3-2081/1 | 3-2081/1 |
15 FEBRUARI 2007
Om de opwarming van het klimaat binnen beheersbare perken te houden, moeten wereldwijd de emissies van broeikasgassen drastisch worden teruggedrongen. Wetenschappers achten binnen de industrielanden reducties noodzakelijk van 50 tot 80 % binnen 50 tot 100 jaar. Dergelijke reducties vragen een ware transitie van onze energievoorziening waarbij de energie-efficiëntie van gebouwen, toestellen, voertuigen en industriële processen drastisch dient te verbeteren, terwijl meer en meer gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare energiebronnen. Zo'n transitieproces moet onze samenleving en economie ook minder afhankelijk maken van de steeds schaarser wordende fossiele energievoorraden en de wispelturige prijsschommelingen op de internationale energiemarkten.
Dergelijke transitie moet niet alleen technisch haalbaar zijn, maar ook betaalbaar en maatschappelijk aanvaardbaar. Het heeft weinig zin om extreem dure opties te bepleiten en evenmin mag men succes verwachten van maatregelen die een geheel nieuwe levensstijl opleggen en/of zwaar inhakken op het comfort dat we vandaag gewoon zijn. Men kan soberheid bepleiten, maar daarmee geraak je wellicht niet aan de noodzakelijke vermindering van de milieudruk.
Daarnaast moeten we ook die middelen aanspreken die een effect hebben op de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies. Transport is een bekende « grote vervuiler », maar de verwarming van woningen en gebouwen in de tertiaire sector is van hetzelfde kaliber. Beide nemen elk twintig procent tot een kwart van de broeikasgasemissies voor hun rekening.
De emissies uit transport kunnen nog relatief snel beïnvloed worden. Men kan overstappen op alternatieve vervoersmodi. Voertuigen worden ook om de vijf tot tien jaar vervangen door relatief zuiniger modellen. De « turn-over » van het voertuigenpark verloopt vrij snel.
Bij woningen is de vervanging veel trager. Veel woningen gaan ruim honderd jaar mee en worden hoogstens om de 25 jaar ingrijpend gerenoveerd. Er zijn altijd snelle kleinere maatregelen mogelijk, maar het ecologisch effect is dan ook beperkt (hoewel vele beetjes helpen).
Als men het gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarming van woningen sterk wil reduceren, dan is de vermindering van de vraag naar brandstof door een vermindering van de energieverliezen de enige realistische optie die op langere termijn stand houdt. Biobrandstoffen kunnen een groeiende energievraag immers nooit helemaal opvangen. Elektrische verwarming is bovendien zeer inefficiënt. Warmtekrachtkoppeling — waarbij via microcentrales stroom wordt geproduceerd en de « restwarmte » gebruikt wordt voor de gebouwenverwarming — kan de efficiëntie van de energievoorziening wel fors verhogen, maar voorkomen — isoleren — blijft altijd beter dan genezen. Dit geldt des temeer daar isolatie relatief goedkoop is ten opzichte van alternatieve energievoorziening en buitengewoon bedrijfszeker.
Passiefhuizen
In de Europese Unie staan momenteel bijna 10 000 zogenaamde passiefhuizen. Dat zijn zeer goed geïsoleerde woningen die bij normale weersomstandigheden voldoende warm blijven dankzij het zonlicht, de recuperatie van de warmte bij de mechanische luchtverversing, de lichaamswarmte van de bewoners en de warmteverliezen van elektrische apparaten. In zo'n passiefhuis vindt men dus geen radiatoren of andere verwarmingstoestellen. De mechanische ventilator die in de woning zonder kieren moet zorgen voor gezonde lucht, neemt de warmte uit de afgevoerde lucht op en geeft die af aan de verse lucht. De creatie van een gezond binnenklimaat is trouwens de eerste ambitie van de passiefhuisbouwers.
Het energieverbruik voor de verwarming van een passiefhuis is 75 % lager dan een traditionele nieuwbouw en 90 % lager dan een oudere woning. Passiefhuizen scoren ook beter dan andere « lage-energie-woningen ». Die laatste zijn overigens minder strikt gedefinieerd dan passiefhuizen.
