De heer Hugo Vandenberghe leidt hieruit af dat de beslissing van terbeschikkingstelling moet vallen voor het verstrijken van de effectieve hoofdstraf.
De heer Willems blijft erbij dat het artikel niet duidelijk vermeldt wat de gevolgen zijn als de beslissing niet tussenkomt voor het verstrijken van de hoofdstraf.
De heer Hugo Vandenberghe meent dat deze situatie hier niet wordt geregeld. Men kan echter niet beschouwen dat de bijkomende maatregel dan vervalt, aangezien deze hypothese niet uitdrukkelijk wordt vermeld bij de gevallen van verval van de straf in het Strafwetboek.
De heer Willems verwijst naar de situatie waarbij de gedetineerde vervroegd wordt vrijgelaten.
Spreker haalt het voorbeeld aan van een persoon die voorlopig in vrijheid wordt gesteld na acht jaar, terwijl de effectieve gevangenisstraf 12 jaar bedraagt. Kan men dan, na het verstrijken van de oorspronkelijk bepaalde effectieve hoofdgevangenisstraf, in casu na 12 jaar, nog overgaan tot de terbeschikkingstelling ?
De minister antwoordt dat iemand die voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld na 8 van de opgelegde 12 jaar maar de voorwaarden niet naleeft, opnieuw zal worden opgesloten door de strafuitvoeringsrechtbank totdat de hoofdstraf is afgelopen. Op dat ogenblik is de terbeschikkingstelling nog niet geactiveerd. Pas bij het aflopen van de hoofdstraf en de proeftermijn begint de terbeschikkingstelling, waardoor de proeftermijn wordt verlengd. Als de persoon tijdens de proeftermijn van de terbeschikkingstelling de voorwaarden niet blijkt na te leven, kan de strafuitvoeringsrechtbank hem opnieuw opsluiten.
Mevrouw de T' Serclaes stelt vast dat er eigenlijk een eerste straf wordt uitgesproken in combinatie met een tweede in de vorm van de terbeschikkingstelling van de regering. Spreekster vraagt of het wel logisch is iemand voorwaardelijk in vrijheid te stellen als tot een terbeschikkingstelling van de regering besloten is, omdat zulks toch laat veronderstellen dat die persoon een gevaar betekent.
De minister antwoordt dat men geen twee straffen uitspreekt, maar één straf, plus een soort verplichte of optionele observatieperiode, om zich ervan te vergewissen dat de persoon niet langer zulk een groot gevaar voor de samenleving vormt dat het beter is hem achter de tralies vast te houden. De rechter zal over de hoofdstraf beslissen en zal dan naar gelang van de evolutie van de betrokkene beslissen of hij al dan niet ter beschikking van de regering gesteld moet worden.
Amendementen nrs. 1 en 2
De heren Willems en Noreilde dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, 3-2045/2) dat ertoe strekt, in het voorgestelde artikel 95/7, § 3, het vonnis ook ter kennis te laten brengen van de raadsman van de veroordeelde.
De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat ook de beslissing van voorlopige hechtenis bijvoorbeeld enkel aan de veroordeelde wordt ter kennis gebracht, nooit aan zijn raadsman.
De minister herinnert eraan dat de wet betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken er niet in voorziet dat de raadsman automatisch ingelicht wordt. Het is de gedetineerde die dat moet doen.
De heer Willems verwijst naar de werkzaamheden in de Senaat met betrekking tot de hervorming van het Strafprocesrecht, waarbij de commissie het wenselijk achtte de raadsman op de hoogte te brengen.
Amendement nr. 1 wordt ingetrokken. Het wordt overgenomen door de heer Hugo Vandenberghe (stuk Senaat, nr. 3-2054/2, amendement nr. 2).
Amendement nr. 2 wordt verworpen met 4 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 4 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikel 5
De minister wijst erop dat dit artikel overgenomen is van de wet betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken.
Mevrouw Nyssens vraagt of het ontwerp werd herzien in het licht van de opmerking van de Raad van State, die geoordeeld heeft dat een strikte overeenkomst met de wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf vereist is.
De heer Hugo Vandenberghe vraagt volgens welke nadere regels het cassatieberoep door het openbaar ministerie kan worden aangetekend.
De minister verwijst naar artikel 97 van de wet van 15 juni 2006, waarin de termijnen en uitvoeringswijze bepaald worden.
Artikel 5 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikelen 6 tot 9
Er zijn geen opmerkingen over deze artikelen. Zij worden eenparig door de 10 aanwezige leden aangenomen.
Artikel 10
De minister verklaart dat dit artikel een bestaande bepaling overneemt en aanpast.
Artikel 10 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikelen 11 en 12
Er worden geen opmerkingen over deze artikelen gemaakt.
Zij worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikel 13
De heer Hugo Vandenberghe merkt op dat de termijn van 24 uur in dit artikel tot gevolg heeft dat de volgende regering deze wet ten uitvoer zal moeten leggen.
De minister antwoordt dat deze bepaling ingegeven is door de wet op de strafuitvoeringsrechtbanken, maar dat een termijn van 24 maanden, de maximumtermijn, daartoe allicht niet nodig zal zijn.
Artikel 13 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
V. EINDSTEMMING
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 14 aanwezig leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fauzaya TALHAOUI. | Hugo VANDENBERGHE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als die van het ontwerp (zie stuk Senaat, nr. 3-2054/1 - 2006/2007)