3-2033/2 | 3-2033/2 |
27 FEBRUARI 2007
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 27 februari 2007.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Het Protocol tot wijziging van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme werd op 15 maart 2003 goedgekeurd te Straatsburg en door België op dezelfde dag ondertekend.
Het Protocol treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de partijen bij het Verdrag het Protocol hebben bekrachtigd. Op 1 maart 2004 hebben twee lidstaten van de Raad van Europa (Noorwegen en Bulgarije) het Protocol bekrachtigd.
Het Protocol omvat 19 artikelen en brengt de volgende wijzigingen in het Verdrag van 1977 aan :
— artikel 1 verbreedt het toepassingsgebied van artikel 1 van het Verdrag (misdrijven die niet als politiek misdrijf beschouwd kunnen worden voor uitlevering). De eerste twee paragrafen verwijzen naar een aantal internationaal geldende verdragen, paragraaf 3 voegt de poging, de medeplichtigheid en de organisatie toe aan het toepassingsgebied van het Verdrag;
— artikel 2 verduidelijkt het toepassingsgebied van artikel 2 van het Verdrag in de zin van paragraaf 3 van artikel 1 (poging, medeplichtigheid, organisatie);
— artikel 3 wijzigt artikel 4 van het Verdrag in die zin dat misdrijven vermeld in de artikelen 1 en 2 van het Verdrag moeten worden beschouwd als gevallen van uitlevering opgenomen in de uitleveringsverdragen die in de toekomst zullen worden afgesloten. Bovendien bepaalt het artikel dat de Verdragsluitende Staten het Verdrag tevens kunnen beschouwen als basisverdrag voor uitleveringen;
— artikel 4 vervolledigt artikel 5 van het Verdrag met twee paragrafen : de uitlevering kan worden geweigerd indien de persoon het risico loopt blootgesteld te worden aan folteringen, de doodstraf of de effectieve levenslange gevangenisstraf;
— artikel 5 voegt een nieuw artikel 9 in het Verdrag in, dat de mogelijkheid biedt bilaterale of multilaterale akkoorden af te sluiten om het Verdrag te vervolledigen;
— artikel 6 vervolledigt het vroegere artikel 9 (nieuw artikel 10) van het Verdrag betreffende de evaluerende rol van het Europees Comité voor strafrechtelijke vraagstukken overeenkomstig de geldende strafrechtelijke verdragen;
— artikel 7 regelt de procedure van arbitrage bij onenigheid tussen de Verdragsluitende Staten omtrent de interpretatie of de toepassing van het Verdrag. De regeling zoals bepaald in het vroegere artikel 10 (nieuw artikel 11) van het Verdrag wordt er gedetailleerd in beschreven;
— artikel 8 voegt een nieuw artikel 12 in het Verdrag in en betreft de algemene amendering van het Verdrag;
— artikel 9 voegt een nieuw artikel 13 in het Verdrag in en betreft het specifieke geval van amendering van artikel 1, § 1, van het Verdrag;
— artikel 10 past het vroegere artikel 11 (nieuw artikel 14) van het Verdrag aan zodat ook niet-leden van de Raad van Europa zich kunnen aansluiten bij het Verdrag;
— artikel 11 past het vroegere artikel 12 (nieuw artikel 15) van het Verdrag aan in die zin dat naast de goedkeuring nu ook de toetreding tot het Verdrag mogelijk is;
— artikel 12 past het vroegere artikel 13 (nieuw artikel 16) van het Verdrag aan en betreft de mogelijkheid om voorbehoud te maken;
— artikel 13 voegt een nieuw artikel 17 in het Verdrag in. Het betreft de oprichting van COSTER (Conference of Contracting States against Terrorism), dat belast is met de opvolging van de toepassing van het Verdrag;
— artikel 14 betreft de hernummering van het vroegere artikel 14 van het Verdrag, dat artikel 18 (nieuw) wordt;
— artikel 15 heft het vroegere artikel 15 van het Verdrag op;
— artikel 16 betreft de formele wijzigingen die worden aangebracht in het vroegere artikel 16 (nieuw artikel 19) van het Verdrag;
— artikel 17 betreft de ondertekening en de bekrachtiging van het Protocol;
— artikel 18 betreft de inwerkingtreding van het Protocol;
— artikel 19 betreft de berichtgevingen.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Roelants du Vivier verwijst naar artikel 3 van het voorliggende wetsontwerp dat bepaalt dat de wijzigingen van het Europees Verdrag tot bestrijding van het terrorisme die met toepassing van artikel 9 van het Protocol worden aangenomen en tegen de aanneming waarvan België zich niet heeft verzet, volkomen gevolg zullen hebben. De regering moet deze wijzigingen wel binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst ervan, ter goedkeuring voorleggen aan de wetgevende kamers. Deze bepaling werd in het ontwerp ingevoegd na een opmerking van de Raad van State (Stuk Senaat, nr. 3-2033/1, blz. 20 e.v.).
Mevrouw Zrihen wenst te weten of de Multidisciplinaire groep inzake internationaal optreden tegen terrorisme, de lijst van terroristische organisaties opstelt.
Mevrouw Zrihen verwijst vervolgens naar artikel 13.1 van het Verdrag en de kwalificatie van « wrede of verradelijke middelen die zijn gebruikt bij het plegen van het feit ». Kan de minister een definitie geven van wrede of verradelijke middelen ?
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken legt uit dat het Europees Verdrag tot bestrijding van het terrorisme is uitgewerkt in het kader van de Raad van Europa door een comité van regeringsdeskundigen onder het gezag van het Europees Comité voor strafrechtelijke vraagstukken en werd opgensteld voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa.
De heer Galand wenst meer uitleg over de mogelijke uitlevering van de heer Bahar Kimyongür, een Belg van Turkse origine.
De heer Wille onderstreept dat het niet gebruikelijk is om Belgische onderdanen uit te leveren aan Turkije. Daarenboven is het vonnis nog niet in kracht van gewijsde getreden.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 tot 3, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, werden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Olga ZRIHEN. | François ROELANTS du VIVIER. |
Tekst aangenomen door de commissie
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie: Stuk Senaat, nr. 3-2033/1 - 2006/2007)