Een lager energieverbruik betekent een lagere CO2-uitstoot en een lagere verwarmingskost; voor een doorsnee passiefhuis naar schatting zo'n 120 euro per jaar (de prijs van één kopje koffie per dag).
Ontwerp en bouw van passiefhuizen worden begeleid door specifieke software waarmee de energieprestatie van de woning vóór en tijdens de bouw nauwgezet wordt berekend, dit volgens een procedure die alle Europese, bij passiefhuisprojecten betrokken architecten en ingenieurs delen (de zogenaamde PHPP-berekening). Deze procedure wordt — op basis van de toenemende ervaring — steeds verder op punt gesteld en wordt aangepast aan de verschillende klimaten in de Europese regio.
Eveneens op Europees niveau kent men een eenvormige manier van certificering. De bouwheer die investeert in een passiefhuis kan met een toereikend dossier en de nodige controles een certificaat verkrijgen waarmee hij/zij alle toekomstige eigenaars of bewoners van het pand kan bewijzen dat er wel degelijk een lage energiefactuur mag verwacht worden.
Een gebouw voldoet aan de passiefhuisstandaard als aan volgende eisen wordt voldaan :
— de netto-energiebehoefte voor verwarming bij standaardgebruik is niet groter dan 15 kilowattuur per vierkante meter woonoppervlak en per jaar (15 kWh/m2 per jaar);
— bij een luchtdichtheidsproef (overeenkomstig de norm NBN EN 13829) met een drukverschil tussen binnen- en buitenomgeving van 50 pascal is het luchtverlies niet groter dan 60 % van het volume van de woning per uur (n50 niet groter dan 0,6/uur).
De luchtdichtheidsproef is een meting volgens Europese standaardmethode waarmee getest wordt of de woning niet teveel kieren heeft.
Momenteel wordt in ons land een certificaat voor passiefhuizen uitgereikt door een Vlaamse of Waalse VZW — respectievelijk « VZW Passiefhuis-Platform » en « Plate-forme Maison Passive ASBL » — die van de bouwheer een dossier vragen met gedetailleerde architectuurplannen, berekeningen (volgens een voorgeschreven methode), fotomateriaal en product- of systeemfiches van isolatielagen van muren, vloeren en dak, certificaten voor aangewende producten en systemen en een verslag van de luchtdichtheidsproef.
Het certificaat is handig, omdat het document de administratieve behandeling van subsidies, fiscale voordelen, derdepartijfinanciering en andere maatregelen kan ondersteunen. De Europese aanpak en certificering zorgen voor een leerproces waarbij honderden vaklui en producenten, leveranciers en installateurs van duurzamebouwmaterialen en -technieken ervaringen en kennis uitwisselen en samen bouwen aan een nieuwe markt. Men is opgehouden met steeds weer het warm water uit te vinden (de zoveelste demonstratiewoning), maar zet verder de puntjes op de i van een technologie die comfort levert, het milieu spaart én betaalbaar is. Toeleveranciers van ramen, deuren en andere deelsystemen (ventilatie, ...) weten daardoor ook wat van hen verwacht wordt en kunnen overigens ook een certificaat krijgen als hun product tegemoet komt aan de eisen die de passiefhuisstandaard stelt. De Europese Commissie steunt die ontwikkeling voluit. Er worden jaarlijks nationale en internationale conferenties georganiseerd waar men de ervaringen deelt en verder verspreidt.
In België bleef de bouw van passiefhuizen voorlopig beperkt tot enkele tientallen. We kunnen ook al een bezoek brengen aan de eerste toepassingen in de tertiaire sector (kantoor- en schoolgebouwen bijvoorbeeld). In Mons worden de eerste sociale woningen gebouwd. Want ook dat is niet onbelangrijk : de technologie is toepasbaar op een breed scala van gebouwen, inclusief theaters, sportinfrastructuur, fabriekshallen, enzovoort. Het is geen luxe die enkel toegankelijk is voor kapitaalkrachtigen.
Passiefhuizen zijn een paar tot vijftien procent duurder in bouwkost dan andere nieuwbouw (het hangt er natuurlijk vanaf met wat men vergelijkt : woningen die niet geïsoleerd zijn of woningen die voldoen aan een (strengere) regelgeving). De meerkost heeft evenwel vaak meer te maken met het type woning, dan met de standaard op zich. Als men een alleenstaande woning bouwt, dan loopt de extra isolatiekost uiteraard sneller op dat bij de bouw van een rijwoning. Rijwoningen volgens de passiefhuisstandaard, zijn dan ook nauwelijks duurder. De extra kosten van de ventilatie met warmterecuperatie worden gecompenseerd door de afwezigheid van een andere verwarmingsbron (overigens wint men daardoor ook ruimte). Bovendien zorgt een veralgemening van deze bouwwijze voor concurrentiewerking, zodat er een daling in de meerprijs zal optreden.
Maar de prijs van een woning wordt niet alleen bepaald door de bouwkosten : er zijn ook nog eens gebruikskosten waarbij de energiefactuur zwaar doorweegt. Een passiefhuis betaalt zich dan ook terug. De terugverdientijd wordt vanzelfsprekend bepaald door de meerinvestering (en dus door het woningtype) en de energieprijzen, maar ligt in elk geval binnen een redelijke termijn. Als men anticipeert op de stijgende energieprijzen dan is een passiefhuis nog maar eens een pijler onder het pensioensparen.
Overigens, passiefhuizen worden vaak gebouwd met houtskeletconstructies en dragen dan ook bij tot het gebruik van hernieuwbare en recycleerbare bouwstoffen. Het is beter om biomassa in dergelijke hoogwaardige toepassing te gebruiken.
Naast het gebruik van hout zal de bouwheer van een passiefhuis vaak nog verder gaan in zijn milieugerichte investeringen. Hoewel het niet tot de basisdefinitie van een passiefhuis behoort, wordt er in het algemeen naar gestreefd het totale energiegebruik (verwarming van woning én water, elektrische apparaten) terug te brengen tot 45 kWh/m2 per jaar.
De betrokken architecten en ingenieurs promoten rationeel energiegebruik dus ook in bredere zin. Het gezin dat in een passiefhuis investeert, zal daar overigens meestal ook op ingaan. Men voelt aan dat de zelfvoorziening van energie binnen het bereik ligt en overweegt vervolgens meestal ook meteen de installatie van zonneboilers, fotovoltaïsche zonnepanelen en dergelijke.
Er zijn dus tal van argumenten om de passiefhuizen te promoten :
— de buitengewoon grote reductie van de warmtevraag (koolstofemissies en gebruik van fossiele brandstoffen);
— het behoud en meestal zelfs de verbetering van het comfort, de gezondheid van het binnenklimaat en de technische kwaliteit van de woning;
— betaalbaarheid;
— het eenduidig certificaat en een werkbare procedure die in geheel Europa wordt gebruikt;
— duidelijkheid voor de bouwsector en toeleveranciers van bouwmaterialen die hun innovatief beleid effectief kunnen richten op een standaard die in geheel Europa steeds meer wordt toegepast.
Het is de eenduidigheid die de indieners van dit wetsvoorstel exclusief laat kiezen voor passiefhuizen en niet voor andere « lage-energiewoningen » waar — ondanks hun verdienste — vandaag geen procedures op punt staan om deze te certificeren. Overigens besparen deze laatste minder op energieverbruik. De passiefhuisstandaard heeft als technologie ook het voordeel dat een gezond binnenklimaat wordt gegarandeerd en het duidelijkheid verschaft voor een innovatieve bouwsector.
Omdat de prijs van zo'n woning goed meevalt (vooral als men het energieverbruik in rekening brengt), is een zware subsidieregeling niet nodig om een milieubewuste consument te overtuigen. Maar het gaat alsnog om technologie die maar weinig mensen kennen.
Men kan algemene sensibiliseringscampagnes opzetten om het concept onder de aandacht te brengen, maar belangrijker is het om de mensen te informeren op het moment dat ze gaan kiezen welke woning ze willen bouwen. Het is niet alleen belangrijk wat je communiceert, ook wanneer je iets communiceert. Een bouwheer stapt in het begin van de planning in eerste instantie naar architecten, bouwondernemers en banken, dit laatste om zich te informeren over financieringsmogelijkheden ...
In dit wetsvoorstel proberen we de banken een rol te laten spelen in de promotie van het passiefhuisconcept. Als zij bij de toelichting van hypotheekleningen de aandacht vestigen op een fiscaal gunsttarief voor passiefhuizen, dan zal dat wellicht bij vele klanten de aanzet zijn om deze optie te bekijken.
Het spreekt vanzelf dat dan goede documentatie over passiefhuizen beschikbaar moet zijn. Maar die is er : daar zorgen vandaag de hierboven vermelde VZW's al voor.
Een « groene hypotheeklening », dit wil zeggen een hypotheeklening met een fiscale bonus voor bouwheren die voor een passiefhuis kiezen, demonstreert tegelijk het vertrouwen van de overheid in deze technologie. Het is overigens de overheid en niet de bank die een bonus geeft.
Fiscaliteit en energiegebruik in woningen
De programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad 31 december 2004) veranderde de fiscale regels eigen aan onroerende goederen, vooral wat betreft de enige woning van de belastingplichtige.
Met de introductie van de « aftrek voor enige woning » wou men de fiscale behandeling van de hypothecaire leningen vereenvoudigen en jongeren ertoe aanzetten hun eigen huis te kopen.
Sinds 1 januari 2005 heeft degene die een hypothecaire lening afsluit met het oog op het kopen of behouden van zijn enige woning, het recht om de uitgaven verbonden aan deze lening af te trekken van het geheel van zijn belastbaar inkomen, namelijk :
— de interesten van de hypothecaire lening;
— de kapitaalaflossingen van de hypothecaire lening;
— de premies voor de levensverzekering die dient om de lening te waarborgen of weder samen te stellen (bijvoorbeeld schuldsaldoverzekering).
Deze uitgaven zijn aftrekbaar met een maximum van 1 500 euro (1 920 euro geïndexeerd voor aanslagjaar 2007) per belastingplichtige en per jaar.
Dit plafond kan worden vermeerderd met 500 euro (640 euro geïndexeerd voor aanslagjaar 2007) gedurende de eerste 10 jaar van de lening, en met 50 euro (60 euro geïndexeerd voor aanslagjaar 2007) wanneer de belastingplichtige drie of meer kinderen heeft. (Deze twee vermeerderingen zijn niet meer van toepassing, zodra de belastingplichtige eigenaar wordt van een tweede woning).
Met « enige woning » wordt bedoeld de enige woning waarvan de belastingplichtige eigenaar is (bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker) en die hij persoonlijk bewoont. Die voorwaarden moeten nageleefd zijn op 31 december van het jaar van afsluiting van de lening, maar niet noodzakelijk na die datum : zodra de aftrek voor woning verkregen is, is hij definitief verworven. Er wordt geen rekening gehouden met de woningen waarvan de particulier, door erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is.
De aftrek voor enige woning is fiscaal interessant aangezien de vrijstelling gebeurt tegen de marginale aanslagvoet, dat wil zeggen die welke van toepassing is op de hoogste schijf van de inkomsten (bijvoorbeeld : 1 920 euro × 50 % = 960 euro belastingbesparing).
Tot vandaag zit in deze fiscale maatregel dus geen ecologisch geïnspireerd criterium. Op geen enkele manier wordt een hypothecaire lening anders gewaardeerd op basis van het type woning waarvoor de lening wordt aangevraagd. Energiezuinige en energieverspillende woningen krijgen dezelfde behandeling en de keuze van de particulier wordt dus ook niet gestuurd in één of andere richting.
In dit wetsvoorstel voorzien we een fiscale bonus voor (ver)nieuwbouw en renovatie waar men (veel) verder gaat dan wat de energieprestatieregelgeving van de gewesten voorschrijft. We voorzien in een verhoging van het maximum aftrekbaar bedrag met 500 euro, indien de hypotheeklening wordt aangewend voor een woning die voldoet aan de passiefhuisstandaard. Men voldoet aan die standaard als men bij de belastingsaangifte het passiefhuiscertificaat kan toevoegen. Dit certificaat wordt afgeleverd bij de beëindiging van de bouwwerken (afwerking van de buitenschil) door daartoe erkende organisaties of instellingen.
Leningen worden aangegaan bij het begin van de werken en het certificaat is dus in veel gevallen nog niet beschikbaar bij de eerste aangifte die in aanmerking komt voor een fiscale aftrek. Om een ingewikkelde administratieve procedure te vermijden en om de voorlopers — die reeds een bestaand passiefhuis hebben gebouwd waarvoor een lening loopt — niet teveel te benadelen, wordt de extra bonus pas toegekend vanaf het jaar (belastbaar tijdperk) dat het certificaat wordt afgeleverd. Men kan moeilijk een fiscale aftrek voorzien op basis van intenties of met terugwerkende kracht.
De extra bonus van 500 euro zou volgens de indieners voldoende extra financiële ruimte moeten bieden om de meerkost aan investering bijkomend te kunnen ontlenen.
In artikel 2 worden voor de definitie van « passiefhuis », overeenkomstig de Europese procedure, de elementaire basiscriteria overgenomen die ook terug te vinden zijn in de afgeleverde certificaten.
We voorzien erin dat de Koning nader preciseert welke formaliteiten moeten vervuld worden voor het verkrijgen van de extra bonus. Daarbij dient de Koning de nadere regelen te bepalen met betrekking tot het bij de belastingsaangifte toe te voegen certificaat, de inhoud en vorm daarvan en de erkenning van organisaties en instellingen die certificaten kunnen afleveren.
In België zijn het de gewesten die bevoegd zijn voor het opleggen van energieprestatie-eisen voor woningen. Zij dienen ook de Europese richtlijn met betrekking tot de energieprestaties van gebouwen om te zetten en toe te passen. Het zijn de gewesten die binnen hun bevoegdheden ook de passiefhuisstandaard hebben vastgelegd en organisaties hebben erkend voor de certificering. Hij lijkt voor de hand te liggen dat in het kader van deze wet, wat betreft de inhoud van het certificaat en de erkenning van certificeringsorganisaties, wordt verwezen naar de regelgeving en besluiten van de gewesten ter zake.
Bart MARTENS Luc WILLEMS Joëlle KAPOMPOLÉ Berni COLLAS Ludwig VANDENHOVE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 117 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992, opgeheven bij de wet van 24 december 1992, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 117. — Het in artikel 115, 6º, vermelde bedrag wordt verhoogd met 500 euro vanaf het belastbaar tijdperk waarin men over een certificaat beschikt, afgeleverd door een erkende organisatie of instelling, waaruit blijkt dat de woning voldoet aan volgende voorwaarden :
— de totale energievraag voor ruimteverwarming en koeling moet beperkt blijven tot 15 kWh/m2 geklimatiseerde vloeroppervlakte;
— bij een luchtdichtheidsproef (overeenkomstig de norm NBN EN 13829) met een drukverschil tussen binnen- en buitenomgeving van 50 pascal is het luchtverlies niet groter dan 60 % van het volume van de woning per uur (n50 niet groter dan 0,6/uur).
De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de in het eerste lid vermelde verhoging wordt toegepast. Hij bepaalt de nadere regelen met betrekking tot de inhoud en de vorm van de bij de belastingsaangifte toe te voegen certificaat, en de erkenning van organisaties en instellingen die certificaten kunnen afleveren. ».
23 december 2006.
Bart MARTENS Luc WILLEMS Joëlle KAPOMPOLÉ Berni COLLAS Ludwig VANDENHOVE. |